Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2011
Naar aanleiding van het verzoek van de VC voor EL&I (kenmerk 32500-XIII-169/2011D01420) om nadere informatie omtrent de uitvoering van de motie Atsma/Koppejan van 19 juni 2008 waarin u verzoekt kenbaar te maken welke de gevolgen zijn van het Natura 2000-regime op de Noordzee bericht ik u het volgende.
Recentelijk heb ik een tweetal Natura 2000-gebieden aangewezen in de Nederlandse 12 mijlszone. Het gaat om de gebieden Vlakte van de Raan en Noordzeekustzone. In aanvulling daarop ben ik voornemens om ook buiten de 12 mijlszone in de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) drie gebieden aan te wijzen, namelijk de Doggersbank, het Friese Front en de Klaverbank.
In het kader van de internationale samenwerking rond de Doggersbank vinden thans de voorbereidingen plaats om met het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Denemarken een gezamenlijk juridisch regime voor dit gebied te ontwikkelen. Dit is in het belang van het bedrijfsleven. Wil deze samenwerking kans van slagen hebben, is het noodzakelijk dat ik de Doggersbank kan aanwijzen.
Aanwijzing van de bedoelde gebieden kan pas plaatsvinden als de werking van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) wordt uitgebreid naar de Nederlandse EEZ. De benodigde wetswijziging (kenmerk 32 002) ligt voor bij uw Kamer.
Om de gevolgen van de wijziging van de NB-wet in kaart te brengen, heb ik het LEI gevraagd om een inventarisatie te maken van de waarde van de diverse visserijen in de aan te wijzen Natura 2000-gebieden onder Nederlandse vlag en onder buitenlandse vlag voor zover deze aanlanden in Nederland. Het LEI-rapport is najaar 2010 gepubliceerd1. Het is op 6 en 7 december 2010 te Kopenhagen besproken met deskundigen van diverse andere Noordzeelanden in het kader van het FIMPAS-project (Fisheries Measures in Protected Areas).
Deze experts gaven te kennen dat zij ondanks de inherente beperkingen van oordeel zijn dat de door het LEI gevolgde methodiek voldoende inzicht biedt in de economische aspecten van de visserij in de genoemde gebieden. De resultaten van de LEI-studie worden geïntegreerd in het FIMPAS-project en zullen tevens worden gepresenteerd aan de Europese Commissie. Het rapport is als bijlage bij deze brief gevoegd.2
Conclusies LEI-rapport
In de studie is een zo compleet mogelijke GIS-database van de visserijactiviteiten op de Noordzee ontwikkeld, waarmee de visserijinspanning en vangstgrootte binnen elk gebied kan worden bepaald. Ook is op basis van de GIS-informatie de bruto toegevoegde waarde bepaald van de beroepsmatige visserijactiviteiten in de gebieden Doggersbank, Klaverbank en Friese Front. De drie Natura 2000-gebieden dragen gemiddeld voor 2,6% bij aan de totale toegevoegde waarde van de Nederlandse kottervisserij in de Noordzee. De grootste bruto toegevoegde waarde wordt gehaald in het Friese Front. De Doggersbank en de Klaverbank blijken voor de vissersvaartuigen onder Nederlandse vlag van relatief ondergeschikt belang in vergelijking met dit gebied.
De cijfers van het LEI geven de waarde weer van de huidige vangsten in de genoemde gebieden. De consequenties van de aanwijzing van deze gebieden als N2000-gebieden zullen pas reliëf krijgen, als bekend is welke maatregelen zullen worden getroffen in de genoemde gebieden. Voor geen van deze gebieden zijn al maatregelen vastgesteld. In het kader van het eerdergenoemde, en Kamerbreed gesteunde, FIMPAS-project probeer ik om in overleg met het bedrijfsleven en de natuurbeschermingsorganisaties overeenstemming te bereiken over maatregelen om de drie genoemde gebieden te beschermen. Ik streef ernaar om hierbij de last voor het bedrijfsleven zo gering mogelijk te houden. In dit verband is de genoemde 2,6% die de drie gebieden bijdragen aan de totale toegevoegde waarde van de Nederlandse kottervisserij een maximumpercentage. Door de introductie van zonering zullen met zekerheid grote delen van de bedoelde gebieden openblijven voor de visserij. Daarnaast zal een aantal maatregelen slechts van toepassing zijn op bepaalde perioden van het jaar en op bepaalde visserijen (bijvoorbeeld de staand wantvisserij in het Friese Front).
De maatregelen worden uiteindelijk vastgesteld door de Europese Commissie. Over de inhoud van de maatregelen verwacht ik aan het einde van dit jaar overeenstemming te kunnen bereiken. Hierna zal ik de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) vragen om te adviseren over dit maatregelenpakket en de wetenschappelijke basis van de maatregelen. Vervolgens zal ik de voorstellen indienen bij de Europese commissie met het verzoek de voorstellen goed te keuren en deze op te nemen in de Europese regelgeving.
Bij de definitieve beoordeling van de beheerplannen voor de nieuwe N2000-gebieden zullen de mogelijkheden van vissers om alternatieve bestekken op te zoeken en de mogelijkheden tot verduurzaming in acht worden genomen. Het kabinet zal ook beoordelen of de genomen maatregelen voldoen aan de eisen van proportionaliteit, level playing field en de vraag of de instandhoudingsdoelstellingen in voldoende mate zullen worden bereikt.
Consequenties voor ander gebruik
Over de consequenties van het van toepassing verklaren van de Nb-wet voor andere dan visserijactiviteiten, kan ik ten algemene het volgende melden. Veel activiteiten die nu plaatsvinden in de EEZ zijn reeds vergunningplichtig op grond van wetgeving die al in de EEZ van toepassing is. In het kader van het huidige beheer van de Noordzee en de verlening van vergunningen op grond van die wetten houdt het bevoegde gezag rekening met natuurwaarden en toetsen zij rechtreeks aan de Habitatrichtlijn of voorgenomen activiteiten schadelijke gevolgen hebben voor natuurwaarden in gebieden met bijzondere ecologische waarden.
Deze gebieden komen overeen met de aan te wijzen Natura 2000-gebieden in de EEZ. Kortheidshalve verwijs ik daarom naar de nota naar aanleiding van het verslag (TK 32 002, nr. 6) waar uitgebreid wordt ingegaan op de consequenties van de van toepassing verklaring van de Nb-wet voor diverse andere gebruiksfuncties dan visserij.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker