Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 mei 2010
INLEIDING
Met de brief van 14 oktober 2005 is de Kamer geïnformeerd over de Marinestudie 2005 (Kamerstuk 30 300 X, nr. 9). Deze studie omvat een pakket maatregelen waarmee de samenstelling en de middelen van het Commando zeestrijdkrachten (CZSK) beter kunnen worden afgestemd op de toekomstige taken. Een van de maatregelen betreft de uitbreiding van de huidige mijnenjaagcapaciteit met veegcapaciteit.
Over de behoeftestelling van het project Herintroductie Mijnenveegcapaciteit is de Kamer geïnformeerd met de A-brief van 23 november 2007 (Kamerstuk 31 200 X, nr. 66), met de beantwoording van de schriftelijke vragen over deze brief (22 januari 2008, Kamerstuk 31 200 X nr. 84), met de defensiebegroting 2010 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 2) en de beantwoording van schriftelijke vragen daarover (6 november 2009, Kamerstuk 32 123 X, nr. 21), en met het Materieelprojectenoverzicht van 2009 (18 september 2009, 32 123 X, nr. 3). In de defensiebegroting 2010 is een gecombineerde B- en C-brief over de voorstudie- en studiefase aangekondigd. In overeenstemming met de motie-Knops (Kamerstuk 32 123 X, nr. 68) wordt de Kamer met deze B-brief apart geïnformeerd over de resultaten van de voorstudiefase (B-fase).
BEHOEFTE
Achtergrond
Zeemijnen vormen een relatief simpel en goedkoop wapen dat zonder veel moeite verkrijgbaar is. Het gebruik van zeemijnen kan mogelijk een ernstige bedreiging vormen voor de vrije vaarroutes, waardoor grote economische schade kan ontstaan en maritieme operaties kunnen worden vertraagd of verstoord. Steeds meer landen bezitten de capaciteit om mijnen te leggen en zij hebben toegang tot steeds modernere typen. Mogelijke doelen zijn de vaarroutes naar wereldhavens, zoals Rotterdam, Amsterdam en Antwerpen, en vertrek- en aankomsthavens.
Dit vraagt om een effectieve mijnenbestrijdingscapaciteit. Met de huidige (mijnenjaag-) middelen is het niet altijd mogelijk de scheepvaartroutes naar de Nederlandse havens en de toegang tot operatiegebieden tijdig en met voldoende zekerheid mijnenvrij te maken. Daarom is in 2005 besloten tot de herintroductie van een mijnenveegcapaciteit.
Kwalitatieve behoefte
De behoeftestelling zoals beschreven in de A-brief betreft een mijnenveegcapaciteit die de magnetische, akoestische en elektrische kenmerken van zowel kleine als grote schepen moet kunnen simuleren om moderne zeemijnen tot ontploffing te brengen. Daarnaast moet de mijnenveegcapaciteit geschikt zijn voor zowel het nationale als het expeditionaire optreden van de krijgsmacht. Ook zal de capaciteit niet alleen op open zee maar ook in nauwe vaarwateren en voor vaarroutes naar havens inzetbaar moeten zijn onder alle omstandigheden.
Om het risico voor defensiepersoneel te verminderen is gekozen voor onbemande veegsystemen. Deze zullen vanaf de mijnenbestrijdingsvaartuigen van de Alkmaar-klasse (AMBV’s) worden ingezet. In de begroting 2010 is de Kamer gemeld dat door een herijking het projectbudget is verlaagd en de diepwatercomponent is vervallen. De apparatuur voor diep water is bedoeld voor diepten groter dan 50 meter en voor de simulatie van schepen groter dan 160 meter. Door de herijking zal de ondiepwatercomponent zowel voor nauwe vaarwateren als vaarroutes naar havens moeten worden gebruikt. De apparatuur voor ondiep water is fysiek kleiner en kan korter onafgebroken worden ingezet.
Kwantitatieve behoefte
Bij de kwantitatieve behoefte hanteert Defensie als basiseenheid een pakket dat een volledige mijnenveegcapaciteit omvat voor nauwe vaarwateren en de vaarroutes naar havens. Dit pakket bestaat uit een aantal deelpakketten voor de uitvoering van nationale taken, voor de uitvoering van onderhoud en voor expeditionair optreden. De totale behoefte omvat twee complete pakketten, waarmee ook de opleiding en de training zullen worden uitgevoerd.
FINANCIËN
Projectbudget
Zoals gemeld in de beantwoording van vragen over de begroting 2010 is met het project Herintroductie mijnenveegcapaciteit een bedrag gemoeid van € 94,3 miljoen (prijspeil 2009). Voor de samenstelling van het projectbudget verwijs ik naar de bijgaande commercieel vertrouwelijke brief (kamerstuk 32 123 X, nr. 131). De gegevens in de brief dienen vertrouwelijk te blijven met het oog op de Nederlandse onderhandelingspositie.
Exploitatiekosten
De exacte exploitatiekosten kunnen momenteel nog niet worden bepaald omdat de systemen die door de industrie zijn aangeboden nog niet volledig zijn ontwikkeld. In de studiefase (C-fase) zal meer informatie over de kosten beschikbaar komen en zullen de materiële en de personele exploitatiekosten worden uitgewerkt.
PROJECTPLANNING
De in de A-brief aangekondigde studie internationale mijnenveegcapaciteit, die is uitgevoerd in samenwerking met TNO, heeft geleid tot aanvullend onderzoek. Ook is het project herijkt. De voorstudiefase kon daardoor niet zoals voorzien in 2009 maar pas in 2010 worden voltooid, met als gevolg dat de studiefase naar verwachting tot eind 2011 zal duren. De verwervingsvoorbereidingsfase (D-fase) zal worden voltooid in de eerste helft van 2013. De realisatiefase van het project duurt vervolgens tot en met 2015.
PROJECTRISICO’S
Het projectrisico wordt nog steeds beschouwd als gemiddeld. In de A-brief is uiteengezet dat er een hoger risico bestond voor de haalbaarheid van de projectplanning. Inmiddels is deze planning aangepast, waardoor ook dat risico nu als gemiddeld wordt beschouwd.
De onbemande veegsystemen waaraan Defensie behoefte heeft, kunnen niet «van de plank» worden gekocht omdat dit materieel zeer gespecialiseerd van aard is. In de voorstudiefase is gebleken dat voor de industrie het marktonderzoek van Defensie een stimulans is geweest voor productontwikkeling. Hierdoor zijn industriële samenwerkingsverbanden ontstaan. Ook onderzoekt de industrie of samenwerking met als doel een verbetering van de aangeboden systemen mogelijk is.
Naar verwachting zullen de systemen die de industrie in de voorstudiefase heeft aangeboden voldoen aan de technische eisen.
OVERIGE ASPECTEN
Personele consequenties
De introductie van mijnenveegcapaciteit bij het CZSK is voorzien voor midden 2013. Zoals voorzien in de Marinestudie moet ter ondersteuning van deze nieuwe capaciteit de walorganisatie van het CZSK worden uitgebreid. Naar verwachting betreft dit 40 vte’n. Zodra er duidelijkheid is over het te verwerven product en het bedrijfsvoeringsconcept kan het exacte aantal vte’n worden bepaald.
Infrastructuur, arbo en milieu
De behoefte aan mijnenveegcapaciteit en de uitbreiding van het personeel brengen naar verwachting een behoefte met zich aan extra infrastructurele voorzieningen. Deze behoefte is nog niet vastgesteld. Bij de verwerving wordt aandacht besteed aan duurzaam inkopen en het project wordt uitgevoerd in overeenstemming met de geldende nationale en internationale milieu wet- en regelgeving en het beleid op dit gebied. De verwerving van de mijnenveegcapaciteit heeft naar verwachting geen gevolgen voor arbo en milieu.
Relatie met andere projecten
Momenteel worden in het kader van het project Aanpassing mijnenbestrijdingscapaciteit (PAM) tien AMBV’s en zes schepen van de Belgische Flower-klasse gemoderniseerd.
Levensduurverlengend onderhoud aan de schepen maakt daar deel van uit. Door deze modernisering zullen de schepen ook geschikt zijn voor de aansturing van onbemande veegsystemen. Daarmee nemen de mogelijkheden voor mijnenbestrijding door Defensie toe, maar hoeft het aantal mijnenbestrijdingsvaartuigen niet te worden vergroot. De AMBV’s bereiken naar verwachting vanaf 2020 het einde van hun levensduur. Ook de vervangende capaciteit zal mijnenveegoperaties moeten kunnen uitvoeren.
Verwervingsstrategie en industriële participatie
De verwerving van onbemande veegsystemen en bijbehorende veegcomponenten zal gebeuren volgens de regelgeving van het Europees Defensie Agentschap (EDA). In de inmiddels voltooide voorstudiefase is onder meer via de stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) aan ruim twintig bedrijven, waaronder Nederlandse, een Request for Information(RFI) verzonden. Op grond van de vervolgens door Defensie ontvangen informatie over de systemen die de industrie kan aanbieden is het concept-Programma van Eisen (PvE) aangepast.
In de studiefase zal een tweede RFI worden verspreid waarvoor het aangepaste concept-PvE als grondslag dient. Naar verwachting zal de industrie op grond van dit PvE de verwachte exploitatiekosten kunnen becijferen. Vervolgens zal Defensie in de verwervingsvoorbereidingsfase, die op de studiefase volgt, een offerte (Request for Quotation, RFQ) vragen waarna wordt bezien welke leveranciers voldoen aan het concept-PvE. TNO is betrokken geweest bij de opstelling van het PvE en zal bovendien worden ingeschakeld bij de beoordeling van de aangeboden apparatuur. Defensie streeft ernaar gelijktijdig met het verwervingscontract ook onderhoudscontracten te sluiten.
Internationale samenwerking
Ter beperking van de kosten zijn in de voorstudiefase de mogelijkheden voor samenwerking met andere landen nader onderzocht. Hierbij hebben Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden interesse getoond. Uiteindelijk heeft dit geleid tot samenwerking tussen Nederland en Zweden, waartoe beide landen op 14 april 2009 een Letter of Intent hebben getekend. Samenwerking met de andere landen was niet mogelijk vanwege verschillen in de behoeftestelling en in de planning.
TEN SLOTTE
Uit de voorstudiefase blijkt dat de aanvankelijke eisen voor de simulatie van een schip waardoor een zeemijn met veegapparatuur tot ontploffing kan worden gebracht, kunnen worden gewijzigd. Als gevolg hiervan kunnen naar verwachting twee nog in ontwikkeling zijnde mijnenveegsystemen binnen het budget en volgens planning worden geleverd.
Ik ben voornemens het project Herintroductie mijnenveegcapaciteit voort te zetten in samenwerking met Zweden. De Tweede Kamer zal naar verwachting eind 2011 over de resultaten van de studiefase worden geïnformeerd.
De minister van Defensie,
E. van Middelkoop