Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2009
Met deze brief informeren wij u, mede namens de ministers van EZ en LNV, over het MIRT spelregelkader en ons voornemen om het spelregelkader de komende periode te actualiseren.
De eerste ervaringen met het MIRT spelregelkader zijn positief. Hiermee hebben wij weer een belangrijke stap gezet in het proces van MIT naar MIRT.
Het MIRT spelregelkader is op 10 december 2008 per brief aan uw Kamer aangeboden.1 Het MIRT Spelregelkader beschrijft de belangrijkste processtappen die projecten en programma’s in het fysieke domein moeten doorlopen om in aanmerking te kunnen komen voor een rijksbijdrage. Hiermee is de procesgang van de programmering bij het rijk voor een ieder navolgbaar.
Het MIRT Spelregelkader is vanaf 1 januari 2009 van toepassing op alle nieuwe sectorale en gebiedsgerichte projecten en programma’s in het ruimtelijk-fysieke domein. Meer in het bijzonder gaat het om de projecten en programma’s van de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM en tijdens de gebiedsgerichte verkenning ook om de domeinen van de ministeries van LNV en EZ. Het spelregelkader is bedoeld voor gebruik binnen het rijk.
Zoals aangegeven in de brief van 10 december 2008, heeft het MIRT spelregelkader het karakter van een ontwikkelingsproces. De ontwikkeling van het MIRT is zowel gericht op verbreding (versterking van de integraliteit tussen infrastructuur, verkeer en vervoer en de andere elementen in het fysieke domein, zoals ruimte, wonen, water, economie, natuur, etc.), als op verdieping (vergelijkbare toepassing op verschillende niveaus van beleid en uitvoering).
Wij willen in deze brief inzicht geven in de ontwikkelingen binnen het MIRT spelregelkader aan de hand van de in de brief van 10 december 2008 opgenomen stappen. Dit betreft zowel de stappen die reeds zijn doorlopen (stap één tot en met vijf), als de in de komende periode nog te nemen stappen (stappen zes en zeven).
Volledigheidshalve geven we de betreffende stappen uit deze brief nogmaals weer:
• Eerste stap: bestuurlijke overleggen MIRT voorjaar 2008 – afspraak integratie samenwerkingsagenda’s VenW en ontwikkelagenda’s VROM in één gebied.
• Tweede stap: bestuurlijke overleggen MIRT najaar 2008 – aankondiging gebiedsagenda’s 2009;
• Derde stap: bestuurlijke overleggen MIRT 2009 – uitwerking gebiedsagenda’s (voorjaar 2009: bespreken eerste contouren/concept gebiedsagenda’s; en najaar 2009: vaststellen inhoud gebiedsagenda’s plus tekst en kaarten opstellen).
• Vierde stap: 2009 – bestuderen van mogelijkheden om regionale spelregels op het MIRT spelregelkader af te stemmen.
• Vijfde stap: eind 2009 evaluatie van het MIRT spelregelkader.
• Zesde stap: 2010; actualisatie spelregelkader in verband met Elverding/Ruding.
• Zevende stap: 2010 en verder; versterking samenhang met LNV en EZ. (voor zover integratie mogelijk blijkt, zal het gehele MIRT spelregelkader door alle fysieke departementen worden gehanteerd)
2. Resultaten van stap één tot en met stap vijf
Deze stappen hebben betrekking op de bestuurlijke overleggen MIRT met in het bijzonder de integratie van de samenwerkings- en ontwikkelagenda’s van de ministeries van VenW en VROM tot integrale gebiedsagenda’s. De gebiedsagenda’s gaan zelfs een stap verder, omdat naast de onderwerpen verkeer en vervoer (samenwerkingsagenda) en ruimtelijke ordening (ontwikkelagenda’s) ook de onderwerpen verstedelijking, water, natuur en landschap en bedrijvigheid in samenhang worden beschreven. Kortom, de gebiedsagenda’s hebben betrekking op het gehele ruimtelijk-fysieke domein en zijn zowel voor het rijk als voor de regio inhoudelijk richtinggevend bij het nemen van investeringsbesluiten op dit terrein in de komende jaren. De besluiten zelf worden in de bestuurlijke overleggen MIRT genomen, conform de processtappen zoals beschreven in het MIRT spelregelkader.
Voor een uiteenzetting van de resultaten van bespreking tijdens het voorjaarsoverleg en het vaststellen van de gebiedsagenda’s in het najaarsoverleg MIRT, verwijzen wij u graag naar onze brieven van 16 juni 2009 en 30 november 2009.1 Bij laatst genoemde brief vindt u tevens ter informatie de gebiedsagenda’s bijgevoegd.
Stap vier betreft het bestuderen van mogelijkheden om regionale spelregels op het MIRT spelregelkader af te stemmen.
In de afgelopen maanden is een inventarisatie uitgevoerd naar de overeenkomsten en verschillen van de regionale spelregels in relatie tot het MIRT spelregelkader.2 Uit de onderzochte gebieden (provincies, stadsregio’s, gemeenten) blijkt dat decentrale overheden in mindere of meerdere mate «eigen» spelregels hanteren. Voor infrastructuur en ruimte worden meestal aparte spelregels toegepast.
De spelregels voor de afweging van infrastructurele projecten zijn over het algemeen verder ontwikkeld dan spelregels voor de afweging van ruimtelijke projecten. De regionale spelregels voor infrastructuur kennen een duidelijke projectfasering en zijn gericht op versterking van de samenhang met andere opgaven en projecten op het gebied van verkeer en vervoer. Provincies, stadsregio’s en gemeenten zoeken daarbij naar de juiste vorm en manier van afweging die past bij de schaal van de opgave en het gebied. De verschillen zitten meestal in de gehanteerde definities, de invulling van de fasen en de besluitvormingsmomenten. Bij sommige decentrale overheden wordt bewust gekozen voor een niet geformaliseerd proces van afweging.
In vergelijking met het MIRT spelregelkader valt op dat de doelen en planningshorizon van de decentrale overheden redelijk overeenkomen. Het gebruik van methodieken loopt echter nogal uiteen. Daar waar de regionale «spelregels» aansluiten bij de rijkssystematiek zijn deze grotendeels nog gebaseerd op het «oude» MIT spelregelkader. Een aantal decentrale overheden, zoals de provincie Groningen, heeft in navolging van het rijk de spelregels reeds aangepast aan de meer integrale benadering zoals het MIRT spelregelkader.
Stap vijf is een eerste evaluatie van het MIRT spelregelkader. Hiertoe is een quick scan uitgevoerd naar de ervaringen die zijn opgedaan met de toepassing van het MIRT spelregelkader.1
In drie ronde tafelgesprekken is met verschillende soorten gebruikers (beleidsambtenaren, gebiedscoördinatoren en projectleiders) van zowel rijk, decentrale overheden als koepelorganisaties gesproken.
In de gesprekken is zowel gekeken naar het MIRT spelregelkader zelf, als naar het ambtelijke en bestuurlijke proces van afweging en de bijdrage aan gebiedsdoelen. Tijdens de gesprekken zijn de volgende vragen aan de orde gekomen:
• Ten aanzien van het MIRT spelregelkader zelf (eerste niveau) was de belangrijkste onderzoeksvraag of het spelregelkader als consistent, correct en compleet wordt ervaren.
• Ten aanzien van het proces (tweede niveau) was de vraag of toepassing van het MIRT spelregelkader tot verbetering van de procesgang leidt.
• Ten aanzien van de doelen (derde niveau) is de vraag of het MIRT spelregelkader bijdraagt aan de beoogde doelen van gebieds- en infrastructuurontwikkeling.
De conclusie voor wat betreft het eerste niveau is dat het MIRT spelregelkader op zichzelf genomen voldoet en als consistent, correct en compleet wordt ervaren. Daar past wel de kanttekening bij dat het MIRT spelregelkader bij veel bestuurders en ambtenaren nog maar beperkt bekend is.
Als één van de voornaamste knelpunten wordt de toepassing van het instrumentarium ervaren, zoals de Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (verder: MKBA). De indruk van de gebruikers is dat het instrumentarium veelal nog op het oude MIT spelregelkader is gebaseerd en daardoor als «sectoraal» wordt ervaren. Het MIRT spelregelkader gaat echter uit van een gebiedsgerichte benadering waarin gebiedsopgaven en niet de afzonderlijke knelpunten (zoals een verkeersknelpunt) centraal staan. Het blijkt dat met name het uitvoeren van een MKBA op het niveau van de gehele gebiedsopgave met de huidige methodieken een zeer lastige klus is. Wij zijn daarom zeer benieuwd naar de uitkomsten van de studie van het CPB en het PBL naar dit onderwerp.
De conclusies voor wat betreft het tweede niveau wijzen erop dat de kwaliteit van de procesgang als gevolg van het MIRT spelregelkader verbetert. Vooral de grotere bereidheid aan rijkszijde om projecten en investeringen beter op elkaar af te stemmen wordt als positief ervaren. Verder prikkelt het gebruik van het MIRT spelregelkader het rijk en de decentrale overheden tot het vinden van een gezamenlijke gedragen probleemanalyse, ambitieniveau en aanpak. Tegelijkertijd wordt in de gesprekken geconstateerd dat de praktijk nog wel eens weerbarstig is. Naarmate men dichter bij de afweging en besluitvorming komt, wordt de neiging groter om op «oude» patronen en werkwijzen terug te vallen. Niettemin worden mede op basis van de activiteiten in het kader van Sneller&Beter al goede resultaten bereikt bij lopende projecten.
Op het derde niveau van evaluatie kunnen, gezien de korte periode waarmee met het spelregelkader gewerkt wordt, nog maar zeer beperkt uitspraken worden gedaan. Er zijn op dit moment alleen nog maar verkenningen gestart onder het «regiem» van het MIRT spelregelkader en deze kunnen nog niet beoordeeld worden op het realiseren van gebiedsdoelen. Op basis van de eerste ervaringen met de lopende verkenningen kan wel worden geconcludeerd dat er in de verkenningfase meer aandacht is voor integraliteit in de gebiedsopgave. Het gezamenlijk vaststellen van de gebiedsdoelen en het ambitieniveau is niet altijd gemakkelijk, maar leidt wel tot een beter begrip van elkaars posities en naar verwachting tot een stabieler proces.
2.4 Conclusies naar aanleiding van stap vier en vijf
Uit de inventarisatie van de wisselwerking tussen regionale spelregelkaders en het MIRT spelregelkader komen de gezamenlijke uitgangspunten naar voren die kunnen worden gehanteerd om regionale «spelregels» en het MIRT spelregelkader beter op elkaar af te stemmen. Uit de inventarisatie is tevens gebleken dat er een grote bereidheid is om van elkaar te leren en vooral in de praktijk samen op te trekken. Dit biedt naar onze mening de beste garantie dat de sterke kanten van de verschillende werkwijzen (zowel aan rijks- als aan regionale zijde) in lopende processen van gebieds- en sectorale ontwikkelingen kunnen worden toegepast. Op basis van de inventarisatie naar de wisselwerking tussen regionale spelregels en het MIRT spelregelkader concluderen wij dat de ontwikkelrichting van het MIRT spelregelkader brede ondersteuning heeft.
Naar aanleiding van de quick scan (stap vijf) concluderen wij dat het gebruik van het MIRT spelregelkader voldoet. Wij constateren dat door veel betrokkenen wordt gepleit het MIRT spelregelkader niet substantieel te wijzigen, temeer daar aanpassing eerder tot verwarring dan tot verduidelijking zou leiden.
Een uitzondering hierop betreft het nader uitwerken van het domein «water» in het MIRT spelregelkader. Dit naar aanleiding van besluitvorming in de Ministeriële Stuurgroep voor het Deltaprogramma om het MIRT als uitgangspunt te hanteren voor alle uitvoeringsgeoriënteerde activiteiten die onder het Deltaprogramma worden gebracht. Hierbij speelt dat binnen het Deltaprogramma er veel projecten zijn die pas op de langere termijn tot concrete uitvoering zullen komen, maar wel invloed hebben op de ruimtelijke afweging van nu. In paragraaf 5 en 6 zullen wij op dit vraagstuk terug komen. Daarnaast zijn de ontwikkelingen in het kader van Sneller&Beter van dien aard dat verwerking van de nieuwste inzichten noodzakelijk wordt geacht. Met name deze aspecten zullen in de actualisatie van het MIRT spelregelkader nadere invulling krijgen. Hier gaan wij in paragraaf 6 van deze brief ook nader op in.
Zoals hierboven en in de brief van 10 december 2008 is aangegeven, zijn wij voornemens de komende periode een aantal betekenisvolle stappen te zetten in de doorontwikkeling van het MIRT spelregelkader. Deze stappen zijn zowel gericht op de verdere verbreding als verdieping van het MIRT spelregelkader.
In het kader van de verbreding is het vooral van belang dat het MIRT spelregelkader actief wordt toegepast. De verbreding zal op verschillende manieren worden vormgegeven. Te denken valt aan het creëren van gelegenheden waar actief ervaringen en best practices worden uitgewisseld, het organiseren van masterclasses voor bestuurders en het actief aanbieden van ondersteunings- en aanjaagteams. Uitgangspunt hierbij is vooral het gezamenlijk leren. Dit zal in nauwe samenwerking gebeuren met Sneller&Beter, van waaruit inmiddels vele initiatieven in ontwikkeling zijn.
De verdieping zal het komende jaar vooral gezocht worden in de doorontwikkeling van het instrumentarium. Bezien wordt hoe de decentrale overheden hierbij betrokken gaan worden. Prioriteit ligt bij de ontwikkeling en toepassing van MKBA’s binnen de gebiedsgerichte aanpak van het MIRT.
Op 1 december 2009 is aan uw Kamer de werkwijzer «Maatschappelijke Kosten Batenanalyse van Integrale Gebiedsontwikkeling» aangeboden.1 Deze werkwijzer MKBA reikt oplossingen aan voor belangrijke methodologische vraagstukken op het terrein van integrale gebiedsontwikkeling. In 2010 zal deze werkwijzer, samen met de werkwijzer «OEI2 bij MIT» worden samengevoegd tot een werkwijzer«OEI bij MIRT». In deze nieuwe werkwijzer zullen ook de inzichten worden verwerkt die voortkomen uit de reflectie op het MKBA-instrument, zoals eerder aan uw Kamer toegezegd.
Een derde stap in de doorontwikkeling, naast de voorgenomen verbreding en verdieping, is het versterken van de samenhang met de gebiedsagenda’s. De gebiedsagenda’s zullen zich steeds meer ontwikkelen tot documenten die als basis kunnen fungeren voor de opname van geselecteerde en geprioriteerde projecten in het MIRT.
In onderstaande paragrafen wordt op een aantal ontwikkelingen in het bijzonder nader ingegaan, te weten: de status van de gebiedsagenda’s en het hiermede verband houdende «MIRT onderzoek». Tevens zal de samenhang met (het procesontwerp van) Sneller&Beter nader worden toegelicht. Het zijn met name deze en de reeds benoemde ontwikkelingen op het gebied van «water», die in de actualisatie van het spelregelkader de komende periode vorm zullen krijgen (stap zes).
4. Status van de gebiedsagenda’s binnen het MIRT proces
In de afgelopen bestuurlijke overleggen MIRT is de eerste generatie gebiedsagenda’s voor de acht regio’s vastgesteld.3 Deze gebiedsagenda’s zijn u als bijlage bij de brief over de uitkomsten van de bestuurlijke overleggen MIRT van het najaar 2009 toegezonden. Met de regio zijn afspraken gemaakt over het invullen van de nog openstaande punten in de gebiedsagenda’s. Op dit moment verschillen de gebiedsagenda’s nog qua lange termijn visie en mate van uitwerking.
De gebiedsagenda’s zijn bedoeld als agenderend gebruiksinstrument voor de bestuurlijke overleggen MIRT. Op basis van de gebiedsagenda’s worden in het bestuurlijk overleg MIRT keuzes gemaakt, prioriteiten gesteld en besluiten genomen (bijvoorbeeld het nemen van een initiatief tot het starten van een MIRT-verkenning). Bij de vaststelling van de eerste generatie gebiedsagenda’s tijdens de bestuurlijke overleggen MIRT dit najaar, is afgesproken dat deze de basis gaan vormen voor het bespreken van onderwerpen en het maken van concrete (financiële) afspraken daarover in de komende jaren.
De gebiedsagenda’s zijn dynamisch; de tijdshorizon schuift met de kalender mee. Dit vraagt om een periodieke update van de agenda. Gelet op de functie en het karakter van de gebiedsagenda’s is in overleg met de decentrale overheden besloten de gebiedsagenda’s géén formele status te geven. Het eerste deel met de visie, ontwikkelrichting en opgaven is vastgesteld voor langere tijd, maar met name het tweede deel met de programmatische uitwerkingen zal regelmatig moeten worden geactualiseerd.
Deze gebiedsagenda’s zijn de eerste generatie. Sommige gebiedsagenda’s zijn in de ogen van rijk en regio (vrijwel) klaar om de functie te vervullen in het bestuurlijk overleg MIRT, andere gebiedsagenda’s behoeven nog een duidelijke inhoudelijke slag, die wij komend voorjaar willen maken. Procesmatig zal onze aandacht uitgaan naar de functie van de gebiedsagenda’s in het bestuurlijk overleg MIRT. Onze doelstelling is om de gebiedsagenda’s structurerend te laten zijn voor dit overleg. De wijze waarop we deze doelstelling vorm zullen geven krijgt nadrukkelijk plaats in de komende maanden uit te voeren actualisatie van het MIRT spelregelkader. Hierbij is van belang dat rijk en decentrale overheden ervan overtuigd zijn dat de gebiedsagenda’s niet zozeer een (eenmalig) product zijn, maar veel meer als een proces moeten worden gezien dat continu aandacht behoeft.
Zoals eerder beschreven, is het MIRT spelregelkader een beschrijving van de belangrijkste processtappen die een project moet doorlopen om in aanmerking te kunnen komen voor een rijksbijdrage. In de kern gaat het dus om het uitwerken van opgaven en/of problemen die uitmonden in concrete investeringsbeslissingen (sectoraal of integraal).
De situatie kan zich voordoen dat een opgave en/of probleem in bijvoorbeeld de gebiedsagenda’s nog niet voldoende is afgebakend in omvang, tijd of doel om een MIRT verkenning voor te starten, maar dat de opgave wel dusdanig interessant en belangrijk wordt geacht dat nader onderzoek wenselijk is. In dat geval kan besloten worden tot een zogenaamd «MIRT onderzoek». Deze aanvulling op het MIRT proces is met name geschikt voor een gezamenlijk lange termijnonderzoek, waarbij de in het MIRT onderzoek te kiezen ontwikkelrichting voor de opgave relevant is voor projecten die op de korte termijn spelen. Een onderzoek gericht op de langere termijn is voor met name het in kaart brengen van de ruimtelijke opgaven en het Deltaprogramma van belang. Hierbij wordt opgemerkt dat het Deltaprogramma naast projecten die tot investeringen zullen leiden ook projecten bevat die tot beleidsbesluiten en/of regelgeving leiden.
In onze optiek dient een MIRT onderzoek dus om een ruimtelijke opgave die in de gebiedsagenda’s wordt geïdentificeerd scherp(er) te krijgen. Een ruimtelijke opgave wordt in dit verband opgevat als een (fysieke) opgave op het terrein van ruimtelijke ontwikkeling, wonen, water, natuur, mobiliteit, klimaat, etc. Een «opgave» kan in dit verband ook zijn: een ambitie of samenstel van opgaven, problemen en/of het inzichtelijk maken van deze opgave(n) en hun samenhang. Van belang is wel dat bij de aanvang van een MIRT onderzoek expliciet wordt gemaakt op welke termijn (scope) het MIRT onderzoek betrekking heeft. Tot het uitvoeren van een MIRT onderzoek wordt besloten in het bestuurlijk overleg MIRT. Dit onderzoek leidt niet tot een concrete investeringsbeslissing, maar vormt een verdieping van de gebiedsagenda. In algemene zin kan een MIRT onderzoek input vormen voor beleid, wetgeving en normen. Een MIRT onderzoek (of onderdelen daaruit) kan na besluitvorming in het bestuurlijk overleg daarnaast ook – via de verdieping van de gebiedsagenda – leiden tot een startbeslissing voor een verkenning (sectoraal of integraal).
In het te actualiseren MIRT spelregelkader zal het MIRT onderzoek nader worden omschreven. Hierbij dient overigens te worden opgemerkt dat het MIRT onderzoek formeel geen onderdeel zal uitmaken van de besluitvormingsstappen van het MIRT spelregelkader.
6. Samenhang met het programma Sneller&Beter
Op 21 april 2008 heeft de Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten het advies «Sneller en Beter» uitgebracht. In het huidige MIRT spelregelkader zijn de hoofdlijnen van dit advies reeds meegenomen. Het afgelopen jaar is het Commissieadvies verder uitgewerkt en concreet gemaakt in onder andere een Ontwerpvoorstel voor de nieuwe Tracéwet en een procesontwerp Sneller&Beter. Daarnaast heeft Sneller&Beter een aantal andere producten en instrumenten opgeleverd die reeds gebruikt worden in de praktijk, zoals bijvoorbeeld de Code publieksparticipatie. Hoewel de hoofdlijnen van het MIRT spelregelkader nog steeds voldoen, leidt de uitwerking van Sneller&Beter op onderdelen van het MIRT spelregelkader wel tot aanvullingen en aanscherpingen, die nu al meegenomen kunnen worden. Daarbij gaat het met name om de verkenningsfase. Hieronder gaan wij in op de belangrijkste punten.
Het MIRT spelregelkader is van toepassing op zowel eenvoudige sectorale opgaven als meer complexe en integrale opgaven waarvoor een structuurvisie opgesteld moet worden. In Sneller&Beter is nader gespecificeerd voor welke opgave in de verkenningsfase een structuurvisie opgesteld moet worden en wat die keuze vervolgens betekent voor de aanpak en te doorlopen stappen van de verkenning. De stappen in de verkenningsfase zijn daarbij dusdanig ingericht dat een verkenning (met structuurvisie) in maximaal twee jaar kan worden doorlopen. Tussenresultaten zijn expliciet gekoppeld aan de halfjaarlijkse bestuurlijke overleggen MIRT. Voor de belangrijkste bestuurlijke besluiten (startbeslissing en voorkeursbeslissing) worden de informatieprofielen in het MIRT spelregelkader aangevuld en meer gedetailleerd.
Verder wordt vanuit Sneller&Beter gedetailleerder invulling gegeven aan het trechteringsproces dat nodig is om van (gebieds)opgaven naar te komen tot voorkeursoplossingen. Er wordt onder andere een startfase toegevoegd, als eerste stap van de verkenning. In de startfase worden de opgave en voorgestelde aanpak verder verdiept in overleg met betrokken partijen in de omgeving. Een zorgvuldige startfase is nodig om vanaf het begin de opgaven en belangen in het gebied volledig in beeld te krijgen, voordat naar oplossingen wordt gezocht. De Zevensprong van Verdaas wordt hier als instrument bij ingezet. Andere belangrijke toevoeging in het trechteringsproces betreft het gebruik van vuistregels voor zinvolle effectbepaling. Op basis van deze vuistregels wordt een nadere invulling gegeven aan de selectiecriteria voor zeefmoment 1. selectie van kansrijke oplossingsrichtingen en zeefmoment 2. keuze voor een voorkeursalternatief.
Tot slot wordt aan het einde van de realisatiefase een opleveringstoets geïntroduceerd. Met de opleveringstoets wordt bepaald of het gerealiseerde project voldoet aan de gestelde normen voor lucht, geluid en natuur. Voor de opleveringstoets wordt aangesloten bij deels in ontwikkeling zijnde programma’s voor geluid, lucht en natuur.
7. Vervolgstappen MIRT spelregelkader (stap zes en zeven)
Zoals aangegeven heeft het MIRT spelregelkader het karakter van een ontwikkelproces. De eerstvolgende stap (stap zes) betreft de actualisatie van het spelregelkader, langs de in deze brief geschetste contouren (w.o. de hoofdlijnen procesontwerp Sneller&Beter en een nadere uitwerking van het MIRT onderzoek). Deze zal uitgevoerd worden in de vorm van een herdruk van de uitgave van het MIRT spelregelkader met een aantal aanpassingen en actualisaties. De essentie van het MIRT spelregelkader zal evenwel niet wijzigen. Wij zijn voornemens de actualisatie vóór de zomer van 2010 naar uw Kamer te sturen.
Het eindbeeld (stap zeven) blijft onveranderd, namelijk dat zal worden bezien in welke mate (delen van) kaders en richtlijnen op het terrein van natuur, recreatie en bedrijventerreinen kunnen worden geïntegreerd in het MIRT spelregelkader. De samenwerking met LNV en EZ zal voor dit doel worden versterkt.
De hoofdlijnen van (het procesontwerp) Sneller&Beter worden meegenomen in de actualisatie van het MIRT spelregelkader en een eerste versie van de handreiking MIRT verkenningen in het voorjaar van 2010.
Begin 2011 wordt de nieuwe Tracéwet ingevoerd en worden een geheel vernieuwd MIRT spelregelkader en een definitieve handreiking MIRT verkenningen uitgebracht. Dan zal het gedachtegoed van Sneller&Beter en de daaruit voortgekomen bevindingen en instrumenten volledig zijn geïntegreerd in het MIRT.
«Regionale Spelregelkaders», een onderzoek naar overeenkomsten en verschillen met het MIRT spelregelkader», uitgevoerd door Berenschot in opdracht van het ministerie van VenW.
«Evaluatie MIRT spelregelkader», uitgevoerd door Berenschot in opdracht van het ministerie van VenW.
Noord Nederland, Oost Nederland, Limburg, Brabant, Zeeland, Zuidvleugel, Utrecht en Noord-West Nederland.