Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 augustus 2010
Bij brief van 14 juni jl. heb ik Uw Kamer geïnformeerd over de onderhandelingen met de Verenigde Staten met betrekking tot een Prevention and Combating of Serious Crime Agreement (hierna: ontwerpverdrag PCSC) in het kader van het «Visa Waiver Program» (Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 VI, nr. 109). Nederland werkt intensief samen met de Verenigde Staten bij de bestrijding van de criminaliteit. Dit komt ook tot uitdrukking in de nauwe samenwerking op het gebied van de wederzijdse rechtshulp. Het ontwerpverdrag PCSC voorziet in de verdere verdieping van de politiële samenwerking en vormt een welkome aanvulling op de bestaande afspraken en overeenkomsten. De wederzijdse mogelijkheid tot rechtstreekse raadpleging van referentiegegevens van vingerafdrukken en DNA-gegevens zal voor beide partijen een waardevolle bijdrage vormen voor de opsporing en bestrijding van ernstige criminaliteit.
In de eerdergenoemde brief is melding gemaakt van het voornemen Uw Kamer te informeren over het resultaat van de onderhandelingen over het ontwerpverdrag PCSC. Onlangs is er op ambtelijk niveau onderhandeld over de inhoud van het ontwerpverdrag PCSC, voor wat de Nederlandse inzet betreft op basis van de uitgangspunten die in de brief van 14 juni jl. zijn geschetst. Dit heeft geresulteerd in een ontwerptekst voor het verdrag. Met deze brief bericht ik u, mede in mijn hoedanigheid van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, over het resultaat van de onderhandelingen.
Zoals in de brief van 14 juni jl. is bericht, voorziet dit ontwerpverdrag in de verbetering van de samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten bij de voorkoming en bestrijding van ernstige criminaliteit. Dit vindt plaats naar het model van het Besluit van de Raad waarmee de bepalingen van het Verdrag van Prüm zijn omgezet in een bindend regelgevend kader voor de Europese Unie1. De onderhandelingen hebben geleid tot overeenstemming over de tekst van het ontwerpverdrag PCSC. De belangrijkste onderdelen daarvan betreffen het volgende:
– De geautomatiseerde raadpleging van gegevens over vingerafdrukken en DNA-profielen
Het ontwerpverdrag PCSC voorziet in de verplichting voor de verdragspartijen om referentiegegevens rond vingerafdrukken en DNA-profielen die in overeenstemming met het nationale recht zijn verzameld, beschikbaar te stellen. Deze gegevens kunnen vanuit de daartoe aangewezen nationale contactpunten geautomatiseerd worden geraadpleegd, door middel van gegevensvergelijking, ten behoeve van de voorkoming en opsporing van ernstige misdrijven, omdat bijzondere omstandigheden reden geven tot onderzoek naar de betrokkenheid van de betreffende personen bij ernstige strafbare feiten. Belangrijk daarbij is te benadrukken dat de verdragspartijen bepalen welke vingerafdrukken en DNA-profielen zij in hun nationale databank opslaan. Voor Nederland gaat het dan om gegevens rond feiten die strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van vier jaar of meer (artikelen 55c, vierde lid, 151a, zesde lid en 195a, vierde lid, Sv). De raadpleging mag uitsluitend plaatsvinden in individuele gevallen, in overeenstemming met het nationale recht van de bevragende verdragspartij. De bevraging vindt plaats op basis van hit/no hit – systeem en mag uitsluitend worden uitgevoerd door daartoe geautoriseerde ambtenaren van de nationale contactpunten.2 De technische details rond de geautomatiseerde gegevensvergelijking zullen worden uitgewerkt in een zogenaamde Uitvoeringsovereenkomst.
Als de vergeleken referentiegegevens overeenkomen, dan is er sprake van een «match» en kunnen de bijbehorende persoonsgegevens worden verstrekt op basis van het nationale recht, inclusief de rechtshulpbepalingen, van de verstrekkende verdragspartij. Dit is overeenkomstig de regels die gelden voor de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op basis van het eerdergenoemde Besluit van de Raad. Voor Nederland impliceert dit dat voor de verstrekking van persoonsgegevens een rechtshulpverzoek is vereist (art. 5:3 Besluit politiegegevens). De Verenigde Staten hebben daarbij wel gevraagd op dezelfde manier te worden behandeld als de EU-lidstaten als het vereiste van een rechtshulpverzoek tussen de lidstaten onderling zou worden losgelaten. Dit betekent dat een dergelijk vereiste dan ook niet meer van toepassing is voor de verstrekking van de persoonsgegevens aan de Verenigde Staten. Voor het gebruik van de verkregen persoonsgegevens als bewijs in een strafzaak in de Verenigde Staten blijft dan echter wel een rechtshulpverzoek aan Nederland vereist.
– De verstrekking van persoonsgegevens ter voorkoming van ernstige strafbare feiten en terroristische misdaden
Het ontwerpverdrag voorziet in de mogelijkheid voor de verdragspartijen om, ter voorkoming van ernstige strafbare feiten en terroristische misdaden, in overeenstemming met het nationale recht in individuele gevallen ook zonder voorafgaand verzoek persoonsgegevens te verstrekken aan het bevoegde contactpunt van de andere verdragspartij. Vereist is dat bijzondere omstandigheden reden geven tot het vermoeden dat de betrokken subjecten betrokken zijn bij terroristische activiteiten of bij ernstige strafbare feiten dan wel dat deelgenomen wordt aan een criminele groepering of organisatie.
Als ernstige strafbare feiten gelden feiten die naar het nationale recht van de verdragspartijen strafbaar zijn gesteld met een gevangenisstraf van één jaar of meer of met een ernstiger straf. In het eerdergenoemde Besluit 2008/615/JBZ van de Raad is op dit punt geen drempel opgenomen.
– De bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Aanvullend gelden regels voor de bescherming van de persoonsgegevens. Deze regels hebben betrekking op de noodzakelijkheid, rechtmatigheid en de doelbinding. Voor de doelbinding is zeer nauw aangesloten bij de Rechtshulpovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie3 en het Rechtshulpverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika van 1981, zoals dat naar aanleiding van de overeenkomst tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie is aangepast4.
Verder is voorzien in uitgebreide voorschriften over de vastlegging van gegevens, in het bijzonder over de rechtstreekse bevraging van de referentiegegevens over vingerafdrukken en DNA-profielen, en de veiligheid van de gegevens.
– Rechtsbescherming
Ten slotte is voorzien in de nodige waarborgen op het gebied van de rechtsbescherming. Daarvoor is aangesloten bij de geldende wettelijke regels in de Verenigde Staten en in Nederland. Het Amerikaanse recht kent geen rechtstreeks recht op kennisneming of correctie voor niet-ingezetenen. Op basis van de Amerikaanse wetgeving kan een Nederlandse burger bij de bevoegde Amerikaanse autoriteiten de bestanden opvragen die op hem betrekking hebben. Bij een weigering staat beroep open bij de rechter. Daarbij gelden weigeringsgronden in verband met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Verder regelt het ontwerpverdrag dat, op verzoek van de verstrekkende partij, de ontvangende verdragspartij gehouden is de verkregen gegevens te verbeteren, te blokkeren of te verwijderen. Voor Nederland betekent dit dat correctie van de gegevens in de Verenigde Staten kan plaatsvinden op verzoek van het contactpunt bij het Korps landelijke politiediensten, al dan niet naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene. Een afzonderlijke bepaling is opgenomen over het toezicht op de gegevensverwerking.
Zoals in de inleiding al is aangegeven, voorziet het ontwerpverdrag PCSC in de verdere verdieping van de politiële samenwerking en vormt het een welkome aanvulling op de bestaande afspraken en overeenkomsten. De wederzijdse mogelijkheid tot rechtstreekse raadpleging van referentiegegevens van vingerafdrukken en DNA-gegevens kan een waardevolle bijdrage vormen voor de opsporing en bestrijding van ernstige criminaliteit, zowel in de Verenigde Staten als in Nederland. Daarbij geldt dat de wederkerigheid in de verplichtingen is verzekerd, dat met het rechtstreeks raadplegen van de gegevens wordt voldaan aan de eisen in verband met de Nederlandse wetgeving en dat is voorzien in passende waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens. Ik ben dan ook voornemens om het ontwerpverdrag PCSC voor te leggen aan de Ministerraad, waarna het Verdrag ter goedkeuring aan Uw Kamer zal worden voorgelegd.
De minister van Justitie,
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
E. M. H. Hirsch Ballin