Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juni 2010
In de regeling van werkzaamheden van 20 april jongstleden (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009-2010, nr. 78, blz. 6608-6609) heeft uw Kamer mij gevraagd om een brief over de zaak Koos H. Ook zijn er door de leden Teeven en De Roon op 22 april jongstleden schriftelijke vragen gesteld (met nummer 2010Z07268). In antwoord op uw brief van 22 april 2010 deel ik u mee dat deze schriftelijke vragen worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.
Ter vertrouwelijke kennisname zijn bij deze brief tevens gevoegd de aangetroffen stukken van de Rijksrecherche (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2508, zie hieromtrent verder het antwoord op vraag 3) en drie brieven uit 1983 waarin wordt ingegaan op de relatie tussen Koos H. en de Haagse rechter (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2508, zie daaromtrent het antwoord op vraag 18)1.
In aanvulling daarop doe ik hieronder de toezeggingen gestand die ik uw Kamer deed tijdens de beantwoording van mondelinge vragen over deze zaak op 6 april jongstleden (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009-2010, nr. 72, blz. 6122-6125).
1) Ik heb toegezegd het OM te vragen om zoveel mogelijk boven water te brengen van wat zich heeft afgespeeld. Ook heb ik u toegezegd informatie uit Rijksrechercherapportages over deze zaak te verstrekken. Zowel binnen het Openbaar Ministerie als binnen het Ministerie van Justitie, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Raad voor de rechtspraak is nazoeking gedaan. Van de zijde van de Raad voor de rechtspraak is bericht dat de Raad niet over relevante stukken beschikt.
Ondanks het tijdsverloop bleek bij het Openbaar Ministerie en in de archieven van Justitie een groot aantal stukken wel aanwezig te zijn. Het volgende is aangetroffen:
– strafdossier (exclusief politieproces-verbaal) poging doodslag 1976 met betrekking tot de broers H.;
– strafdossiers, inclusief politieproces-verbaal, drie moorden in 1979 en 1980 en een overval in 1979;
– Rijksrechercherapporten;
– het dossier over de ondertoezichtstelling;
– het dossier over de periode dat Koos H. in een tbs-instelling verbleef
– het penitentiair dossier (niet volledig).
Op basis van hetgeen uit deze dossiers is gebleken, zijn de door de leden Teeven en De Roon gestelde schriftelijke vragen beantwoord. Ik verwijs u daarvoor naar de bijlage bij deze brief (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2508).
2) Het lid Teeven (VVD) heeft mij in bovengenoemd mondelinge vragenuur gevraagd of het waar is dat betrokkene gedurende dertig jaar een sociale zekerheidsuitkering heeft ontvangen. Navraag bij mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uitgewezen dat dit niet het geval is. In 1994 heeft deze persoon een AAW-uitkering aangevraagd, die in datzelfde jaar is afgewezen. In 1997 werd deze aanvraag in de daaropvolgende procedure nogmaals afgewezen om dezelfde reden: deze persoon kon niet als jonggehandicapte worden aangemerkt. In 1998 werd het ingestelde bezwaar als ongegrond beoordeeld.
In 2002 heeft de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak vernietigd. Conclusie was dat de aandoening al sinds de jeugd, en zeker op 17-jarige leeftijd, bestond. Derhalve werd hij op die gronden alsnog als jonggehandicapte aangemerkt. Op grond van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd besloten tot toekenning van AAW per 26 oktober 1993, één jaar voor datum aanvraag. De Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden, die per 1 mei 2000 van kracht werd, maakte een eind aan het recht op deze uitkering. Op grond hiervan had hij recht op een kleine zeven jaar AAW-uitkering. Het totaalbedrag is in 2003 uitgekeerd.
3) Het Bureau Integriteit en Veiligheid (BIV) van de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft een feitenonderzoek uitgevoerd naar de omstandigheden en activiteiten omtrent het verblijf van Koos H. in de tbs-voorziening te Vught, een van de locaties van de Pompestichting, in relatie tot de publicaties over Koos H. Naast het onderzoek naar de feitelijkheden is tevens nagegaan in hoeverre de geldende procedures correct zijn uitgevoerd en of deze volstaan.
De onderzoekers hebben vastgesteld dat alle bezoekers voor zowel de gevangenis als de tbs-voorziening «piepvrij» de detectiepoorten dienen te passeren. Elke bezoeker van de tbs-locatie dient een screeningsgesprek te voeren met de maatschappelijk medewerker van het FPC om vast te stellen of er enige sprake is van dwang of andere vormen van onvrijwilligheid van een van beide partijen. Ook de achtergronden van de bezoeker, middelengebruik, werk, vrijetijds-besteding en de verwachtingen van de bezoeker ten aanzien van de contacten met de verpleegde worden besproken. Tevens wordt besproken wat wel en niet is toegestaan tijdens het bezoek en wat de gang van zaken is.
In het onderhavige geval gaf het gevoerde screeningsgesprek geen aanleiding voor het instellen van nader onderzoek. Concluderend kan worden gesteld dat de door de kliniek opgestelde procedures in deze casus zijn opgevolgd. De kliniek zelf heeft na onderzoek geconstateerd dat niet alle door de bezoeker meegebrachte dvd’s inhoudelijk zijn gecontroleerd. Het FPC heeft aangekondigd verbeteringen te zullen doorvoeren in de procedures ter controle van binnenkomende goederen en bezoekers.
De invoer van goederen is voor de gevangenis anders dan voor de tbs-voorziening. Invoer in de gevangenis gaat via de controle van de zogenaamde badafdeling. Invoer in de tbs wordt door de sociotherapeutisch medewerkers gecontroleerd conform de huisregels van het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC). In het geval van Koos H. is geconstateerd dat het pornografische materiaal commerciële porno betrof. Het onderzoek naar de correspondentie van Koos H. heeft geen bijzonderheden opgeleverd.
4) Tenslotte heb ik uw Kamer een overzicht van de detentiesituatie van Koos H. toegezegd. Het overzicht verstrek ik u onderstaand:
• Koos H. is bij onherroepelijke uitspraak van 14 oktober 1982 van het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
• Betrokkene is op 5 juli 1984 geplaatst in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden.
• Betrokkene is bij besluit van 11 januari 2000 in verband met zijn detentieongeschiktheid en op grond van artikel 13 Wetboek van Strafrecht (voorheen artikel 120 Gevangenismaatregel) geplaatst in het FPC dr. S. van Mesdag.
• Betrokkene is op 26 september 2005 op verzoek van de Van Mesdagkliniek teruggeplaatst in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden.
• De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft de beslissing tot terugplaatsing van betrokkene bij besluit van 11 juni 2007 vernietigd.
• Betrokkene is naar aanleiding van deze uitspraak bij besluit van 24 juli 2007 geselecteerd voor plaatsing in het FPC de Rooyse Wissel.
• Betrokkene is op 27 december 2007 opgenomen op de longstay-afdeling van de Rooyse Wissel.
• Bij beschikking van 2 juni 2009 is betrokkene in verband met de sluiting van de longstayafdeling van de Rooyse Wissel overgeplaatst naar de longstayafdeling van het FPC Pompestichting.
• Terugplaatsingsprocedure (15 januari 2009 in gang gezet) uiterlijk 1 augustus a.s. afgerond.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin