Vastgesteld 2 november 2009
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De op 16 oktober 2009 voorgelegde vragen zijn, bij brief van 30 oktober 2009, beantwoord door de minister van en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Vragen en antwoorden inzake de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2010
Waarom zijn in de begroting 2010 geen verbeteringen aangebracht in het inzichtelijk maken van effecten, doelmatigheid en meetbaarheid van doelstellingen? Wat is de minister van plan om de begroting 2011 op deze punten te verbeteren?
In tegenstelling tot uw aanname ben ik van mening dat de kwaliteit van de begroting wel degelijk is toegenomen. Met de nieuwe artikelindeling komen de kabinetsdoelen waarvoor BZK verantwoordelijk is, herkenbaarder terug in de begroting. Zo zijn de beleidsartikelen Brandweer/GHOR en Politie opgegaan in een nieuw artikel Veiligheidsregio’s en Politie en wordt democratie en burgerschap in één artikel behandeld. Hiernaast zijn algemene en operationele doelstellingen herbezien op de mate van SMART-heid en aansluiting op de kabinetsdoelstellingen.
Door een nieuwe artikelindeling is verbeteringsruimte gecreëerd van bestaande en eventueel nieuw op te nemen prestatie-informatie. Hierbij is het uitgangspunt de meetbare gegegevens zo veel als mogelijk aan te laten sluiten bij de kabinetsdoelen, de verantwoordelijkheden van de bewindslieden van BZK en de actualiteit. Hierdoor komt een aantal meetbare gegevens niet meer terug in de begroting van 2010 en is er een aantal nieuwe meetbare gegevens opgenomen.
De Algemene Rekenkamer heeft de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzocht op de aanwezigheid van informatie in de begroting die de effecten, doelmatigheid en meetbaarheid van beleid inzichtelijk maakt. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd in de Prinsjesdagbrief van de Algemene Rekenkamer (32 123, nr. 39). Uit dit onderzoek blijkt dat de score t.o.v. de begroting 2009 iets lager is. Met inachtneming van de compleet nieuwe artikelindeling en de strakkere toepassing van de normatiek door de Algemene Rekenkamer is dit een goede score. Niettemin zal bij het opstellen van de ontwerpbegroting voor 2011 net als voorgaande jaren het streven zijn de prestatie-informatie te verbeteren.
Waarom komen in de begroting 2010 enkele meetbare gegevens niet meer terug die bij de algemene en operationele doelstellingen in de begroting 2009 nog wel waren opgenomen?
Het antwoord op deze vraag is geïntegreerd in het antwoord op vraag 1.
Betekent het ontbreken van meetbare gegevens in de begroting 2010 die in de begroting 2009 nog wel waren opgenomen dat de sturing hierop door de minister ook niet meer plaatsvindt?
Het niet opnemen van meetbare gegevens in de begroting van 2010 die in de begroting 2009 nog wel waren opgenomen, betekent niet per definitie dat hier geen sturing door de minister meer plaatsvindt. Een aantal meetbare gegevens die niet zijn teruggekomen in de begroting 2010 zijn namelijk kengetallen. Kengetallen zijn gegevens die het beleidsveld inzichtelijk maken, maar waarop niet (direkt) wordt gestuurd door de overheid. Andere niet teruggekeerde meetbare gegevens hebben betrekking op doelen die al zijn behaald of zijn achterhaald met de inwerktreding van wetgeving (bijvoorbeeld de wet veiligheidregio’s en de indicatoren inzake regionale beleidsen crisisplannen) of gegevens die niet kwantitatief maar kwalitatief worden toegelicht in de begroting en/of voortgangsrapportages (bijvoorbeeld oplossen 10 grootste knelpunten administratieve lasten) en gegevens waarvoor de minister zelf niet verantwoordelijk is (bijvoorbeeld het percentage ministeries dat hun topstructuur en topformatie heeft getoetst aan het beleidskader topstructuren).
In welke maand dit jaar kan de Kamer de beleidsdoorlichting «Beleidsplan crisisbeheersing», «Partners in veiligheid» en «HRM-functie bij het Rijk» verwachten? Waarom is de oplevering van deze beleidsdoorlichtingen vertraagd?
De beleidsdoorlichting Beleidsplan crisisbeheersing die stond gepland voor 2008 wordt in november 2009 aangeboden aan de Tweede Kamer. De beleidsdoorlichting is door de externe onderzoekers tijdig opgeleverd, maar verzending naar de Kamer is aangehouden omdat één van de belangrijkste aanbevelingen de doorzettingsmacht bij crisisbeheersing betrof. De discussie over deze doorzettingsmacht vond ook plaats naar aanleiding van het ROB rapport «Beter besturen bij rampen» (29 517, nr. 39). In de kabinetsreactie op dat rapport is aangegeven hoe het kabinet met de doorzettingsmacht bij rampen en crises wil omgaan. Om een zo volledig mogelijke reactie op de beleidsdoorlichting te kunnen geven, is ervoor gekozen het kabinetsstandpunt af te wachten en deze op te nemen in de aanbiedingsbrief bij de beleidsdoorlichting beleidsplan crisisbeheersing.
De beleidsdoorlichting «HRM-functie bij het Rijk» (operationele doelstelling 11.10 in de begroting 2009) stond gepland voor 2009. In overleg met het ministerie van Financiën is echter besloten dat de beleidsdoorlichting van grotere waarde is als deze op een later moment dan 2009 wordt uitgevoerd en ruimer wordt opgezet. De redenen hiervoor zijn:
• Het artikelonderdeel waarop de beleidsdoorlichting betrekking heeft betreft de realisatie van een nieuwe uitvoering van de personeels- en salarisadministratie P-direkt. Dit is een vrij enge invulling van het begrip HRM-functie Rijk. Zo behoort ook de organisatie van het personeel binnen de HRM-fucntie Rijk.
• P-direkt is in 2009 pas van start gegaan. Het is nu dan ook nog te vroeg om de werking en effecten van P-direkt door te lichten.
In overleg met het ministerie van Financiën wordt dan ook een nieuw moment bepaald voor de uitvoering van de beleidsdoorlichting. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het in de begroting 2010 opgenomen artikelonderdeel 37.2 Het bevorderen van de kwaliteit van de organisatie en het personeel van het Rijk. En wordt rekening gehouden met de verantwoordingscyclus van P-direkt. In het jaarverslag over 2009 wordt de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd.
De beleidsdoorlichting «Partners in veiligheid» wordt volgens planning in 2009 afgerond en begin 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Waarom heeft de minister bijvoorbeeld het meetbare gegeven van tijdige afhandeling van incidenten van het C2000 systeem niet meer opgenomen? Betekent dit dat de norm die voor tijdige afhandeling van incidenten is gesteld in alle gevallen altijd gehaald wordt?
Het meetbaar gegeven van tijdige afhandeling van incidenten van het C2000 systeem maakt nog steeds onderdeel uit van de begroting van BZK en wel in artikel 23. Veiligheidsregio’s en Politie op pagina 38. (zie ook vraag 84)
Waarom heeft de minister bijvoorbeeld het meetbare gegeven «aantal GOUD werkplekken» niet meer opgenomen in de begroting 2010?
Het meetbare gegeven «aantal GOUD werkplekken» is van naam gewijzigd in «DWR desktops» (ook wel «DWR client» genoemd), omdat GOUD nu deel uitmaakt van het concept Digitale Werkomgeving Rijk (DWR). In 2010 zullen 7500 DWR desktops geïmplementeerd worden.
Kunt u toelichten of de reductie criminaliteit komt door een minder hoge aangiftebereid-heid? Zo nee, is dit onderzocht?
De bedoelde criminaliteitsreductie staat los van de aangiftebereidheid. Het gaat hier om de daling van het aantal door burgers ondervonden delicten, die wordt gemeten aan de hand van de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM). Uit de IVM 2008 blijkt dat het totale aantal door burgers ondervonden delicten in de periode 2005 – 2008 met 20% is afgenomen. Uit de IVM 2008 blijkt voorts dat de aangiftebereidheid in deze periode vrij stabiel is gebleven en schommelt tussen de 23 en 26%. De nagenoeg gelijk gebleven aangiftebereidheid en de afgenomen door burgers ondervonden criminaliteit hebben geleid tot een afname van de geregistreerde criminaliteit.
Kunt u toelichten hoe u de verdere reductie met 5,5% (van 14,5 naar 20%) van het aantal geweldsdelicten in 2010 gaat bewerkstelligen?
De reductie van het aantal geweldsmisdrijven is één van de doelstellingen van het project Veiligheid begint bij Voorkomen. Mijn ambtgenoot van Justitie is hiertoe medio 2008 het Programma Geweld gestart. Dit programma richt zich op scholen en buurten, risicofactoren, risicogroepen en dadergerichte aanpak van geweldplegers. Voorts is er een nieuw plan van aanpak huiselijke geweld vastgesteld, dat op 1 september 2008 aan uw Kamer is aangeboden (TK 2007–2008, 28 345, nr. 70). In de tweede voortgangsrapportage Veiligheid begint bij Voorkomen die binnenkort aan de Kamer wordt aangeboden, wordt nader op concrete maatregelen ingegaan.
Kunt u toelichten of de daling van het aantal vermogensdelicten met 20% komt door een minder hoge aangiftebereidheid? Zo nee, is dit onderzocht?
De hier bedoelde daling van het aantal vermogensdelicten met 20% betreft de daling van het aantal door burgers ondervonden vermogensdelicten in de periode 2006–2008, die is gemeten aan de hand van de IVM. Deze daling staat los van de aangiftebereidheid. De aangiftebereidheid is direct van invloed op de geregistreerde criminaliteit. Uit de IVM 2008 blijkt overigens dat de aangiftebereidheid bij vermogensdelicten de afgelopen jaren zelfs is toegenomen van 34% volgens de monitor 2006 tot 41,5% in 2008.
Uit welk onderzoek blijkt dat eind 2008 één op de vier burgers heeft aangegeven de afgelopen 12 maanden slachtoffer te zijn geweest van een misdrijf?
Dit blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2008. Deze is bij brief van 31 maart 2009 aan uw Kamer aangeboden (TK 2008–2009, 26 684, nr. 209).
Kunt u het onderzoek toelichten waaruit blijkt dat het percentage bedrijfsvestigingen dat het slachtoffer werd van criminaliteit afnam?
Dit is de Monitor Criminaliteit en Bedrijfsleven (MCB). De monitor wordt al sinds 2004 uitgevoerd onder toezicht van het WODC van het ministerie van Justitie. Het onderzoek richt zich op bedrijfsvestigingen binnen de volgende vijf sectoren van het particuliere Nederlandse bedrijfsleven:
• bouwnijverheid;
• detailhandel en autoreparatie;
• horeca;
• vervoer, opslag en communicatie;
• financiële en zakelijke dienstverlening.
Voor het onderzoek zijn in totaal 37 575 bedrijven op vestigingsniveaus telefonisch ondervraagd.
Welke maatregelen neemt u om diefstal in vooral de detailhandel, en van overvalcriminaliteit te bestrijden?
De volgende maatregelen zijn genomen:
• Om de diefstal in de detailhandel tegen te gaan is verleden jaar het Convenant aanpak winkelcriminaliteit deel 3 afgesloten. In dit convenant staan projecten benoemd met publieke en/of private aspecten. In dit convenant zijn afspraken gemaakt, zoals het instellen van het instrument overlastdonatie en een databank winkelcriminaliteit die ervoor moeten zorgen dat de winkeldiefstal afneemt.
• De aanpak van overvalcriminaliteit kent een preventieve en een repressieve kant. De Task Force Overvalcriminaliteit, onder voorzitterschap van burgemeester Aboutaleb van Rotterdam, is 16 oktober jl. ingesteld. Voorstellen die de task force onder de loep neemt, zijn bijvoorbeeld cameratoezicht, stimuleren van pinbetalingen , het subsidiëren van preventieve maatregelen voor kleine ondernemers, het in beeld houden en volgen van bekende overvallers.
Hoe komt de regering tot de conclusie dat het doel om de criminaliteit met 25% te verminderen op koers ligt? Op welke manier wordt dit gestaafd door de cijfers van met name overlast en verloedering, maar ook die van geweld?
Doelstelling van het kabinet is een reductie van de criminaliteit en overlast en verloedering met 25% in 2010 ten opzichte van 2002. Deze doelstelling is nader geoperationaliseerd en herijkt ten opzichte van 2006. De tot en met 2010 te bereiken reductiepercentages zijn voor wat betreft de criminaliteitsreductie: 20% minder geweldsdelicten en 6% minder vermogensdelicten. De vermogensdoelstelling is reeds behaald. Van de geweldsdoelstelling is al 14,5% gerealiseerd, zodat nog 5,5% resteert. De tot nu toe behaalde resultaten rechtvaardigen de conclusie dat het kabinet op koers ligt met de realisatie van de criminaliteitsdoelstelling.
De nog te bereiken reductiepercentages zijn voor wat betreft overlast en verloedering respectievelijk 17,5% en 15,5%. In 2008 is van de doelstelling verloedering 3% gerealiseerd. Het percentage van de bevolking dat (sociale) overlast als vaak voorkomend heeft ervaren is echter nog niet afgenomen. De maatregelen uit het Actieplan Overlast en Verloedering, dat in 2008 is gestart, zijn in volle gang en deels afgerond. Dit moet leiden tot een verdere verbetering van de door burgers gepercipieerde overlast en verloedering, die wordt gemeten met behulp van de IVM. Hoewel de veiligheid in objectieve zin toeneemt, wordt dit nog niet zo ervaren als het om overlast en verloedering gaat. Het gaat echter om een weerbarstige problematiek, waarbij álle betrokkenen zich moeten inspannen om deze op te lossen, maar het ook de vraag is of deze doelstelling volledig kan worden gerealiseerd. Het kabinet geeft aan het terugdringen van de overlast en verloedering daarom onverminderd prioriteit. Om een extra impuls te geven aan het verder terugdringen van overlast en verloedering hebben mijn collega voor WWI en ik op 7 september jl. met 40 gemeenten in het Manifest Bestrijding Overlast en Verloedering nadere afspraken gemaakt. Elk van deze gemeenten benoemt vijf specifieke maatregelen die zij in 2010 en 2011 inzetten om overlast en verloedering te verminderen. BZK en WWI stellen hiervoor in de jaren 2010 en 2011 in totaal €153 miljoen via het Gemeentefonds beschikbaar. Ervaringen met effectief gebleken maatregelen worden gedeeld en actief beschikbaar gesteld aan andere gemeenten. De 40 gemeenten doen ook mee aan de landelijke opschoondag in het voorjaar van 2010 en 2011 en roepen andere gemeenten op dit ook te doen. Het manifest treft uw Kamer in bijlage aan.1 Tevens zal in 2010 een publiekscampagne worden gehouden, waarin de bestrijding van overlast en verloedering centraal staat. Een aantal bij uw Kamer of de Eerste Kamer der Staten-Generaal aanhangige wetsvoorstellen, waaronder het Wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, maakt het gemeenten mogelijk om in een vroegtijdig stadium te interveniëren. Met de hiervoor genoemde maatregelen heeft het kabinet gemeenten het bestuurlijk instrumentarium en andere middelen aangereikt waarmee zij de lokale aanpak van overlast en verloedering kunnen intensiveren. Uiteraard zullen de betrokken departementen ook hun eigen activiteiten voortzetten en waar nodig intensiveren. Over de voortgang van de lokale aanpak wordt, naast de meting door middel van de IVM, intensief contact met de gemeenten onderhouden.
Zie ook de antwoorden op de vragen 22, 23 en 26.
Hoe wordt de continuïteit in de aanpak ter vermindering van de recidive gegarandeerd, als gemeenten hiervoor slechts in 2010 en 2011 een bijdrage ontvangen en dit bedrag in 2011 lager is dan in 2010?
In de vraag lijkt het alsof de gemeenten uit de GSB-gelden gelden ontvangen voor het verminderen van recidive. Dit is niet het geval. De op pagina 9 genoemde daling van de bedragen voor 2011 heeft te maken met het tot een einde komen van de eenmalige financiële impuls die het toenmalige kabinet op verzoek van de G31 voor de duur van de GSBIII-periode 2005 t/m 2009 beschikbaar heeft gesteld ten behoeve van veiligheid.
In de brief «Afloop GSB-gelden en groeimiddelen voor veiligheid in het Gemeentefonds» d.d. 12 december 2008 (kamerstuk 31 700 B, nr. 11) is uw Kamer hierover geïnformeerd. De conclusie in deze brief is dat het totaal aan beschikbare veiligheidsmiddelen voor gemeenten in de komende jaren een stijgende lijn vertoont.
Zijn de 500 extra forensisch assistenten en de 500 extra wijkagenten daadwerkelijk een toevoeging aan het aantal beschikbare agenten? Waaruit blijkt dat in de cijfermatige weergave in deze Begroting? Welk deel van de voor 2011 voorziene agenten bestaat uit het langer blijven van agenten en de zelfstandige instroom van het aantal aspiranten en welk deel uit de extra wijkagenten en forensisch assistenten?
De recent bijgestelde sterkteafspraak (52 200) is inclusief de 500 wijkagenten en de 500 forensische assistenten. Voor de wijkagenten is een nulmeting gehouden en die worden apart bijgehouden, elk jaar 125 erbij (realisatie in 2008 118). Voor forensische assistenten is niet een dergelijke meting gehouden en geen aparte monitoring afgesproken.
Met de korpsen is afgesproken dat het aantal extra forensisch assistenten en wijkagenten op 31 december 2011 is gerealiseerd.
De agenten die voorzien zijn in 2011 is een optelsom van het zittende personeel, instroom vanuit school, doorstroom binnen het korps, externe instroom verminderd met de uitstroom van ouderen en de overige uitstroom. De exacte aantallen van de betreffende groepen in de sterkte van 2011 zijn niet vooraf aan te geven, omdat iedere groep onvoorziene elementen in zich heeft.
Zijn de 500 extra forensische assistenten voldoende als we kijken naar de hoeveelheid zaken die op de plank blijven liggen? Hoeveel meer forensische assistenten zijn nodig om alle plankzaken op te kunnen pakken?
Forensische assistenten (FA’s) doen sporenonderzoek naar de veel voorkomende (midden) criminaliteit. Forensische sporen kunnen leiden tot een versnelling van oplossing van zaken (en dus tot een reductie van eventuele plankzaken) of tot opsporingsindicaties in zaken met tot dan toe onbekende dader. De verhoging van het oplossingspercentage is als doelstelling gekoppeld aan de inzet van de extra FA’s. Het precieze effect van de inzet van de extra forensisch assistenten zal in 2010 worden onderzocht.
Welke maatregelen neemt u – naast de invoering van een uniek framenummer voor alle fietsen – om het aantal fietsendiefstallen terug te dringen? Hoe hoog zijn de kosten van een invoering van een invoering van een uniek framenummer?
De kabinetsdoelstelling voor 2010 (een afname van 100 000 fietsendiefstallen ten opzichte van 2006) is reeds gerealiseerd. Het terugdringen van het aantal fietsendiefstallen blijft onverminderd aandacht krijgen. In 2010 ligt de focus op het doorbreken van heling en het grijze circuit. Dit gebeurt onder meer door het laten uitvoeren van het terugbezorgproces via fietsafhandelcentrales (AFAC’s). Daarnaast wordt door de minister van BZK ingezet op de eenmalige aanschaf van twee fietsenreaders per politieregio waarmee toezichthouders fietsen kunnen scannen om te zien of een fiets gestolen is. Deze vijftig readers kunnen naar verwachting in de eerste helft van 2010 aan de 25 regionale politiekorpsen worden geleverd. Dit laat overigens onverlet dat gemeenten en politiekorpsen zelf extra fietsenreaders kunnen aanschaffen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat is verantwoordelijk voor de invoering van framenummers. Verkeer en Waterstaat geeft aan dat de kosten van het plaatsen van het nummer naar verwachting laag zijn. De verwachting is dat de RDW een rol zal krijgen in uitgifte/registratie van codes aan fabrikanten en importeurs. Alleen de taak van het RDW zal kosten, naar verwachting 50 000–75 000 euro per jaar, met zich meebrengen.
Kunt u toelichten of de terugdringing van het aantal fietsendiefstallen met 100 000 te maken heeft met een minder hoge aangiftebereidheid? Zo nee, is dit onderzocht?
Dat is niet het geval. Het aantal aangiften is ten opzichte van vorig jaar licht gestegen. De cijfers van het terugdringen van fietsendiefstal zijn gebaseerd op de Veiligheidsmonitor (ondervonden slachtofferschap).
Waaruit blijkt dat de fysieke verloedering van de woonomgeving in 2008 licht is verminderd?
De reductie van de fysieke verloedering wordt gemeten met behulp van de IVM 2008. Hieruit blijkt dat de door de bevolking gepercipieerde verloedering is afgenomen.
Waar bestaat de extra aandacht uit die naar de bestrijding van overlast door Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren gaat?
De overlast door Marokkaans-Nederlandse jongeren is gehanteerd als één van de criteria bij de selectie van 40 gemeenten die in 2010 en 2011 de Van Montfrans- en leefbaarheidsmiddelen ontvangen (respectievelijk € 89 miljoen en € 64 miljoen, zie ook het antwoord op de vragen 94 en 95). Ook heb ik eind vorig jaar, naar aanleiding van incidenten met Marokkaans-Nederlandse jongeren, aan de gemeente Gouda € 900 000,= beschikbaar gesteld voor de inzet van gezinsmanagers in de periode 2009–2011. Daarnaast is een praktijkteam opgezet, dat gemeenten kan bijstaan bij de aanpak van acute problemen met overlastgevende Marokkaans-Nederlandse jongeren. Dit team is, sinds de start deze zomer, inmiddels in enkele gemeenten ingezet. De leden van het praktijkteam zijn gespecialiseerd in onder meer de inzet van het bestuurlijk-juridisch instrumentarium, crisismanagement, interetnische spanningen en het betrekken van de Marokkaanse gemeenschap.
Het kabinet ondersteunt gemeenten ook in bredere zin bij de aanpak van problemen met Marokkaans-Nederlandse jongeren. Deze aanpak is opgenomen in de brief «Grenzen stellen en perspectief bieden» die het kabinet op 30 januari jl. aan uw Kamer heeft gezonden. Met 22 gemeenten, die met name met deze problematiek te maken hebben, is een samenwerkingsverband gestart. Het doel van de samenwerking is het terugdringen van de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongeren in de criminaliteit, overlast, schooluitval en werkloosheid. In het samenwerkingsverband wordt ook kennis ontwikkeld en uitgewisseld over de effectiviteit van de gepleegde interventies. Mijn collega voor WWI heeft voor de periode 2009–2012 € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor de inzet van straatcoaches en gezinsmanagers. Onder zijn regie is op 5 oktober jl. door hem, mijn ambtgenoot van Justitie en mij met de 22 gemeenten een intentieverklaring ondertekend. Tot slot worden de extra middelen die de G4 ontvangen voor de vermindering van de criminaliteit onder Marokkaans-Nederlandse jongeren voortgezet.
Kunt u toelichten waar de aanpak van overlast door dronken mensen op straat, drugsoverlast en overlast door groepen jongeren uit bestaat?
Overlast door dronken mensen op straat wordt lokaal aangepakt. Gemeenten kunnen onder meer op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het nuttigen van alcohol in bepaalde gebieden verbieden, het verlenen van een exploitatievergunning koppelen aan de openbare orde en bepalingen omtrent sluitingstijden opnemen. Het kabinet heeft in de hoofdlijnenbrief alcoholbeleid (20 november 2007, TK 2007–2008, 27 565, nr. 35) een samenhangend pakket van maatregelen aangekondigd om alcoholmisbruik aan te pakken. De wijziging van de Drank- en Horecawet, die onlangs aan de Tweede Kamer is toegezonden, geeft gemeenten meer instrumenten om het alcoholgebruik door jongeren aan te pakken. Daarnaast heeft dit kabinet het voornemen gemeenten in de Gemeentewet de bevoegdheid te geven risicogebieden aan te wijzen waarbinnen, gedurende bepaalde tijden, het gebruik van alcohol boven een bepaald alcoholpromillage strafbaar wordt gesteld (zie brief 2 oktober 2009, TK 2009–2010 27 565 nr. 97). Het gaat om gebieden waar al langer sprake is van ernstige overlast als gevolg van alcoholgebruik of waar gevreesd wordt voor verstoring van de openbare orde.
De burgemeester heeft verschillende bevoegdheden om (drugs)overlast aan te pakken. Met de artikelen 174 a van de Gemeentewet (Victoria) en 13b van de Opiumwet (Damocles) en art.16a van de Woningwet (Victor) hebben gemeenten een sluitend stelsel om overlast en verloedering in en rondom drugspanden en coffeeshops tegen te gaan. Ook de mogelijkheden van samenscholingsverboden, cameratoezicht op openbare plaatsen (artikel 151c Gemeentewet) worden gericht ingezet. In de brief van 11 september 2009 (TK 2009–2010, 24 077, nr. 239) is dit nader beschreven.
De aanpak van het kabinet ten aanzien van overlast door groepen jongeren bestaat uit zowel preventieve als repressieve maatregelen, waaronder de uitbreiding van het instrumentarium van gemeenten om overlast aan te pakken, de inzet van straatcoaches en gezinsmanagers. Bij de aanpak van jeugdgroepen wordt een groepsgerichte aanpak gehanteerd waarbij jeugdgroepen geïnventariseerd worden op basis van de shortlistmethodiek. Na de inventarisatie vindt prioritering van de aan te pakken groepen plaats in de lokale driehoek en wordt, onder regie van de gemeente, met de ketenpartners, bepaald welke maatregelen het meest effectief zijn. Door de ontwikkeling van de shortlistmethodiek wordt de informatie op lokaal niveau beter. Hierdoor wordt eind 2009 op landelijk niveau beschikt over het eerste landelijke beeld van alle jeugdgroepen in Nederland.
Naast een groepsgerichte aanpak wordt, indien de problematiek hierom vraagt, een persoonsgerichte aanpak ingezet. In het geval van veelplegers en risicojeugd, kan de persoonsgerichte aandacht preventief en bestuurlijk van aard zijn (via een hulpaanbod zoals verslavingszorg, het versterken van de binding met school, maatregelen gericht op «gedragsverandering» of «resocialisatie») en anderzijds repressief van aard (detentie).
Voorts geldt voor het vorenstaande dat op grond van het wetsvoorstel Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, dat momenteel in de Eerste Kamer ligt, de burgemeester en de Officier van Justitie onder meer (langdurige) gebiedsverboden, een meldingsplicht of groepsverboden opleggen. Voor de inrichting van de zgn. drugspilots, die eveneens gericht zijn op het terugdringen van overlast en verloedering, zij verwezen naar het antwoord op vraag nr.93.
Kunt u aangeven welke 40 gemeenten het manifest ondertekend hebben? Wat is de reden dat de overige gemeenten niet meegetekend hebben?
De volgende 40 gemeenten hebben het manifest bestrijding overlast en verloedering ondertekend: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Arnhem, Breda, Den Bosch, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Emmen, Enschede, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hengelo, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Schiedam, Sittard-Geleen, Tilburg, Venlo, Zaanstad, Zwolle, Almere, Apeldoorn, Ede, Haarlemmermeer, Zoetermeer, Culemborg, Gouda, Veenendaal, Zeist.
De financiële basis van de afspraken in het manifest wordt gevormd door de Van Montfransmiddelen en de middelen voor leefbaarheid. Het betreft grotendeels een vervolg op het grote stedenbeleid. De oorspronkelijke groep van 31 grote steden is ten behoeve van het Manifest de komende twee jaren in verband met de gerichte aanpak van overlast en verloedering en de problematiek van Marokkaans-Nederlandse jongeren uitgebreid met de zogenoemde Ortega-gemeenten en vier gemeenten met Marokkaans-Nederlandse jongerenproblematiek.
Met deze 40 gemeenten zijn afspraken gemaakt over extra inspanningen. Daartoe hebben zij het Manifest ondertekend. Dat geldt niet voor de overige gemeenten, maar ook voor hen blijven de afspraken uit het Bestuursakkoord 2007 gelden.
Kunt u nader toelichten waaruit de maatregelen die de gemeentes die het manifest hebben ondertekend concreet bestaan?
De gemeenten benoemen maatregelen, waarvan zij de komende twee jaren een groot effect verwachten op het terugdringen van de overlast en verloedering in hun gemeente. De aanpak van overlast en verloedering vereist lokaal maatwerk. De aangeleverde maatregelen zijn daarom divers van aard. Wel is een rode draad te zien. De maatregelen richten zich op hoofdlijnen op de volgende thema’s: de aanpak van overlast door jongeren, de aanpak van uitgaansoverlast en uitgaansgeweld, persoonsgerichte aanpak in veiligheidshuizen en de aanpak van fysieke verloedering, zoals extra inzet op schoonhouden van woonomgeving, het betrekken van buurtbewoners hierbij en het verwijderen van graffiti.
Daarnaast doen de 40 gemeenten mee aan de landelijke opschoondag in het voorjaar van 2010 en 2011 en roepen zij andere gemeenten op hieraan mee te doen.
Hoe ver staat het met de gezamenlijke verkenning door regering en VNG van het gemeen-telijke toezicht en de gemeentelijke handhaving op het gebied van openbare orde en veiligheid, in het bijzonder gericht op de aanpak van overlast en verloedering in het publieke domein en de inzet van particuliere beveiligers bij het toezicht in het publieke domein? Wanneer kan de Kamer deze verkenning verwachten?
Medio 2010 zal de Kamer over de resultaten van deze verkenning worden geïnformeerd.
Komt het aannemen van de extra 500 wijkagenten voor het aanpakken van de overlast en verloedering niet in gevaar als gevolg van de bezuinigen op de politie?
Nee, de afspraak over de extra 500 wijkagenten blijft overeind.
Kan de Kamer geïnformeerd worden over de voortgang van overlast en verloedering van de aanpak door gemeenten? Kan dit aan de hand van de afgesproken 5 maatregelen? Kan dit ook financieel verduidelijkt worden per maatregel?
Uw Kamer wordt één keer per jaar geïnformeerd over de voortgang van de doelstellingen op het gebied van overlast en verloedering. Dit gebeurt in de Voortgangsrapportage van het project Veiligheid begint bij Voorkomen, De gemeenten hebben zich verbonden aan een extra impuls te geven aan door burgers ervaren overlast en verloedering. Naast de vijf specifieke maatregelen voeren zij ook ander beleid uit om de overlast en verloedering terug te dringen. De relatie tussen de voortgang en de specifieke maatregelen is moeilijk te leggen. Er is wel steeds meer bekend over het effect van bepaalde maatregelen, zoals bijvoorbeeld in het onlangs verschenen rapport Overlast en verloedering ontsleuteld van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat op 7 september jl. (TK 2008–2009, 28 684, nr. 239) aan uw Kamer is toegezonden. Een financiële verduidelijking per maatregel is niet mogelijk, omdat de middelen via het Gemeentefonds worden uitgekeerd. Conform de systematiek van het Gemeentefonds vindt verantwoording over deze middelen aan de gemeenteraad plaats.
Wat is de voorziene ontwikkeling van de politiesterkte na 2014, rekening houdend met het nieuwe aantal aspiranten? Voorziet de minister dat de dalende lijn in de grafiek na 2014 doorzet? Wat gaat zij doen om het tij te keren?
De nieuwe aspiranten aantallen, zoals afgesproken met de korpsbeheerders, gemiddeld 1600 per jaar voor de komende 3 jaren, leveren na 2014 een sterkte op die zal leiden tot handhaving van het niveau van de sterkteafspraak 2010. De ingezette daling in het aantal aspiranten was nodig om te kunnen komen op de sterkteafspraak en niet ruim erboven. In 2014 is het niveau van de sterkte conform de sterkteafspraak 2010 en deze wordt met de dan benodigde instroomaantallen op gelijk niveau gehouden.
Kunt u verklaren waarom oudere politiemedewerkers momentaal later uitstromen dan voorzien?
Het kabinetsbeleid om langer door te werken heeft gewerkt. Ook bij de sector Politie is het langer doorwerken onder meer aantrekkelijk vanwege de opbouw van een hogere pensioenuitkering.
Kunt u aangeven wanneer het experiment om de leeftijdsgrens te verhogen wordt geëvalueerd?
In de Memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet is met betrekking tot experimenten om de leeftijdsgrens voor het verstrekken van alcohol te verhogen van 16 naar 18 jaar, aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur voor een periode van twee jaar gemeenten kunnen worden aangewezen waarin bij gemeentelijke verordening de leeftijdsgrens van 16 jaar wordt verhoogd tot 18 jaar. Uiterlijk drie maanden na afloop van een experiment zal een evaluatie van dit experiment aan de Tweede en Eerste Kamer worden gezonden.
Hoeveel subsidie is gemoeid met de concrete lokale projecten die polarisatie en radicalisering tegengaan? Waaruit bestaan die concrete lokale projecten?
In het kader van het Actieplan polarisatie en radicalisering ontvingen 80 gemeenten in 2007, 2008 en 2009 financiële ondersteuning middels een decentralisatieuitkering. Hierbij zijn de volgende bedragen uitgekeerd:
2007: € 400 000
2008: € 1 271 054
2009: € 2 982 905
Voor 2010 is een bedrag van € 4 000 000 beschikbaar voor activiteiten op lokaal niveau. De projecten betreffen onder meer: het ontwikkelen van een lokale informatiehuishouding en/of meldpunt; trainingen aan professionals om signalen te herkennen en daarmee om te gaan; weerbaarheidstrainingen voor (moslim)jongeren; samenwerking met lokale (moslim-) gemeenschappen bij het tegengaan van radicalisering; opvoedondersteuning; stage- en leerwerkplaatsen voor risicojongeren; bevorderen van de interactie tussen bevolkingsen levensbeschouwelijke groepen om polarisatie tegen te gaan; het stimuleren en versterken van democratische kernwaarden bij jongeren. Eind december wordt de Kamer uitgebreider geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan.
Wat is de waarde van de extra wijkagenten en forensisch assistenten voor de langere termijn, als blijkt dat het aantal agenten in 2014 weer sterk is afgenomen?
Wijkagenten en forensisch assistenten hebben specifieke taken die ten goede komen aan een betere taakuitvoering door de politie in het algemeen. Wijkagenten zijn de oren en ogen van de politie in de wijk en hebben een belangrijke kennispositie als het gaat om de veiligheid. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan de aanpak van overlast en verloedering en het voorkomen van escalatie van veiligheidsproblemen. Forensisch assistenten leveren een specialistische bijdrage in de opsporing. Met het KBB is afgesproken dat de bezuinigingen niet ten koste gaan van de operationele sterkte.
Waarom is er gekozen voor het mogelijk maken van een experiment voor verhoging van de leeftijdsgrens voor het verstrekken van alcohol en niet – zoals ook voorgesteld in het rapport «Geen deuren maar daden» – voor een algemene leeftijdsgrens van 18 jaar? Is op voorhand niet duidelijk dat een landelijke, uniforme leeftijdsgrens veel beter te handhaven is en ook voor alle betrokkenen duidelijker?
Tijdens het debat over de hoofdlijnenbrief alcoholbeleid is op 18 december 2007 door de Tweede Kamer aangegeven dat zij wil vasthouden aan de landelijke leeftijdsnorm van 16 jaar. Tevens heeft de Tweede Kamer verzocht om een experiment met de verhoging van leeftijdsgrenzen in een aantal gemeenten (motie Joldersma/Voordewind). In het wijzigingsvoorstel van de Dranken Horecawet wordt het een aantal gemeenten mogelijk gemaakt voor een bepaalde periode te experimenteren met een verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar. Deze experimenten zullen eerst grondig geëvalueerd worden waarbij alle aspecten in ogenschouw worden genomen, de handhaafbaarheid, het effect op het alcoholgebruik, de overlast, verstoring van de openbare orde en criminaliteit. Op basis hiervan wordt bekeken of de leeftijdsgrens voor alcohol verhoogd wordt naar 18 jaar. In deze kabinetsperiode wordt de leeftijdsgrens voor de verkoop van zwakalcoholhoudende drank evenwel niet verhoogd.
Er is kritiek vanuit de politievakbond en de wetenschap dat de trainingen van de politie zowel qua aantal als inhoud niet toegesneden zijn op het toegenomen geweld tegen de politie. Is deze kritiek valide?
Ik onderschrijf het belang van toetsing en training van geweldbeheersing van politieagenten. Politiemedewerkers dienen voldoende geoefend te zijn in het gebruik van geweldsmiddelen om hun werk goed uit te kunnen oefenen in de steeds veranderende samenleving. Dit is dan ook een continu aandachtspunt. Ik heb het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement opdracht gegeven een evaluatie en behoefte-onderzoek met betrekking tot de Regeling Toetsing Geweldbeheersing Politie uit te voeren. In dit onderzoek komt ook aan de orde of het aantal uren en de inhoud van de training voldoende toegesneden is op de praktijk. Dit onderzoek bevindt zich momenteel in de afrondende fase. Zodra dit onderzoek is afgerond zal ik, samen met het veld, bezien of, en zo ja welke, aanpassingen van de RTGP noodzakelijk zijn
Kunt toelichten met welke verschillende bestuurlijke en strafrechtelijke instrumenten u in 2010 dierenrechtenextremisme wilt bestrijden?
• In 2010 blijven het landelijk parket, het KLPD en de regiokorpsen intensief samenwerken aan de opsporing en vervolging van dierenrechtenextremisten.
• Gemeenten kunnen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels opnemen met betrekking tot samenscholing, hinderlijk gedrag op de openbare weg, een verbod op het meevoeren van bepaalde voorwerpen bij een demonstratie, etc.
• In de APV kan een gemeente ook een bepaling opnemen die verplicht stelt dat organisaties een vergunning moeten aanvragen om te kunnen collecteren.
• De burgemeester kan op basis van artikel 172 Gemeentewet bevelen geven voor het handhaven van de openbare orde.
• Op basis van artikel 175 en 176 Gemeentewet heeft de burgemeester noodbevoegdheden die kunnen worden ingezet bij ernstige wanordelijkheden. Het gaat dan bijvoorbeeld om een gebiedsverbod, een samenscholingsverbod of het ontzeggen van de toegang tot de gemeente.
• Door middel van brochures en informatiebijeenkomsten worden gemeenten, bedrijven en (kennis-)instellingen in 2010 geïnformeerd over wat zij zelf kunnen doen en wat zij van de overheid mogen verwachten.
• In december wordt de kamer verder geinformeerd over aanvullende activiteiten om de weerbaarheid van organisaties en bedrijven te vergroten.
Kunt u toelichten hoe in 2011 het geweld tegen mensen met een publieke taak wordt teruggebracht van 66% naar 51%?
Kunt u toelichten hoe in 2011 het geweld tegen mensen met een publieke taak wordt teruggebracht van 66% naar 51%?
De regie op de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak ligt sinds 2007 bij het programma Veilige Publieke Taak van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit programma heeft als doelstelling het verminderen van het aantal voorvallen van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak met vijftien procentpunt in 2011 ten opzichte van 2007. Het programma kent drie sporen. Allereerst het stellen van grenzen door het uitdragen van de landelijke norm voor een veilige publieke taak. Deze norm stelt dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak nooit wordt getolereerd. Ten tweede een sterke dadergerichte aanpak met als uitgangspunt dat daders van agressie en geweld altijd een reactie krijgen. Deze aanpak richt zich enerzijds op het verhogen van de pakkans en anderzijds op het geven van een lik-op-stuk-reactie. Ten derde het faciliteren en ondersteunen van werkgevers in hun aanpak van agressie en geweld tegen hun werknemers en hun publieke taak.
De komende periode zullen er inspanningen komen ten aanzien van deze drie sporen door:
• Het maken van concrete afspraken met een top-5 van werkgevers over de uitvoering van maatregelen voor een effectief veiligheidsbeleid. Bij deze afspraken zijn vakbonden, politie en openbaar ministerie betrokken.
• Aanscherpen van bestaande (bestuurlijke) afspraken met Zelfstandige Publieke Werkgevers.
• Versterking van de regionale ketensamenwerking tussen werkgevers, politie en Openbaar Ministerie. Deze samenwerking krijgt vorm in een aantal intensiveringsregio’s.
• Geven van bekendheid aan de landelijke norm veilige publieke taak en het handhavingsbeleid van overheid en werkgevers.
Kunt u aangeven hoe u werkgevers stimuleert zelf extra veiligheidsmaatregelen te nemen?
Door het programma Veilige Publieke Taak zijn de afgelopen twee jaren diverse instrumenten ontwikkeld die het voor werkgevers mogelijk maken om een effectief veiligheidsbeleid te voeren. Voorbeelden zijn een sjabloon Arbocatalogus agressie en geweld en een handboek agressie en geweld. Hierin zijn voor werkgevers acht aanbevelingen opgenomen voor een goed veiligheidsbeleid. Bovendien is er een stimuleringsregeling om het eigen initiatief en een effectieve aanpak door werkgevers met een publieke taak te stimuleren op het terrein van agressie en geweld. De komende periode wordt hieraan toegevoegd:
• Een diagnose-instrument waarmee werkgevers met een publieke taak zelf periodiek de kwaliteit en effectiviteit van hun aanpak van agressie en geweld kunnen meten.
• Een kennis- en expertisecentrum Veilige Publieke Taak voor ondersteuning «op maat».
• Concrete afspraken met werkgevers (waaronder de ZPW’s) over de invoering van de acht maatregelen voor een effectief veiligheidsbeleid.
• Het intensiever monitoren door het programma Veilige Publieke Taak van de afspraken en inspanningen van werkgevers, onder andere door een extra meting in 2010 van aard en omvang van ongewenst gedrag.
Bovendien zal de Arbeidsinspectie, onderdeel van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de komende periode extra controles uitvoeren naar de bescherming van werknemers tegen agressie en geweld.
Kunt u toelichten hoe u de procedure voor de strafrechtelijke behandelingen van voorvallen van agressie en geweld tegen werknemers eenduidiger en effectiever maakt?
Ik heb met mijn ambtgenoot van het ministerie van Justitie afgesproken eenduidige landelijke afspraken te realiseren voor de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak door politie en Openbaar Ministerie. Een werkgroep met vertegenwoordigers van politie, Openbaar Ministerie, ministerie van Justitie en ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft gewerkt aan de totstandkoming van deze afspraken, die thans in concept gereed zijn. Momenteel liggen de afspraken ter besluitvorming voor bij politie en Openbaar Ministerie. Met deze landelijke afspraken wordt een eenduidige, snelle en effectieve afhandeling beoogd van verdachten van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak.
Kunt u toelichten hoe de politie aangifte doen stimuleert?
De verantwoordelijkheid voor het doen van aangifte ligt primair bij diegene die kennis draagt van een begaan strafbaar feit (artikel 161 Wetboek van Strafvordering). De burger wordt door de politie hierover op diverse wijzen geïnformeerd, bijvoorbeeld via internet (politie.nl) en foldermateriaal. Om de drempel voor het doen van aangifte te verlagen is in bepaalde regio’s internetaangifte en aangifte op afspraak mogelijk. Ook lopen in het land diverse experimenten om de aangifte te vereenvoudigen. In Rotterdam-Rijnmond wordt bijvoorbeeld geëxperimenteerd met een 24-uurs loket waarbij slachtoffers van een strafbaar feit via een beeldverbinding met een agent aangifte kunnen doen. Korps Hollands Midden start binnenkort met een experiment waarbij aangiftes digitaal op locatie worden opgenomen door zogenaamde aangifteteams.
Het programma Veilige Publieke Taak inventariseert momenteel welke experimenten bruikbaar zijn om de aangifte met betrekking tot agressie en geweld tegen de publieke taak te verbeteren waarbij wordt gekeken naar verruiming van aangiftemogelijkheden via internet en ook toepassingen binnen Skype worden meegenomen. Daarnaast is binnen het programma Veilige Publieke Taak een plan van aanpak gemaakt voor werkgeversorganisaties. Het plan van aanpak heeft als doel het aangiftebeleid van de werkgever te verbeteren en deze te stimuleren vaker aangifte te doen door zowel de werkgever als werknemers. In dit plan, dat in concept gereed is, worden werkgevers geïnformeerd over het aangifteproces en informatie die nodig is voor politie en Openbaar Ministerie om te komen tot een succesvolle en effectieve opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Ook wordt daarin de drempel voor het doen van aangifte weggenomen door slachtoffers bijvoorbeeld domicilie te laten kiezen op het werkadres om zodoende adresgegevens af te schermen.
Is intussen meer duidelijkheid te bieden over de mogelijkheden voor verhaal bij geweld tegen mensen met een publieke taak? Zijn deze voldoende?
Vanuit het programma Veilige Publieke Taak worden werkgevers met een publieke taak ondersteund bij het formuleren van het verhaalsbeleid en bij het verhalen van de schade.
• Met ingang van oktober 2009 kunnen werkgevers voor vragen over het verhalen van schade terecht bij het expertisecentrum schadeverhaal.
• Er zijn factsheets rond het verhalen van schade beschikbaar voor werknemers en werkgevers.
• Op korte termijn is er een handleiding voor het beleid op het gebied van het verhalen van schade gereed.
• De mogelijkheden om schade te verhalen worden de komende tijd beter benut. Zo worden slachtoffers actiever op de hoogte gesteld dat zij zich kunnen voegen in het strafproces om de schade op de dader te verhalen.
• Met de invoering van het wetsvoorstel1 Versterking positie slachtoffers in het strafproces begin volgend jaar en met de implementatie van verbeteracties (project Slachtoffer Centraal2 ) worden wezenlijke vereenvoudigingen bereikt. Zo worden mogelijkheden verruimd om te voegen in het strafproces.
Het huidige beeld is dat werkgevers nog onvoldoende vaak schade proberen te verhalen op de daders van agressie en geweld. Om het verhalen van schade door verzekeraars te stimuleren, zal de komende periode een pilot in Den Haag worden uitgevoerd in samenwerking met verzekeringsmaatschappijen en het Openbaar Ministerie.
Hoeveel tijd is een diender gemiddeld kwijt aan registratie en/of administratie?
Volgens de nulmeting naar de administratieve lasten van de rechercheur en wijkagent in 2007 is de rechercheur gemiddeld 38% en de agent gemiddeld 20% van zijn tijd kwijt aan administratieve taken. De administratieve taken die als lasten worden ervaren bedragen respectievelijk 32,1% en 13,4%.
Kunt u aangeven waaruit de betere samenwerking tussen politiekorpsen en grotere efficiëntie zal bestaan om er voor te zorgen dat het aantal politiemedewerkers in de ondersteuning minder worden ten gunste van het aantal executieve medewerkers?
Met de komst en vorming van het in het kabinetsstandpunt politiebestel voorziene Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering (DCB)bij de politie is het mogelijk om vooral de ondersteunende processen bij alle korpsen, nu op centraal niveau meer efficiënt in te richten. De DCB is geen onderdeel van de korpsen en doordat er dus minder niet-operationeel personeel bij de korpsen nodig is kunnen deze functies worden omgezet ten gunste van de operationele functies.
Kunt u toelichten waaruit de extra aandacht bestaat hoe afnemers met door de AIVD verstrekte informatie omgaan en hoe deze door hen wordt opgevolgd?
In de missie van de AIVD staat dat de AIVD dreigingsinformatie gericht deelt met samenwerkingspartners teneinde hen in staat te stellen beleid te formuleren of maatregelen te nemen. Zie bijvoorbeeld de recentelijke publicatie van de AIVD over asielextremisme. In 2010 wil de AIVD verder uitwerking aan deze missie geven door zijn partners – waar nodig – daadwerkelijk aan te zetten tot beleidsopvolging. De AIVD wil dit doen door bij het delen van dreigingsinformatie waar mogelijk vanuit zijn specifieke expertise «handelingsperspectief» mee te geven en door de afnemers van zijn producten te bevragen op de aan zijn producten gegeven beleidsopvolging
Kunt u een direct verband aantonen tussen de burgemeesterscouts en de aangenomen vrouwen en biculturele kandidaten? Zo ja, kan dit gepresenteerd worden in een tabel waarin per scout de door hem/haar aangedragen kandidaat wordt vermeld? Wanneer het gaat om een biculturele achtergrond, kunt u dan aangeven om welke culturen het gaat?
Het scoutingtraject was in eerste instantie gericht op het vergroten van de belangstelling en beschikbaarheid van vrouwelijke kandidaten. Daar er vrijwel geen biculturele burgemeesters zijn, heb ik deze doelstelling uitgebreid met biculturele potentials. Bicultureel is daarbij zeer ruim geformuleerd, om geen enkele cultuur uit te sluiten.
Het wezenlijke doel van het scouten is, zoals gezegd, het interesseren van potentials uit deze groepen in een functie als burgemeester. De scouts benaderen potentials met ervaring of interesse in het openbaar bestuur en bevorderen dat de potentials zich op het burgemeestersambt gaan oriënteren en zich zonodig nader gaan kwalificeren. Zij zorgen dat potentials, indien nodig, gebruik maken van de mogelijkheden die er zijn om zich zodanig te ontwikkelen dat ze kansrijk op een burgemeestersfunctie kunnen solliciteren.
Vanzelfsprekend is het uiteindelijke doel van de inspanningen van de burgemeestersscouts dat het aantal vrouwelijke en biculturele burgemeesters toeneemt. Het scoutingtraject houdt echter op daar waar de reguliere benoemingsprocedure een aanvang neemt. Het is immers de gemeenteraad die een aanbeveling doet tot benoeming aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die deze overneemt tenzij zwaarwegende gronden reden tot afwijking geven.
Er wordt niet systematisch gemeten of benoemde burgemeesters contact met een scout hebben gehad. Hiervoor zijn verschillende redenen. Een voorname reden is dat de vertrouwelijke behandeling van de gegevens van de gescoute potentials voor het welslagen van het traject cruciaal is. Er zullen bovendien altijd potentials zijn die geen toestemming geven voor het naar buiten brengen van het feit dat zij via een scout of het scoutingtraject zijn benaderd. Wel is door terugkoppelingen door individuele scouts bekend dat zij vele belangstellenden uit de doelgroepen bereiken.
Gaan in 2010 alle gemeenten werken volgens het programma modernisering GBA?
Neen. Het programma modernisering GBA heeft als doel de opzet van de GBA als basisregistratie te moderniseren en loopt door tot 2015. Daarmee wordt een verbeterd stelsel van centrale en gemeentelijke voorzieningen neergezet, dat enerzijds gemeenten beter ondersteunt bij hun taken in verband met de bijhouding van persoonsgegevens in de basisregistratie en daarnaast zorgt voor een efficiëntere en snellere manier van verstrekking van gegevens aan overheidsinstanties en andere gebruikers. De gemeenten zullen van de modernisering gebruik gaan maken in de loop van het programma naar verwachting in de jaren 2012–2015.
Met ingang van 1 januari 2010 zijn gemeenten (en alle afnemers van de GBA) wettelijk verplicht de GBA als dé basisregistratie voor persoonsgegevens te gebruiken. Dit houdt kort gezegd in dat daar waar persoonsgegevens nodig zijn in de processen van de organisatie, verplicht gebruik moet worden gemaakt van de authentieke persoonsgegevens uit de GBA, en daarbij verplicht moet worden teruggemeld op deze gegevens indien er twijfel is over de juistheid van een gegeven.
Veel gemeenten zijn per 1 januari zo ver, voor andere gemeenten (en afnemers) is een versnellingstraject ingezet om die zo snel mogelijk gereed te krijgen.
Wat wordt bedoelt met de zin: «De Commissaris van de Koningin zal als rijksorgaan een grotere rol gaan spelen bij het waarborgen van de integriteit van gemeentelijke bestuurders»? Hoe ziet die rol eruit?
Naast provinciale taken verricht de Commissaris van de Koningin (CdK) ook taken als rijksorgaan. Dit zijn taken die zijn benoemd in de Ambtsinstructie met een grondslag in een wet. De CdK verricht de door het Rijk opgedragen taken namens het Rijk. Het voornemen om de CdK een rol te geven bij het waarborgen van de gemeentelijke integriteit hangt samen met het voornemen om de rol van de burgemeester in dezen te versterken. De burgemeester moet zich daarin gesteund weten, ook door de CdK. De CdK zou ook een rol kunnen vervullen als een integriteitsprobleem zich bij meerdere gemeenten voordoet of indien het gemeentebestuur zelf onderwerp van zorg is. Ook is goed denkbaar dat de CdK een rol vervult bij het monitoren van het preventieve integriteitsbeleid bij gemeenten. Voor de precieze uitwerking van deze rollen zal nog overleg worden gevoerd met de CdK’s en de VNG.
Waarom slaagt de minister in interdepartementaal verband wel om op het terrein van bedrijfsvoering meer verantwoordelijkheid en sturing te verkrijgen en op het terrein van de aansturing van (grote) ICT-projecten in veel mindere mate?
Op het terrein van de bedrijfsvoering heeft de minister heeft een systeemverantwoordelijkheid die zich beperkt tot de ministeries. Vanuit die systeemverantwoordelijkheid zijn veel initiatieven genomen die leiden tot een beter functioneren van de bedrijfsvoering van het rijk. ICT is onderdeel van het terrein van de bedrijfsvoering. In dit opzicht is er geen verschil tussen bedrijfsvoering en ICT: er zijn vele initiatieven genomen gericht op het verbeteren van de aansturing en de kwaliteit. Zo ook ten aanzien van de ICT (TK 26 643, nr. 135).
Welke organisatievorm zal het in 2010 op te richten bedrijf 4FM binnen BZK krijgen? Is de minister voornemens om het bedrijf 4FM onder te brengen bij de Werkmaatschappij?
Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de behandeling van de Voorjaarsnota, specifiek de antwoorden op de vragen bij de suppletoire begroting BZK, waarin expliciet is aangegeven dat er in 2010 geen nieuwe bedrijfseenheden zullen toetreden tot de Werkmaatschappij?
Zo ja, hoe staat de minister tegenover het risico dat bij een te snelle groei van de Werkmaatschappij, de houder/moeder de groei organisatorisch niet meer kan managen en derhalve aan haar eigen succes ten onder gaat?
Heeft de minister maatregelen genomen om dit risico zo klein mogelijk te houden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet en is zij bereid dat alsnog te doen?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties isniet voornemens 4FM onder te brengen bij de Werkmaatschappij. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties streeft ernaar 4FM als een aparte baten-lastendienst te organiseren. Streven is nadat 4FM naar behoren functioneert, andere facilitaire eenheden aan 4FM toe te voegen zodat concentratie van kennis en deskundigheid plaatsvindt. Facilitaire eenheden die momenteel deel uitmaken van de Werkmaatschappij zullen hierbij ook in beschouwing worden genomen.
Waarom is de bijdrage van het moederdepartement aan de Werkmaatschappij voor 2010 begroot op € 54,1 mln., terwijl in de begroting 2009 nog een bedrag van € 26,1 was geraamd voor 2010?
Per 1 januari 2009 zijn er zes nieuwe bedrijfseenheden tot de Werkmaatschappij toegetreden, cijfermatig zijn deze eerst bij eerste suppletore begroting 2009 opgenomen. Dit veroorzaakt een toename van € 44,2 mln. Het resterende verschil is te verklaren uit wijziging van presentatie van de opbrengsten uit onderlinge transacties (afname € 3,8 mln.) en wijziging van presentatie van de cijfers conform de laatste wet en regelgeving (afname € 12,4 mln).
Met hoeveel fte is de hoeveelheid ingehuurde externen toegenomen t.o.v. de afname van ambtenaren in vaste dienst met 12 800 fte?
Externe inhuur wordt conform de door het Ministerie van Financiën opgestelde Rijksbegrotingsvoorschriften verantwoord naar de omvang van de uitgaven, niet per fte. Omdat de administratie op deze manier is ingericht, is het niet mogelijk om de omvang van de uitgaven te vertalen naar fte’s. Gezien de grote verschillen in loonkosten tussen bijvoorbeeld een willekeurige uitzendkracht en een ICT specialist is het bovendien onhaalbaar de omvang van de uitgaven grosso modo te vertalen naar fte’s. De inzet van externen – gemeten in geld – is binnen de rijksdienst van 2007 op 2008 afgenomen met € 26 mln (TK 31 701, nr. 21).
Waarom slaagt de minister in interdepartementaal verband wel om op het terrein van bedrijfsvoering meer verantwoordelijkheid en sturing te verkrijgen en op het terrein van de aansturing van (grote) ICT-projecten in interdepartementaal in veel mindere mate?
Zie antwoord op vraag 46.
Kan de minister aangeven hoeveel uitgaven in 2010 per kabinetsdoelstelling is geraamd? Zo nee, kan de minister in de begroting 2011 dit overzicht conform de begrotingen van LNV, WWI, V&W en EZ wel geven?Waarom wordt er bij de toelichting van de kabinetsdoelstellingen gemeld dat deze «in uitvoering» zijn en niet gemeld wat de tussentijds behaalde resultaten zijn?
Naar aanleiding van het verantwoordingsdebat over 2008 heeft uw Kamer van de Minister van Financiën een brief ontvangen over verbeteringen in begrotingen en jaarverslagen (31 951, nr 21).
In lijn daarmee zal ik in de begroting een relatie proberen te leggen tussen de kabinetsdoelstellingen en de budgetten. Dit zal voor het eerst in het jaarverslag 2009 gebeuren. De administratie is echter ingericht op basis van beleidsartikelen en niet op basis van de kabinetsdoelstellingen. Dit maakt het lastig om exact de budgetten voor de kabinetsdoelstellingen aan te geven. De cijfers zullen daarom indicatief zijn.
In het jaarverslag 2009 zullen ook expliciet de jaarlijkse tussenstappen die ten grondslag liggen aan kabinetsdoelstellingen (delivery) worden opgenomen.
Waarom komen kabinetsdoelstelling nr.57 «steviger aanpak van de misdaad» en nr. 58 «prostitutie» niet meer terug in de beleidsagenda?
Waarom is doelstelling nr. 59 «tegengaan van radicalisering» niet opgenomen in de schakeltabel op p.19?
De minister van Justitie is eerstverantwoordelijke voor de uitvoering van de kabinetsdoelstellingen 57 «steviger aanpak van de misdaad» en 58 «prostitutie». In de beleidsagenda in de begroting van Justitie (32 123 IX, nr. 2, pagina 16) wordt hierop nader ingegaan.
Doelstelling 59 is abusievelijk niet in de tabel opgenomen. Op pagina 11 van de Memorie van Toelichting wordt in de beleidsagenda nader op dit doel ingegaan.
Zijn alle apparaatsuitgaven van het ministerie volledig juridisch verplicht? Zo nee, kan de minister een overzicht geven van de juridisch verplichte apparaatsuitgaven per beleidsartikel?
Apparaatsuitgaven bestaan voornamelijk uit personele en daarmee samenhangende uitgaven. Ze zijn grotendeels juridisch verplicht.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met zinsnede: dit kan door ons als samenleving in te zetten op een versterking van de zelfredzaamheid van de burger?
In geval van een ramp of crisis wachten burgers niet lijdzaam professionele hulp af en raken zij evenmin in paniek. Mensen blijken gericht actie te ondernemen om zichzelf en anderen in veiligheid te brengen. Deze zelfredzaamheid verloopt meestal goed en verlicht de taak voor hulpdiensten. Bovendien kan het de impact van een noodsituatie verminderen als mensen zelf actie ondernemen. Echter, door een gebrek aan kennis van handelingsperspectieven en een gebrek aan voorbereiding, nemen mensen soms -achteraf bezienverkeerde beslissingen en zijn zij minder zelfredzaam dan eigenlijk mogelijk. Omgekeerd zijn ook hulpdiensten niet altijd voldoende ingespeeld op (zelf)redzaam handelende burgers. Het vergroten van (mogelijkheden voor) zelfredzaamheid is niet iets wat de overheid alleen kan bewerkstelligen. Vanuit zowel maatschappelijk middenveld, hulpdiensten, overheid als burgers zelf is inzet nodig. Dit is wat wordt bedoeld met de betreffende zin. De activiteiten die wij als rijksoverheid in dit verband ontplooien zijn ondergebracht in het meerjarige project Zelfredzaamheid bij Rampen en Crises. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar mijn brief van 4 juni 2009 (TK 30 821, nr. 9).
Wat wordt bedoeld met waakvlamovereenkomsten?
Waakvlamovereenkomsten zijn afspraken die van te voren zijn gemaakt over het op afroep inzetten van specifieke hulp in de vorm van bijvoorbeeld menskracht, materieel of kennis tijdens een incident of crisis. Voordeel hiervan is dat voor alle partijen duidelijk is welke hulp onder welke voorwaarden kan worden ingezet, zodat dit tijdens een incident niet meer geregeld hoeft te worden en er snel gehandeld kan worden.
Kunt u de ontwikkeling van een rijksbrede één-loketfunctie voor crisismeldingen nader toelichten? Wanneer wordt van deze ontwikkeling een resultaat verwacht?
Het ontbreekt momenteel aan een duidelijk nationaal aanspreekpunt voor bestuurlijke partners voorafgaand en tijdens crises die de beleidsverantwoordelijkheid van één departement overschrijden. De informatievoorziening en -verzorging kunnen sneller (ook door implementatie van vormen van netcentrisch werken) en efficiënter.
De ontwikkeling van het rijksbrede informatieloket vanaf 1-1-2010 is door alle departementen gezamenlijk geïnitieerd en bekrachtigd.
Het informatieloket is een duidelijk aanspreekpunt voor de veiligheidsregio’s, provincies, gemeenten en de departementen. In internationaal opzicht heeft het Nationaal CrisisCentrum nu al een «single point of contact» positie. Dat wordt verder uitgebouwd. Het informatieloket is bereikbaar voor bestuurlijke en beleidsmatige vragen en vervult een 24/7 achtervang functie voor instanties en organisaties die niet weten op welke plek zij moeten zijn voor incidentmeldingen. Departementen zijn bezig om hun procedures en crisisinformatiesystemen op elkaar af te stemmen, zodat in januari 2010 met de nieuwe werkwijze van start kan worden gegaan.
De inrichting van het informatieloket kan niet los worden gezien van de andere onderdelen van het project crisisstructuur op rijksniveau, zoals verbetering van de gezamenlijke advisering aan ministeriële commissie crisisbeheersing, het structureren van interdepartementaal opleiden, trainen, oefenen, het opstellen van een gezamenlijke producten- en dienstencatalogus.
Wanneer kan de Kamer de brief over de operationele sterkte en de nulmeting tegemoet zien?
Zoals de Kamer is toegezegd, zal voor de begrotingsbehandeling de Kamer geïnformeerd worden over de definitie operationele sterkte.
Wanneer kan de Kamer de overige brieven die zijn toegezegd tijdens het algemeen overleg Politie op 24 juni jl., rekening houdend met de toezegging van de minister deze voor de begrotingsbehandeling aan de Kamer te zullen sturen?
Deze toezeggingen zijn opgenomen in één brief die ik Kamer op 22 september jl. heb gestuurd.
Worden de beleidsartikelen 23 (veiligheidsregio’s en politie), 25 (veiligheid en bestuur), 27 (AIVD) en 29 (Inspectie Openbare Orde en Veiligheid) en het Gemeente- en Provinciefonds meegenomen in de werkgroepen in het kader van de heroverwegingen? Zo ja, in welke werkgroep(en) zullen deze beleidsterreinen worden heroverwogen? Zo ja, wordt ook de heroverweging c.q. bezuinigingen op de politie en de politiesterkte hierin meegenomen en staat de discussie hieromtrent weer open? Kan de minister garanderen dat het uitgangspunt om geen vermindering van blauw op staat en recherche ook zal gelden in de heroverwegingsgroepen?
In algemene zin zullen de werkgroepen een breed palet van beleidsthema’s behandelen. De creativiteit en het fundamentele denken worden bevorderd door de opdracht om voor elk beleidsveld minstens één verplichte variant te ontwikkelen die de netto uitgaven ten opzichte van 2010 structureel met 20 procent verlaagt. De beschouwingen in het rapport en de beleidsvarianten zijn niet gebonden aan bestaande wetgeving, het coalitieakkoord, kabinetsafspraken, departementale begrenzingen of ministerieel beleid. Er worden dus geen beperkingen opgelegd bij de ambtelijke uitwerking van de taakopdracht. Hieruit vloeit voort dat de genoemde beleidsartikelen in de brede context van het beleidsterrein Veiligheid en Terrorisme worden meegenomen door de gelijknamige werkgroep worden bezien. Het Gemeente- en Provinciefonds zal onderdeel uitmaken van de werkgroep Openbaar Bestuur. Het is overigens ook goed denkbaar dat keuzes in andere werkgroepen uiteindelijk consequenties hebben voor de omvang van het Gemeente- en Provinciefonds.
Uiteindelijk is het aan het kabinet om te bepalen welke van de onderzochte besparingen op welk beleidsterrein zullen worden gerealiseerd. De besluitvorming van het kabinet zal in het voorjaar van 2010 plaatsvinden. Daarbij zullen overigens de economische situatie en de vooruitzichten op dat moment worden betrokken bij de gewenste omvang en fasering van de maatregelen die op basis van de heroverwegingen genomen worden.
Kunt u toelichten hoe u aan het percentage van 60 komt voor de verdachtenratio geweld?
Er ligt geen kwantitatieve onderbouwing ten grondslag aan het percentage van 60. Gebaseerd op het verleden lijkt een stijging met ca. 10% een reële ambitie voor de komende jaren. Temeer omdat voor het eerst wordt gewerkt met een samengestelde indicator waarmee ervaring dient te worden opgedaan.
Waarom is de streefwaarde voor jeugdcriminaliteit opnieuw op 80 procent gesteld?
De streefwaarde met betrekking tot de Kalsbeeknorm (het percentage processen-verbaal veelplegers en harde kernjongeren dat binnen 30 dagen na het eerste verhoor wordt aangeboden bij het Openbaar Ministerie) is voor 2010 op 80% vastgesteld in de begroting. Reden hiervoor is dat het hier gaat om een vastgelegde afspraak (doelstelling) die onderdeel uitmaakt van de Landelijke prioriteiten 2008–2011 (Kamerstukken 2006–2007, 29 628, nr. 50), tussen mijn ambtgenoot van Justitie en mij enerzijds en de korpsbeheerders anderzijds. Vanaf 2012 worden er nieuwe prioriteiten vastgesteld.
Zijn er voor de prestaties van de brandweer ook streefwaarden opgesteld. Zo nee, waarom niet?
In de toekomstige Wet Veiligheidsregio’s en het Besluit veiligheidsregio’s en het Besluit personeel veiligheidsregio’s zijn eisen gesteld waar de brandweer aan dient te voldoen.
Waardoor wordt de stijging van de post «Bekostiging Politie Landelijk» veroorzaakt?
Deze stijging is een saldo van mutaties. Toegevoegd aan dit artikelonderdeel zijn de bijdragen aan de Politie-Academie. Tegelijkertijd is de financiering van bovenregionale contingenten in mindering gebracht op dit artikelonderdeel en toegevoegd aan het artikelonderdeel «bekostiging politie regionaal/bovenregionaal».
Waarom overstijgt in de tabel budgettaire gevolgen van beleid bij artikel 23 de programma uitgaven voor 2010 de totale uitgaven voor dit artikel?
Dit betreft een fout in de tabel: artikelonderdelen zijn abusievelijk verkeerd opgeteld. Totaal bedrag van de programma-uitgaven op artikel 23 (voor het jaar 2010) is 5 160 521
Hoe groot acht de minister het risico dat korpsen door de conversielening van in totaal € 400 miljoen bij het ministerie van Financiën in de financiële problemen zullen geraken en onder preventief toezicht zullen worden gebracht? Voor welke korpsen zal dit risico ontstaan?
De conversielening van € 400 miljoen zal de financiële problemen van alle korpsen de komende jaren verlichten. Door de conversielening kan in de komende 10 jaar een extra bijdrage van € 300 miljoen in de vorm van een artikel 3 bijdrage aan de korpsen worden toegekend. De overige € 100 miljoen is gereserveerd voor de vorming van de in het kabinetsstandpunt politiebestel voorziene Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering (DCB). In de septembercirculaire 2009 is deze bijdrage al meerjarig verwerkt. Daardoor wordt de budgettaire inspanning die de korpsen moeten leveren de komende 10 jaar verminderd. De korpsen ontvangen ook een rentecompensatie voor het bedrag van de conversie. Ik zie dus op dit punt geen verhoogde risico’s voor tekorten.
Hoeveel korpsen hebben in de afgelopen jaren reeds eigen vermogen ingezet om de eigen financiële problematiek op te lossen? Om welke bedragen in relatie tot het totale budget gaat het bij deze korpsen?
De regeling inzet eigen vermogen is bestemd voor die korpsen waarin in het begrotingsjaar en de meerjarenraming tekorten optreden. Normaliter zouden deze korpsen onder preventief toezicht komen.
Indien echter de korpsen niet in de begroting [inclusief meerjarenraming] tot zichtbaar en beredeneerbaar herstel van het resultaat komen maar wel in de twee jaren erna worden deze korpsen alsnog niet onder preventief toezicht gesteld. Het gaat dus om een situatie waarin sprake is van een tijdig en beredeneerbaar herstel binnen een overzienbare periode.
Door het gebruik van eigen vermogen kunnen uitgaven worden gedaan die niet meer binnen de bekostiging vallen, zoals bijvoorbeeld meer of te hoge ICT-kosten.
De regiokorpsen met tekorten hebben in 2008 samen een tekort van € 36 miljoen gerealiseerd. De regiokorpsen met overschotten hebben in 2008 samen een overschot van € 45 miljoen gerealiseerd, zodat er een gezamenlijk overschot van € 9 miljoen is ontstaan. Er is nog geen zicht op de geprognosticeerde resultaten over 2009.
Wanneer wordt de voorgenomen inzet van eigen vermogen door de politie opgenomen in de begroting?
Zoals op pagina 155 van de Memorie van toelichting bij de begroting van BZK voor het jaar 2010 staat vermeld is de reeks van € 40 miljoen per jaar gedurende 10 jaar in de begroting van BZK verwerkt.
Wat is «adequate politiezorg», hoe ziet die eruit?
Binnen de beschikbare middelen bepaalt het regionale college de politie inzet die nodig is binnen hun regio. Dat vind ik ook wenselijk, want de regionale colleges zijn het best in staat de hun toegekende middelen zodanig in te zetten dat zij daarmee hun regionale politiezorg zowel kwalitatief als kwantitatief optimaal kunnen vormgeven, afgestemd dus op regionale problematiek.
Het is maatschappelijk onaanvaardbaar dat een politieregio om financiële redenen een adequaat niveau van politiezorg in een regio niet langer zou kunnen garanderen. Wat doet de minister als de rijksmiddelen aan betreffende regio’s tekort schieten?
In zulke gevallen beschik ik over de mogelijkheid om het desbetreffende korps een extra bijdrage te geven. Afhankelijk van de oorzaak van de tekorten kan ik die bedragen, naar analogie met artikel 12 van de financiële verhoudingswet, ten laste brengen van de collectiviteit van de korpsen.
Wat is de stand van zaken betreffende de vijf korpsen Gelderland-Zuid, Limburg-Noord, Brabant-Noord, Fryslân, Drenthe die onder preventief toezicht staan?
Gelderland-Zuid, en Limburg-Noord, Brabant Noord
Deze regio’s hebben alsnog in 2009 toestemming verkregen om de regeling inzet eigen vermogen toe te passen en staan daarom niet meer onder preventief toezicht.
Fryslân en Drenthe
In 2009 worden aan deze regio’s extra bijdragen toegekend. Als het gaat om extra begrotingssteun voor de jaren na 2009 is eerst van belang te weten wat de evaluatie van het Budgetverdeelsysteem (BVS) voor deze korpsen zal inhouden. Daarover bestaat in het voorjaar van 2010 duidelijkheid.
Hoeveel korpsen komen in 2010 onder preventief toezicht?
Korpsen worden onder preventief toezicht geplaatst op basis van hun begroting. Met de korpsen is overeengekomen dat de korpsen een [concept-] begroting op 15 november 2009 moeten indienen en als het korps een conceptbegroting heeft ingediend, deze korpsen op 1 februari 2010 een definitieve begroting moeten indienen. Het preventieve toezicht wordt dus pas na de beoordeling van de begrotingen uitgesproken. Momenteel is er nog geen zicht op het aantal korpsen dat onder preventief toezicht zal komen.
Zijn de afspraken inmiddels gemaakt met de korpsbeheerders betreffende de instroom van 1600 aspiranten te blijven garanderen in 2010?
In het, inmiddels ondertekende, onderhandelaarakkoord tussen de korpsbeheerders en mij staat de afspraak dat gemiddeld 1600 aspiranten per jaar in de jaren 2010, 2011 en 2012 zullen worden aangenomen.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten en effecten van de aanpak van de top vijf knelpunten bij de wijkagenten en rechercheurs ontvangen? Kunt u de Kamer berichten wat de concrete effecten van de deze aanpak zijn om de administratieve lasten bij de politie te verminderen? Wanneer worden de andere dan de vijf benoemde knelpunten geformuleerd en aangepakt?
In de voortgangsrapportage die medio december aan de Kamer wordt aangeboden, wordt de Kamer geïnformeerd over de concrete effecten van de aanpak van de top vijf knelpunten bij de wijkagenten en rechercheurs (gebruiksvriendelijkheid systemen, onbegrijpelijke formulieren, informatieverstrekking aan het OM, wildgroei partnerinformatie en ongerichte adressering van beleid). Tot eind 2011 richt de aanpak zich op deze top vijf die in overleg met de agenten/rechercheurs is vastgesteld. Deze knelpunten zijn zo opgesteld dat 80% van de gemelde klachten daar binnen valt.
Wat wordt er ondernomen om de administratieve lasten bij de politie te verminderen?
Voor de aanpak van de top vijf knelpunten worden diverse acties ondernomen, voorbeelden zijn:
• Vervanging van het LOF (Landelijk Overdrachtsformulier) door een eenvoudiger PVM (Proces Verbaal Minderjarigen);
• Evaluatie van het formulier Risico Inventarisatie Huiselijk Geweld;
• Proef vermissing reisdocumenten in Amsterdam (één loket voor aangifte);
• Eenvoudiger procedure voor het aanvragen van een onderzoek naar DNA materiaal bij het NFI.
Meer informatie volgt in de voortgangsrapportage van medio december.
Kunt u aangeven hoe de politie een bijdrage levert aan het voorkomen van geweldsmisdrijven?
Het werk van de politie is niet alleen gericht op handelen nadat een misdrijf heeft plaatsgevonden. De politie speelt een belangrijke rol bij het signaleren en adviseren in het voorkomen en aanpakken van geweld.
De politie is een partner voor horeca, voetvalverenigingen, scholen, hulpverleners, gemeenten en nog vele andere maatschappelijke organisaties waar de samenwerking gericht is op het voorkomen van geweld in al zijn verschijningsvormen.
Zo speelt de politie bijvoorbeeld een belangrijke rol in het voorkomen van huiselijk geweld door op te treden in het kader van de Wet Tijdelijk Huisverbod. De politie heeft in diverse steden veelvuldig overleg met gemeente en horecagelegenheden om te adviseren op de wijze waarop geweld tijdens het uitgaan, kan worden voorkomen. Maar ook de wijkagent heeft door zijn contacten met burgers en ondernemers in de buurt een goed netwerk en kan daardoor vroegtijdig ingrijpen om escalaties te voorkomen.
Zijn er mogelijkheden om efficiency in het vastgoedbeleid van korpsen te behalen? Zo ja, hoeveel procent van het budget van de regionale korpsen zou deze efficiencywinst kunnen bedragen?
Waarom zijn de efficiencywinsten in het vastgoed van de korpsen niet in het onderzoek van KPMG meegenomen? Kan dit ook onderdeel worden van de businesscases die naar aanleiding van dit onderzoek verder zullen worden uitgewerkt?
De onderzoeksopdracht voor de Feasibility Studies was gericht op PIOFACH-functies, meer specifiek op het gewenste niveau van organiseren van deze functies. De processen van facilitaire dienstverlening zijn onderzocht, niet de vastgoedportefeuille als zodanig. BZK beschikt ook niet over gegevens van het vastgoed van de regiokorpsen noch over een samenvatting van het decentrale vastgoedbeleid. Dit is een verantwoordelijkheid van de 25 regionale colleges en korpsbeheerders. Een van de aanbevelingen van KPMG in de Feasibility Studies is om de vastgoedportefeuille nader in kaart te brengen aangezien hier op termijn wél belangrijk besparingspotentieel verwacht wordt. Het korpsbeheerdersberaad heeft aangegeven eerst met andere aanbevelingen te willen starten namelijk met de uitvoering van businesscases op het gebied van ICT en Inkoop en de aanbeveling ten aanzien van het vastgoed nog even te willen opschorten. Ik heb hiermee ingestemd. Overigens is expliciet afgesproken dat het KBB opdrachtgever is van de uit te voeren business cases. Over de opzet en uitvoering hiervan vindt afstemming met mij plaats.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met het op basis van een feasibilitystudie bepalen welke taakvelden in een shared service organisatie worden opgenomen?
De onderzoeksopdracht voor de Feasibility Studies was gericht op de PIOFACH-functies, meer specifiek op het gewenste niveau van organiseren van deze functies. Op basis van de uitkomsten van de Feasibility Studies kan worden besloten op welk niveau, regionaal of landelijk in een shared service organisatie, de onderzochte taakgebieden het beste kunnen worden belegd.
Wanneer komt de evaluatie van het proefgebruik van de Taser door arrestatieteams bij de politie?
In artikel 2 van de «Tijdelijke Regeling Stroomstootwapen» (gepubliceerd is Stcrt. nr: 70 van 14 april 2009) is bepaald dat de pilot loopt van 1 mei 2009 tot 1 mei 2010 met de mogelijkheid om de duur van de pilot met maximaal 1 jaar te verlengen. Zo spoedig mogelijk na het aflopen van deze periode zal de evaluatie plaatsvinden. Het evaluatierapport zal hierna aan de Kamer worden toegezonden.
Wat zijn de vorderingen in het komen tot een nieuw functiewaarderingssysteem voor de politie? Welke financiële gevolgen zal deze invoering hebben?
Onder verantwoordelijkheid van een paritaire stuurgroep FuWaPol werkt een extern bureau aan de ontwikkeling van een nieuw systeem. Elke nieuwe fase wordt getoetst bij een veldgroep zodat het nieuwe systeem als het ware vanuit de organisatie is gebouwd en in zijn effecten geaccepteerd. Naar verwachting zal omstreeks eind november dit systeem gereed zijn. Op dit moment zijn de financiële gevolgen van de invoering nog niet bekend. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008–2010 zijn afspraken gemaakt over de financiering Functiewaardering en Loongebouw door reservering van een percentage van de loonsom.
Voor welke doeleinden zijn de incidentele subsidies aan diverse organisaties bedoeld?
De subsidies vormen een bijdrage aan de beleidsdoelstelling, nl. het verhogen van het prestatievermogen van de brandweer- en geneeskundige hulpverleningsorganisaties. Het Nederlandse Rode Kruis ontvangt een subsidie ten behoeve van activiteiten met betrekking tot geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. Deze hulpverlening is een aanvulling op de bestaande hulpverlening. BZK verstrekt de KNBRD een subsidie om in rampenomstandigheden op verzoek van de minister van BZK te assisteren in een door wateroverlast getroffen gebied. De subsidie aan het brandweermuseum is een bijdrage aan de instandhouding van het museum.
Hoe ver is het nationaal brandweermonument inmiddels gevorderd? Kunt u aantonen wat er tot nu toe is gebeurd met de verstrekte subsidie?
Begin 2009 heb ik een subsidie verstrekt aan de Stichting nationaal brandweermonument. De stichting voorziet dat het monument in 2010 gereed zal komen. De subsidie is verstrekt als bijdrage in de kosten van ontwerp en ontwikkeling van het monument. De subsidie is verstrekt op de voorwaarde dat binnen één maand na afloop van de gesubsidieerde activiteiten een verantwoording wordt gezonden vergezeld van een accountantsverklaring.
Wat is de planning ten aanzien van het spreidingsplan voor brandweerkazernes? Wordt daarin ook uitdrukkelijk het behoud van lokale kazernes betrokken?
Dit betreft een lokaal bestuurlijke verantwoordelijkheid. Van gemeenten mag worden verwacht dat zij hierover in regionaal of interregionaal verband afspraken maken. Daarbij dienen gemeenten de eisen aangaande de opkomsttijden uit het Besluit veiligheidsregio’s, welke momenteel voorligt aan de Tweede Kamer, te respecteren.
Waarom heeft de minister het meetbare gegeven van tijdige afhandeling van incidenten van het C2000 systeem niet meer opgenomen? Betekent dit dat de norm die voor tijdige afhandeling van incidenten is gesteld in alle gevallen altijd gehaald wordt?
Zie antwoord op vraag 5.
Tellen Boa’s (Bijzonder Opsporings Ambtenaren) bij de Politie mee voor «blauw op straat»?
Op dit moment worden in de sterktetelling ook de politie-BOA’s betrokken. Op korte termijn wordt aan de Tweede Kamer een nieuwe definitie van operationele sterkte voorgelegd om helder in beeld te krijgen welke ambtenaren bij de politie tot de operationele sterkte («Blauw op straat») en welk tot het administratieve personeel behoren. Een BOA, die daadwerkelijk werkzaam is op een operationele functie, zal in dit voorstel meetellen in de operationele sterkte, omdat het immers een functie betreft die gericht is op de primaire politietaak namelijk opsporing.
Hoe staat het nu met het aantal regio’s dat voldoet aan de wettelijke verplichting conform de Ontwerpwet Veiligheidsregio’s?
Er zijn nog geen regio’s die voldoen aan alle wettelijke verplichtingen conform de Ontwerpwet Veiligheidsregio’s.
Volgens de tussenrapportage van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid van januari 2009 (aangeboden aan de Tweede Kamer op 23 februari 2009) voldoet geen enkele regio aan de eisen. Voornaamste punten van verbetering betreffen:
• Het informatiemanagement en dan met name het gebruik van de informatiemanager en het netcentrisch werken
• De opvolging van evaluaties van oefeningen en de administratieve organisatie van oefenen en opleiden
• Het betrekken van partners bij de planvorming.
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid signaleert dat er wel flinke stappen zijn gezet, en acht de regio’s in staat om eind 2009 op de meeste aspecten te voldoen aan de gestelde eisen. Begin 2010 verschijnt haar eindrapportage «Rampenbestrijding op Orde». Daarover wordt de TK geïnformeerd.
Komt de doelstelling voor de reductie van geweld in 2010 ten opzichte van 2006 met 20% overeen met een reductie van 25% ten opzichte van 2002? Zo nee, wat is de beoogde reductie ten opzichte van 2002 dan wel?
Waarom is de doelstelling voor de reductie van geweld in 2010 ten opzichte van 2002 van 25% naar 20% verlaagd?
Waarom wordt de doelstelling voor de reductie van geweld in 2010 nu ten opzichte van 2006 uitgedrukt en niet ten opzichte van 2002?
De door het kabinet te realiseren reductie van geweld in 2010 ten opzichte van 2002 is nog steeds 25%. Het percentage van 20% betreft de in 2010 te behalen reductie ten opzichte van het jaar 2006 en komt overeen met de 25% ten opzichte van 2002. In de brief aan uw Kamer van 29 april 2008 (TK 2007–2008, 28 684, nr. 135) is uiteengezet om welke redenen het reductiepercentage is herijkt ten opzichte van 2006. Dit heeft te maken met de overgang van 3 verschillende meetinstrumenten naar de Veiligheidsmonitor.
Is de voortgang in de reductie van verloedering tot nu toe voldoende om de nog te realiseren reductie van 15,5% te behalen? Zo nee, is er een versnelling van die reductie nodig en wordt die in het Actieplan Overlast en Verloedering beoogd?
Hoe realistisch zijn de doelstellingen voor de reductie van geweld, overlast en verloedering, waar nog grote reductiedoelstellingen te behalen zijn?
Zie het antwoord op vraag 13.
Waarom zijn er amper resultaten geboekt op het reduceren van overlast en verloedering (0% resp. 3%)? Hoe komt de minister in dat licht tot de conclusie dat het Actieplan Overlast en Verloedering op schema ligt?
De uitvoering van het Actieplan Overlast en Verloedering ligt op schema. Desondanks is er tot nu toe nog slechts een gering effect op de reductie van overlast en verloedering. De inspanningen om de doelstelling te realiseren zijn daarom geïntensiveerd. Ik verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 13.
Hoeveel bedraagt het budget voor de pilots om drugsgerelateerde overlast en verloedering tegen te gaan?
Het Rijk heeft voor 2010 en 2011 € 6 miljoen beschikbaar voor pilots, die zijn gericht op het terugdringen van overlast en verloedering en het bevorderen van de kleinschaligheid van de coffeeshop. De pilots zullen door het Rijk worden geëvalueerd, om te bepalen wat de succes- en eventuele faalfactoren waren en welke elementen in regulier beleid omgezet kunnen worden.
Kunt u toelichten wat de Van Montfransgelden zijn?
Kunt u aangeven wat het budget is dat voor de jaren 2010 en 2011 beschikbaar wordt gesteld?
In de nota Veiligheidsbeleid 1995–1998 (TK, 1994–1995, 24 225, nrs. 1–2) heeft het toenmalige kabinet het beleid op het gebied van jongeren en veiligheid uiteengezet. Als basis voor dit beleid is het rapport van de Commissie Van Montfrans1 gebruikt. Op het thema jongeren en veiligheid zijn in 1995 actieprogramma’s vormgegeven in samenwerking met de steden uit het toenmalige grote stedenbeleid. Vanaf dat moment zijn de zogenoemde Van Montfransmiddelen toegevoegd aan het grote stedenbeleid. De Van Montfransmiddelen bedragen € 32 mln per jaar. In 2010 en 2011 worden de Van Montfransmiddelen – evenals de middelen voor leefbaarheid – ingezet om de lokale aanpak van overlast en verloedering een extra impuls te geven. De Van Montfransmiddelen en de middelen voor leefbaarheid bedragen samen € 89 mln in 2010 en€ 64 mln in 2011.
Wat is het verschil tussen de «internationale terroristische dreiging» en de «terroristische dreiging vanuit het buitenland»?
Met «internationale terroristische dreiging» wordt gedoeld op de ontwikkeling van de mondiale terroristische dreiging in het algemeen en van de dreiging vanuit transnationale terroristische netwerken in het bijzonder. Met «terroristische dreiging vanuit het buitenland» wordt gedoeld op de meer specifieke dreigingen richting Nederland of Europa vanuit internationaal perspectief of vanuit een in een bepaald land opererende terroristische personen of groepen.
Waarom ligt op het extremistisch activisme het zwaartepunt op het dierenrechtenactivisme? En niet op rechtsen/of linksextremisme?
Het dierenrechtenextremisme (en sinds kort het steeds radicaler wordende verzet tegen het asiel- en vreemdelingenbeleid) manifesteert zich in toenemende mate en ontwikkelt zich in een steeds gewelddadiger richting. Van deze vorm(en) van extremisme gaat derhalve een risico uit voor de democratische rechtsorde. Om die reden zal de AIVD in 2010 aan deze vorm(en) van extremisme relatief meer aandacht besteden dan aan andere vormen van extremisme. Overigens blijft de AIVD aandacht besteden aan alle vormen van extremisme die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Kunt u aangeven waarom in 2010 de aandacht verschuift van de concrete dreiging vanuit het salafistische centra naar het onderkennen en duiden van de meer sluipende en heimelijke dreigingen vanuit het niet-gewelddadige moslimradicalisme? Kunt u deze heimelijke dreigingen nader toelichten?
De salafitische centra fungeren niet langer als voedingsbodem voor jihadistisch terrorisme. Dit komt mede door de aandacht en maatregelen vanuit de rijksoverheid, het lokaal bestuur en vanuit de salafitische centra zelf. Salafitische predikers in deze centra wijzen het gebruik van geweld af en weren personen die gewelddadige uitlatingen doen. Tezamen met de toegenomen weerstand binnen de Nederlandse moslimgemeenschap tegen de radicale dawa heeft dit ertoe geleid dat de groei van de salafitische beweging in Nederland momenteel stagneert. Hoewel salafitische predikers in openbare preken een gematigde boodschap verkondigen, schromen sommigen niet om in kleine en besloten kring een antiintegratieve en onverdraagzaam isolationistische boodschap te verkondigen die een polariserende en ontwrichtende invloed kan hebben op de samenleving. Derhalve blijft het van belang om de ontwikkelingen omtrent het salafisme te blijven volgen. Daarnaast probeert een aantal radicale (dawa)stromingen die in het buitenland actief zijn voet aan de grond te krijgen in Nederland, zoals de Moslimbroederschap, Hizb-ut-Tahrir en Tabligh Jamaat. Het bereik en de impact van deze stromingen is vooralsnog relatief beperkt.
Kunt u toelichten hoe het sterkteplafond van de AIVD van 1450 fte in 2010 wordt gerealiseerd?
Het bijgestelde sterkteplafond van 1450 per 2010 is thans nog niet gerealiseerd. Dit wordt gerealiseerd door extra werving.
Welke bezuinigingen heeft de AIVD opgelegd gekregen? Wat is de reden daarvoor? Waarom wordt het budget van de AIVD vanaf 2011 verlaagt met vier miljoen euro. Kunt u aangeven wat de gevolgen van verlaging van het budget is voor de bezetting en de werkzaamheden van de AIVD? Welke werkzaamheden zullen niet uitgevoerd worden dan wel minder prioriteit hebben?
In het Aanvullend Beleidsakkoord «Werken aan de Toekomst» zijn bezuinigingsvoorstellen ter dekking van de maatregelen tekortreductie in 2011 van € 1,8 mld door het kabinet besloten. Een van deze maatregelen betreft de extensivering terrorismebestrijding. Het kabinet heeft hiertoe besloten omdat de verwachting is dat door realisatie van efficiency, het terugdringen van overlap in werkzaamheden en het verder verbeteren van de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding hierop kan worden bezuinigd. Ik zal in het voorjaar van 2010 bezien hoe de taakstelling zal worden ingevuld en wat daarvan de consequenties zijn voor de werkzaamheden van de dienst.
Wordt er nog steeds subsidiëring toegepast in het kader van regionalisering van de brandweer?
Negentien van de vijfentwintig veiligheidsregio’s hebben een convenant afgesloten met de minister van Binnenlandse Zaken. Daarin is afgesproken dat de regio’s gaan voldoen aan de basisvereisten van het crisismanagement (zoals opgenomen in de Besluiten veiligheidsregio’s) en dat de brandweer wordt geregionaliseerd. Daarbij is ook afgesproken dat de minister een financiële bijdrage ter beschikking stelt. Er zijn geen nadere eisen gesteld aan de besteding van deze bijdrage.
Er is dus geen sprake van het subsidiëren van alleen de regionalisering van de brandweer. Wel is het uitkeren van het tweede deel van de financiële bijdrage gekoppeld aan het besluit van alle gemeenteraden over regionalisering van de brandweer.
Waarom zijn er bij operationele doelstelling 31.4 Constitutionele Zaken geen meerjarenramingen vanaf 2011 opgenomen? Waarom staat hier een bedrag van 0 euro vermeld? Kunt u deze meerjarenramingen alsnog verstrekken?
Op artikel 31.4 Constitutionele Zaken worden de uitgaven voor projecten, zoals de Staatscommissie Grondwet geraamd. De apparaatuitgaven van de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving worden meerjarig geraamd en op artikel 39.1 Algemeen. Dit is de reeks die onder 39.1.a staat op blz. 167 van de begroting en voorheen op artikel 1.1 werd geraamd.
Welk deel van de rijksintensiveringen komt mede ten goede aan de mede-overheden?
Er is geen overzicht beschikbaar op basis waarvan bepaald kan worden welk deel ten goede komt aan medeoverheden. De medeoverheden profiteren echter ontegenzeggelijk van stimuleringsmaatregelen. Te denken valt aan de maatregelen op het terrein van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, de schuldhulpverlening, maar ook de infrastructuur en woningbouw.
Wanneer kan er een concreet wetsvoorstel met betrekking tot een nieuw provinciaal belastinggebied worden verwacht?
Het kabinet bezint zich op dit moment op haar reactie op het RFV rapport «Naar een herijking van de financiële verhouding tussen Rijk en provincies». Op verzoek van de fondsbeheerders heeft de Raad voor de Financiële Verhoudingen een onderzoek naar de financiële verhouding tussen Rijk en provincies uitgevoerd. Daarbij is zowel gekeken naar de hoogte als naar de verdeling van de benodigde financiële middelen in relatie tot de provinciale taken. Ook de omvang van het provinciale belastinggebied speelt een rol in deze discussie. De definitieve besluitvorming met betrekking tot een alternatieve provinciale belasting die gaat dienen als vervanging van de huidige provinciale opcenten wordt overgelaten aan het nieuwe kabinet in 2011. Wel zal in deze kabinetsperiode die besluitvorming worden voorbereid.
Vindt er nog een algemeen onderzoek plaats naar herschikking van het gemeentelijk belastinggebied of is er slechts sprake van onderzoek naar het samenvoegen van enkele kleinere belastingen?
In de brief aan uw Kamer van 12 oktober van de Staatssecretaris van BZK is aangegeven dat in samenspraak met de voorzitter van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) is besloten om nu geen grote wijzigingen door te voeren in het lokaal belastinggebied. Het is de gezamenlijke wens om rust te creëren ten aanzien van het lokaal belastinggebied. Een algemeen onderzoek naar herschikking van het gemeentelijk belastinggebied is op dit moment dus ook niet aan de orde. Daarbij is ook van belang de afspraak uit het aanvullend beleidsakkoord van 25 maart 2009 inzake de inzet op het vermijden van stijging van de lokale lasten in 2009 en 2010. Wel zullen we, naar aanleiding van een verwacht rapport van de Vereniging voor Belastingwetenschap nog bezien of er op het gebied van de kleine lokale belastingen nog aanpassingen wenselijk zijn, in overleg met de VNG.
Wanneer vindt de evaluatie van de wet Arhi plaats? Wanneer krijgt de Kamer hierover bericht?
Het betreft een onderzoek naar de werking van de Wet Arhi in de herindelingspraktijk dat in de eerste helft van 2010 zal worden uitgevoerd. De Kamer zal voor de zomer van 2010 daarover nader worden geïnformeerd.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de moties-Van der Staaij (28 750, nr. 8 en 9) inzake herindelingen in het debat over het beleidskader?
De Kamer zal voor de begrotingsbehandeling worden geïnformeerd hoe uitvoering wordt gegeven aan de genoemde moties en aan de toezeggingen die zijn gedaan door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tijdens het Algemeen Overleg met de commissie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 juni jl.
Wordt er bij het «interbestuurlijk actieplan bevolkingsdaling» ook gekeken naar ontwikkelingen en best practices in andere landen?
Bij de implementatie van het actieplan zal ook gekeken worden naar ontwikkelingen in andere vergelijkbare landen en gebruik worden gemaakt van de best practices die in andere landen zijn ontwikkeld. Hiertoe zijn een aantal acties in het actieplan geformuleerd.
Wordt de oprichting van het Huis voor Democratie en Rechtsstaat en het Nederlands Instituut voor de Rechten van de Mens meegenomen in de heroverwegingen? Zo ja, wat betekent dit voor de pilot projecten van het Huis voor Democratie en Rechtsstaat in 2010?
Bij de heroverweging is aan de werkgroepen gevraagd langs verschillende wegen mogelijke besparingen in beeld te brengen. Versobering van de beleidsambities kan daarbij worden meegenomen. Op de uitkomsten van de heroverwegingsoperatie kan nu echter nog niet vooruitgelopen worden.
Wat zal naar verwachting de opzet en inhoud van het rekruteringstool voor de selectie van volksvertegenwoordigers zijn? Gaat het daarbij om een selectie van kwalitatief beter geschikte kandidaten (kwalitatief) of om een selectie van meer geschikte kandidaten (kwantitatief)?
De rekruteringstool is bedoeld om de besturen en selectiecommissies te ondersteunen bij de rekrutering van kandidaat-volksvertegenwoordigers, met name op lokaal en regionaal niveau. De rekruteringstool moet partijen in staat stellen tot het volgende:
• Het bestaande potentieel in kaart te brengen;
• Dit potentieel op een professionele wijze te benaderen;
• Te interesseren voor een vertegenwoordigende functie;
• Te werven voor een vertegenwoordigende functie.
Dit moet ertoe leiden dat de vijver waaruit politieke partijen hun kandidaten kunnen werven vergroot wordt en daarmee de kwantiteit van het aantal kandidaat-volksvertegenwoordigers groter wordt. Daarnaast moet een groter aanbod van kandidaten de partijen in staat stellen om meer kwalitatief geschikte kandidaten te kunnen selecteren.
Is in de begroting voor 2010 ook een bedrag voor het Huis voor Democratie en Rechtsstaat opgenomen? Indien nee, wanneer kan de Kamer de uitgaven van dit Huis in de begroting beoordelen en goedkeuren?
Is in de begroting voor 2010 ook een bedrag voor het Huis voor Democratie en Rechtsstaat opgenomen? Indien nee, wanneer kan de Kamer de uitgaven van dit Huis in de begroting beoordelen en goedkeuren?
Voor wat betreft de vraag naar het bedrag voor 2010 wordt uitgegaan van een kasraming voor dat jaar ter hoogte van ca. € 2,0 mln. Dit bedrag betreft kosten van voorbereiding, oprichting van de uitvoeringsorganisatie en de uitvoering van een aantal proeftuinen.
Omdat dit een project is met meerjarige uitgaven, is in de aan de Kamer toegezonden projectbeschrijving een exploitatieoverzicht voor het Huis voor democratie en rechtsstaat opgenomen (bijlage bij Kamerstukken II 2008/2009, 31 475, nr. 3). Daarin is aangegeven dat voorzien is in een structurele exploitatiesubsidie via BZK ad € 4 750 000. Dit bedrag wordt gevormd door structurele bijdragen van Algemene Zaken en Justitie (beiden oplopend tot € 1,0 mln.in 2010 en volgende jaren.) en BZK (€ 1,25 mln. van de bestaande BZK-subsidie aan het Instituut voor Publiek en Politiek en € 1,5 mln. door nog nader aan te geven verschuivingen binnen de BZK-begroting; dat laatste zal nog moeten worden bepaald in het kader van de Voorjaarsnota 2010). De Voorjaarsnota is dus het formele moment waarop de goedkeuring van de Staten-Generaal over de financiële kaders wordt gevraagd.
Verder zal de Tweede Kamer in het kader van de Voorjaarsnota 2010 nog formaliseren dat het zelf vanuit Hoofdstuk IIA bijdraagt aan het Huis. Ter zake zij verwezen naar de besluitvorming in dit verband (zie de op 30 juni 2009 verworpen motie-Van Raak c.s. Kamerstukken II 2008/2009, 31 952, nr. 7).
Hoe verhoudt het budget voor subsidiëring politieke partijen uitgedrukt in een promillage van de totale rijksbegroting zich tot dat budget dat in ander landen van de EU voor dit doel wordt gereserveerd? Kan in een tabellarisch overzicht inzicht worden verschaft over dit budget in België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk?
Het kabinet beschikt niet over deze gegevens. Wel is aan het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen van de Rijksuniversiteit Groningen opdracht gegeven tot een internationaal vergelijkend onderzoek naar de financiering van politieke partijen. Het onderzoek dient antwoord te geven op een aantal vragen over de subsidiëring van politieke partijen en de regels over giften aan partijen. Daartoe zal onder meer onderzoek worden gedaan naar de financieringsstelsels in Duitsland, België, Frankrijk, Ierland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk. Daarbij komt ook aan de orde welk subsidiebedrag berekend per inwoner beschikbaar is. Het onderzoek is naar verwachting in december 2009 gereed. Ik zal u te zijner tijd over de uitkomsten informeren.
Wat is de stand van zaken omtrent het wetsvoorstel met betrekking tot financiering van politieke partijen?
Het kabinet beraadt zich nog op de uitwerking van de voorstellen en wil daarbij ook het advies «Democratie vereist partijdigheid» van de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) betrekken. Tevens vindt nog overleg plaats met de voorzitters van de politieke partijen over met name de uitvoeringsaspecten. Vervolgens zal het voorstel voor advies aan de Raad van State worden gezonden.
Waarom komt ook de positie van de Engelse taal aan de orde bij een voorstel voor herziening van de Grondwet, waarin de positie van de Nederlandse taal wordt opgenomen?
De Engelse taal is, naast Papiamento en Nederlands, een officiële taal van de Nederlandse Antillen. Op Sint Eustatius, Sint Maarten en Saba is het zelfs de meest gesproken taal. Vandaar dat ook de positie van de Engelse taal aan de orde komt bij het voorstel voor herziening van de Grondwet, waarin de positie van de Nederlandse taal wordt opgenomen, aangezien Saba en Sint Eustatius binnenkort als bijzondere gemeenten tot het Nederlandse staatsbestel zullen toetreden.
Wat is de verdeling van de beoordeling van de overheidsdienstverlening, welke uitschieters laat dit onderzoek zien? Waarom is ervoor gekozen om de streefwaarde op 7 te houden en deze ambitie niet te verhogen?
De monitor biedt resultaten op 3 niveaus:
• de overheid in zijn geheel: dit oordeel geven burgers zonder dat ze gevraagd zijn naar concrete ervaringen en weerspiegelt dus vooral de beeldvorming van de burger op de dienstverlening van de overheid;
• de keten: dit cijfer weerspiegelt de dienstverlening van het samenstel (keten) van organisaties die betrokken zijn bij de dienstverlening rond een levensgebeurtenis; dit cijfer is gestoeld op basis van recente ervaringen;
• de overall dienstverlening door individuele organisaties: dit cijfer weerspiegelt de ervaren dienstverlening van de organisaties die deel uitmaken van de bovengenoemde keten.
De resultaten van de meting voor 2009 zijn: de overheid in zijn geheel (6,4), de keten (6,6) en de individuele organisatie (6,9). Er is daarmee sprake van nagenoeg hetzelfde beeld als vorig jaar (resp. 6,4, 6,7 en 7,0). Het onderzoek geeft vervolgens inzicht in de waardering van 55 levensgebeurtenissen. Daarbij worden bijvoorbeeld melding klacht/bezwaar, overlast en ontslaan van personeel het minst gewaardeerd. De verkoop van een voertuig wordt als hoogst gewaardeerd. De meting dient als indicatie: voor de levensgebeurtenissen die slecht scoren zal een nadere analyse worden uitgevoerd naar de achterliggende oorzaken, om vervolgens gericht actie daarop te ondernemen. Bij de afhandeling van klachten en bezwaar wordt bijvoorbeeld al het instrument mediationvaardigheden ingezet en zijn ook resultaten geboekt.
De jaren 2009 en 2010 zijn jaren van implementatie van alle bouwstenen die bijdragen aan de verbetering van de dienstverlening aan burgers. Veel verbeteringen zijn in gang gezet en leveren dus ook zichtbare resultaten op. Het kan altijd beter en de komende tijd zal dan ook meer aandacht gevraagd worden voor de implementatie van alle bouwstenen om de «7» wel te halen. Het verhogen van de ambitie zou geen recht doen aan de inspanningen die velen – Rijk, medeoverheden en uitvoeringsorganisaties – hiervoor leveren. De kern is dan ook dat de «7» eerst gehaald moet worden, om vervolgens te bezien wat reëel is ten aanzien van de verhoging van de ambitie.
Klopt het dat de beleidsartikelen 33 (diensverlenende en innovatieve overheid) en 37 (kwaliteit rijksdienst) niet in de heroverwegingen worden meegenomen? Betekent dit dat er voor 2011 geen taakstelling voor deze beleidsterreinen zullen worden doorgevoerd?
De opdrachten aan de werkgroepen Openbaar Bestuur en Bedrijfsvoering in het kader van de heroverwegingsoperatie zijn ruim geformuleerd. De taakopdrachten zijn dermate breed dat de genoemde beleidsartikelen daaronder vallen. Op de vraag of er voor 2011 ook daadwerkelijk taakstellingen te verwachten zijn op deze beleidsartikelen kan nu nog niet vooruit gelopen worden. Het is aan de werkgroep om dit in een brede context te onderzoeken. Het kabinet beslist in het voorjaar van 2010 hoe met de heroverwegingsadviezen om te gaan.
Wat wordt verstaan onder «regelhulp»?
De website www.regelhulp.nl geeft een overzicht van zorg, hulp en financiële steun voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. De website is een initiatief van de ministeries van SZW en VWS om chronisch zieken, gehandicapten en ouderen een overzicht te geven van de verschillende voorzieningen. De voorzieningen kunnen gevonden worden op basis van levensgebeurtenissen, organisaties en voorzieningen. Via de website kunnen voorzieningen aangevraagd worden of kan een aanmelding voor ondersteuning worden gedaan. Organisaties als UWV, UWV Werkbedrijf en CIZ zijn aangesloten. Daarnaast sluiten steeds meer gemeenten aan. Al meer dan 115 gemeenten zijn aangesloten. Aangezien Regelhulp de dienstverlening aan burgers merkbaar verbetert, acht de staatssecretaris van BZK het van groot belang dat zoveel mogelijk gemeenten hierop aansluiten. De staatssecretaris ondersteunt de versnelde aansluiting van gemeenten via de Versnellingsagenda. Regelhulp is een oplossing van één van de top 10 knelpunten voor burgers in dienstverlening, namelijk: Toezicht en vertrouwen binnen de sociale zekerheid en zorg.
In hoeverre is het anderen (burgers, overheden, ambtenaren) toegestaan iemand in een gemeente in te schrijven dan wel uit te schrijven?
De burger is de verplichting opgelegd om wijzigingen in zijn adres e.d. zelf door te geven aan de gemeente. In sommige gevallen kunnen ook anderen dat doen: samenwonende ouders en kinderen en samenwonende echtgenoten voor elkaar. Deze beperkte mogelijkheid om aangifte te doen voor elkaar is opgenomen in de wet GBA omdat het een te zware belasting op de burger zou leggen indien deze in alle gevallen persoonlijk zijn verplichtingen met betrekking tot de bijhouding van de GBA zou moeten vervullen. Deze mogelijkheid van vertegenwoordiging is gebaseerd op de gedachte dat vertegenwoordiging mogelijk moet zijn op grond van een relatie van veronderstelde getrouwheid en goede belangenbehartiging. Bovendien kan op grond van een schriftelijke machtiging een andere meerderjarige natuurlijke persoon aangifte doen voor een ander. Aangifte door een rechtspersoon of (overheids-)instantie is niet mogelijk.
Ambtenaren die de GBA bijhouden zijn bevoegd om na onderzoek naar de feitelijke situatie ambtshalve gegevens aan te passen indien de burger niet aan zijn verplichtingen voldoet. Dat kan bijvoorbeeld gaan om in- of uitschrijven van een burger. De ambtenaar stelt de burger in kennis van het voornemen om de GBA ambtshalve aan te passen opdat de burger bezwaar kan maken of nadere inlichtingen kan verstrekken.
Welk ministerie coördineert de aanpak van de administratieve lasten voor professionals tussen de departementen, branche-organisaties en professionals?
De staatssecretaris van BZK coördineert de aanpak van administratieve lasten voor professionals in de publieke sector. Specifiek voor de domeinen zorg, sociale zekerheid, veiligheid en onderwijs zijn de ervaren lasten van professionals door het ministerie van BZK in kaart gebracht. Aanvullend op de aanpak van de ministeries van VWS, SZW en OCW initieert en ondersteunt het ministerie van BZK projecten om met name de volgende vaak terugkerende knelpunten op te lossen: gebruiksonvriendelijke ICT-systemen, onbegrijpelijke formulieren en taal, slechte informatie-uitwisseling binnen organisaties en tussen organisaties en ongerichte en ongeplande beleidsregels.
Is er overleg met de VNG over het verbeterplan om de administratieve lasten van burgers te verminderen?
Er is niet alleen overleg met de VNG over het verbeterplan om de administratieve lasten van burgers te verminderen, er is een nauwe samenwerking. De ministeries van BZK, EZ en Financiën werken met de VNG samen in het project «Minder Regels, Meer Service». Met dit samenwerkingsverband wordt invulling gegeven aan het bestuursakkoord op het terrein van 25% minder administratieve lasten en het verbeteren van de dienstverlening (het in de ogen van de klant ten minste een 7 scoren in de overheidsdienstverlening). Via projecten, bijeenkomsten, gezamenlijke communicatie en de regionale ambassadeurs Minder Regels Meer Service worden gemeenten gestimuleerd en gefaciliteerd om de regeldruk te verminderen en de dienstverlening te verbeteren.
De data waarop decentrale overheden hun regelgeving elektronisch kunnen publiceren en de datum waarop dit verplicht wordt liggen zeer dicht bij elkaar. Welke vorderingen zijn er nu al met deze elektronische publicatie en is de verplichte invoer op 1 januari 2011 haalbaar?
De Wet elektronische bekendmaking die op 1 juli 2009 in werking is getreden maakt het decentrale overheden mogelijk om wet- en regelgeving elektronisch bekend te maken. Op termijn zal deze mogelijkheid worden omgezet in een verplichting. Een datum daarvoor is nog niet vastgesteld. De wet bevat tevens een verplichting voor decentrale overheden om alle wet- en regelgeving in geconsolideerde vorm op internet te publiceren. De streefdatum voor de inwerkingtreding van de desbetreffende artikelen is 1 januari 2011. Op dit moment hebben 141 provincies, (deel-)gemeenten en waterschappen hun regelgeving in geconsolideerde vorm gepubliceerd. Een deel van deze publicaties moet nog worden geconverteerd naar de nieuwste publicatiestandaard. Daarnaast zijn 87 bestuursorganen actief bezig met de implementatie van de internetpublicatie. Ruim de helft van alle bestuursorganen heeft zich nog niet formeel als deelnemer aangemeld. Zij mogen daar niet al te lang meer mee wachten, aangezien het zes tot negen maanden doorlooptijd vergt om de internetpublicatie tot stand te brengen. Als er de komende maanden conform de verwachting een versnelling optreedt in de aanmeldingen, is inwerkingtreding van de verplichting op 1 januari 2011 zeker haalbaar.
Welk deel van de overheidswebsites voldoet inmiddels aan de webrichtlijnen?
In totaal zijn er 125 webrichtlijnen waarvan er 47 automatisch kunnen worden getoetst. Voor de overige webrichtlijnen is handmatig onderzoek vereist. De resultaten uit de automatische toets geven een belangrijke indicatie van de toegankelijkheid van websites.
De maximale score is 47 punten in de automatische toetstool.
In onderstaande tabel treft u aan de metingen. Hoge of redelijke score betekent tussen 38 en 46 punten. Lage score is een score tussen 29 en 37 punten en een score lager dan 28 punten is een zeer lage score. Bij een lage en zeer lage score is er veel ruimte voor verbetering. Deze websites zijn niet of nauwelijks toegankelijk. Bij een hoge tot redelijke score is er wel gewerkt aan toegankelijkheid en is er nog ruimte voor verbetering.
De scores bij gemeenten laten nog weinig vooruitgang zien. Daarom zijn de webrichtlijnen in augustus ook opgenomen in de Versnellingsagenda «Betere dienstverlening met minder regeldruk». 150 gemeenten krijgen vanaf oktober 2009 tot eind 2010 ondersteuning om hun website conform de webrichtlijnen te laten bouwen.
Tabel: Scores invoering webrichtlijnen per overheidsorgaan.
Overheidsorganen | Maximale score | Hoge of redelijke score | Lage score | Zeer lage score |
---|---|---|---|---|
Gemeenten | 0 | 16% | 73% | 11% |
Provincies | 0 | 41,7% | 58,3% | 0% |
Waterschappen | 34,6% | 61,6% | 3,8% | 0% |
Departementen | 28,6% | 71,4% | 0% | 0% |
Waarom liggen alle streefwaarden voor gebruikerstevredenheid op 7, terwijl dat al behaald is? Is er ruimte voor meer ambitie?
Bij de meting van de 7 wordt rekening gehouden met de jaarlijks toenemende eisen aan de prestatie van de organisaties, omdat de verwachtingen van de klanten jaarlijks groeien. Een 7 betekent dus geenszins een stagnatie in de ontwikkeling van de kwaliteit. Daarom wordt deze doelstelling niet jaarlijks verhoogd.
Kan er van worden uitgegaan dat er niet bezuinigd zal worden op uitgaven die gereserveerd zijn voor het Actieplan Jeugdwerkloosheid en andere uitgaven ter stimulering van het werkaanbod voor jongeren?
Voor de begroting 2010 is dat niet aan de orde. Het kabinet heeft juist dit voorjaar, vanwege de dreigende oploop van de jeugdwerkloosheid, 250 miljoen uitgetrokken voor het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Daarnaast heb ik u op 17 september 2009, naar aanleiding van de motie Spekman (TK 2008–2009, 29 544, nr. 197) een brief gestuurd over de inspanningen die vanuit publieke werkgevers worden gedaan in het kader van de jeugdwerkloosheid.
Wat gaat de Regering verder doen aan het afleggen van rekenschap aan de politiek en burgers en het kostenbewust en verantwoord omgaan met publieke middelen, in aanvulling op de zaken genoemd onder «integriteit» en «transparantie/ afleggen van rekenschap»?
Publieke organisaties worden op diverse manieren gestimuleerd zich publiek te verantwoorden. Handreikingen doen, lessen uitwisselen in specifieke «learning communities», klantonderzoek en prijzen geven (voor bijvoorbeeld het beste burgerjaarverslag) zijn interventies die hier vermeld kunnen worden. In een breder perspectief is in dit kader zeer vermeldenswaard dat de staatssecretaris van BZK met haar voornemen de dienstverlening aan publieke organisaties naar een hoger plan te tillen nadrukkelijk een element van rekenschap heeft ingebracht.
Hoe vaak worden codes t.b.v. de transparantie toegepast? En hoe vaak worden deze vervolgens geschonden?
Toezicht en monitoring hebben in de verschillende sectoren diverse verschijningsvormen (monitoringscommissies, evaluaties e.d.). Of codes moeten worden voorzien van een wettelijke grondslag is eveneens een sectorale afweging. De mate waarin betreffende spelregels worden geschonden moet blijken uit sectoraal toezicht en monitoring.
Waarom ligt de streefwaarde voor de nieuwe instroom van vrouwen bij de overheid niet op de hogere gerealiseerde waarden van de voorbij jaren en blijft de streefwaarde op 50%?
Wanneer naar de samenstelling van de instroom wordt gekeken, blijkt dat vrouwen de instroom domineren. Inmiddels ligt het aandeel vrouwen in de publieke sector op 51%. Het kabinet streeft naar een evenwichtig samengesteld personeelsbestand. Daar hoort een evenwichtige verdeling tussen man-vrouw bij. Een percentage van 50% past daarbij.
Hoe staat het met de invoering van de webrichtlijnen bij decentrale overheidsorganen? Hoe veel procent van de gemeenten en provincies voldoen ondertussen aan de webrichtlijnen?
Zie het antwoord op vraag 122.
Wat zijn de totale kosten om de doelstellingen onder het kopje «diversiteit» te realiseren?
De totale kosten van het scoutingtraject burgemeesters bestaan uit de volgende componenten:
1. De activiteiten van de scouts. Uitgangspunt bij het vinden van burgemeestersscouts was onder meer dat deze bereid zouden zijn tijd en energie te steken in het opsporen van talenten. De scouts ontvangen een financiële vergoeding conform het Vacatiegeldenbesluit 1988. De vergoeding is gebaseerd op een tijdsbesteding van ongeveer een dag per maand. Daarnaast worden eventuele reiskosten vergoed op basis van het Reisbesluit Binnenland.
2. Aan de scouts is een secretariaat ter beschikking gesteld dat is ondergebracht bij het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters. Daarnaast is er budget voor voorlichtingsmateriaal en dergelijke en het organiseren van activiteiten en bijeenkomsten. In de periode vanaf 1 september 2008 tot 1 december 2009 was hiermee een begroot bedrag van € 75 500 gemoeid. Voor 2010 zal hiermee een soortgelijk bedrag zijn gemoeid.
Hoe verhoudt de ondersteuning voor re-integratie voor oud-politieke ambtsdragers zich tot het budget dat voor dergelijke doeleinden op de begroting van de Staten-Generaal staat?
In de door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstellen «Dijkstal» is een sollicitatieplicht opgenomen. Na inwerkingtreding van deze wetswijziging zullen politieke ambtsdragers die voor een uitkering in aanmerking komen, na hun aftreden worden begeleid om passende arbeid te vinden. Daarnaast is er dan ook de mogelijkheid om een vergoeding te ontvangen voor planmatige begeleiding naar werk (outplacementvoorziening). Als de wet in werking treedt, kan dit van invloed zijn op het gebruik van het betreffende budget dat op de begroting van de Staten-Generaal staat.
Wordt er actief gestuurd en gemonitord op de norm van maximaal 13% inhuur externen per ministerie? Zo ja, op welke wijze vindt deze sturing plaats? Zo nee, wat is de betekenis van een dergelijke norm indien overschrijdingen te allen tijde achteraf kunnen worden toegelicht in het jaarverslag?
Het kabinet heeft gekozen voor de systematiek van «comply or explain». De afweging tot inhuur van extern personeel vindt plaats binnen de verantwoordelijkheid van de vakministers. De minister van BZK neemt de verantwoordelijkheid van de collega-ministers voor de uitgaven voor externe inhuur niet over. Wel is de minister van BZK verantwoordelijk voor de werking van het instrument. De opzet van het sturingsinstrument is dat de vaste commissies van de Tweede Kamer met de vakministers spreken over de afwegingen tot inzet van externe inhuur en de verklaring daarvoor.
Is de rijksbrede implementatie van de maatregelen om de externe inhuur te beheersen nu wel goed geïmplementeerd, gezien het feit dat in een door het ministerie van Financiën in 2008 opgestelde evaluatie (Kamerstuk 31 201, nr. 38) bleek dat dit niet het geval was?
Uit de evaluatie blijkt dat er belangrijke stappen zijn gezet en dat externe inhuur prominenter op de agenda is gekomen. Ook is echter gebleken dat het stelsel van maatregelen te zwaar is opgetuigd. Het sturingsinstrument externe inhuur dat in juli aan uw Kamer is gezonden heeft mede tot doel een eenvoudig en transparant model te bieden waarmee inzicht wordt geboden in de uitgaven voor inhuur (TK 31 701, nr. 21). Ik verwacht hiermee aan de (vaste commissies van) de Tweede Kamer een instrument te bieden voor overleg met de vakministers over de hoogte van externe inhuur.
Waarom heeft de Kamer slechts de mogelijkheid in het jaarverslag van een ministerie om een forse stijging van de inhuur van externen te beoordelen? Wat is de rol van de minister van BZK hierin? Heeft de minister zelf ook slechts de mogelijkheid om bij het jaarverslagen van de ministeries de overschrijding van de norm voor inhuur externen te beoordelen?
De ervaring leert dat de inzet van externen binnen de rijksdienst van 2007 op 2008 juist is afgenomen en niet toegenomen (TK 31 701, nr. 21). In het departementale jaarverslag wordt door de vakministers verantwoording afgelegd over onder meer de uitgaven externe inhuur. De minister van BZK treedt niet in de bevoegdheden van de vakministers en kan daarom niet gedurende het begrotingsjaar de uitgaven op externe inhuur monitoren. Zie ook het antwoord op vraag 131.
Welke mogelijkheid heeft u om andere ministeries aan te spreken op een eventuele overschrijding van de inhuur van externen?
De minister van BZK heeft een coördinerende rol en geen formele bevoegdheden om andere ministers aan te spreken. Wel kan (en zal) ik – indien nodig – het onderwerp ter sprake brengen in de Ministerraad.
Wat is de ontwikkeling van de laatste jaren met het plaatsen van Nederlandse ambtenaren op topposities in Europese instellingen?
In 2002 is de hoogambtelijke werkgroep EU-topbenoemingen (HAW) opgericht. De HAW coordineert op hoog niveau alle iniatieven die als doel hebben de Nederlandse personele vertegenwoordiging in de EU te bevorderen. Benoemingen op topniveaus in de EU is hier één van. Op het punt van concrete benoemingen werpt het werk van de HAW duidelijk zijn vruchten af. 5% van alle topambtenaren in de drie hoogste rangen (AD 14–16) heeft de Nederlandse nationaliteit en binnenkort zijn er weer 2 Nederlandse Directeuren-Generaal. Dit percentage is stabiel over de afgelopen jaren en de Nederlandse positie in de EU is op dit moment goed. De regering en de HAW streven ernaar deze goede positie op topniveaus ook in de toekomst vast te houden.
Gaat de grens voor inhuur van externen van 13% van de totale personeelskosten ook voor gemeenten, provincies, zelfstandige bestuursorganen en baten- en lastendiensten gelden? Zo nee, waarom niet?
De norm van 13% geldt voor de uitgaven op het niveau van begrotingshoofdstukken, waarvan de baten-lastendiensten binnen de rijksdienst onderdeel uitmaken. De norm geldt niet voor gemeenten en provincies; dit zijn immers autonome overheidsorganisaties met een eigen democratisch gekozen volksvertegenwoordiging. De norm geldt ook niet voor ZBO’s die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering.
Wat is de reden voor het neerwaarts bijstellen van de streefwaarden van het aandeel van allochtonen in de rijksdienst in vergelijking met de streefwaarden zoals die waren opgenomen in de begroting 2009 (operationele doelstelling 11.6) ?
Er is geen sprake van een neerwaartse bijstelling van de doelstelling, die nog steeds is bepaald op 50% groei ten opzichte van de stand in 2007. Met ingang van het Sociaal Jaarverslag (SJV) 2008 is er echter sprake van een verbeterde, nauwkeuriger, meetmethode op basis van rijksbreed beschikbare data. Bovendien wordt om redenen van vergelijkbaarheid van sectoren, voor het bepalen van het aandeel medewerkers van allochtone herkomst met ingang van 2008 de CBS definitie van «allochtoon» gehanteerd i.p.v. die uit de (niet meer van kracht zijnde) wet-Samen. Beide wijzigingen leiden tot een cijfermatige trendbreuk, die een verlaging van de aandelen met gemiddeld 2% betekent. In het SJV 2008 zijn de cijfers voor meerdere jaren herberekend, waardoor ook het uitgangscijfer uit 2007 lager uitvalt. Dit leidt na toepassing van de (relatieve) doelstelling automatisch tot lagere streefwaarden voor de jaren daarna.
Kan de minister ook voor het bieden van werk door het Rijk aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt streefwaarden of in ieder geval kengetallen opnemen in de begroting?
Voor het bieden van werk(ervaring) door het Rijk aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt is in het beleidsprogramma «Samen Werken Samen Leven» een streefwaarde afgesproken: in deze kabinetsperiode zal het Rijk ten minste 1000 werkervaringsplaatsen realiseren voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Naar aanleiding van de Motie Heijnen is daarbovenop afgesproken om in 2009 en 2010 in totaal 100 extra plaatsingen te realiseren van Wsw-ers en 150 plaatsingen van Wajongers. Aan de Tweede Kamer is gemeld dat over de realisatie van deze doelstellingen zal worden gerapporteerd in het Sociaal Jaarverslag Rijk (SJV), te beginnen in het SJV over 2009 (zie brief aan Tweede Kamer inzake invulling Motie Heijnen kenmerk 2008–2009 31701 VII, nr. 10 en brief aan Tweede Kamer inzake invulling Motie Spekman, kenmerk 2009–2010 29 544 nr. 205).
Met ingang van 2011 voert het Rijk een structurele quotumregeling in voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (zie brief aan Tweede Kamer inzake invulling Motie Heijnen) met een vast streefpercentage (1%) dat is gerelateerd aan de omvang van het Rijk in fte’s. De uitvoering van deze quotumregeling moet nog nader worden ingevuld, evenals de wijze van rapportage richting Tweede Kamer.
Wat zijn voor andere sectoren normale niveaus van medewerkerstevredenheid ten aanzien van hun werkgever? Waarom wordt slechts een kleine verbetering nagestreefd?
Er zijn geen algemene niveaus bekend wat betreft de tevredenheid van medewerkers ten aanzien van hun werkgever in andere sectoren. Deze vraagstelling is specifiek voor het Personeels en Mobiliteitsonderzoek (POMO). Wel wordt in het POMO een vergelijkbare enquête onder niet-overheidspersoneel in een externe steekproef gemeten. Het tevredenheidspercentage van de medewerkers in de externe steekproef ligt 6,8% hoger.
De andere voorgelegde werkaspecten laten doorgaans een redelijke mate aan overeenstemming zien tussen respondenten binnen en buiten het Rijk qua rangorde in de waardering van de voorgelegde werkaspecten. Beide steekproeven kennen dezelfde Top-3. De hoogste percentages (tamelijk tot zeer) tevreden respondenten hebben achtereenvolgens: de relatie met de collega’s, de mate van zelfstandigheid/verantwoordelijkheid en de inhoud van het werk. De tevredenheidscores bij het Rijk zijn daarop juist steeds hoger dan in de externe steekproef. Voor 2009 en 2010 is gekozen voor een minimale verhoging van het streefcijfer omdat de taakstelling en de daarmee gepaard gaande reorganisaties een gevoel van onrust en onzekerheid met zich mee kunnen brengen.
Kunt u een overzicht geven van de kosten die causaal verbonden zijn met de extra inspanningen om het aandeel allochtonen te laten toenemen met 50% in 2011
De sector Rijk heeft in 2009 circa € 400 000 gereserveerd om diversiteit in brede zin te bevorderen. Het Rijk streeft naar een evenwichtige samenstelling van zijn personeelsbestand wat betreft leeftijd, geslacht en culturele achtergrond. De inzet van middelen voor het diversiteitbeleid richt zich in het bijzonder op het ondersteunen van managers en HR-adviseurs bij het werken aan die doelstelling. Ongeveer een kwart van het bedrag wordt ingezet voor specifieke aandacht voor het vergroten van (culturele) diversiteit bij de werving van de sector Rijk, vooral voor het rijkstraineeprogramma, stages en startersfuncties.
Hoe hoog (uitgedrukt in euro’s) is in 2010 het eigen vermogen van de BPR?
De omvang van het eigen vermogen van BPR ìn 2010 is pas aan het einde van 2010 te bepalen. In het jaarverslag 2010 wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.
Waarom is het eigen vermogen van de Baten-lastendienst BPR 100% van de gemaximeerde omvang?
Zoals in de begroting al is toegelicht, is het eigen vermogen van BPR procentueel tot 100% gestegen door de afnemende jaaromzet. Dit eigen vermogen is nodig ter dekking van financiële risico’s. Daarnaast is in het bestuurlijk akkoord met betrekking tot de financiering van de modernisering van de GBA afgesproken om uit dit eigen vermogen een bedrag van € 2,9 miljoen in te zetten.
Hoeveel van de personele kosten wordt in het kader van het BPR besteed aan de inhuur van externen?
In het jaarverslag 2010 worden de gerealiseerde uitgaven aan externe inhuur opgenomen. Op voorhand valt niet te bepalen wat de omvang van de inhuur precies zal zijn.
Mogen gemeenten administratieve kosten en / of een boete in rekening brengen als mensen voortijdig, door verlies of diefstal, een nieuw identiteitsbewijs aan moeten vragen?
Gemeenten mogen administratieve kosten in rekening brengen, maar geen boete. Indien houders van een paspoort of een identiteitskaart ten gevolge van verlies of diefstal bij het aanvragen van een nieuw document het oude document niet kunnen overleggen, dienen de gemeenten extra handelingen te verrichten. Daarbij moet onder andere worden gedacht aan het verzenden van kennisgevingen, het opvragen van het oude aanvraagformulier en het opmaken van de verklaring van vermissing. Gemeenten kunnen hiervoor een bedrag aan leges in rekening brengen.
Wat houden de «bijzonder gefinancierde uitgaven» bij de KLPD in? Wat is het budgettaire beslag? Om welke «ontwikkelingen» en «eventuele evaluaties» gaat het?
Wat houden de «bijzonder gefinancierde uitgaven» bij het KLPD in? Wat is het budgettaire beslag? Om welke «ontwikkelingen» en «eventuele evaluaties» gaat het? Waar kan het gereserveerde geld voor worden ingezet indien deze bijzonder gefinancierde taken niet tot een daadwerkelijke uitgave zullen leiden?
De bijzondere bijdragen die het KLPD ontvangt van BZK in het kader van bijzondere taken zijn in 2009 ruim € 128 mln groot. Tot de bijzondere bijdragen behoren ondermeer de Nationale Recherche (ruim € 79 mln) en de DSI (ruim € 14 mln).
Vanwege het landelijke karakter worden nieuwe taken/pilots veelal uitgevoerd door het KLPD. Bij deze nieuwe taken kan er sprake zijn van een evaluatie om te bezien of de nieuwe taak moet worden voortgezet en in welke hoedanigheid op grond van maatschappelijke/technische ontwikkelingen. Verder worden, evenals aan de regio’s, bijzondere bijdragen toegekend (bv voor het verbeterprogramma opsporing en vervolging ) voor nieuw beleid, waarbij de uitvoering de eerste jaren specifiek wordt gevolgd door het beleid.
Bij niet volledige benutting van het toegekende budget is er sprake van een terugbetalingsverplichting (schuld) aan BZK. BZK bepaalt of het resterende budget alternatief mag worden aangewend. Het KLPD kan een alternatief voorstel doen in lijn van het oorspronkelijke doel.
Kunt u concreet per onderdeel aangeven wat de laatste stand van zaken is van de in het arbeidsvoorwaardenakkoord Politie 2008–2010 gemaakte afspraken?
Landelijk functiehuis Nederlandse politie
Het Landelijk Functiehuis Nederlandse politie is binnen de politiesector later afgerond dan de bedoeling was. Dit heeft voor een beperkte vertraging gezorgd bij andere onderdelen van het cao-traject, waaronder de implementatie van het Landelijk Functiehuis Nederlandse politie. Partijen zijn hiermee bekend.
Beloningsvergelijkingsonderzoek
Momenteel wordt hier de laatste hand aan gelegd. De verwachting is dat de Tweede Kamer dit rapport binnenkort tegemoet kan zien.
Arbeidsmarktonderzoek
Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Afgesproken is dat de uitkomst en rapportage van dit onderzoek binnenkort gereed is. Ook dit zal aan de Kamer worden gezonden.
Nieuw functiewaarderingssysteem
Onder verantwoordelijkheid van de paritaire Stuurgroep Fuwapol is een extern bureau bezig met de ontwikkeling van een nieuw systeem. Elke nieuwe fase wordt getoetst bij een veldgroep zodat het nieuwe systeem als het ware vanuit de organisatie is gebouwd en in zijn effecten geaccepteerd. Naar verwachting is dit meetinstrument binnenkort gereed.
Hoeveel van de personele kosten KLPD wordt besteed aan de inhuur van externen?
Conform de definities van de Vernieuwing Rijksdienst zal in 2009 ca € 17 mln (5%) van de totale personele kosten besteed worden aan inhuur van externen. De verwachting is dat in 2010 de inhuur lager of maximaal gelijk zal zijn aan het bedrag van € 17 mln.
Wat wordt bedoelt met «ombuigen van personele en materiële kosten» en «formatie aansluiten bij departementale sterkteafspraken»?
De Minister heeft afspraken gemaakt over de sterkte van de politie. Deze afspraak dient als minimale sterkte voor de Nederlandse Politie. Het KLPD heeft in deze sterkte een aandeel. Daarnaast is er ondermeer als gevolg van de financiële crisis een taakstelling aan de Nederlandse politie opgelegd. Het aandeel van het KLPD in deze rijksbrede taakstelling (ombuiging) is verwerkt in de begroting. Deze taakstelling moet worden ingevuld met maatregelen waarbij rekening wordt gehouden met de minimale afgesproken sterkte.
Kunt u aangeven wanneer de Tweede Kamer wordt geïnformeerd ten aanzien van de «maatregelen politie»?
In mijn brief aan u op 22 september jl. heb ik u verslag gedaan van uitkomsten van het overleg met de korpsbeheerders over de wijze waarop de financiële taakstelling in de komende jaren zijn beslag krijgt.
Kunt u aangeven hoe hoog het percentage externe inhuur is ten aanzien van de personele lasten van het LFR? Kunt u aangeven hoe hoog het plafondbedrag is ten aanzien van externe inhuur?
Het plafond 2009 voor de inhuur van externen is vastgesteld op € 1,3 mln. Dit plafond wordt volgens de LFR niet overschreden. In 2009 maakt het bedrag van de inhuur 32 % uit van de personeelskosten. Bij deze opgave zijn de definities van Commissie Bekker gehanteerd. Gelet op het streven om de LFR met ingang van 1 januari 2010 samen te voegen met het Nederlandse Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) alsmede de opgelegde personele taakstelling aan het NIFV is besloten om in geval van vrijvallende vacatures bij de LFR hieraan geen permanente invulling te geven, maar in te vullen met tijdelijk personeel. Dit verklaart het relatief hoge percentage externe inhuur.
Hoeveel van de personele kosten van P-Direkt wordt besteed aan de inhuur van externen?
P-Direkt is een organisatie in ontwikkeling die enerzijds nog in (personeel) omvang aan het groeien is door de overkomst van personeel van andere ministeries en anderzijds nog bezig met bouw en inregelen van dienstverlening aan de departementen. P-Direkt zal derhalve in 2010 zo’n € 13,5 mln. aan externe inhuur realiseren (t.o.v. uitgaven ambtelijk personeel van € 19,5 mln.). Er zal een dalende lijn zichtbaar worden in de uitgaven externe inhuur bij P-Direkt de komende jaren.
Kunt u toelichten waarom het prestatievermogen van de politie bij 2.4 daalt van – 63 338 naar – 33 506 in 2012?
De gepresenteerde minbedragen in de tabel op pagina 128 bij artikel 2.8 betreffen de herschikking van de meerjarenraming naar de nieuwe begrotingsindeling. Zie hiervoor ook de toelichting op pagina 168. De daling in de meerjarenraming is het gevolg van de intertemporale compensatie voor financiering van de CAO in 2008 (zie hiervoor de eerste suppletore begroting 2008, TK 31 474 VII, nr. 2).
Hoeveel wordt er extern ingehuurd bij de politie en kunt u dat uitsplitsen in een overzicht per politieregio?
Onderstaand het overzicht van de netto kosten voor inhuur voor externen. De post omvat:
Uitzendkrachten, WSW-ers, beveiligingsbedrijven, ICT en overig personeel
Rekeningcijfers 2008 Netto inhuur externen 25 regio’s in mln (*1 000)
Groningen | 6 380 |
Fryslân | 92 |
Drenthe | 4 439 |
IJsselland | 3 156 |
Twente | 736 |
Noord- en Oost-Gelderland | 838 |
Gelderland-Midden | 635 |
Gelderland-Zuid | 1 267 |
Utrecht | 11 410 |
Noord-Holland Noord | 2 855 |
Zaanstreek-Waterland | 643 |
Kennemerland | 1 226 |
Amsterdam-Amstelland | 38 956 |
Gooi- en Vechtstreek | 143 |
Haaglanden | 366 |
Hollands Midden | 0 |
Rotterdam-Rijnmond | 11 878 |
Zuid-Holland-Zuid | – 721 |
Zeeland | 1 289 |
Midden- en West-Brabant | 3 900 |
Brabant-Noord | – 1 226 |
Brabant-Zuid-Oost | 1 212 |
Limburg-Noord | 1 859 |
Limburg-Zuid | 1 843 |
Flevoland | 3 336 |
Totaal | 96 512 |
Kan u een gespecificeerd overzicht verstrekken wat bijdrage functionele kosten zijn van het Koninklijk Huis?
De bijdrage functionele kosten voor het Koninklijk Huis zijn met ingang van de begroting 2010 overgeheveld van de begroting van BZK (VII) naar de begroting van de Koning (I), inclusief de loon- en prijsbijstelling die daarover is uitgekeerd. Tot en met 2009 maakten deze deel uit van de begroting van BZK en bestonden uit personele en materiële uitgaven.
De specificatie van de functionele uitgaven is opgenomen in begroting van de Koning (I) en de vragen en antwoorden behorende bij de begroting van de Koning (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 I, nr. 2 en 4, blz. 7 resp. blz. 5).
Kunt u aangeven wanneer de Tweede Kamer nader wordt geïnformeerd over de financiële positie van de politie?
Zie mijn antwoord op vraag 150.
Wanneer komt de brief over de motie-Van der Staaij (29 628, nr. 136) inzake de politiezorg in het landelijk gebied
In de brief van 22 september 2009 aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat de herijking van het Budget Verdeel Systeem is vervroegd op verzoek van de regionale politiekorpsen zodat de resultaten in de junicirculaire van 2010 kunnen worden gepresenteerd ten behoeve van het budgetjaar 2011. Bij de evaluatie wordt de motie betrokken.
Welke concrete afspraken inzake het sms-bombardement zijn intussen gemaakt?
Momenteel wordt er gesproken over de nieuwe wijze van samenwerking met de providers. Hierbij staat het sms-bombardementen op de agenda.
Het besluit waarmee de niet-penetrerende munitie in de ambtsinstructie is opgenomen is in werking getreden op 20 september 2006 (Stb. 2006, 407). Toegezegd is het bedoelde evaluatieverslag ultimo 20 september 2009 naar de Kamer toe te zenden? Wanneer kan de Kamer het evaluatieverslag verwachten?
In 2006 is de stunbag, een type niet-penetrerende munitie, formeel aan de bewapening van de Aanhoudings- en ondersteuningseenheden (AOE, de «arrestatieteams») toegevoegd. Tot deze invoering is indertijd besloten aan de hand van een positief advies van de Raad van Hoofdcommissarissen alsmede de evaluatie van de inzet van de stunbag gedurende een proefperiode. Uw Kamer is over de inhoud van de evaluatie reeds geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen II, 2004–2005, nr. 113). Er is verder geen evaluatieverslag toegezegd.
Daarnaast heb ik in 2007 (Kamerstukken II, 31 200 VII, nr. 10 vraag en antwoord 80) aangegeven dat er technisch onderzoek wordt uitgevoerd naar andere, minder letale, wapens die eventueel voor gebruik door de AOE in aanmerking komen. Specifiek heb ik daarbij gewezen op het onderzoek naar een stroomstootwapen en andere niet-penetrerende munitie. Over de voortgang van de beproeving van het stroomstootwapen, de Taser, heb ik u intussen enige malen geïnformeerd. De technische beproeving van andere niet-penetrerende munitie, die uitsluitend op een schietbaan heeft plaatsgevonden, heeft tot nu toe geen middelen opgeleverde die voor een eventuele nadere (praktijk)beproeving in aanmerking komen. Binnenkort zal dit technisch onderzoek, aan de hand van nieuwe marktontwikkelingen op dit vlak, worden voortgezet.
Per wanneer kan de Kamer precies de resultaten van het beloningsvergelijkingsonderzoek ontvangen en de gevolgen en te ondernemen stappen?
Uw Kamer heeft dit onderwerp geagendeerd voor het wetgevingsoverleg van 16 november 2009. Ik streef ernaar de resultaten van het beloningsvergelijkingsonderzoek voor die tijd aan Uw Kamer aan te bieden.
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Algra (CDA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).
Plv. leden: Teeven (VVD), Azough (GL), Van der Vlies (SGP), Joldersma (CDA), Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Knops (CDA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).
Commissie Van Montfrans, Met de neus op de feiten. Aanpak jeugdcriminaliteit, Ministerie van Justitie, Den Haag, maart 1994.