Kamerstuk 32123-VII-41

Reactie op motie Kuiken (32123 VII, nr.19) over meerwaarde onderzoek naar een centrale unit voor politiemensen die slachtoffer zijn van geweld

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2010

Gepubliceerd: 24 november 2009
Indiener(s): Guusje ter Horst (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn openbare orde en veiligheid politie, brandweer en hulpdiensten
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-VII-41.html
ID: 32123-VII-41

32 123 VII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2010

nr. 41
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 november 2009

Bij dezen reageer ik op de motie van het lid Kuiken (kamerstuk 32 123 VII, nr. 19), voorgesteld op 16 november 2009. Het lid Kuiken verzoekt om bij het onderzoek naar het bundelen van politietaken in een landelijke centrale dienst tevens te betrekken of een centrale unit voor politiemensen die slachtoffer zijn van geweld meerwaarde heeft.

Nazorg voor politieambtenaren die slachtoffer van agressie of geweld zijn, acht ik van grote waarde. Op dit moment beschikt ieder korps over enkele medewerkers die zich bezighouden met het ondersteunen van medewerkers die slachtoffer van een geweldsincident zijn geworden. Daarnaast wordt de persoonlijke nazorg in principe opgepakt door direct leidinggevenden en is deskundige psychologische hulpverlening beschikbaar via een landelijke dekkend netwerk. Het is denkbaar dat door de centralisering van bijvoorbeeld het schadeverhaal op de dader, de kwaliteit van de hulpverlening verder verbetert en dat dit tevens een efficiencywinst oplevert.

Voor wat betreft de psychologische hulp en persoonlijke ondersteuning van het slachtoffer is het voorstelbaar dat andere belangen zwaarder wegen. Mogelijk is het opportuun om deze componenten van de nazorg zwaarder in te bedden in de uitvoerende politieorganisatie.

Ik zal de beide voorgenoemde mogelijkheden laten onderzoeken en u berichten omtrent de bevindingen. Ik acht de uitvoering van de motie echter alleen acceptabel indien zowel kwaliteitsverbetering als efficiencywinst in het onderzoek worden betrokken.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst