A. | Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel | 2 |
B. | Begrotingstoelichting | 3 |
1. | Leeswijzer | 3 |
2. | Het beleid | 4 |
2.1 | De beleidsagenda | 6 |
2.2 | De beleidsartikelen | 7 |
2.2.1 | Financiering staatsschuld | 7 |
2.2.2 | Kasbeheer | 12 |
2.3 | Het niet-beleidsartikel | 18 |
2.3.1 | Nominaal en onvoorzien | 18 |
3 | Bedrijfsvoeringsparagraaf | 19 |
4 | Verdiepingshoofdstuk | 20 |
4.1 | Financiering staatsschuld | 20 |
4.2 | Kasbeheer | 21 |
4.3 | Nominaal en onvoorzien | 24 |
5 | Bijlagen | 25 |
5.1 | Lijst met afkortingen | 25 |
5.2 | Begrippenlijst | 25 |
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL
Wetsartikel 1 (begrotingsstaat van Nationale Schuld)
De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van Nationale Schuld voor het jaar 2010 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2010. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2010.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2010 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).
De begroting Nationale Schuld (IXA) behandelt de schuld van de Nederlandse rijksoverheid. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de schuld die extern wordt gefinancierd, door beleggers zoals banken en pensioenfondsen en de schulden of tegoeden die verschillende aan de schatkist gelieerde instellingen – via het geïntegreerd middelenbeheer – hebben bij het ministerie van Financiën. De begroting IXA is daarom opgebouwd uit twee beleidsartikelen:
1. Financiering staatsschuld
2. Kasbeheer
Het artikel over kasbeheer behandelt naast het geïntegreerd middelenbeheer ook het betalingsverkeer.
De begroting bevat naast dit hoofdstuk (de leeswijzer) nog drie hoofdstukken.
Hoofdstuk twee behandelt het beleid en de twee beleidsartikelen.
De opbouw van de beleidsartikelen is als volgt:
• Algemene beleidsdoelstelling met toelichting;
• Tabel budgettaire gevolgen van beleid inclusief een toelichting op hoofdlijnen. Omdat de verplichtingen op grond van de Comptabiliteitswet 2001 gelijkgesteld zijn aan de uitgaven, zijn de verplichtingen hierin niet opgenomen. Gezien de totale omvang van de uitgaven en ontvangsten op de begroting IXA is gekozen voor afronding in miljoenen euro’s;
• Operationele doelstellingen met toelichting;
• Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid.
Hoofdstuk 2 bevat ook de formele paragraaf waarin de loon- en prijsstelling relevant voor hoofdstuk IXA wordt gegeven. Hoofdstuk 3 behelst de bedrijfsvoeringsparagraaf.
Hoofdstuk 4 is het verdiepingshoofdstuk. Hierin worden de gedetailleerde tabellen besproken.
Tot slot geeft hoofdstuk 5 (als bijlage) een lijst met uitleg over de gehanteerde afkortingen en begrippen.
Het ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van het financieringsbeleid, waaronder ook het kasbeheer van het Rijk. In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de rentekosten en de staatsschuld in 2010 en op de belangrijkste mutaties sinds ontwerpbegroting 2009. Daarna wordt stilgestaan bij de beleidsartikelen voor 2010.
De omvang van de staatsschuld ultimo 2010 bedraagt naar verwachting circa € 328 mld., ofwel 56,6% van het BBP. De raming voor de rentekosten in 2010 bedraagt € 11,1 mld. Dit komt overeen met ongeveer 1,9% BBP. Tabel 1 geeft een overzicht van de gerealiseerde respectievelijk verwachte staatsschuld aan het einde van ieder jaar, alsmede de daarbij behorende rentekosten. Ook zijn de rentekosten behorend bij de interne schuldverhouding met aan de schatkist gelieerde instellingen opgenomen.
Tabel 1: Uitstaande staatsschuld en rentekosten (stand ontwerpbegroting 2009 x € 1 mld.) | |||
2008 | 2009 | 2010 | |
EMU-schuld | 347 | 343 | 381 |
Staatsschuld conform EMU-definitie | 301 | 294 | 328 |
Schuldverhouding met Fortisbank NL | – 44,3 | – 9,2 | – 5,9 |
Interne schuldverhouding1 | 0,5 | – 7,9 | – 15,8 |
Rentekosten staatsschuld (artikel 1) | 9,8 | 10,9 | 11,1 |
Rentekosten schuldverhouding Fortis Bank NL | – 0,5 | – 0,6 | – 0,2 |
Rentekosten interne schuldverhoudingen1 (artikel 2) | 0,1 | – 0,4 | – 0,4 |
Rentekosten AOW-spaarfonds | 1,4 | 1,6 | 1,8 |
Rentekosten totaal | 10,8 | 11,5 | 12,4 |
1 Exclusief het AOW-spaarfonds.
In tabel 2 worden de belangrijkste mutaties in de rentekosten vanaf de ontwerpbegroting 2009 weergegeven. De operationele doelstellingen die ten grondslag liggen aan de beleidsmatige mutaties worden toegelicht in 2.2.
Tabel 2: Belangrijkste beleidsmatige mutaties sinds ontwerpbegroting 2009 (x € 1 mln.) | |||||||
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | artnr. | |
Stand ontwerpbegroting 20091 | 11 644 | 11 838 | 12 010 | 12 062 | 11 797 | ||
Mutaties: | 1 | ||||||
Renteswaps | 273 | 208 | 208 | 125 | 120 | 1 | |
Bijstelling kapitaalmarktberoep | 351 | 1 200 | 2 521 | 3 960 | 5 638 | 1 | |
Bijstelling rekenrente | – 2 222 | – 2 065 | – 2 225 | – 2 394 | – 2 741 | 1 | |
Effect van schulduitgifte | 2 015 | 1 709 | 1 757 | 1 867 | 2 057 | 1 | |
Bijstelling rente interne schuldverhoudingen | – 601 | – 555 | – 729 | – 854 | – 1 023 | 2 | |
Stand ontwerpbegroting 20101 | 11 461 | 12 335 | 13 543 | 14 766 | 15 848 | 16 675 |
1 Stand ontwerpbegroting betreft in deze tabel het saldo van de rente-uitgaven en- ontvangsten vermeerderd met het saldo van de overige apparaatuitgaven en -ontvangsten. Dit totale saldo wordt aangeduid als rentekosten. Uitsplitsing vindt plaats in de beleidsartikelen en in de verdiepingsbijlage.
De rentekosten over de staatsschuld zijn aanzienlijk hoger dan eerder geraamd in de begroting van 2009, omdat destijds geen rekening kon worden gehouden met de maatregelen die in het najaar van 2008 noodzakelijk bleken in het kader van de kredietcrisis.
Mutaties in de rentekosten staatsschuld worden veroorzaakt door een aantal factoren. In de eerste plaats wijzigen de rentekosten als gevolg van nieuwe ramingen voor het saldo. Als de nieuwe saldoraming tegenvalt ten opzichte van de vorige raming dan stijgen de rentekosten, als de saldoraming meevalt, dalen de rentekosten. In de tweede plaats leiden bijstellingen in de rekenrente tot mutaties in de rentekosten. In de derde plaats ontstaan er mutaties als gevolg van dat deel van de schuld dat in een jaar wordt geherfinancierd. Als de rente waartegen schuld opnieuw wordt uitgegeven en de omvang van de uitgifte afwijken van de in de raming gemaakte veronderstellingen, heeft dit budgettaire consequenties. Tot slot wijzigen de rentekosten als gevolg van nieuwe swaps afgesloten in de periode na het verschijnen van de vorige begroting.
De (interne) schuldverhouding van de Staat met de aan de schatkist gelieerde instellingen is aanzienlijk gewijzigd. Dit wordt veroorzaakt door de daling van de rekening courant tegoeden van de sociale fondsen. Als gevolg hiervan is er in 2009 en 2010 sprake van rentebaten voor de Staat.
Artikel 1: Financiering Staatsschuld
De doelstelling schuldfinanciering tegen zo laag mogelijk rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting is vanaf 2008 vormgegeven met een 7-jaars gecentreerde portefeuille als benchmark. De benchmark vormt het huidige risicokader (de beoogde afruil tussen kosten en risico) en is afgestemd op de verwachting dat de schuldquote (staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands produkt) verder zou dalen. In 2008 was door de crisis echter sprake van extra financieringsbehoefte waardoor de staatsschuld is opgelopen. Daarom wordt op dit moment nagegaan of het risicokader nog adequaat is. In 2010 kunnen eventuele aanpassingen worden doorgevoerd.
Schatkistbankieren (geïntegreerd middelenbeheer)
De beleidsdoorlichting schatkistbankieren wordt in september 2009 afgerond. Het eveneens aangekondigde klanttevredenheidsonderzoek maakt deel uit van deze doorlichting. Een rapportage met aanbevelingen zal aangeboden worden aan de Tweede Kamer. Aanbevelingen volgend uit de beleidsdoorlichting zullen betrekking hebben op modaliteiten, voorwaarden en regelgeving en dragen bij aan een verder efficiënt en risicoarm beheer van publiek geld. Uitwerking van de aanbevelingen zal later in 2009 en 2010 opgepakt worden.
Het betalingsverkeer van de Belastingdienst wordt in 2010 opnieuw aanbesteed. Bij de aanbestedingen wordt gegund op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding. Onder kwaliteit wordt verstaan: snelle, betrouwbare, volledige en digitale informatie-uitwisseling, een stabiele betaalinfrastructuur, proactief en daadkrachtig account management en goede managementinformatie. Eveneens in 2010 zal het huidige buitenlandse betalingsverkeer van het ministerie van Buitenlandse Zaken worden geëvalueerd. Bij positief resultaat zal het bestaande contract nog twee jaar doorlopen. In het andere geval wordt er opnieuw aanbesteed. Het overige betalingsverkeer van de departementen is opgenomen in een apart perceel. Dit perceel is in 2008 opnieuw aanbesteed en gegund aan Royal Bank of Scotland (RBS). Evaluatie van deze dienstverlening zal plaatsvinden in 2012.
2.2.1 Financiering staatsschuld
2.2.1.1 Algemene beleidsdoelstelling
Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting.
Omschrijving van de samenhang in het beleid
Het risicobeleid is gebaseerd op een zo efficiënt mogelijke financiering van de staatsschuld. Efficiënt wil zeggen tegen zo laag mogelijke kosten, gegeven een aanvaardbaar risico voor de begroting. Op basis van onderzoek1 wordt vanaf 2008 gewerkt met een 7-jaars gecentreerde portefeuille als benchmark. De benchmark is eenduidig gedefinieerd en schrijft voor hoe en tegen welk rendement in theorie zou moeten worden gefinancierd. In de praktijk zal de financiering afwijken van wat de benchmark voorschrijft, omdat de invulling van de werkelijke financiering een combinatie is van gecontinueerd uitgiftebeleid en het gebruik van renteswaps.
Gebruik van de benchmark als stuurvariabele is eenduidig en transparant en prikkelt tot slimme inzet van financieringsinstrumenten. De prestatiemeting komt neer op het beoordelen van de mate warin het Agentschap erin slaagt de benchmark te benaderen. Het gaat dan om zowel de kosten als het risico van een benchmark. Over de prestatie van het Agentschap wordt ex-post gerapporteerd.
De minister van Financiën is eindverantwoordelijk voor schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke kosten onder acceptabel risico voor de begroting.
Fluctuaties in het renteniveau bepalen mede de rentelasten en het risico op mogelijke mee- of tegenvallers daarin. Met het risico- en financieringsbeleid wordt geprobeerd de kosten en het risico te beperken.
Daarnaast kunnen als gevolg van het algemene budgettaire beleid en de conjunctuur, via het begrotingssaldo, veranderingen optreden in de financieringsbehoefte van de Staat. In het financieringsbeleid wordt door een deel van de schuld te financieren op de geldmarkt getracht een buffer aan te brengen die onverwachte wijzigingen in de financieringsbehoefte kan opvangen.
2.2.1.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3: Budgettaire gevolgen van beleid art.1 Financiering staatsschuld (x € 1 mln.)1 | |||||||
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Totaal Uitgaven | 31 471 | 45 778 | 34 464 | 39 815 | 36 789 | 29 804 | 29 575 |
Totaal Programma-uitgaven | 31 458 | 45 755 | 34 441 | 39 793 | 36 767 | 29 782 | 29 553 |
Totaal rentelasten schuld | 10 079 | 10 919 | 11 110 | 12 075 | 13 227 | 14 640 | 16 065 |
Rentelasten vaste schuld | 8 338 | 9 001 | 9 655 | 10 656 | 11 820 | 13 260 | 14 685 |
Rentelasten vlottende schuld | 1 740 | 1 918 | 1 455 | 1 419 | 1 407 | 1 380 | 1 380 |
Uitgaven voortijdige beëindiging | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Aflossing vaste schuld | 21 379 | 34 835 | 23 331 | 27 718 | 23 540 | 15 141 | 13 488 |
Mutatie vlottende schuld | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal Apparaatuitgaven | 13 | 23 | 23 | 23 | 23 | 22 | 22 |
Apparaatuitgaven | 4 | 6 | 6 | 5 | 5 | 5 | 5 |
Overige kosten schulduitgifte | 9 | 17 | 17 | 17 | 17 | 17 | 17 |
Totaal Ontvangsten | 62 200 | 63 322 | 57 153 | 55 419 | 56 214 | 49 189 | 52 602 |
Totaal Programma- ontvangsten | 62 200 | 63 322 | 57 153 | 55 419 | 56 214 | 49 189 | 52 602 |
Totaal Rentebaten schuld | 806 | 679 | 216 | 93 | 158 | 567 | 1 157 |
Rentebaten vaste schuld | 106 | 0 | 0 | 0 | 66 | 474 | 1 067 |
Rentebaten vlottende schuld | 701 | 679 | 216 | 93 | 93 | 93 | 90 |
Ontvangsten voortijdige beëindiging | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgifte vaste schuld | 29 092 | 48 091 | 56 937 | 55 326 | 56 056 | 48 622 | 51 445 |
Mutatie vlottende schuld | 32 302 | 14 552 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Openingsbalans | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
De totale uitgaven en totale ontvangsten zijn opgebouwd uit vier onderdelen. Ten eerste worden rentelasten en rentebaten verantwoord. Ten tweede zijn de aflossing en uitgifte vaste schuld in de tabel opgenomen. Als derde onderdeel is de mutatie vlottende schuld opgenomen. De vierde post betreft de apparaatuitgaven.
Binnen de rentelasten wordt een onderscheid gemaakt tussen de rentelasten vaste schuld (schuld met een oorspronkelijke looptijd langer dan een jaar), de rentelasten vlottende schuld (korter dan een jaar) en uitgaven voortijdige beëindiging. De grootste post binnen de rentelasten wordt gevormd door de rentelasten over de vaste schuld. De raming hiervoor is opgebouwd uit de rentelasten van bestaande leningen en de rentelasten van nog uit te geven schuld. De wijze waarop deze raming tot stand komt, wordt verder toegelicht in de verdiepingsbijlage. De rentelasten over de vlottende schuld bestaan uit de rentelasten van DTC’s, CP’s en rentelasten vanwege overige kortlopende schulden.
De rentebaten vaste schuld bestaan volledig uit baten samenhangend met renteswaps. De Staat maakt gebruik van deze swaps sinds 2001. Nieuwe swapcontracten en wijzigingen van de raming voor de korte rente kunnen leiden tot een wijziging in deze baten.
De rentebaten vlottende schuld bestaan vooral uit een vergoeding over tijdelijk op de geldmarkt uitgezette liquiditeiten als gevolg van een positief schatkistsaldo. Ook de rentebaten over de tijdelijk overgenomen schulden van Fortis Bank Nederland vallen onder deze rubriek.
Aflossingen en uitgifte vaste schuld
Ieder jaar wordt een deel van de vaste schuld afgelost omdat het einde van de looptijd van leningen wordt bereikt. Daarnaast kan in het lopende jaar op beperkte schaal sprake zijn van vervroegde aflossingen, omdat de Staat een permanente inkoopfaciliteit beschikbaar stelt waarmee beleggers bepaalde oude leningen vroegtijdig kunnen terugverkopen aan de Staat.
De raming van de uitgifte van vaste schuld is opgebouwd uit de raming voor de aflossingen en de raming voor het tekort op kasbasis. Er wordt verondersteld dat de afgeloste schuld weer opnieuw wordt uitgegeven en dat daarnaast extra uitgifte van vaste schuld plaatsvindt om een eventueel begrotingstekort te financieren. In werkelijkheid zal de uitgifte van vaste schuld afwijken van de som van het tekort en de aflossingen, omdat de uit te geven hoeveelheid vaste schuld wordt verkleind of vergroot door de hoeveelheid kortlopende schuld te laten toe- of afnemen. Dit leidt tot een mutatie in de vlottende schuld. Op het moment dat het financieringsplan staatsschuld 2010 wordt gepubliceerd (december 2009) wordt de raming van de uitgifte vaste schuld voor 2010 definitief vastgesteld.
De apparaatuitgaven staatsschuld bestaan uit de personele en materiële kosten van het Agentschap van het ministerie van Financiën dat het beheer van de staatsschuld uitvoert. Daarnaast worden hier kosten verantwoord die samenhangen met de uitgifte van schuld. Het grootste deel van deze kosten betreft provisies voor banken die DSL’s afnemen. Vanaf het begrotingsjaar 2010 worden hier ook de kosten voor het betalingsverkeer en het leeuwendeel van de kosten van het schatkistbankieren verantwoord.
Grafiek 1: Budgetflexibiliteit art.1 Financiering staatsschuld
Voor de begroting IXA Nationale Schuld is de budgetflexibiliteit zeer gering, omdat de verplichtingen voornamelijk voortvloeien uit de in het verleden opgebouwde schuld. De verplichtingen die opgenomen zijn in de begroting IXA Nationale Schuld zijn daarom op grond van de Comptabiliteitswet 2001 gelijk gesteld aan de uitgaven.
De ontvangsten en uitgaven zijn voor 100% als juridisch verplicht aan te merken. De beleidsmatige ontvangsten en uitgaven met betrekking tot de operationele doelstelling bestaan uit renteontvangsten en rentebetalingen als gevolg van transacties op de geldmarkt en kapitaalmarkt.
2.2.1.3 Operationele doelstelling
Benaderen van de resultaten van de benchmark door zo efficiënt mogelijk te voorzien in de financieringsbehoefte van de Staat.
Om van jaar tot jaar binnen het risicokader zo efficiënt mogelijk te voorzien in de financieringsbehoefte van de Staat en zo de benchmark zo goed mogelijk te benaderen.
Voor het realiseren van de algemene doelstelling, schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke kosten onder acceptabel risico, kan de Staat een aantal instrumenten inzetten:
• uitgifte van leningen op de kapitaalmarkt: DSL’s;
• uitgifte van leningen op de geldmarkt: DTC’s;
• uitgifte van commercial paper (CP);
• geldmarktdeposito’s;
• renteswaps;
• inkoop van leningen op de kapitaalmarkt.
Elk jaar wordt vastgesteld wat de optimale inzet van instrumenten is. Op de kapitaalmarkt wordt uitgegeven in leningen met looptijden van 3 tot 30 jaar. Afhankelijk van de financieringsbehoefte worden jaarlijks één of meerdere nieuwe leningen uitgegeven. Door de inzet van swaps kan het risico in de portefeuille als gevolg van uitgifte van kapitaalmarktleningen worden bijgestuurd in de richting van de benchmark.
Bij de schuldfinanciering spelen overwegingen ten aanzien van de markt – die indirect bijdragen aan reputatie en lagere kosten – een belangrijke rol.
• Vanuit liquiditeitsoverwegingen is het belangrijk om leningen in voldoende omvang uit te geven;
• Een strip- en destripfaciliteit en ook een repofaciliteit dragen bij aan verhandelbaarheid en liquiditeit van staatsleningen;
• Daarnaast is jaarlijkse uitgifte van een nieuwe eurolening in het 10-jaars segment wenselijk om een volledige rentecurve tot 10 jaar te handhaven;
• Een transparant en consistent uitgiftebeleid wordt door de markt op prijs gesteld;
• Voor de plaatsing van leningen op de markt en het onderhouden van de markt voor staatsleningen wordt nauw samengewerkt met banken (Primary Dealers en Single Market Specialists);
• Door road-shows, presentatie, persberichten en publicaties (o.a. jaarbericht en kwartaalbericht) worden beleggers geïnformeerd (transparant en tijdig);
• Actuele informatie wordt geplaatst op de websitewww.dsta.nl.
Om schommelingen in de financieringsbehoefte te kunnen opvangen moet de geldmarkt voldoende groot zijn. Dit betreft zowel regulering van het schatkistsaldo als opvangen van fluctuaties in kasstromen als gevolg van uitgifte en aflossing van kapitaalmarktleningen. Ook met inkoop van kapitaalmarktleningen kunnen onvoorziene fluctuaties in de financieringsbehoefte worden opgevangen.
Na afloop van elk jaar wordt de prestatie van het Agentschap gespiegeld aan de benchmark. De rendementen waartegen in theorie in enig jaar gefinancierd moet worden zijn gebaseerd op de marktrendementen in dat jaar. Kosten voor de benchmark zijn daarom niet ex-ante vast te stellen.
2.2.1.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD* | Start | Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | |||||
Effectenonderzoek ex post | |||||
Overig evaluatieonderzoek | Herijking risicomanagement | AD/OD | 2011 | 2011 |
* AD = Algemene Doelstelling; OD = Operationele Doelstelling.
Het risicokader wordt in principe iedere vier jaar geëvalueerd. In 2009 is een tussentijdse analyse gepland. Zie hiervoor de beleidsagenda.
2.2.2.1 Algemene Beleidsdoelstelling
Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.
Omschrijving van de samenhang in het beleid
Om publieke middelen doelmatig te beheren en daarbij financiële risico’s te voorkomen. Dit wordt nader toegelicht in de Eerste wijziging van de Comptabiliteitswet 2001 (Kamerstukken II 2001/02, 28 035, nr. A).
De minister van Financiën is verantwoordelijk voor het beheer van publieke middelen en geldstromen.
• De bekendheid met de voordelen van geïntegreerd middelenbeheer bij daarvoor in aanmerking komende instellingen;
• De kwaliteit van de met het bankwezen afgesloten contracten ter afhandeling van het betalingsverkeer van de rijksoverheid.
2.2.2.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4: Budgettaire gevolgen van beleid artikel 2 Kasbeheer (x € 1 mln. )1 | |||||||
Algemene beleidsdoelstelling:Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd. | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
Totaal Uitgaven | 6 968 | 11 132 | 10 985 | 9 008 | 10 040 | 13 456 | 18 427 |
Totaal Programma-uitgaven | 6 966 | 11 132 | 10 985 | 9 008 | 10 039 | 13 456 | 18 427 |
Rentelasten | 2 048 | 1 712 | 2 067 | 2 271 | 2 487 | 2 716 | 2 954 |
Verstrekte leningen | 1 903 | 1 927 | 1 521 | 1 641 | 1 861 | 1 283 | 1 274 |
Mutaties in rekening-courant en deposito’s2 | 3 015 | 7 492 | 7 396 | 5 096 | 5 692 | 9 456 | 14 198 |
Uitgaven bij voortijdige beëindiging | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal Apparaatuitgaven | 2 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal Ontvangsten | 1 144 | 1 560 | 1 665 | 1 986 | 2 460 | 1 881 | 2 075 |
Totaal Programma-ontvangsten | 1 143 | 1 560 | 1 665 | 1 986 | 2 460 | 1 881 | 2 075 |
Rentebaten | 506 | 509 | 643 | 727 | 808 | 960 | 1 204 |
Ontvangen aflossingen | 634 | 1 051 | 1 012 | 1 259 | 1 652 | 921 | 870 |
Mutaties in rekening-courant en deposito’s2 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten bij voortijdige beëindiging | 3 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
2 De posten uitgaven mutaties in rekening-courant en deposito’s en ontvangsten mutaties in rekening-courant en deposito’s zijn gesaldeerd weergegeven.
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
De totale uitgaven en ontvangsten zijn opgebouwd uit vijf onderdelen:
(1) rentelasten en rentebaten;
(2) verstrekte leningen en ontvangen aflossingen;
(3) mutaties in rekening-courant en deposito’s;
(4) uitgaven en ontvangsten bij voortijdige beëindiging en
(5) apparaatuitgaven.
Onder de rentelasten vallen de rentebetalingen aan baten-lastendiensten, rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) en sociale fondsen over de bij het Rijk aangehouden middelen. Daarnaast maakt ook de rentevergoeding aan het AOW spaarfonds deel uit van de rentelasten, hoewel dit uitsluitend de interne boekhouding van het Rijk betreft. De rentebaten bestaan uit renteontvangsten over verstrekte leningen en roodstanden op de rekening courant. Leningen, aflossingen, rekening-courant saldi en deposito’s bepalen de schuldverhouding van het Rijk met de deelnemers van het geïntegreerd middelenbeheer (baten-lastendiensten, RWT’s en de sociale fondsen).
De apparaatuitgaven zijn met ingang van begrotingsjaar 2010 gedeeltelijk overgebracht naar artikel 1. De apparaatuitgaven zoals in tabel 4 opgenomen bevatten onder andere de vergoeding aan banken. Als gevolg van afronding zijn de uitgaven op nul gesteld.
De saldi op de rekening courant en deposito bepalen samen met de rentetarieven de rente-uitgaven in het kader van het geïntegreerd middelenbeheer. De rentelasten zullen de komende jaren voor het grootste deel bestaan uit de berekende rentevergoeding over het AOW spaarfonds. Door de jaarlijkse inbreng wordt de omvang van het AOW spaarfonds groter, hetgeen zorgt voor oplopende rentelasten voor de komende jaren.
De rentebaten worden bepaald door de stand van de uitstaande leningen, eventuele roodstand op de rekening courant tegoeden en de rentetarieven. De rentebaten zullen de komende jaren naar verwachting toenemen door oplopende roodstand van de sociale fondsen op hun rekening courant tegoeden.
Verstrekte leningen en aflossingen
De komende jaren zal elk jaar het bedrag dat aan nieuwe leningen wordt verstrekt groter zijn dan het bedrag dat op lopende leningen wordt afgelost. Hierdoor neemt het bedrag aan uitstaande leningen toe, hetgeen leidt tot meer rentebaten voor het Rijk. Dit geldt voor zowel de baten-lastendiensten als voor de RWT’s.
Mutaties in rekening courant en deposito’s
Deelnemers aan het schatkistbankieren kunnen via een rekening courant tegoed of deposito hun middelen aanhouden in de schatkist. Een daling van het rekening courant saldo of van de aangehouden deposito’s vormt een uitgave voor het Rijk, omdat minder middelen in de schatkist worden aangehouden. Andersom geldt dat een stijging van het saldo rekening courant of van de aangehouden deposito’s als ontvangst telt; er worden immers meer middelen in de schatkist aangehouden. Het verwachte verloop van de mutaties voor de komende jaren wordt volledig verklaard door de geraamde ontwikkeling van de rekening courant saldi van de sociale fondsen. De komende jaren zullen de rekening courant saldi van de sociale fondsen dalen, hetgeen leidt tot uitgaven voor het Rijk.
Grafiek 2: Budgetflexibiliteit art.2 Kasbeheer
De ontvangsten en uitgaven zijn voor 100% als juridisch verplicht aan te merken. De beleidsmatige ontvangsten en uitgaven met betrekking tot operationele doelstelling 1 bestaan uit rente-ontvangsten over aan baten-lastendiensten en RWT’s verstrekte leningen respectievelijk uit rentebetalingen over door baten-lastendiensten, RWT’s en sociale fondsen aangehouden rekening-couranttegoeden en deposito’s. De beleidsmatige ontvangsten en uitgaven met betrekking tot operationele doelstelling 2 bestaan uit door banken in rekening gebrachte kosten voor het betalingsverkeer van het centrale kasbeheer.
2.2.2.3 Operationele doelstellingen
2.2.2.3.1 Operationele doelstelling 1
Het kasbeheer van de rijksoverheid en de aan haar gelieerde instellingen doelmatig inrichten.
Om publieke middelen risicoloos en tegen zo laag mogelijke rentelasten te beheren.
• De verplichting tot het in de schatkist aanhouden van de middelen van Rijk, baten-lastendiensten, sociale fondsen en RWT’s;
• Het via centrale financiering voorzien in de leenbehoefte van aan geïntegreerd middelenbeheer deelnemende instellingen;
• Het begeleiden en adviseren van de deelnemende instellingen;
• Het benaderen van instellingen die op vrijwillige basis hun gelden mogen aanhouden in de schatkist met de daarbij behorende faciliteiten.
Prestatie-indicator | |||||||
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Aantal deelnemende RWT’s | 147 | 170 | 195 | 220 | 245 | 270 | 295 |
Totale voordeel publieke sector(als gevolg van deelname RWT’s) | 7 | 100 | 10 | 10 | 20 | 30 | 30 |
Op basis van ervaring kan het aantal deelnemers met circa 25 per jaar toenemen. Dit aantal is exclusief eventuele partiële deelnemers. Partiële deelname houdt in dat instellingen die in aanmerking komen voor vrijwillig schatkistbankieren er voor kunnen kiezen een deel van hun publieke middelen via deposito’s aan te houden in de schatkist. Partiële deelnemers ontvangen een rente die lager is dan de rente die geldt voor integrale deelnemers (zie: brief van de minister van Financiën van 19 juni 2009, kamerstuk 31 371, nummer 219).
Schatkistbankieren is voordelig voor de publieke sector. Er is een effect voor de Staat en voor de deelnemers. Hieronder worden de voordelen en de hieraan ten grondslag liggende veronderstellingen besproken.
Door het aanhouden van de middelen hoeft de Staat minder te lenen en bespaart zij rentekosten. Hier staat weliswaar een rentevergoeding voor het aanhouden van de middelen tegenover, maar per saldo is er voordeel. De middelen worden aangehouden in rekening courant en kortlopende deposito’s terwijl de staatsschuld grotendeels uit langlopende leningen bestaat. Doordat de lange rente meestal hoger is dan de korte rente resulteren er baten voor de Staat.
Het financiële voordeel voor deelnemers wordt bepaald door de verschillen tussen tarieven gehanteerd door de Staat en private banken. De meeste tarieven van het schatkistbankieren sluiten aan bij de tarieven waartegen de Staat zichzelf financiert. Het voordeel voor deelnemers is echter niet eenduidig vast te stellen, omdat dit sterk bepaald wordt door de situatie op de financiële markten alsmede de individuele situatie van een instelling. Tevens is van belang of er sprake is van overtollige middelen dan wel van een leenbehoefte bij de deelnemende instelling. In een leensituatie is in de regel sprake van voordeel omdat de Staat vanwege haar hoogst mogelijke kredietwaardigheid als AAA partij tegen de meest aantrekkelijke tarieven geld kan aantrekken. Deelnemers profiteren van deze tarieven omdat deze worden doorgegeven door de Staat. Worden er door deelnemers middelen aangehouden bij de Staat dan is het eventuele voordeel moeilijker vast te stellen. Overtollige middelen kunnen worden aangehouden op deposito of rekening courant tegoed. Het eventuele voordeel op dergelijke uitzettingen verschilt sterk per instelling en is afhankelijk van de situatie op de geldmarkt.
Naast financieel voordeel biedt het schatkistbankieren nog andere voordelen voor RWT’s en andere deelnemers. Ten eerste lopen instellingen het geringst mogelijke risico op hun uitzettingen. Ten tweede is er voor instellingen – onder daarvoor geldende voorwaarden – altijd krediet beschikbaar zowel in de vorm van rekening courant als via leningen. Ten derde zorgt de mogelijkheid tot schatkistbankieren voor een aanzienlijke verbetering van de inkoopmacht van potentiële deelnemers bij commerciële banken. Ten vierde vereenvoudigt deelname aan schatkistbankieren de treasury-functie bij deelnemers omdat bij het uitzetten van middelen niet langer kredietrisicomanagement hoeft te worden gevoerd.
In bovenstaande tabel wordt het totale voordeel als gevolg van schatkistbankieren voor de publieke sector weergegeven. De aanzienlijke toename in 2009 weerspiegelt vooral het voordeel voor de Staat. Door de daling van de korte rente in 2009 zijn de rentelasten over aangehouden middelen bij de Staat aanzienlijk afgenomen. Vanwege de grote onzekerheid en de hoge volatiliteit op de financiële markten is dit voordeel voor latere jaren echter voorzichtiger geraamd. Voor latere jaren vallen de baten van het schatkistbankieren dan ook aanzienlijk terug.
2.2.2.3.2 Operationele doelstelling 2
Het betalingsverkeer van het Rijk betrouwbaar en efficiënt afwikkelen.
Om de kwaliteit van de dienstverlening bij het uitvoeren van het betalingsverkeer van het Rijk en de aanvaardbaarheid van de daaraan verbonden kosten te waarborgen.
• Contracten met commerciële banken;
• Verlenging dan wel vernieuwing (via een Europese aanbesteding) van lopende contracten.
Gemiddeld stukstarief van de binnenlandse betalingen van de rijksoverheid;
Prestatie-indicator | |||||||
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Gemiddeld stukstarief: | |||||||
– absoluut (in eurocenten) | 3,0 | 3,0 | 2,9 | 2,9 | 2,8 | 2,8 | 2,8 |
Verwacht wordt dat het gemiddeld stukstarief van het binnenlands betalingsverkeer van de rijksoverheid zal dalen. Het betalingsverkeer van de departementen (met uitzondering van de Belastingdienst en het buitenlandse betalingsverkeer van Buitenlandse Zaken) is in 2008 aanbesteed en gegund aan Royal Bank of Scotland (RBS). Het betalingsverkeer van departementen zal hierdoor voordeliger worden. Dit wordt in 2010 zichtbaar, omdat de overgang in stappen plaats vindt en gestart is vanaf medio 2009.
Verder is van belang dat het betalingsverkeer van de Belastingdienst in 2010 opnieuw wordt aanbesteed. Ook hierdoor wordt verwacht dat het betalingsverkeer van de rijksoverheid voordeliger zal worden. Overgang naar een eventuele nieuwe bank zal naar verwachting gefaseerd en in de tweede helft van 2011 aanvangen. Daarom zal pas in 2012 een effect op de prestatie-indicator zichtbaar worden.
In eerdere begrotingen werd het gemiddeld stukstarief ook nog vergeleken met een vergelijkbaar gemiddeld markttarief. Deze indicator wordt vanaf 2010 niet meer gebruikt. De reden hiervoor is dat als bron voor de markttarieven de door de banken officiële gepubliceerde tarieven moeten worden gebruikt. Omdat deze tarieven niet per definitie door de banken bij alle klanten gehanteerd worden vormen deze tarieven geen goede benchmark voor de stukstarieven voor de rijksoverheid1.
2.2.2.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD* | Start | Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Geïntegreerd Middelenbeheer | AD | 2008 | 2009 | |
Effectenonderzoekex post | |||||
Overig evaluatieonderzoek | Aanbesteding betalingsverkeer departementen** | OD 2 | 2007 | 2008 | |
Klanttevredenheidsonderzoek | OD 1 | 2008 | 2009 | ||
Evaluatie buitenlands betalingsverkeer van het ministerie van Buitenlandse Zaken | OD 2 | 2009 | 2010 | ||
Aanbesteding betalingsverkeer Belastingdienst | OD 2 | 2009 | 2010 | ||
Evaluatie betalingsverkeer departementen** | OD 2 | 2012 | 2013 |
* AD = Algemene Doelstelling; OD = Operationele Doelstelling.
** Bij deze bankcontracten is het betalingsverkeer van de Belastingdienst en het buitenlands betalingsverkeer van het ministerie van Buitenlandse Zaken uitgesloten.
Voor toelichting zie de beleidsagenda.
Tabel 5: Artikelonderdelen en budgettaire gevolgen (x € 1000) | |||||||
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Loonbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Prijsbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Vanuit dit artikel vinden overboekingen van loon- en prijsbijstellingen naar de loon- en prijsgevoelige artikelen binnen IXA plaats.
3. DE BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF
In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de raming voor rentekosten en rentebaten is opgebouwd. Ook wordt de totale mutatie sinds de ontwerpbegroting 2009 toegelicht.
Tabel 1 laat de opbouw van de rentelasten vaste schuld zien. De raming voor de rentelasten voor de vaste schuld is opgebouwd uit de rentelasten van de bestaande leningen en de verwachte rentelasten van de nog uit te geven leningen.
Tabel 1: Opbouw van de rentelasten vaste schuld, 2009–2014 (x € 1 mln.)1 | ||||||||
KMB | Rekenrente | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Stand rentelasten bestaande schuld per 8 juli 2009 | 8 495 | 7 740 | 6 634 | 5 760 | 5 107 | 4 531 | ||
Rentelasten resterend kapitaalmarktberoep 2009 | 11 941 | 3,75% | 224 | 448 | 448 | 448 | 448 | 448 |
Rentelasten kapitaalmarktberoep 2010 | 56 937 | 4,00% | 1 139 | 2 277 | 2 277 | 2 277 | 2 277 | |
Rentelasten kapitaalmarktberoep 2011 | 55 326 | 4,00% | 1 107 | 2 213 | 2 213 | 2 213 | ||
Rentelasten kapitaalmarktberoep 2012 | 56 056 | 4,00% | 1 121 | 2 242 | 2 242 | |||
Rentelasten kapitaalmarktberoep 2013 | 48 622 | 4,00% | 972 | 1 945 | ||||
Rentelasten kapitaalmarktberoep 2014 | 51 445 | 4,00% | 1 029 | |||||
Rentelasten vaste schuld | 8 719 | 9 326 | 10 465 | 11 820 | 13 260 | 14 685 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
In tabel 2 worden de rentelasten vlottende schuld onderverdeeld in rentelasten voortvloeiend uit de DTC-portefeuille, rentelasten vanwege de CP-portefeuille en overige rentelasten korte schulden.
Tabel 2: Opbouw van de rentelasten vlottende schuld, 2009–2014 (x € 1 mln.) | ||||||
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Gemiddelde omvang DTC-portefeuille | 85 276 | 70 500 | 70 500 | 71 500 | 74 500 | 74 500 |
Korte rekenrente | 1,50% | 1,50% | 1,50% | 1,50% | 1,50% | 1,50% |
Rentelasten DTC’s | 1 279 | 1 058 | 1 058 | 1 073 | 1 118 | 1 118 |
Gemiddelde omvang CP | 13 750 | 8 000 | 8 000 | 8 000 | 8 000 | 8 000 |
Korte rekenrente | 1,50% | 1,50% | 1,50% | 1,50% | 1,50% | 1,50% |
Rentelasten CP | 206 | 120 | 120 | 120 | 120 | 120 |
Rentelasten overige korte schulden | 433 | 278 | 242 | 215 | 143 | 143 |
In tabel 3 en 4 worden de opbouw van de uitgaven en ontvangsten sinds ontwerpbegroting 2009 weergegeven. Deze uitgaven en ontvangsten hebben zowel betrekking op rentekosten en -baten als op aflossingen en de uitgifte van schuld.
Tabel 3 bevat de optelling van alle uitgaven die samenhangen met de staatsschuld. Het gaat hierbij voornamelijk om de uitgaven voor rente en de uitgaven voor aflossingen.
Tabel 3: Opbouw uitgaven (x € 1 mln.)1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Stand ontwerpbegroting 2009 | 42 292 | 32 916 | 30 878 | 22 420 | 21 798 | |
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 | 3 395 | 2 379 | 8 648 | 8 950 | 4 950 | |
Waarvan mutatie rentelasten | 803 | 2 384 | 2 306 | 2 276 | 2 399 | |
Waarvan mutatie aflossing vaste schuld | 2 590 | – 6 | 6 341 | 6 672 | 2 550 | |
Waarvan mutatie apparaatskosten | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | |
Nieuwe mutaties | 91 | – 831 | 290 | 5 420 | 3 056 | |
Waarvan mutatie rentelasten | 91 | – 1 256 | – 60 | 1 306 | 3 056 | |
Waarvan mutatie aflossing vaste schuld | 0 | 425 | 350 | 4 114 | 0 | |
Stand ontwerpbegroting 2010 | 45 778 | 34 464 | 39 815 | 36 789 | 29 804 | 29 575 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
Tabel 4 bevat de optelling van alle ontvangsten die samenhangen met de staatsschuld. Dit betreft voornamelijk ontvangsten door de uitgifte van vaste schuld. Belangrijke determinanten van de raming van de hoeveelheid uit te geven schuld zijn de aflossingen, het feitelijk tekort of overschot van het Rijk en de interne schuldverhouding met de aan het Rijk gelieerde instellingen (onder meer de sociale fondsen, UWV, SVB en CVZ).
Tabel 4: Opbouw ontvangsten (x € 1 mln.)1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Stand ontwerpbegroting 2009 | 29 001 | 19 689 | 15 665 | 4 374 | 2 113 | |
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 | 30 534 | 149 | 6 492 | 6 782 | 2 662 | |
Waarvan mutatie rentebaten | 241 | 155 | 151 | 110 | 112 | |
Waarvan mutatie uitgifte vaste schuld | 19 293 | – 6 | 6 341 | 6 672 | 2 550 | |
Waarvan mutatie vlottende schuld | 11 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe mutaties | 3 787 | 37 315 | 33 261 | 45 059 | 44 413 | |
Waarvan mutatie rentebaten | 235 | – 79 | – 168 | – 85 | 269 | |
Waarvan mutatie uitgifte vaste schuld | 0 | 37 394 | 33 429 | 45 144 | 44 144 | |
Waarvan mutatie uitgifte vlottende schuld | 3 552 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2010 | 63 322 | 57 153 | 55 419 | 56 214 | 49 189 | 52 602 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
In deze paragraaf komt de opbouw van de ramingen met betrekking tot het kasbeheer aan bod. Ook wordt de totale mutatie sinds de ontwerpbegroting 2009 toegelicht.
Afgezien van de interne boekhouding van het Rijk betreffende rentevergoedingen aan het AOW-spaarfonds, bestaan de rentelasten grotendeels uit rentebetalingen aan baten-lastendiensten en RWT’s in het kader van geïntegreerd middelenbeheer (tabel 5).
Tabel 5: Opbouw rentelasten (x € 1 mln.)1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Totale rentelasten | 1 712 | 2 067 | 2 271 | 2 487 | 2 716 | 2 954 |
Rente baten-lastendiensten | 19 | 46 | 46 | 46 | 46 | 46 |
Rente RWT’s en derden | 93 | 230 | 230 | 230 | 230 | 230 |
Rente sociale fondsen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Rente AOW-spaarfonds | 1 595 | 1 775 | 1 979 | 2 195 | 2 424 | 2 662 |
Overige rentelasten | 5 | 16 | 16 | 16 | 16 | 16 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
Het meerjarig verloop van de rentelasten in het kader van geïntegreerd middelenbeheer hangt onder meer samen met de verwachte mutaties in de rekening-couranttegoeden (tabel 6).
Tabel 6: Opbouw mutaties in rekening-courant en deposito’s (x € 1 mln.)1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Mutaties alle rc-tegoeden | – 7 492 | – 7 396 | – 5 096 | – 5 692 | – 9 456 | – 14 198 |
Mutaties in rc baten-lastendiensten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutaties in rc RWT’s | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutaties in rc sociale fondsen | – 7 492 | – 7 396 | – 5 096 | – 5 692 | – 9 456 | – 14 198 |
1 Toename minus afname van de saldi; als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
De rentebaten bestaan vrijwel geheel uit rentebetalingen door baten-lastendiensten, sociale fondsen en RWT’s in het kader van geïntegreerd middelenbeheer (tabel 7).
Tabel 7: Opbouw rentebaten (x € 1 mln.)1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Totale Rentebaten | 509 | 643 | 727 | 808 | 960 | 1 204 |
Rente baten-lastendiensten | 342 | 356 | 363 | 369 | 373 | 373 |
Rente RWT’s en derden | 157 | 158 | 158 | 147 | 154 | 185 |
Rente sociale fondsen | 6 | 117 | 193 | 279 | 420 | 633 |
Rente FMS-account | 2 | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 |
Overige rentebaten | 2 | 6 | 6 | 6 | 6 | 6 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
Het meerjarige verloop van de rentebaten in het kader van geïntegreerd middelenbeheer hangt onder meer samen met de verwachte netto leningverstrekking (tabel 8).
Tabel 8: Opbouw leningen minus aflossingen (x € 1 mln.)1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Totaal leningen minus aflossingen | 877 | 510 | 382 | 209 | 363 | 404 |
Netto leningen baten-lastendiensten | 558 | 399 | 255 | 159 | 136 | 250 |
Netto leningen RWT’s | 319 | 110 | 127 | 50 | 227 | 155 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
In tabel 9 en 10 wordt de opbouw van de uitgaven en ontvangsten sinds de ontwerpbegroting 2009 weergegeven.
Tabel 9: Opbouw uitgaven (x € 1 mln.)1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Stand ontwerpbegroting 2009 | 4 807 | 3 749 | 4 187 | 4 808 | 4 489 | |
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 | 5 157 | – 346 | – 287 | – 433 | – 423 | |
Waarvan rentelasten | – 384 | – 445 | – 486 | – 532 | – 522 | |
Waarvan verstrekte leningen | 100 | 100 | 200 | 100 | 100 | |
Waarvan mutaties in rek. courant en deposito’s | 5 441 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe mutaties | 1 169 | 7 583 | 5 109 | 5 665 | 9 390 | |
Waarvan rentelasten | – 213 | 7 | – 49 | – 44 | – 81 | |
Waarvan verstrekte leningen | 587 | 180 | 61 | 17 | 15 | |
Waarvan mutaties in rek. courant en deposito’s | 795 | 7 396 | 5 096 | 5 692 | 9 456 | |
Stand ontwerpbegroting 2010 | 11 132 | 10 985 | 9 008 | 10 040 | 13 456 | 18 427 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
Tabel 10: Opbouw ontvangsten (x € 1 mln.)1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Stand ontwerpbegroting 2009 | 1 357 | 1 641 | 3 832 | 2 575 | 1 486 | |
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 | 33 | 43 | 45 | 67 | 41 | |
Waarvan rentebaten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Waarvan ontvangen aflossingen | 33 | 43 | 45 | 67 | 41 | |
Waarvan mutaties in rek. courant en deposito’s | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nieuwe mutaties | 170 | – 29 | – 1 891 | – 183 | 354 | |
Waarvan rentebaten | 4 | 117 | 193 | 279 | 420 | |
Waarvan ontvangen aflossingen | 167 | 6 | 29 | 29 | 30 | |
Waarvan mutaties in rek. courant en deposito’s | 0 | – 151 | – 2 113 | – 490 | – 96 | |
Stand ontwerpbegroting 2010 | 1 560 | 1 655 | 1 986 | 2 460 | 1 881 | 2 075 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
Tabel 11: Opbouw uitgaven (x € 1000) | ||||||
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
Stand ontwerpbegroting 2009 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutatie 1e suppletore begroting 2009 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Nieuwe mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toedeling loon- en prijsbijstelling | – 209 | – 198 | – 180 | – 178 | – 178 | – 178 |
Loonbijstelling | 181 | 174 | 156 | 156 | 156 | 156 |
Prijsbijstelling | 28 | 24 | 24 | 22 | 22 | 22 |
Stand ontwerpbegroting 2010 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De nieuwe mutaties vloeien voort uit de toerekening van de loonbijstelling aan de loongevoelige begrotingsartikelen.
AOW | Algemene Ouderdomswet |
BBP | Bruto Binnenlands Product |
CP | Commercial Paper |
DSL | Dutch State Loan |
DTC | Dutch Treasury Certificate |
EMU | Economic and Monetary Union |
Eonia | European Overnight Index Average |
GMB | Geïntegreerd Middelen Beheer |
RWT | Rechtspersoon met een Wettelijke Taak |
Een onderdeel van de rijksoverheid waarvoor afwijkende beheersregels gelden gericht op het bevorderen van bedrijfsmatig werken. Belangrijk aspect hierbij is dat het batenlastenstelsel wordt toegepast en de dienst toegang heeft tot een leen- en depositofaciliteit bij de minister van Financiën.
Schuldbewijzen met een korte looptijd die kunnen worden ingezet om tijdelijke kastekorten van het Rijk te financieren. CP is een geldmarktinstrument dat wordt uitgegeven en verhandeld op discontobasis. CP kent flexibele uitgiftemomenten en looptijden. Bovendien bestaat de mogelijkheid uit te geven in vreemde valuta. CP is een aanvulling op het DTC-programma voor wat betreft de kortere looptijden.
In de Comptabiliteitswet 2001 is het beheer van de financiën van het Rijk vastgesteld. De diverse hoofdstukken in deze wet gaan in op onder andere de begroting, het begrotingsbeheer en de bedrijfsvoering van het Rijk, het toezicht van de ministers en de verantwoording van het Rijk.
Het deposito is geld dat door een belegger voor een bepaalde rentevaste periode tegen een rentevergoeding is ondergebracht bij een bank of – in het geval van geïntegreerd middelenbeheer – bij de schatkist van de Rijksoverheid. De looptijd van een deposito kan variëren van een dag (zogeheten daggeld) tot meerdere jaren.
Engelse benaming voor Nederlandse staatsleningen.
Dutch Treasury Certificates (DTC’s)
Engelse benaming voor Nederlands schatkistpapier. Schuldbewijzen met een korte looptijd uitgegeven door het Rijk om tijdelijke kastekorten van het Rijk te financieren. DTC’s worden uitgegeven en verhandeld op discontobasis. DTC wordt uitgegeven in looptijden van 3 tot en met 12 maanden op vooraf vastgestelde data.
Het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de gehele collectieve sector. Dit is de optelsom van de uitstaande leningen ten laste van het Rijk, de sociale fondsen en de lokale overheid, minus de onderlinge schuldverhoudingen tussen deze drie subsectoren. De EMU-schuld is een brutoschuldbegrip.
Een portefeuille die gekenmerkt wordt door een gelijkmatig aflosprofiel dat in stand gehouden kan worden door voortdurend in één en dezelfde looptijd leningen uit te geven.
Het bundelen van publieke middelen gericht op een doelmatig kasbeheer. Publieke middelen zijn middelen die verkregen zijn bij of krachtens de wet ingestelde heffing(en).
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar. Wordt veelal aangeduid met de term vaste schuld.
In een markt met voldoende liquiditeit kunnen grote aan- en verkooporders verhandeld worden zonder dat dit een substantieel effect op de prijs (koers) heeft.
Vaste (gevestigde) en vlottende schuld van de Staat zoals die samenhangt met het artikel Financiering staatsschuld en het artikel Kasbeheer in deze begroting.
Sinds 1999 maakt de Staat gebruik van een stelsel van Primary Dealers voor de distributie en promotie van Nederlandse staatsleningen. Het stelsel bestaat uit een groep banken (op dit moment 13). Bij het samenstellen van de groep Primary Dealers wordt veel aandacht besteed aan een goede balans tussen banken die zijn gericht op de lokale, de regionale, en de mondiale markten. Deze balans is gewenst met het oog op het bereiken van een brede spreiding aan eindbeleggers in Nederlandse staatsobligaties.
Het belangrijkste doel van de samenwerking met de Primary Dealers is om de markt voor Nederlandse staatsleningen liquide te houden. Met alle Primary Dealers is een éénjarig contract aangegaan. De Primary Dealers verplichten zich om DSL’s af te nemen, te verspreiden en te promoten. Tot de verplichtingen hoort ook een maandelijkse rapportage over de verrichte activiteiten. Tegenover deze verplichtingen staat het exclusieve recht om DSL’s bij het Agentschap af te nemen en gebruik te maken van de repo- en stripfaciliteit. De Primary Dealers ontvangen daarnaast een financiële vergoeding die afhankelijk is van de afgenomen hoeveelheid DSL’s bij emissies.
Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT)
Een zelfstandige organisatie die in een wet geregelde taak uitvoert met behulp van publieke middelen.
Boekhoudkundig veronderstelde rente in begroting en meerjarencijfers.
Een renteswap is een contract tussen twee partijen waarin wordt overeengekomen om gedurende de looptijd een vaste rente te ruilen tegen een variabele rente (meestal 6 of 3 maanden).
Een instrument om de liquiditeit van staatsleningen en DTC’s te garanderen. Onder bepaalde condities kunnen Primary Dealers (en in het geval van DTC’s ook Single Market Specialists) in geval van schaarste staatsleningen of DTC’s lenen van de Staat tegen een vergoeding.
Saldo op de rekening van het Rijk bij De Nederlandsche Bank.
Een aantal geselecteerde banken die naast de Primary Dealers deelnemen aan het DTC-marktstelsel, een in 2001 op initiatief van de Nederlandse Staat gestart marktstelsel. Onderdeel van het stelsel is de quotering van DTC’s op een electronisch handelsplatform. In het stelsel nemen zowel Primary Dealers als een aantal geselecteerde banken deel, die zich Single Market Specialists mogen noemen. Naast de verplichting tot het quoteren krijgen deze partijen exclusief toegang tot de elektronische veilingen DTC’s. Ook kunnen de partijen beroep doen op een repofaciliteit voor DTC’s.
Het totaal van de uitstaande geldelijke leningen van de Staat (vaste en vlottende schuld) is de bruto staatsschuld. Leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar vormen de vaste (gevestigde) staatsschuld. Leningen met een oorspronkelijke looptijd van maximaal één jaar vormen de vlottende staatsschuld. Soms wordt een ruimere definitie gebruikt voor de vlottende staatsschuld, namelijk bestaande uit leningen met een oorspronkelijke looptijd van maximaal twee jaar. De staatsschuld is niet gelijk aan de EMU-schuld, die een breder begrip meet.
Een stripfaciliteit stelt beleggers in staat een bepaalde lening te ontbinden. Dat betekent dat de hoofdsom en elk van de coupons van de specifieke lening apart verhandeld kunnen worden. Een destripfaciliteit daarentegen biedt de mogelijkheid om een reeks van coupons aan een hoofdsom te binden en op deze manier een nieuwe lening te creëren.
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar. Wordt ook wel gevestigde schuld genoemd.
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van maximaal één jaar.