Vastgesteld 16 november 2009
De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet betreffende Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging van verdragen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Inhoudelijk hebben deze leden geen opmerkingen bij het voorstel van wet. Deze leden vragen of het wenselijk is om nog met meer goedkeuringsvoorstellen te komen. Deze leden zijn van mening dat het de duidelijkheid dient als er nog eenmalig een allesomvattend goedkeuringsvoorstel komt.
Bij verdragen die voor de Nederlandse Antillen van toepassing zijn en van toepassing blijven op de BES-eilanden, verschuift de uitvoeringsverantwoordelijkheid van de Nederlandse Antillen naar Nederland. Bij de verdragen die voor de Nederlandse Antillen zijn bekrachtigd, wordt geacht voldoende Nederlands-Antilliaanse uitvoeringswetgeving aanwezig te zijn (3. Uitvoeringswetgeving). De Raad van State merkt terecht op dat in de toelichting in de meeste gevallen niet ingegaan wordt op de vraag of de verdragen waarvoor goedkeuring wordt gevraagd, gevolgen zullen hebben voor wetgeving en bestuur in de openbare lichamen. (32 047-4, 4. Gevolgen voor wetgeving en bestuur, onder a.). Voor het op de Nederlandse Antillen geldigheid hebbende Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (16 januari 1992, Verdrag van Valletta), ontbreekt de noodzakelijke Nederlands-Antilliaanse wetgeving. Is er een inventarisatie te geven van de op de BES-eilanden geldende wetgeving waarbij geen uitvoeringswetgeving bestaat? Op welke termijn zal gewerkt gaan worden aan deze noodzakelijke uitvoeringswetgeving?
Internationale verdragen die alleen in Nederland gelding hebben, maar niet op de BES-eilanden zullen op een bepaald moment wel geldig moeten worden op de BES-eilanden. Voorbeelden: Weens Koopverdrag / United Nations Convention on contracts for the international sales of goods (CISG); Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, Raad van Europa 25 juni 1992; Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden, Raad van Europa 1 februari 1995; Europees Handvest inzake lokale autonomie, Raad van Europa 15 oktober 1985. Kan de regering een termijn geven waarop deze verdragen geldig zullen worden op de BES eilanden?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet houdende goedkeuring van verdragen met het oog deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba en van het voornemen tot opzegging van verdragen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Zij hebben hierover echter wel een aantal vragen, waarvan sommige van zeer principiële aard. Met name van de wenselijkheid en noodzaak om na de toetreding van de BES-eilanden binnen het land Nederland twee verschillende verdragsregimes te hanteren, zijn zij nog allerminst overtuigd.
Deze leden constateren dat de aansluiting van de BES-eilanden bij Nederland volgens de regering niet inhoudt dat alle thans voor Nederland, maar niet voor de Nederlandse Antillen, geldende verdragen van toepassing moeten worden op de BES-eilanden, en omgekeerd, dat de verdragen die nu voor de Ned. Antillen, maar niet voor Nederland gelden, straks niet meer op de BES-eilanden van kracht zullen zijn. Het op 23 mei 1969 te Wenen tot stand gekomen Verdrag van Wenen zou volgens de regering ruimte laten om territoriale beperkingen te creëren ten aanzien van de toepasselijkheid van die verdragen. De regering draagt in dit opzicht verdragen die wel gelden voor Nederland maar niet voor de Nederlandse Antillen en Aruba aan als voorbeeld. De leden van de PvdA-fractie vragen of deze voorbeelden inderdaad demonstreren dat voor Nederland geldende verdragen niet perse hoeven te gaan gelden voor de BES-eilanden. Nu de BES-eilanden onderdeel gaan worden van het «land» Nederland is er namelijk sprake van een nieuwe situatie die nooit heeft gegolden voor de Nederlandse Antillen of Aruba. Deze leden willen graag een toelichting van de regering waarom en op welke wijze op basis van het verdrag van Wenen besloten kan worden besloten bepaalde verdragen wel voor het Europese deel van Nederland te laten gelden, maar niet voor het Caribische deel van Nederland, te weten de BES-eilanden, én omgekeerd.
Zij constateren verder dat er parlementaire goedkeuring gevraagd wordt om vijf verdragen die strekken tot bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie, ook voor de BES-eilanden van toepassing te verklaren. Ondanks dat deze verdragen niet beoogd zijn om ook werking te hebben buiten de EU is het volgens de regering toch mogelijk om ze toe te passen op de BES-eilanden, omdat de verdragen geen bepalingen bevatten die de gelding ervan beperken tot het Europese gebied. Deze leden vragen of de verdragen in kwestie zonder aanpassing toegepast kunnen worden op de BES-eilanden of dat er wijzigingen te verwachten zijn. Zij vragen verder wat de reactie van de regering is op de opmerking van de Raad van State dat het EU-Hof geen kennis kan nemen van prejudiciële vragen over een van de verdragen als die gesteld worden door een rechter op de BES-eilanden.
Graag zouden deze leden tot slot alsnog een nadere beschouwing ontvangen over alle mogelijke complicaties, zowel juridische als bestuurlijke, van het straks van kracht wordende verschil in verdragsregimes tussen twee territoria binnen het land Nederland, waarbij onder andere te denken valt aan de toegang tot het EU-Hof te Luxemburg en tot het EVRM-Hof te Straatsburg en de werking van jurisprudentie (mede) gebaseerd op (verschillende) internationale verdragen. Graag zouden zij tevens vernemen hoe de regering in de praktijk met deze complicaties denkt om te (kunnen) gaan.
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Voorzitter, Van Gent (GL), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), Van Velzen (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Hijum (CDA), Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Ortega-Martijn (CU), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Lempens (SP), Ouwehand (PvdD), Kuiken (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en de Rouwe (CDA).
Plv. leden: Ten Broeke (VVD), Halsema (GL), Van Leeuwen (SP), Van der Vlies (SGP), Zijlstra (VVD), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Poppe (SP), Vacature (CDA), Blom (PvdA), Vacature (CDA), Van Miltenburg (VVD), Spekman (PvdA), Vacature (CDA), Voordewind (CU), Graus (PVV), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Kalma (PvdA), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Vacature (CDA).