Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 september 2010
Met de brief van 25 juni 2010 (kenmerk 2010Z09524/2010D27116) heeft de vaste commissie voor Defensie mij verzocht om een reactie op het onderzoeksrapport «Parachutespringen bij Defensie» dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) op 28 april jl. heeft gepubliceerd. Hierbij voldoe ik aan dit verzoek.
Achtergrond
Bij Defensie worden parachutesprongen uitgevoerd door militairen van de Luchtmobiele Brigade, het Korps Commandotroepen en het Korps Mariniers. Sinds 2009 zijn de opleidingen van de defensie-eenheden samengevoegd in de Joint Defensie Paraschool, die valt onder de verantwoordelijkheid van het Commando landstrijdkrachten.
In het rapport staat de vraag centraal of het parachutespringen bij Defensie zo veilig is als verwacht mag worden van een organisatie die personeel als parachutist inzet. De aanleiding voor het onderzoek waren enkele ernstige ongevallen met parachutesprongen bij Defensie in de periode 2005–2008. De Onderzoeksraad heeft zich daarbij gericht op de oorzaken van deze ongevallen en andere factoren die een rol hebben gespeeld. Ook heeft de Onderzoeksraad bezien of er sprake is van structurele veiligheidstekorten.
De Onderzoeksraad heeft ten behoeve van het onderzoek onder meer documentatie van Defensie en van het Openbaar Ministerie bestudeerd, interviews gehouden, opleidingen bezocht en parachutesprongen bijgewoond. Voor vergelijkingsdoeleinden heeft het COT, het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, voor de Onderzoeksraad een deelonderzoek uitgevoerd naar het civiele parachutespringen in Nederland. TNO heeft in opdracht van de Onderzoeksraad metingen uitgevoerd tijdens parachutesprongen van Nederlandse militairen.
Conclusies Onderzoeksraad
De Onderzoeksraad formuleert drie conclusies:
• In de eerste plaats wordt geconcludeerd dat er geen duidelijke en actuele regelgeving en veiligheidsinstructies voor het militaire parachutespringen zijn.
• Ten tweede concludeert de Onderzoeksraad dat Defensie onvoldoende rekening houdt met de extra risico’s die leerlingparachutisten lopen omdat het niveau van de oefeningen onvoldoende is afgestemd op de kennis en ervaring van de leerlingen.
• In de derde plaats concludeert de Onderzoeksraad dat Defensie haar werkgeversverantwoordelijkheid onvoldoende waarmaakt bij het militaire parachutespringen en de opleidingen daarvoor. De Defensie Paraschool kan op dit moment niet zelfstandig voorzien in een verbetering van de opleiding en een toereikend systeem van toezicht en kwaliteitszorg. De school behoeft daarbij nadrukkelijk toezicht, aansturing en steun vanuit de hogere niveaus.
Op grond van deze conclusies beantwoordt de Onderzoeksraad de centrale vraag met de constatering dat het parachutespringen bij Defensie in de huidige situatie niet zo veilig is als mag worden verwacht.
Aanbevelingen Onderzoeksraad en maatregelen Defensie
De Onderzoeksraad doet enkele aanbevelingen om het militaire parachutespringen te verbeteren en te laten voldoen aan het veiligheidsmanagementsysteem van Defensie. In het bijzonder raadt de Onderzoeksraad Defensie aan:
• Risico-inventarisaties en evaluaties uit te voeren en op grond daarvan maatregelen te nemen die de risico’s in de opleiding van militaire parachutisten verminderen;
• Defensieregelgeving vast te stellen voor het militaire parachutespringen uit militaire en civiele toestellen;
• Zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin de Defensie Paraschool verder te ontwikkelen en voorts ervoor te zorgen dat de Defensie Paraschool onder een toereikend systeem van kwaliteitszorg en toezicht komt te vallen.
Naar aanleiding van deze aanbevelingen heeft Defensie een aantal maatregelen genomen. Met betrekking tot de eerste aanbeveling is in mei jl. met ondersteuning van de Arbodienst Defensie begonnen met de uitvoering van een risico-inventarisatie en evaluatie bij de Defensie Paraschool. De bedrijfsprocessen zijn inmiddels in kaart gebracht. Aan de hand hiervan worden momenteel de risico’s geïnventariseerd en geëvalueerd en worden de vereiste beheersmaatregelen in kaart gebracht. Deze fase is naar verwachting eind dit jaar voltooid. Begin volgend jaar wordt een plan van aanpak opgesteld voor de uitvoering van de beheersmaatregelen.
Met betrekking tot de tweede aanbeveling zal Defensie een nieuwe Reglement Parachutespringen vaststellen waarin de technische aspecten van de inzet per parachute, de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden en de eisen voor de uiteenlopende springbrevetten worden opgenomen. Naar verwachting zal het reglement eind dit jaar worden vastgesteld.
Ten aanzien van de derde aanbeveling zullen voor de drie betrokken defensieonderdelen – de Luchtmobiele Brigade, het Korps Commandotroepen en het Korps Mariniers – afzonderlijk de taken en eisen ten aanzien van parachuteopleidingen worden vastgelegd. De Defensie Paraschool zal op grond hiervan de opleidingen en trainingen voor deze groepen militairen aanpassen. Het toezicht op de Defensie Paraschool wordt verbeterd door bij het Commando landstrijdkrachten een overlegstructuur in het leven te roepen waarin de meest betrokken defensieonderdelen zijn vertegenwoordigd. Dit overleg brengt advies uit over de organisatie en de ontwikkeling van de Defensie Paraschool en de uitvoering van haar taken. Als onderdeel van dit overleg wordt voor de Defensie Paraschool een klantenraad ingesteld die het jaarlijkse productieplan voor de school opstelt. Deze klantenraad zal ook de bedrijfsplannen van de defensieonderdelen ten aanzien van het parachutespringen op elkaar afstemmen. Daarnaast zullen de bedrijfsprocessen van de Defensie Paraschool regelmatig aan een audit worden onderworpen waarbij het in de rede ligt externe deskundigheid in te schakelen.
Ten slotte
Het parachutespringen brengt onvermijdelijk risico’s met zich mee. Het staat niet ter discussie dat Defensie als goed werkgever alles moet doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de risico’s zoveel mogelijk te verminderen. Met de maatregelen die zijn beschreven in deze brief volg ik de aanbevelingen op die de Onderzoeksraad heeft gedaan.
De minister van Defensie,
E. van Middelkoop