De regering is door de economische crisis geconfronteerd met de noodzaak om aanzienlijke bezuinigingen door te voeren. Deze noodzaak doet zich op alle beleidsterreinen voor, zoals ook blijkt uit de Voorjaarsnota die op 29 mei 2009 aan het parlement is aangeboden. Ook binnen de begroting voor Jeugd en Gezin is het noodzakelijk maatregelen te treffen. Deze maatregelen hangen niet alleen samen met de economische crisis, maar ook met de taakstelling die al was opgenomen in de begroting 2009 voor Jeugd en Gezin (circa € 120 mln per jaar 2010–2014), en met geconstateerde en voorziene overschrijdingen in de uitvoering van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).
Het pakket maatregelen dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld heeft betrekking op het kindgebonden budget en de kinderbijslag (op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW)). Bij de invulling van het pakket is gestreefd naar het zo veel mogelijk ontzien van de lage inkomens, het zo evenwichtig mogelijk verdelen van de bezuinigingen en het zoveel mogelijk beperken van negatieve effecten voor de marginale druk.
Dit wetsvoorstel bouwt voort op het wetsvoorstel dat op 2 juni 2009 is ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2009–2010, 31 966) en dat het afzien van het indexeren van de kinderbijslagbedragen per 1 juli 2009 regelt.
Het pakket maatregelen op het terrein van de kinderregelingen bestaat uit de volgende onderdelen.
Niet indexeren van de kinderbijslag en het kindgebonden budget in 2010 en 2011
In een afzonderlijk wetsvoorstel werd reeds voorgesteld om in de tweede helft van 2009 af te zien van het indexeren van de kinderbijslag. In aanslui-ting hierop wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld om ook in 2010 en 2011 af te zien van de aanpassing, aan de hand van de consumentenprijsindex, van het basiskinderbijslagbedrag en de zogenaamde rangordebedragen voor kinderen geboren voor 1995.
Verder wordt voorgesteld in 2010 en 2011 af te zien van de indexering van de maximale bedragen aan kindgebonden budget waarop voor verschillende kinderen in een gezin recht kan bestaan, de verhoging daarop voor kinderen van 12 tot en met 17 jaar, en de inkomensgrens waarboven het kindgebonden budget wordt afgebouwd. De wettelijk voorgeschreven indexering van deze bedragen in het kindgebonden budget geschiedt normaliter op basis van de zogenaamde tabelcorrectiefactor.
Verlagen van de inkomensgrens WKB
Voorgesteld wordt om de inkomensgrens van de WKB waarboven de afbouw van het kindgebonden budget begint, te verlagen van € 29 413 naar € 28 413.
Dat betekent dat men eerder, namelijk bij een lager gezinsinkomen, te maken krijgt met de verlaging van het bedrag aan kindgebonden budget dat wordt uitgekeerd.
Verhoging afbouwpercentage WKB naar 7,6%
Voorgesteld wordt om met ingang van 1 januari 2010 het afbouwpercentage van 6,5% te verhogen naar 7,6%. Dit betekent dat ouders met een gezamenlijk toetsingsinkomen beneden de inkomensgrens geen nadelig effect zullen ondervinden van deze maatregel. Ouders met een gezamenlijk toetsingsinkomen boven het genoemde bedrag zullen wel minder kindgebonden budget ontvangen.
Verminderen van de verhoging voor kinderen van 12 t/m 17 jaar
Daarnaast wordt voorgesteld om de verhoging van de kindgebonden budgetbedragen voor kinderen van 12 t/m 15 jaar respectievelijk 16 en 17 jaar te verminderen met 20%. Deze verhogingen zijn geregeld in de wet die de integratie van delen van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) in het WKB regelt (het wetsvoorstel was opgenomen in Kamerstukken, 2008–2009, 31 772 en is op 16 juni 2009 door de Eerste Kamer aangenomen).
In mindere mate de kindgebonden budget bedragen verhogen
Aangekondigd is dat in 2010 en 2011 de bedragen van het kindgebonden budget extra verhoogd zouden worden. Onderdeel van het pakket is dat afgezien wordt van de extra verhoging in 2010. Dit onderdeel wordt niet geregeld in dit wetsvoorstel, omdat voor een extra verhoging met een regeling bij algemene maatregel van bestuur zou kunnen worden volstaan.
In de tabel op de volgende pagina staan de geraamde opbrengsten van dit wetsvoorstel.
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | |
---|---|---|---|---|---|
Niet indexeren AKW en WKB 2010 en 2011 | – 30 | – 87 | – 112 | – 111 | – 111 |
Afbouwpercentage WKB verhogen: van 6,5% naar 7,6% | – 74 | – 86 | – 86 | – 86 | 86 |
Inkomensgrens WKB verlagen met €1 000 in 2010 | – 36 | – 40 | – 40 | 40 | – 40 |
Verlagen geïntegreerde bedragen 12–17 jaar met 20% (€ 57 of € 73 minder) | – 39 | – 39 | – 39 | – 39 | – 39 |
Totaal | – 179 | – 252 | – 277 | – 276 | – 276 |
4. Inkomenseffecten ten opzicht van voorgenomen beleid
De voorgestelde wijzigingen hebben negatieve inkomenseffecten voor gezinnen met kinderen ten opzichte van het eerder voorgenomen beleid. Voor ca 20% van de gezinnen is dit een inkomensachteruitgang tot een half procent, en voor ca 80% van de gezinnen is het een achteruitgang van half tot twee procent. In de onderstaande figuur is de frequentieverdeling van deze percentages over de verschillende inkomenscategorieën weergegeven. Hieruit blijkt dat de procentuele inkomensachteruitgang bij de lage inkomens relatief beperkt blijft in vergelijking met de middeninkomens.
De inkomenseffecten hangen, behalve van de hoogte van het huishoudinkomen, ook af van de leeftijd van de kinderen en het aantal kinderen in een huishouden. Gezinnen met een laag inkomen (minder dan de inkomensgrens in het kindgebonden budget) en kinderen in de middelbare schoolleeftijd ondervinden negatieve inkomensgevolgen van de vermindering van de kindgebonden budgetbedragen voor kinderen van 12 t/m 17 jaar. Gezinnen met een middeninkomen (een inkomen in het afbouwtraject van het kindgebonden budget) ondervinden met name negatieve inkomensgevolgen van de lagere inkomensgrens en het hogere afbouwpercentage in het kindgebonden budget. Gezinnen met een hoog inkomen (gezinnen die geen recht hebben op het kindgebonden budget) ondervinden alleen een (klein) effect van het niet-indexeren van de kinderbijslag. Gezinnen met een laag inkomen en met kinderen jonger dan 12 jaar ondervinden alleen negatieve inkomenseffecten van het niet-indexeren van de bedragen kindgebonden budget en kinderbijslag. In onderstaande figuur worden voor een steekproef van huishoudens de inkomenseffecten (ten opzichte van voorgenomen beleid) van deze wetswijziging weergegeven.
Figuur. Inkomenseffecten (t.o.v. voorgenomen beleid) wijzigingen kinderregelingen
De hiervoor getoonde inkomenseffecten zijn inkomenseffecten van dit wetsvoorstel ten opzichte van het eerder beoogde beleid: de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget en de voor 2010 eerder voorgenomen beleidsmatige verhogingen voor het tweede en derde kind. Dat een deel van dit beoogde beleid nu niet door gaat, zorgt in de figuur op de voorgaande pagina wel voor negatieve inkomenseffecten.
In de praktijk betekent dit niet altijd een werkelijke inkomensachteruitgang ten opzichte van wat huishoudens momenteel ontvangen. Met name het integreren van de WTOS in het kindgebonden budget betekent voor huishoudens die nu geen gebruik (kunnen) maken van de WTOS een (forse) inkomensverbetering in 2010, ook nog met de vermindering van de bedragen voor oudere kinderen in het kindgebonden budget.
De SVB en de Belastingdienst hebben aangegeven, dat dit wetsvoorstel uitvoerbaar is per 2010, aangenomen dat het wetsvoorstel tijdig door beide Kamers is aanvaard. SVB en Belastingdienst zullen hun voorlichting hierop aanpassen.
De verschillende maatregelen krijgen hun werking vanaf 1 januari 2010. Gezien het feit dat de Belastingdienst het kindgebonden budget bij wijze van voorschot voor de betreffende maand uitkeert, dient dit wetsvoorstel per 15 oktober 2009 in werking te treden.
Artikel I (Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget (WKB))
De aard van de wijzigingen, verlaging en bevriezing zijn in het algemene deel van deze memorie van toelichting toegelicht. Hierbij nog een nadere toelichting op de vormgeving van deze wijzigingen.
Met de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de WKB in verband met de integratie van hoofdstuk 3 van de WTOS in de WKB, zijn in artikel 2, vierde en vijfde lid, bedragen opgenomen van de verhoging van het kindgebonden budget. Voorts bevat dit artikel het toetsingsinkomen. Door de werking van artikel 6a WKB, dat regelt dat op deze bedragen van verhoging en toetsingsinkomen over het berekeningsjaar 2009 nog de indexering met de tabelcorrectiefactor moet worden toegepast en dat deze bedragen in de plaats treden van de in de wet opgenomen bedragen, wordt bij de daadwerkelijke wijziging en verlaging van deze bedragen uitgegaan van de aldus geïndexeerde bedragen. In de wijzigingsopdracht in onderdeel A zijn de bedragen opgenomen, terwijl ze nog niet geïndexeerd zijn voor 2009. Omdat de indexering in de jaren 2010 en 2011 achterwege blijft dient artikel 6a voorzover het betrekking heeft op het jaar 2010 wel te worden aangepast. In het eerste en tweede lid komt het jaar 2010 te vervallen.
De verhoging van het afbouwpercentage is opgenomen in de wijziging van artikel 2, zesde lid.
Dit betreft een technische correctie van de verwijzing in artikel 3, eerste lid, naar het toetsingsinkomen. Het gezamenlijk toetsingsinkomen is niet alleen opgenomen in artikel 2, zesde lid, maar ook in artikel 2, vierde en vijfde lid, omdat dit ook bij de verhoging in verband met de integratie van de WTOS in aanmerking wordt genomen.
In het nieuwe artikel 7 (het eerdere artikel 7 bevatte wijzigingen van wetten, die bij de inwerkingtreding van de WKB al zijn doorgevoerd) is bepaald, dat in de jaren 2010 en 2011 geen indexatie van de bedragen van het kindgebonden budget en het toetsingsinkomen plaats vindt met toepassing van de tabelcorrectiefactor uit artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Dit artikel regelt het niet indexeren van de kinderbijslagbedragen in de jaren 2010 en 2011. Daarbij is er van uitgegaan, dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van een kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een aantal vereenvoudigingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele andere aanpassingen van die wet (Kamerstukken 31 890) in werking is getreden. Met dat wetsvoorstel is artikel 41b het overgangsrecht opgenomen voor oude gevallen (kinderen geboren voor 1 januari 1995) waarop de rangordebedragen nog van toepassing zijn. Voor deze rangordebedragen geldt evenals voor het bedrag van de kinderbijslag, genoemd in artikel 12 van de AKW, dat ze in 2010 en 2011 niet worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Het tweede lid heeft tot doel te bepalen hoe geïndexeerd wordt met ingang van 1 januari 2012. Dan dient gekeken te worden naar de ontwikkeling van de consumentenprijsindex van oktober 2011 ten opzichte van die van april 2011 en niet ten opzichte van consumentenprijsindex waarop de laatste wijziging, die per 1 januari 2009, is gebaseerd.
De inwerkingtreding is flexibel om de verschillende maatregelen op verschillende momenten te kunnen laten ingaan.