Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2012
Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone (32 002) op 13 juni jl. (Handelingen II 2011/12, nr. 95, behandeling Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet) heb ik de heer Van Gerven toegezegd informatie te verstrekken over de brief van de Eurocommissarissen Damanaki en Potočnik van 23 juli 2010 in relatie tot de 12 mijlszone. Daarnaast heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de veroordelingen door het Hof van Justitie van de Europese Unie in 1998 en 2005 en de mogelijkheid van een boete van 3,7 miljoen euro. Met deze brief geef ik invulling aan mijn toezeggingen.
Bij de nota naar aanleiding van het verslag van 23 december 2009 (32 002, 6) is als bijlage gevoegd een brief van de eurocommissaris voor visserijzaken, de heer Borg, van 24 maart 2009. In deze brief is gesteld dat maatregelen betreffende visserijactiviteiten onder het bereik van het gemeenschappelijk visserijbeleid vallen en dat de Europese Unie hier een exclusieve bevoegdheid heeft. De Europese Commissie stelt dat deze exclusieve bevoegdheid zich ook uitstrekt tot het reguleren van visserijactiviteiten ter bescherming van natuurwaarden, inclusief die ter bescherming van Natura 2000-gebieden in de Noordzee.
Op 10 juni 2010 heeft de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij mevrouw Damanaki en de heer Potočnik, onder verwijzing naar de brief van de heer Borg, aandacht gevraagd voor de gevolgen van de visie van de Europese Commissie, zoals verwoord in de brief van de heer Borg, voor de regulering van visserijactiviteiten in de 12-mijlszone. In dit verband moet de antwoordbrief van de eurocommissarissen Damanaki en Potočnik van 23 juli 2010 worden gelezen. Bijgaand treft u de brief van de toenmalige Minister van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit van 10 juni 2010 aan1). Ik verwijs u in het bijzonder naar pagina twee van de brief.
De tweede toezegging betreft het verstrekken van informatie over de eerdere veroordelingen van Nederland en het boetebeleid van de Europese Commissie.
Op 19 mei 1998 is door het Europese Hof van Justitie vastgesteld dat Nederland in gebreke was gebleven bij het aanwijzen van voldoende speciale beschermingszones.2 Het Hof stelde vast dat het aantal en de totale oppervlakte van de gebieden die Nederland had aangewezen kennelijk kleiner waren dan het aantal en de totale oppervlakte van de gebieden die daarvoor in aanmerking kwamen.
De tweede veroordeling was naar aanleiding van een ingebrekestelling van 24 oktober 2000 door de Europese Commissie inzake een onvolkomen implementatie van de Habitatrichtlijn. In het arrest van 14 april 2005 van het Europese Hof van Justitie, stelde het Hof vast dat de toen in Nederland geldende wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen een onvoldoende en deels onjuiste omzetting van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn omvatten.3
Dat de werkingssfeer van de Habitatrichtlijn zich ook uitstrekt tot de EEZ, is door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevestigd in een arrest van 20 oktober 20054. Het Hof overwoog dat wanneer
lidstaten soevereine rechten uitoefenen in hun EEZ en op het continentaal plat, de Habitatrichtlijn in die mate van toepassing is buiten de territoriale wateren van de lidstaten.
Als een lidstaat een uitspraak van het Europese Hof niet naleeft, kan de Commissie de zaak weer voor het Hof brengen en een geldelijke sanctie vorderen (dit volgt uit artikel 260 van het EU-werkingsverdrag). De geldelijke sancties die de Commissie kan vorderen, zijn een boete (ook wel «forfaitaire som» genoemd) of een dwangsom. De Commissie bepaalt zelf welke boete en/of dwangsom volgens haar passend is. In de mededeling van de Europese Commissie uit 2005 (SEC(2005) 1658) staan de criteria voor de concrete vaststelling van de hoogte van de boete en/of dwangsom, zoals de ernst van de inbreuk, de duur van de inbreuk en afschrikkende werking om verdere inbreuken te voorkomen. Voor elke lidstaat is een minimum boetebedrag vastgesteld. Voor Nederland is dat bedrag 3 637 000 Euro (zie de communicatie van de Europese Commissie van 1 september 2011, SEC(2011) 1024).
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker