Vastgesteld 26 november 2009
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 4 november 2009 overleg gevoerd met minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de minister d.d. 7 oktober 2009 betreffende het Concept Jaarwerkplan 2010 Inspectie van het Onderwijs (32 123 VIII, nr. 7).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Van Bochove
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Jan Jacob van Dijk
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn drie leden der Kamer, te weten: Kraneveldt-van der Veen, Smits en Jan Jacob van Dijk,
en minister Plasterk, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Goedemorgen. Ik open de vergadering en stel voor dat iedereen vier minuten spreektijd heeft. Ik zal daar lankmoedig mee omgaan maar dan heeft u een richttijd.
Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Voorzitter. Het is goed dat wij kunnen spreken over het jaarwerkplan van de onderwijsinspectie. Ik heb het plan goed doorgeakkerd. Ik ben tevreden met de richting en de genoemde onderzoeksvoorstellen. De onderwijsinspectie heeft de meest relevante zaken te pakken waar wij ons de afgelopen tijd mee bezig hebben gehouden en volgend jaar mee bezig zullen houden. Ik denk dat het goed is. Ik vind de regiorapportages heel belangrijk. Het is een goed element dat aan het toezicht en onderzoek is toegevoegd. Ik ben benieuwd naar de uitwerking. Er wordt gezegd dat de regiorapportages niet actief openbaar zijn. In hoeverre stuurt de minister deze naar de Kamer? In hoeverre wordt de Kamer daar actief over geïnformeerd? Er kunnen interessante conclusies in de regiorapportages staan die voor de Kamer bij de besluitvorming een rol kunnen spelen.
Op pagina 14 van het jaarwerkplan gaat een van de onderzoeken over de sociale cohesie in het primair en voortgezet onderwijs. Wat wordt in dat onderzoek precies onderzocht of gecontroleerd? De PvdA heeft in de vorige kabinetsperiode een initiatiefwetsvoorstel daarvoor ingediend waardoor de sociale cohesie en actief burgerschap een van de opdrachten van het onderwijs is geworden. Mensen die zich daarmee bezighouden, melden dat veel scholen hiermee leuke dingen doen maar dat andere scholen daar niet mee bezig zijn. Als mede-indiener van de initiatiefwet ben ik benieuwd hoe dat gaat lopen in de komende jaren. Kijkt u in het onderzoek hoe de kerndoelen van dit onderwerp door de scholen worden geïmplementeerd?
Op pagina 16 van het jaarwerkplan staat over Passend Onderwijs dat een verdere verdieping gaat plaatsvinden over het continuüm van de zorg. Kan de minister zeggen wat daarmee wordt bedoeld?
Ik wil graag weten wat precies wordt onderzocht betreffende de kwaliteit van het onderwijs aan rugzakleerlingen in het mbo. De rugzakjes in het mbo zijn er nog niet zo lang. De zorg aan deze leerlingen is nieuw voor het mbo. Gelukkig bereiken steeds meer rugzakleerlingen het mbo. Ik denk dat nog een grote slag is te maken. Wordt de ontwikkeling van het aantal rugzakken onderzocht? Of wordt kwalitatief onderzocht wat mbo-scholen hiermee doen en welke knelpunten de mbo-scholen tegenkomen?
Op pagina 23 van het jaarwerkplan gaat het over de doelmatigheid van bovenschoolse activiteiten in primair en voortgezet onderwijs. Wat is de doelmatigheid van de besturen van de bovenschoolse organisatievormen? Ik vind het goed dat de minister zaken als centralisatie, decentralisatie, uitbesteding, management en administratie meeneemt. Is dit een kwalitatief onderzoek of is dit ook een kwantitatief onderzoek waarbij hij kijkt naar de hoeveelheid geld die aan dit soort zaken wordt besteed? Zit er iets van een benchmarking in? Wij willen dat niet te veel geld naar overhead gaat. Volgens mij gaan wij daar normen in stellen. Legt de minister een link in dit onderzoek met beleid dat op dat front wordt gevoerd?
Mevrouw Smits (SP): Voorzitter. Vanuit de SP een compliment voor het jaarwerkplan. Het ziet er goed uit. De onderwijsinspectie heeft de natuurlijke primaire taak van stevig toezicht. Het is fijn dit terug te lezen in het jaarwerkplan. De themaonderzoeken gaan verder op bepaalde onderwerpen. Wij zijn blij met de verkenning naar de mogelijkheden om segregatie apart te bekijken en de zorg voor kwetsbare leerlingen. Mevrouw Kraneveldt noemde al het toezicht op de kwaliteit van bestuur.
De GGD controleert de gastouders. Begin dit jaar kwam naar buiten dat in 2007 maar 63% van de gastouderbureaus was bezocht. Wat is de verwachting voor 2010? Het begeleiden van de gemeenten die de gastoudercontrole niet op orde hebben, wordt in het jaarwerkplan als een groot project genoemd. De onderwijsinspectie begeleidt de gemeenten die het niet zo goed doen. In hoeverre is dit project een belasting voor de onderwijsinspectie?
Deze vragen staan niet los van de bezuinigingen die dit jaar bij de onderwijsinspectie worden doorgevoerd. In de Tweede Kamer spreken wij over veel toezicht en dat wij van alles willen. Hier kan frictie ontstaan. Ziet de minister deze frictie? In de begroting wordt voor het personeel € 375 000 minder uitgetrokken dan in 2009. Dit kost volgens mij veel banen. Wij willen dat de onderwijsinspectie meer gaat doen. Hoe verhouden deze twee zaken zich tot elkaar? Gaat de minister mij geruststellen dat er geen mensen uit hoeven bij de onderwijsinspectie en dat ik de getallen verkeerd heb gelezen? Ik zou dat heel prettig vinden. Wat betekent dit voor de uitvoering van de taken die wij bij de onderwijsinspectie neerleggen?
Vandaag gaat de minister een prachtige website openen om te laten zien hoeveel onbevoegde leraren wij hebben. Dat is leuk. Het punt is dat wij zorgen dat er geen onbevoegde leraren meer voor de klas staan. De SP denkt dat de onderwijsinspectie hierin een rol zou moeten hebben. Tot mijn vreugde las ik vanmorgen in de krant dat de minister dat ook denkt. De minister wil met de onderwijsinspectie praten over onderzoek naar het aantal bevoegde leraren. Ik lees dit niet terug in het jaarwerkplan. In het jaarwerkplan staat onderzoek naar bekwaamheid van leraren. Daar zit verschil in. Wil de minister weten hoeveel bevoegde of bekwame leraren er zijn? Wat mij betreft het eerste. Ik wil weten wat de onderwijsinspectie precies gaat meten. Wat is volgens de minister het verschil tussen bevoegd en bekwaam? Hoeveel ruimte zit daartussen? Heb je een bevoegdheid nodig om voor de klas te mogen staan? Zou de onderwijsinspectie dat moeten controleren?
Voorzitter: Kraneveldt-van der Veen
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Wij bespreken begin november het jaarwerkplan. Ik ben blij dat wij dat kunnen doen. Zou het niet beter zijn als wij daarover in mei of juni met bijvoorbeeld de onderwijsinspectie van gedachten kunnen wisselen? Wij kunnen dan onze suggesties op tafel leggen die de onderwijsinspectie mee kan nemen in de totale afweging. Ik heb de indruk dat, als wij een aantal zaken zouden willen toevoegen, wij dan tegelijkertijd moeten aangeven wat wij niet zouden willen. Om die reden wil ik aanbevelen daarover eerder met de onderwijsinspectie of minister van gedachten te wisselen.
In het jaarwerkplan gaat veel tijd uit naar toezicht op het regulier onderwijs. De minister werkt enige tijd met risicogericht onderzoek. Wanneer gaat de minister de nieuwe werkwijze evalueren? Op welke wijze denkt de minister de Kamer daarover te informeren?
Wij hebben in andere brieven informatie gekregen dat opbrengstgericht werken bij zwakke en zeer zwakke scholen, dus scholen die niet onder het basisarrangement vallen maar onder het verscherpt arrangement, meer onder de aandacht is gebracht dan bij scholen die onder het basistoezicht vallen. Het gaat wat ons betreft ook om scholen die het al goed doen. Die scholen moet je stimuleren dat het nog beter kan. Opbrengstgericht werken hoort daar ook bij. Hoe zorgen wij ervoor dat wij dat bij hen beter onder de aandacht krijgen?
Is, op basis van bij de minister aanwezige onderzoeksgegevens, boven tafel te krijgen op welk moment de resultaten van jongens minder gaan worden dan de resultaten van meisjes? In de afgelopen periode is hier behoorlijk wat aandacht aan besteed. De scholen hebben hierin enig inzicht. De minister komt veel op scholen. Hoe komt het dat jongens minder presteren? Is het mogelijk dat dit wordt meegenomen in de onderzoeken? Waar ligt het omslagpunt? Ik hoor dat het omslagpunt ligt na de tweede klas in het voortgezet onderwijs. Volgens mij is daarvoor iets gebeurd en kan niet worden gezegd dat de mensen die in de tweede klas van het voortgezet onderwijs les geven het niet goed doen.
Ik sluit aan bij wat mevrouw Kraneveldt naar voren bracht omtrent verzuim. Kan worden nagegaan of er bepaalde groepen zijn waar het verzuim hoger is dan bij andere groepen? Ik heb hiervoor een gesprek gehad met mensen vanuit de Molukse gemeenschap. Zij gaven aan dat het verzuim onder Molukkers veel hoger is dan onder andere groepen. Is dit zo? Zijn oorzaken aan te duiden waarom het daar scherper is dan bij anderen?
Wij hebben het vaak over docenten en schoolleiders als het aankomt op kwaliteit van onderwijs. Het schoollokaal en het schoolgebouw, dus de omgeving van de lessen kan hier ook invloed op hebben. Onderzoeken geven aan dat in de richting van gemeenten meer geld wordt gegeven dan door gemeenten aan de onderwijshuisvesting wordt uitgegeven. Is er verband te bespeuren tussen te weinig of een te lage kwaliteit van de onderwijshuisvesting en de kwaliteit van het onderwijs? Het zou aardig zijn om dat boven tafel te krijgen.
Voorzitter: Jan Jacob van Dijk
Minister Plasterk: Voorzitter. Het doel is het jaarwerkplan, net als de twee vorige jaren, van de onderwijsinspectie met uw Kamer te bespreken. Het jaarwerkplan wordt vastgesteld door de onderwijsinspectie en wordt goedgekeurd door mij nadat ik het jaarwerkplan met de Kamer heb besproken. Wij hebben deze afspraak eigenstandig gemaakt. In het verleden is het gebeurd dat het jaarwerkplan door mijn voorgangers werd vastgesteld zonder dat de Kamer daarbij was betrokken. Het is aan uw Kamer de procedurele vraag van de heer Van Dijk over het bespreken in een eerder stadium te beantwoorden. Voor de zuiverheid wil ik dat de Kamer het gesprek met mij voert en dat ik de wensen van de Kamer doorsluis naar de onderwijsinspectie. De onderwijsinspectie zal mij aanspreken op de vraag of er voldoende capaciteit is en wordt gefinancierd om het allemaal uit te voeren. Ik moet die positie daarin hebben. Als de Kamer ziet dat de eerder in het jaar meegegeven wensen voldoende terugkomen in het jaarwerkplan, kan ik mij voorstellen dat zij dan een schriftelijke afhandeling van dit algemeen overleg overweegt. De Kamer moet het oordeel vormen of zij dat nuttiger vindt.
Het jaarwerkplan is anders opgesteld dan voorheen. Het jaarwerkplan is geordend in vijf thema’s namelijk opbrengst van het onderwijs en het niveau, aandacht voor kwetsbare leerlingen, positie van de leraar, schoolleiding en bestuur en financiën.
Dank voor de aan mij gerichte complimenten voor de kwaliteit van wat de onderwijsinspectie voorstelt. Ik zal de complimenten aan hen doorgeleiden. Bij dezen.
Ik kom toe aan de gestelde vragen en vraag de voorzitter toestemming om betreffende de overgebleven punten de inspecteur-generaal of de hoofdinspecteur aan het woord te laten.
Het antwoord is bevestigend op de vraag van mevrouw Kraneveldt of de regiorapporten openbaar kunnen zijn. Als de regiorapporten zijn vastgesteld dan gaan zij naar de Kamer. De inspecteur-generaal dan wel de hoofdinspecteur wordt verzocht in te gaan op de vier specifieke vragen betreffende de inhoud van de themaonderzoeken.
Mevrouw Smits heeft gelijk dat, zoals dat eufemistisch heet, een efficiencyslag over de onderwijsinspectie moet worden gemaakt. Het gaat om 90 fte. Daarvoor zijn geen gedwongen ontslagen nodig maar het is een bezuiniging op de formatie. Uiteindelijk kan de Kamer mij erop aanspreken dat de onderwijsinspectie de taken aan zal kunnen. Ik zal de Kamer voortdurend blijven vragen terughoudend te zijn in de themaonderzoeken en de nieuwe vragen die naar de onderwijsinspectie gaan. Wij zullen het met deze formatie moeten doen. De basis is de rijksbegroting zoals de Tweede Kamer die heeft vastgesteld. Ik denk dat het kan maar wij zullen goed moet blijven kijken of iets wordt onderzocht omdat het routine is of iets wordt onderzocht omdat met de resultaten van het onderzoek werkelijk wat gaat gebeuren. Wij zullen hier scherpe keuzes in moeten maken.
De website over bevoegde leraren heb ik vanmorgen geopend tijdens de conferentie Werken in het onderwijs met 400 medewerkers uit het management, leraren en anderszins betrokkenen. Zij zijn de hele dag met elkaar bezig het beroep van leraar te versterken. Een onderdeel is dat leraren bevoegd voor de klas staan. In het actieplan LeerKracht is gesignaleerd dat het essentieel is dat het gebeurt. Ik wil de indruk wegnemen, met alle waardering voor de actiegroep Leraren In Actie die daarmee naar buiten trad, dat het een nieuw element is. Dit is door de vakbonden ingebracht in de gesprekken over het actieplan LeerKracht. Overheid, werknemers en de koepels van de werkgevers hebben in het overleg gesignaleerd dat hieraan wat moest gebeuren. Deze website is een uitvloeisel van een eerder voorgenomen actie om ten eerste te proberen dat wordt geagendeerd dat men bevoegd voor de klas moet staan en ten tweede dit transparant te maken zodat iedereen kan zien in welke mate dat gebeurt met de uiteindelijke bedoeling iets met deze informatie te doen. In het voortgezet onderwijs is een kwart van de leraren niet bevoegd. Dat is ongeveer hetzelfde percentage als vorig jaar. Het is zelfs met een paar tiende procenten toegenomen. Dat probleem is niet opgelost en hier moet serieus aan worden gewerkt. De eerstverantwoordelijke is het bevoegd gezag op die scholen om te zorgen dat men bevoegd voor de klas staat. Hierbij zijn een paar kanttekeningen te maken. Niet om het te relativeren, maar ik kan mij voorstellen dat wanneer er op een school geen wiskundeleraren zijn dat men liever de wiskundeles door de geschiedenis- of scheikundeleraar laat geven dan dat men die les helemaal niet geeft. Dat kan structureel niet de bedoeling zijn. Hier zijn regels voor en het ligt fijnmaziger dan ik het nu zeg. Je kunt onderbevoegd of benoembaar zijn. Je zit dan in de buurt van de bevoegdheid zit maar je bent er nog niet. De bedoeling van de website is niet om de leraar voor de klas weg te jagen maar om te signaleren dat men onderbevoegd of benoembaar is. De beste oplossing is te zorgen dat mensen die bevoegdheid alsnog gaan halen. In het actieplan LeerKracht zit een groot budget voor scholing. Hiervan wordt druk gebruikgemaakt. Op pagina 18 staat dat de onderwijsinspectie gaat toezien op bekwaamheidseisen. Dit is niet hetzelfde als bevoegdheid. Als onderdeel van het onderzoek zal een register van onbevoegden worden bekeken en het tempo waarin het bevoegd gezag van plan is daar iets aan te doen. Ik heb het voornemen de onderwijsinspectie te vragen daarin een actieve rol te spelen. Dit stopt niet bij de website.
Een laatste kanttekening. De website heeft in zekere zin het effect van aandacht vestigen op scholen met relatief veel onbevoegden. Dat is de bedoeling. Dat zet er druk op en men mag van mij die druk als zodanig ervaren. Het is strikt genomen geen indicatie van de kwaliteit van het onderwijs. Niet elke onbevoegde leraar is per se een slechte leraar. Er kan niet worden gezegd dat kinderen niet naar een school met veel onbevoegde leraren moeten worden gestuurd. Een ouder maakt, net als ik heb gedaan, een rondgang langs scholen en ziet dat een school aantrekkelijk is maar met veel onbevoegde of onderbevoegde leraren. In het gesprek met de schoolleiding kan de ouder vragen naar de oorzaak en wat men van plan is daaraan te gaan doen. Het heeft met name een agenderende taak.
Mevrouw Smits (SP): De website is prachtig. Wij spreken nu meer over de website dan over de onderwijsinspectie. De website neemt niet de rol van de onderwijsinspectie over en lost het probleem niet op. De onderwijsinspectie controleert de kwaliteit van het onderwijs en kijkt naar de bekwaamheid van de leraren. De minister gaat de onderwijsinspectie vragen of naar de bevoegdheid wordt gekeken. Is dit voor de verre toekomst of het komende jaar? Hangt dat samen met de bekwaamheid waar de onderwijsinspectie over spreekt in het jaarwerkplan?
Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Wij hebben gezegd dat het mogelijk moet zijn een tijdje onbevoegd voor de klas te staan met het idee dat de leraar bezig is de bevoegdheid te halen. Ik krijg het signaal van bevoegde leraren die zeggen dat men bijna tegen de deadline zit dat de bevoegdheid is bereikt en dan gaat iemand weg en gaan wij het bij een andere school opnieuw proberen. Hebben of krijgen wij door onderzoek goed in beeld hoe scholen daarmee omgaan en of scholen proberen de zin van de Wet BIO te omzeilen?
Minister Plasterk: De vraag is hierbij aan de onderwijsinspectie gesteld en komt in het komend jaar aan de orde. In de context van de bekwaamheid zal ook de bevoegdheid worden bekeken. Bij de behandeling van de Wet op het onderwijstoezicht in het kader van het toezicht op leraarschap kan daar nader op worden ingegaan.
De werkgevers en werknemers hebben een eigen verantwoordelijkheid. De organisatie van werknemers is er op gespitst te voorkomen dat mooie afspraken worden gemaakt hoe de bevoegde werknemers voor de klas staan en dat die afspraken zou worden uitgehold doordat onbevoegden die taak overnemen. Het is goed dat de onderwijsinspectie daar toezicht op houdt. Ik wil daarmee de vakbonden die zelf actief zijn betrokken niet uit positie spelen. De werkgevers zijn uiteindelijk in de eerste plaats verantwoordelijk dat mensen bevoegd voor de klas staan.
Mevrouw Smits (SP): Ik heb een hele korte vraag alleen voor mijn eigen duidelijkheid. Heb je nu een diploma nodig om voor de klas te mogen staan?
Minister Plasterk: Ja. Je hebt een diploma nodig maar er zijn tussen werkgevers en werknemers wettelijk gefundeerde afspraken over tijdelijk onderbevoegd zijn. Je mag niet iemand van de straat plukken en voor de klas zetten maar men kan tijdelijke knelpunten oplossen met mensen die onderbevoegd zijn.
De eerste vraag van de heer Van Dijk over het eerder bespreken heb ik in mijn algemene ronde beantwoord.
De evaluatie van het proportionele toezicht komt voor juli 2010.
Over het verschil tussen jongens en meisjes is een en ander te lezen. Uit Cito-toetsen blijkt dat aan het eind van het primair onderwijs meisjes gemiddeld beter scoren bij taal en jongens gemiddeld beter scoren bij rekenen. Wij hebben geen inzicht hoe zich dat longitudinaal ontwikkelt vanuit het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Vanaf 2010 komt met de invoering van het onderwijsnummer in het primair onderwijs de mogelijkheid om de opbrengsten naar sekse te analyseren. Wij zullen dan meer gegevens krijgen. Over de hele linie kunnen wij geen eenduidig beeld constateren voor sekseverschillen anders dan de zojuist genoemde Cito-score. Dit onderwerp gaat ongetwijfeld regelmatig terugkomen. Je ziet dit eveneens bij opsplitsing naar verschillende groepen. Uit andere onderzoeken, niet van de inspectie, blijkt dat bij Marokkaanse jongeren de jongens relatief meer in de penarie zitten en minder goed presteren op school dan de meisjes, die vaak braaf zijn en het niet minder goed doen dan autochtone leeftijdgenoten. Naar mijn informatie is over verzuimcijfers per etnische groep niet systematisch iets bekend.
De huisvesting van scholen is in principe de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur. Via het Gemeentefonds gaat daar structureel 1,4 mld. naar toe waarvan twee derde via het primair onderwijs en een derde via het voortgezet onderwijs. Men moet het daarvan in principe doen. Het staat scholen vrij om een gering deel van hun lumpsum voor huisvesting aan te wenden. Denk hierbij aan het Montessorionderwijs waar men bovengemiddelde eisen stelt aan bepaalde aspecten van de huisvesting die logischerwijs niet meer bij de gemeente in rekening kunnen worden gebracht. Men heeft de ruimte om eigen lumpsum middelen te besteden aan dat soort additionele eisen. Wij moeten voorkomen dat gemeenten vervolgens zaken gaan afwentelen op de lumpsum van het onderwijs, want daar is het niet voor bedoeld. De onderwijsinspectie komt binnenkort met een rapport over de situatie op dit punt in het primair onderwijs. Op dit moment is de indruk dat maar zeer beperkt lumpsumgeld wordt besteed aan de huisvesting. Wij hebben geen systematische gegevens over de relatie tussen de huisvestingsstatus en de kwaliteit van het onderwijs. Dit zou een apart onderzoek vergen maar dat is een capaciteitskwestie.
De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Roeters, inspecteur-generaal.
Mevrouw Roeters: In aanvulling op de huisvesting weten wij dat er geen rechtstreeks verband is tussen de rijke of arme besturen en het zijn van een zeer zwakke school. Dat verband is niet aanwezig. Zeer zwakke scholen komen niet alleen voor daar waar de huisvesting beroerd is.
De voorzitter: Er lopen twee zaken door elkaar heen. Ik spreek niet over een rijk of niet rijk schoolbestuur. Als weinig is geïnvesteerd in de kwaliteit van de huisvesting van een school, dat het niet up-to-date is, dat het binnenklimaat niet goed is, leidt dat er dan toe dat op zo’n school de kwaliteit van het onderwijs lager is dan daar waar het wel goed in orde is?
Mevrouw Roeters: Ik probeerde aan te geven dat van de zeer zwakke scholen een aantal scholen een uitstekend geoutilleerde huisvestingssituatie hebben.
Wij zenden regiorapportages die tot een rapport komen, zoals u dat misschien kent van de noordelijke provincies, naar de Kamer. Tenzij de Kamer vindt dat zij te veel rapporten krijgt, dan kunnen die op een andere wijze worden behandeld. Deze rapportages worden niet op de normale manier gepubliceerd maar spelen vooral in de regio’s een rol en hebben als doel te worden besproken met lagere overheden, provincie, gemeenten en schoolleiders.
Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik vraag hier specifiek naar, niet om onder rapporten te worden bedolven waarvoor wij een moment moeten zoeken voor algemeen overleggen, maar omdat het interessant kan zijn als het iets te maken heeft met krimp of met kwaliteit van scholen en regionale verschillen. Dat is belangrijk voor onze discussie over een landelijk beeld dat als daar interessante informatie uitkomt, dat wij daarover iets te horen krijgen. In die zin zoek ik naar informatie die ons kan helpen bij onze besluitvorming.
Mevrouw Roeters: Wij rapporteren daarover in het komend Onderwijsverslag. Over sociale cohesie en burgerschap, zoals dat in de wet is opgenomen en als zodanig door de onderwijsinspectie kan worden gevolgd, hebben wij in ons meest recente onderwijsverslag geschreven dat wij zien dat alle scholen ermee bezig zijn maar op een verschillende manier en in verschillende fases. Dat geeft een lappendeken waarover wij geen oordeel uitspreken maar die wij het komend jaar in kaart gaan brengen. Wij brengen in kaart wat precies wordt gedaan en hoe ver de besturen precies zijn om vervolgens de situatie op dit moment aan te kunnen bieden. In de wet is de manier waarop niet voorgeschreven maar wel dat aandacht moet worden gegeven aan sociaal burgerschap dus de sociale competenties, de democratische waarden en het oog hebben voor andere culturen.
Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): In de discussie over cohesie en burgerschap wordt ook in de Kamer een link gelegd met bepaalde denominaties die daar te weinig of helemaal niets aan zouden doen. Wij hebben gediscussieerd over islamitische of streng christelijke scholen. Legt u een link of bepaalde denominaties daar iets mee doen om daarmee inzichtelijk te maken of bepaalde opvattingen kloppen die worden gekoppeld aan bepaalde denominaties? Het komt in onze discussies vaak terug.
Mevrouw Roeters: Wij hebben dat tot nu toe niet op die wijze onderzocht. Wij onderzoeken risicogericht. Als wij zien dat daar te weinig of geen aandacht voor is, is dat een gegeven om dieper op in te gaan. Dit los van de denominatie.
De voorzitter: Het woord is aan de heer Henkens, hoofdinspecteur primair onderwijs en expertisecentra.
De heer Henkens: Voorzitter. Het continuüm van de zorg staat in het jaarwerkplan genoemd in het kader van passend onderwijs. Wij hebben dit niet verder ingevuld omdat wij het willen laten aansluiten bij de discussie die tussen de staatssecretaris en de Tweede Kamer zal lopen. Wij passen onze onderzoeksvraag aan afhankelijk van de keuzes die daar worden gemaakt ten aanzien van de vorm van het continuüm van zorg. Het heeft geen zin als wij in bepaalde samenwerkingsverbanden iets zouden onderzoeken met een continuüm aan zorg en in de toekomst wordt gekozen voor een andere vorm. Die onderzoeksvraag krijgt in de komende maanden nader gestalte.
De laatste vier jaar hebben wij onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het onderwijs in de onderscheiden clusters. Wij hebben in het onderzoek ook meegenomen de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen met rugzak die in het reguliere onderwijs zitten. Dat reguliere onderwijs betrof vooral primair en voortgezet onderwijs. Het laatste jaar hebben wij het mbo meegenomen maar dat betrof weinig leerlingen. Wij willen dit jaar specifiek voor het mbo kijken wat wij vinden van de kwaliteit van het onderwijs dat deze leerlingen krijgen. Dit in de opmaat om de sectoren en instellingen iets terug te geven over wat goed gaat, wat beter zou kunnen en waar rekening mee moet worden gehouden als straks de zorg anders wordt ingericht in het kader van de besluitvorming over passend onderwijs.
In het jaarverslag over de kwaliteit van de kinderopvang in 2007 hebben wij geconstateerd dat nogal wat gemeenten en GGD’s niet haalden wat daar wettelijk als taakstelling lag. Wij hebben daarover gerapporteerd. Rond de jaarwisseling bieden wij de staatssecretaris het rapport over 2008 aan. Dat zal kort na de jaarwisseling hier komen. Er zijn vanuit de staatssecretaris diverse verbeteracties in gang gezet. Ons is gevraagd de gemeenten in kaart te brengen die beter hun doelen halen dan andere gemeenten. Het rapport over wat die gemeenten anders doen, is recent afgerond en zal binnenkort door de staatssecretaris naar de Kamer worden gestuurd. In onze jaarrapportage doen wij dat in algemene lijnen. De staatssecretaris heeft ons gevraagd precies aan gemeenten terug te geven of zij voldoen aan de wettelijke opdracht. Als dit niet zo is, dan kan de gemeente samen met de VNG kijken wat zij moet veranderen om dat te verbeteren. Daarvoor heeft de staatssecretaris ons extra faciliteiten ter beschikking gesteld zodat wij dat onder onze auspiciën kunnen oppakken. Datgene wat nu in het jaarwerkplan staat, kunnen wij doen hetzij met de formatie die wij hebben, hetzij met de formatie die wij tijdelijk hebben gekregen in het kader van deze extra werkzaamheden.
Mevrouw Roeters: Het onderzoek naar de doelmatigheid van bovenschoolse activiteiten is voornamelijk kwantitatief. Er wordt gekeken wat van de rijksbijdrage wordt besteed aan de bovenschoolse organisatievormen. Daarnaast zullen er kwalitatieve elementen in zitten die ingaan op ondoelmatigheid of op de goede praktijken die wij tegenkomen.
Minister Plasterk: Er is een vraag gesteld over de openbaarheid van de regioverslagen. Ik kan aan de onderwijsinspectie vragen om de regioverslagen aan de Kamer toe te sturen of de regioverslagen kunnen via de website openbaar worden gemaakt. Dan hebt de Kamer minder post en kan zij het zelf vinden als pdf-bestand. Welk van de twee manieren heeft de voorkeur?
Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik kijk niet dagelijks op de website van de inspectie. Als u een seintje geeft dat de regiorapportages op de website staan, dan is dat goed.
De voorzitter: Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:
– De Kamer ontvangt vóór juli 2010 de evaluatie van proportioneel toezicht.
– De regiorapporten van de onderwijsinspectie zijn openbaar. Hierover wordt gerapporteerd in het Onderwijsverslag over het jaar 2009.
– De minister vraagt aan de onderwijsinspectie hoe het zit met de bevoegdheid en bekwaamheid van docenten.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Anker (ChristenUnie) en Smits (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Uitslag (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en Gerkens (SP).