Kamerstuk 32123-VI-108

Externe inbreng in strafzaken

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2010

Gepubliceerd: 15 juni 2010
Indiener(s): Hirsch Ballin
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-VI-108.html
ID: 32123-VI-108

Nr. 108 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juni 2010

Tijdens het debat over de Justitiebegroting d.d. 4 november 2008 (Handelingen II, 2008–2009, 20) heb ik met uw Kamer gesproken over hoe de rechtspraak omgaat met de ongevraagde inbreng van burgers en deskundigen in lopende en afgeronde strafzaken. Het lid De Wit vroeg mij destijds naar de mate waarin de rechtspraak hiermee rekening houdt. Hij noemde als voorbeelden:

  • in eerste instantie niet geraadpleegde deskundigen die reflecteren op een uitspraak, welke reflecties uiteindelijk leiden tot een herziening; en

  • burgers die zich in toenemende mate bemoeien met rechtszaken, het OM brieven schrijven of vragen naar nader onderzoek.

Ik heb destijds toegezegd te zullen bevorderen dat de ontwikkeling dat burgers en deskundigen zich in toenemende mate bemoeien met strafzaken evenals dat de rechter in strafzaken ook andere deskundigheid aanboort, een plaats krijgen in de opleiding van de rechter en uw Kamer hierover te berichten.

Hiernavolgend zet ik eerst uiteen langs welke wegen externe inbreng in strafzaken mogelijk is en op welke wijze deze een rol kan spelen bij de opsporing, vervolging en berechting. In het tweede gedeelte van deze brief informeer ik uw Kamer over de vorderingen die zijn gemaakt bij de opleiding en permanente educatie van rechters waar het gaat om de versterking van hun materiedeskundigheid in strafzaken.

Externe inbreng van burgers en deskundigen

Ik vind het een positief te waarderen ontwikkeling dat burgers in toenemende mate een actieve inbreng leveren in strafzaken. Deze ontwikkeling strookt met de ambities van het Handvest Verantwoordelijk Burgerschap (kamerstukken II, 2008–2009, 29 614, nr. 12) waarin een aanzet is gegeven voor een reeks van activiteiten gericht op de versterking van onderlinge betrokkenheid tussen burgers en op een actiever en meer verantwoorde deelname van burgers aan de samenleving.

Het is aan het professionele apparaat van de politie, OM en rechtspraak om te beoordelen welke getuigen en deskundigen nodig zijn voor de opheldering van een strafbaar feit en voor een adequate berechting van een verdachte. De politie en het OM zijn belast met het opsporingsonderzoek en de vervolgingsbeslissing. Zij zijn eraan gehouden daarbij rekening te houden met belastend en ontlastend bewijsmateriaal. Het staat alle burgers (getuigen en deskundigen) vrij om zich met door hen relevant geachte informatie tot deze instanties te wenden. Deze instanties zullen daarbij met toestemming van de rechter-commissaris, die getuigen en deskundigen betrekken die voor de waarheidsvinding in de concrete zaak noodzakelijk zijn. Met de inwerkingtreding van de Wet deskundigen in strafzaken op 1 januari 2010 (Stb. 2009, 33). is geregeld dat de verdediging zich in een vroeger stadium dan voorheen kan uitlaten over aanvullend onderzoek door een deskundige of een tegenonderzoek.

De rechter heeft tijdens de berechting een eigen verantwoordelijkheid voor de volledigheid van het onderzoek op de terechtzitting. Hij heeft als opdracht de materiële waarheid te vinden en kan zich los van wat partijen voor wenselijk houden zonder beperkingen laten informeren als hij nader onderzoek nodig acht.

Burgers, waaronder deskundigen die ongevraagd advies uitbrengen, kunnen zich dus vrijelijk met al hun observaties tot politie, OM en rechtspraak wenden. Het is vervolgens aan deze instanties om te beoordelen op welke wijze zij deze observaties bij hun oordeelsvorming betrekken. Burgers en/of deskundigen kunnen er geen aanspraak op maken dat daaraan altijd de door hen gewenste waarde wordt toegekend.

Indien een strafzaak is uitgemond in een onherroepelijke rechterlijke uitspraak, neemt het strafproces een einde. De genoemde instanties zullen in beginsel geen acht meer slaan op informatie die door burgers naderhand met betrekking tot de afgesloten strafzaak wordt aangedragen. Dat zal alleen anders kunnen zijn als deze informatie relevant is voor het uitzonderlijke geval waarin een onherroepelijke rechterlijke uitspraak voor herziening vatbaar is (novum). Ook hier geldt dat het aan de bevoegde instanties is om te beoordelen of daarvan sprake is. Ten einde deze taak te vergemakkelijken voorziet het wetsvoorstel hervorming herziening ten voordele (Kamerstukken II 2008/09, 32 045, nr. 2) in de mogelijkheid voor de procureur-generaal bij de Hoge Raad om in geval van veroordeling voor ernstige misdrijven nader feitelijk onderzoek te laten verrichten in geval van aanwijzingen dat mogelijkerwijs sprake is van een novum. Bij dat onderzoek kan een adviserende commissie worden ingeschakeld waarvan ook externe deskundigen deel kunnen uitmaken.

Verantwoordelijk burgerschap impliceert dat burgers de eigenstandige rol van politie, OM en rechtspraak voor de handhaving en rechtspleging respecteren. Een grens wordt overschreden in geval de bemoeienis met een strafzaak erin uitmondt dat een burger, voornamelijk gebaseerd op zijn eigen overtuiging en zonder feitelijke grondslag, een medeburger als verdachte aanwijst en daarvoor persisterend media-aandacht vraagt en weet te krijgen. Ook wordt een grens overschreden indien een burger heimelijke opnamen maakt in de woning van een medeburger van wie hij meent dat deze verdacht is van een strafbaar feit en zo hoopt daarvoor bewijs te krijgen. In het wetsvoorstel herziening ten nadele (Kamerstukken II 2008/09, 32 044, nr. 2) – waarin wordt voorgesteld een nauw omlijnde mogelijkheid van herziening ten nadele van de vrijgesproken verdachte in het Nederlandse strafprocesrecht te introduceren – is opgenomen dat als burgers ten opzichte van onherroepelijk vrijgesproken verdachten regeloverschrijdende opsporingshandelingen verrichten, de resultaten daarvan niet voor een herziening ten nadele mogen worden gebruikt.

Aanboren van andere deskundigheid

De rechter neemt een centrale plaats in als het gaat om de analyse en waardering van de informatie. Die informatie kan van allerlei aard en kwaliteit zijn. Het kan gaan om eenvoudig vast te stellen feiten die als aanvullend of ontlastend bewijs kunnen dienen. Ook kan het gaan om uit onderzoek verkregen feiten die de rechter niet op waarde zal kunnen schatten zonder dat hij enige basale kennis heeft van de epistemologie, de argumentatietheorie en/of van methoden en technieken van empirische wetenschappen. Dit brengt met zich dat rechters over relevante kennis moeten beschikken waarmee zij kritisch en rationeel kunnen oordelen over deze informatie. Rechters zullen daarnaast steeds moeten vaststellen welke juridische gevolgen verbonden dienen te worden aan de ingebrachte informatie.

De huidige opleiding van rechters staat meer dan voorheen in het teken van een bredere dan juridische oriëntatie. Met onder meer «De Strafrechter en Profil»1 is daarvoor in 2008 een belangrijke basis gelegd. De Rechtspraak heeft een kwantitatieve norm van 30 uur per jaar voor permanente educatie ingevoerd. Het bestaande opleidingsaanbod is geëvalueerd. Bijzondere aandacht is daarbij uitgegaan naar de cursussen getuigenverhoor, forensisch-technisch onderzoek en het lezen en interpreteren van deskundigenrapporten. Het opleidingsinstituut van de Rechtspraak en het OM, de SSR, heeft naar aanleiding van deze evaluatie het cursusaanbod voor rechters aangepast en vernieuwd. Een voorbeeld van deze vernieuwing is de opleiding «empirisch-wetenschappelijke oriëntatie», waarmee rechters beter worden toegerust op het kritisch kunnen beoordelen van de toenemende wetenschappelijke, pseudo-wetenschappelijke en andersoortige informatie in het strafproces.

Naast een op de versterking van de materiedeskundigheid van de rechter gerichte vernieuwing van de opleiding, heeft de Rechtspraak een aantal landelijke kenniscentra ingericht die ertoe dienen rechters te kunnen ondersteunen bij empirische specialistische vraagstukken. Daarnaast zal de komende jaren worden geëxperimenteerd met de inzet van gespecialiseerde, niet-juridische ondersteunende functies bij gerechten.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin