Gepubliceerd: 18 juni 2009
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: beroepsonderwijs financiƫn hoger onderwijs onderwijs en wetenschap organisatie en beleid verkeer
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31981-2.html
ID: 31981-2

31 981
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de OV-chipkaart

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet studiefinanciering 2000 aan te passen in verband met de invoering van de OV-chipkaart;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WET STUDIEFINANCIERING 2000

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt in alfabetische rangschikking ingevoegd:

reisrecht: recht om te reizen als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onderdelen a, b of c.

vervoerbedrijf: rechtspersoon die op grond van een overeenkomst met de Staat als partij of als derde verantwoordelijk is voor de uitvoering van het reisrecht.

RSR: Regisseur Studenten Reisrecht, de rechtspersoon die in opdracht van het vervoerbedrijf tot taak heeft de digitale administratie van de OV-chipkaart voor studerenden te voeren.

B

Artikel 3.7 komt te luiden:

Artikel 3.7. Vorm toekenning reisvoorziening

1. Voor studerenden aan een opleiding binnen Nederland bestaat de reisvoorziening uit een reisrecht gedurende een bepaald deel van de week waarvoor de studerende geen bedrag of een lager bedrag verschuldigd is aan het vervoerbedrijf.

2.Voor studerenden die aanspraak hebben op studiefinanciering voor het volgen van een opleiding buiten Nederland, bestaat de reisvoorziening uit het bedrag, bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, respectievelijk artikel 5.3, tweede lid.

In afwijking van de eerste volzin kan een studerende als bedoeld in de eerste volzin op aanvraag als reisvoorziening een reisrecht ontvangen.

3. Voor studerenden voor wie geen burgerservicenummer kan worden gebruikt in het contact tussen de IB-Groep en RSR, bestaat de reisvoorziening uit het bedrag, bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, respectievelijk artikel 5.3, tweede lid.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze van aanvraag en toekenning van de reisvoorziening in geld, bedoeld in het tweede en derde lid alsmede regels met het oog op een goede uitvoering van dit artikel.

C

Artikel 3.23 komt te luiden:

Artikel 3.23. Gebruik burgerservicenummer

1. In afwijking van artikel 1.7 gebruikt de IB-Groep het burgerservicenummer van een studerende ter zake van de toekenning van diens reisrecht in contacten met RSR.

2. RSR gebruikt het burgerservicenummer van een studerende slechts:

a. ter vaststelling van de identiteit van een studerende wanneer deze zich tot het vervoerbedrijf wendt om zijn gegevens te laten koppelen aan een daarvoor bestemde OV-chipkaart als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, en

b. in contacten met de IB-Groep.

D

Artikel 3.24 vervalt.

E

Artikel 3.25 vervalt.

F

Artikel 3.26 komt te luiden:

Artikel 3.26. Aanvang reisrecht; omvang van rechten

1. Het reisrecht vangt aan op het moment dat de studerende het heeft geactiveerd op een daarvoor bestemde OV-chipkaart.

2. Het reisrecht wordt naar keuze van de studerende toegekend als weekreisrecht of weekendreisrecht.

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van verkrijgen van het reisrecht en de omvang van de aan de soorten reisrecht, bedoeld in het tweede lid, verbonden rechten. Daarbij worden tevens voorschriften vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop en de termijn waarbinnen de studerende de keuze tussen soorten reisrecht dient te maken en met betrekking tot de aanvraag tot herziening door de studerende van een gemaakte keuze in soorten reisrecht.

G

Artikel 3.27 komt te luiden:

Artikel 3.27. Beëindiging reisrecht

1. De studerende is verplicht het reisrecht te beëindigen door het deactiveren van het reisrecht, uiterlijk op de vijfde werkdag nadat:

a. zijn aanspraak op studiefinanciering is beëindigd, of

b. zijn reisrecht op grond van artikel 3.7, tweede of derde lid, is vervangen door een reisvoorziening in de vorm van geld.

2. Bij het ten onrechte beschikken over een op een OV-chipkaart geactiveerd reisrecht, is degene aan wie het reisrecht is toegekend aan de IB-Groep een bedrag van €68,- per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van het reisrecht. De eerste helft van een kalendermaand loopt tot en met de vijftiende dag van een maand. De tweede helft loopt tot en met het einde van die maand.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op een periode waarin het niet tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan degene aan wie het reisrecht is toegekend.

4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van beëindigen van het reisrecht.

H

Artikel 3.28 vervalt.

I

Artikel 3.29 komt te luiden:

Artikel 3.29. Vergoeding bij geen reisrecht

1. Wanneer een studerende door toedoen van de IB-Groep over een periode ten onrechte niet over te activeren reisrecht beschikt, heeft hij over die periode jegens de IB-Groep aanspraak op een vergoeding ter grootte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.27, tweede lid, mits hij meer dan 3 maanden voor het begin van de desbetreffende kalendermaand, zowel de studiefinanciering heeft aangevraagd als alle benodigde gegevens voor het kunnen toekennen van studiefinanciering heeft verstrekt. Indien het betreft een reisrecht als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, heeft hij slechts aanspraak op een vergoeding als bedoeld in de vorige volzin, indien hij tevens binnen een bij ministeriële regeling vast te stellen termijn, een aanvraag om dit reisrecht heeft ingediend.

2. De studerende vraagt de vergoeding aan binnen 2 weken na de dag waarop hij op de aanvraag voor het eerst studiefinanciering heeft toegekend gekregen of, indien dit later is, binnen 2 weken na de dag waarop voor het eerst zijn recht op studiefinanciering inging.

3. De studerende heeft geen recht op enige vergoeding:

a. wegens het geen of slechts gedeeltelijk gebruik maken van het reisrecht, of

b. in geval van inname, verlies, diefstal, beschadiging of een defect van de OV-chipkaart, bedoeld in artikel 3.26, eerste lid.

J

In artikel 4.8, derde lid, wordt «een maand waarover de kaart is ingeleverd of niet is uitgereikt» vervangen door «een maand waarover het reisrecht niet op een OV-chipkaart is geactiveerd als bedoeld in artikel 3.26 of is beëindigd als bedoeld in artikel 3.27« en wordt «de reisvoorziening in de vorm van een bedrag in geld is verstrekt of een vergoeding als bedoeld in artikel 3.25» vervangen door: een vergoeding als bedoeld in artikel 3.7, tweede of derde lid.

K

In artikel 5.3, derde lid, wordt «een maand waarover de kaart is ingeleverd of niet is uitgereikt» vervangen door «een maand waarover het reisrecht niet op een OV-chipkaart is geactiveerd als bedoeld in artikel 3.26 of is beëindigd als bedoeld in artikel 3.27 « en wordt «de reisvoorziening in de vorm van een bedrag in geld is verstrekt of een vergoeding als bedoeld in artikel 3.25» vervangen door: een vergoeding als bedoeld in artikel 3.7, tweede of derde lid.

L

In artikel 6.19, derde lid, wordt «artikel 3.27, derde lid» vervangen door: artikel 3.27, tweede lid.

M

Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt aan het slot van onderdeel g «of» en worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een komma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

i. een herziening van de keuze in een soort reisrecht is geweigerd,

j. een bedrag is vastgesteld dat de studerende verschuldigd is omdat hij het reisrecht niet tijdig heeft beëindigd, of

k. de aanvraag van een studerende, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, om als reisvoorziening een reisrecht te ontvangen, is toegekend of geweigerd.

2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «of de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage te hoog of te laag is vastgesteld» vervangen door: de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage te hoog of te laag is vastgesteld, of een onjuist besluit met betrekking tot het reisrecht is genomen.

N

Artikel 7.2 vervalt.

O

Artikel 7.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «of artikel 7.2,» en wordt «3.27, derde lid, en 3.29, eerste en tweede lid» vervangen door «3.27, tweede lid, en 3.29, eerste lid».

2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde lid tot vijfde lid.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste tot en met vijfde lid» vervangen door: eerste tot en met vierde lid.

P

Artikel 9.4 vervalt.

Q

In artikel 9.10 wordt «de artikelen 9.4 en 9.5» vervangen door: artikel 9.5.

ARTIKEL II. SAMENLOOP

Indien het bij koninklijke boodschap van 8 mei 2009 ingediende voorstel van wet tot intrekking van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) (kamerstukken II 2008/2009, 31 944, nr. 2), tot wet is of wordt verheven, en artikel VII van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als deze wet wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdelen A, B, C, G en I, wordt «de IB-Groep» telkens vervangen door: Onze Minister.

B

Artikel I, onderdeel D, vervalt.

C

In artikel I, onderdeel G, komt artikel 3.27, vierde lid, te luiden:

4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van beëindigen van het reisrecht, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en het tijdstip waarvoor de niet-toerekenbaarheid, bedoeld in het derde lid, moet worden aangetoond.

D

Artikel I, onderdeel P, vervalt.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,