Ontvangen 18 januari 2010
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
De considerans komt te luiden: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de regeringen van de landen van het Koninkrijk en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten binnen het Koninkrijk willen samenwerken door inrichting van één rechterlijke organisatie voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat zij deze samenwerking onderling willen regelen in een rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk en dat de regeringen van de landen van het Koninkrijk en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten instemmen met de inhoud van deze regeling;.
Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Rechters, rechterlijke ambtenaren in opleiding, gerechtsambtenaren, buitengriffiers en de directeur bedrijfsvoering zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijk karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens zover enig wettelijk voorschrift tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
Artikel 15, derde lid, eerste volzin, komt te luiden: Het Hof zetelt in elk van de landen.
In artikel 22 wordt onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot vijfde, zesde en zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Een daartoe door het bestuur van het Hof aangewezen lid van het bestuur voert regelmatig overleg met de vestigingsgriffiers.
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van toepassing op plaatsvervangend leden van het Hof en rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg met uitzondering van de onderdelen i en j en onderdeel f voor zover het betreft het lidmaatschap van de Raad van State van het Koninkrijk.
2. Aan artikel 26 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het bestuur van het Hof houdt een register bij waarin de in het derde lid bedoelde betrekkingen zijn opgenomen. Het register ligt ter inzage bij het Hof en de gerechten in eerste aanleg.
In artikel 29, vijfde lid, wordt «geen salaris of slechts een daarbij te bepalen gedeelte van het salaris zal worden genoten» vervangen door: geen inkomsten uit deze dienstbetrekking zullen worden genoten of slechts een daarbij te bepalen gedeelte van deze inkomsten zal worden genoten.
De laatste twee leden van artikel 34 worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.
Artikel 39 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen regels worden gesteld over de behandeling van klachten over gedragingen van rechters.
Over het voorstel van rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie bestond op het moment van indiening van het voorstel geen overeenstemming met Aruba. In de memorie van toelichting wordt hierop ingegaan en is tevens aangegeven dat het voorstel voor wat Aruba betreft is gebaseerd op artikel 43, tweede lid, juncto artikel 14 van het Statuut. Voor de overige betrokkenen is het voorstel gebaseerd op artikel 38, tweede lid, van het Statuut.
Op 7 juli 2009, enkele dagen na de besluitvorming door de Rijksministerraad over het voorstel, zond de Gevolmachtigde Minister van Aruba een brief aan de voorzitter van de raad. Hierin gaf hij namens de regering van Aruba te kennen toch met het voorstel te kunnen instemmen indien een beperkt aantal wijzigingen in het voorstel konden worden aangebracht. De door Aruba gewenste wijzigingen hadden betrekking op de zetel van het Hof, het overleg tussen een vertegenwoordiger van het bestuur en de vestigingsgriffiers en de beoordeling van de vestigingsgriffiers. Over de voorgestelde wijzigingen was al gesproken in de vergadering van de Rijksministerraad en tijdens het voortgezet overleg van 3 juli 2009 als bedoeld in artikel 12 van het Statuut dat op verzoek van de Gevolmachtigde Ministers van Aruba en van de Nederlandse Antillen plaatsvond. De voorzitter van de Rijksministerraad suggereerde toen, gehoord de bezwaren van Aruba tegen het voorstel, enkele wijzigingen in het voorstel aan te brengen die overeen komen met de in de brief van 7 juli voorgestelde wijzigingen. Tijdens het voortgezet overleg werd reeds duidelijk dat deze wijzigingen – die geen afbreuk doen aan het voorgestelde organisatiemodel van het Hof – acceptabel waren voor de regering van Nederland en van de Nederlandse Antillen als dat zou betekenen dat Aruba hierdoor volledig en onvoorwaardelijk met het voorstel zou instemmen. Het verdient immers de voorkeur als voor elk van de landen van het Koninkrijk de rechterlijke macht in het Caribische deel van het Koninkrijk op grond van onderlinge overeenstemming is geregeld.
De onderdelen A, C en D van onderhavige nota van wijziging beogen de hiervoor bedoelde wijzigingen in het wetsvoorstel aan te brengen. Met deze wijzigingen is komen vast te staan dat Aruba onvoorwaardelijk instemt met het wetsvoorstel. Er is derhalve geen reden meer om het wetsvoorstel voor Aruba op de daarvoor in de memorie van toelichting en het nader rapport aangevoerde gronden nog langer te baseren op artikel 43, tweede lid, jo. 14 van het Statuut. De nota van wijziging bewerkstelligt dat het voorstel nu ook voor Aruba zijn grondslag vindt in artikel 38, tweede lid, van het Statuut. Voorts bevat de nota van wijziging enkele aanpassingen naar aanleiding van de verslagen van de Tweede Kamer, van de Staten van de Nederlandse Antillen en van de Staten van Aruba over het voorstel en een aanpassing van technische aard. De wijzigingen worden mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingediend.
De voorgestelde tekst voor de considerans brengt tot uitdrukking dat over het voorstel overeenstemming tussen de regeringen van de landen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten bestaat en dat het voorstel uitsluitend is gebaseerd op artikel 38, tweede lid, van het Statuut.
Het voorstel kent niet een algemene geheimhoudingsverplichting voor rechters en gerechtsambtenaren. Deze bepaling voorziet daarin.
Dit onderdeel wijzigt artikel 15, derde lid. De gewijzigde bepaling regelt dat het Hof zetelt in elk van de landen. De voorgestelde wijziging heeft geen gevolgen voor de huisvesting van de centrale Hoforganisatie. Die blijft dus gehuisvest op Curaçao. Bij de in artikel 65 van het voorstel voorgeschreven evaluatie zal worden bezien of er aanleiding is de centrale Hoforganisatie of onderdelen daarvan te verplaatsen naar één van de andere landen.
Het voorgestelde nieuwe vierde lid van artikel 22 schrijft voor dat geregeld overleg plaatsvindt tussen een vertegenwoordiger van het bestuur en de vestigingsgriffiers. In de memorie van toelichting is ingegaan op de nieuwe organisatie van de griffie. Er zal sprake zijn van één griffie met vestigingen in elk van de landen. Om voldoende zicht te houden op de belangen van de verschillende vestigingen was al geregeld dat de vestigingsgriffiers worden uitgenodigd voor vergaderingen van het bestuur, tenzij dat niet functioneel is. Hieraan wordt toegevoegd een regulier overleg van een vertegenwoordiger van het bestuur met de vestigingsgriffiers. In dit overleg zullen zaken die de griffie aangaan centraal staan.
Praktisch gesproken zal de aansturing van de onderscheiden griffiekantoren en Gerechten in eerste aanleg in handen zijn van de vice-president die woont en werkt in het desbetreffende land. Het ligt voor de hand dat hij tevens is belast met de beoordeling van de vestigingsgriffier. Hij is immers degene die het beste zicht heeft op het functioneren van de griffier. Voor Bonaire waar geen vice-president aanwezig is, zal de vice-president die woont en werkt op Curaçao de vestigingsgriffier beoordelen. Op Saba en Sint Eustatius zullen vooralsnog geen griffiekantoren worden gevestigd. Deze eilanden zullen vanuit Sint Maarten worden bediend.
Op grond van het voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 26 gelden de onverenigbare betrekkingen niet alleen voor de gewone leden van het Hof maar ook voor de plaatsvervangend leden en de rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg. Daarop zijn enkele uitzonderingen gemaakt die worden gerechtvaardigd door het feit dat de positie van de plaatsvervangers een wat andere is dan die van de gewone leden van het Hof. De uitzonderingen maken het mogelijk de huidige praktijk te handhaven dat leden van de Raad van State als plaatsvervangend lid kunnen worden ingezet voor de bestuursrechtspraak. Tevens is het wenselijk de mogelijkheid te behouden dat ambtenaren en rechtshulpverleners de gelegenheid hebben zich door middel van een plaatsvervangend lidmaatschap te oriënteren op een mogelijke overgang naar de rechterlijke macht.
In het voorgestelde vierde lid is een regeling getroffen voor de registratie en openbaarmaking van nevenfuncties.
Deze wijziging beoogt te bewerkstelligen dat in beginsel alle inkomsten als rechter kunnen worden ingehouden of gekort gedurende een schorsing. Het is mogelijk dat er naast het salaris toeslagen worden betaald. Het is niet wenselijk dat het niet mogelijk is de toeslagen in te houden of te korten.
Het is wenselijk de mogelijkheid te hebben regels te stellen over de interne behandeling van klachten over gedragingen van rechters. Het voornemen bestaat hiervoor regels op te nemen in de algemene maatregel van rijksbestuur waarin ook de rechtspositie van rechters wordt geregeld.