Kamerstuk 31972-7

Verslag van een algemeen overleg

Besluit van 29 april 2009 houdende wijziging van het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO en het Besluit kerndoelen onderbouw VO in verband met de canon van Nederland


31 972
Besluit van 29 april 2009 houdende wijziging van het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO en het Besluit kerndoelen onderbouw VO in verband met de canon van Nederland

nr. 7
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 juli 2009

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 18 juni 2009 overleg gevoerd met minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de aanbieding Voorhangbesluit van 29 april 2009 houdende wijziging van het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO en het Besluit kerndoelen onderbouw VO in verband met de canon van Nederland (brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 juni 2009 (31 972, nr. 1).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler

Voorzitter: Jan Jacob van Dijk Griffier: Arends

Aanwezig zijn 5 leden der Kamer, te weten: Kraneveldt-van der Veen, Dezentjé Hamming-Bluemink, Jan Jacob van Dijk, Van der Ham en Van Leeuwen,

en minister Plasterk, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Dit algemeen overleg wordt gevoerd naar aanleiding van de aanbieding van een voorhangbesluit van 29 april 2009 tot wijziging van de vernieuwde kerndoelen WPO en de kerndoelen onderbouw VO in verband met de canon van Nederland. Wij hebben twee uur uitgetrokken voor dit overleg, maar wij hoeven die tijd niet vol te maken. Ik stel voor een spreektijd van vijf minuten te hanteren.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Geruime tijd geleden is het plan voor een canon van Nederland geboren uit de gedachte dat de jeugd in Nederland nauwelijks weet hoe de Nederlandse geschiedenis in elkaar steekt, laat staan dat belangrijke mijlpalen in onze geschiedenis, die ons toch maken tot wat wij zijn, bekend zijn bij jongeren. Daar moest iets aan worden gedaan, mede in het licht van de versterking van de nationale identiteit. De canoncommissie heeft daar suggesties voor gedaan. Nu lijkt het er echter op dat de belangstelling voor deze goede zaak is weggeëbd. Het veld is ontevreden over de inhoud van de canon. De geschiedenisdocenten voelen zich er alleen mee opgezadeld, terwijl bepaalde vensters vakoverstijgend zijn. Dan zijn er twee mogelijkheden: de canon wordt niet langer verplicht gesteld in de kerndoelen of de canon wordt nog eens serieus onder de loep genomen.

Zoals het nu wordt gesteld: ter inspiratie, is het voor mijn fractie te vrijblijvend. Zij zou graag zien dat bepaalde mijlpalen op advies van een commissie, die ook breder samengesteld mag zijn dan uit alleen geschiedenisleraren, goed worden verankerd in het onderwijs. De vraag is natuurlijk wel hoe de ontevredenheid over de canon kan worden verklaard. Waarom ligt dit alleen op het bord van de geschiedenisleraren? Waar doen wij nu verstandig aan? Leggen wij het nu terug bij het veld met de opdracht dat er een canon moet komen waar wel draagvlak voor is?

De Onderwijsraad heeft ooit geadviseerd om de multiculturele achtergrond op te nemen in de canon. De staatssecretaris van OCW heeft in het algemeen overleg over de verbindende schoolcultuur gelukkig gezegd dat de canon moet gaan over Nederlandse geschiedenis, maar zij voegde hieraan toe dat hij docenten wel kan inspireren die te verbinden aan de eigen achtergrond van leerlingen. Ik sluit mij daarbij aan. Ik wil geen multiculti canon. De canon moet echt gaan over de Nederlandse geschiedenis om onze nationale identiteit te onderstrepen. Ik krijg hier graag een reactie van de minister op.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Voorzitter. Omdat wij enkele jaren geleden met elkaar hebben vastgesteld dat er bij onze jeugd nogal wat schort aan de kennis van de geschiedenis van Nederland en, misschien wel erger nog, aan historisch besef, is het idee ontstaan om een geschiedeniscanon te ontwikkelen. De commissie-Van Oostrom heeft dit voortvarend opgepakt en wij zijn blij met die canon. Hoewel ieder van ons zich bij diverse vensters nog eens achter de oren zal krabben, meen ik dat er een waardevolle canon is ontwikkeld. Een duidelijke meerderheid van de Kamer was van mening dat de 50 vensters van de canon in de kerndoelen van het primair onderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs zouden moeten worden verankerd en verplicht gesteld. De PvdA was het daar van harte mee eens. Zij voelde zich daarin gesteund door de commissie-Dijsselbloem die behartigenswaardige woorden heeft gesproken over het «hoe» en het «wat».

In juli 2007 stuurden de bewindslieden van OCW een enthousiaste brief van acht kantjes met allerlei goede redenen – dat was en is mijn fractie van mening – om tot de invoering van de canon over te gaan. Ik zal er enkele noemen. Gedeelde kennis over belangrijke gebeurtenissen en personen uit de Nederlandse geschiedenis bevordert het samen leven; zie het regeerakkoord. De canon maakt deze kennismaking eenvoudiger en kan bij de inburgering een goede rol vervullen. De canon biedt dus ook aanknopingspunten om democratische gezindheid en actief burgerschap te bevorderen. Hij heeft ook een bindende werking en dat lijkt mij in deze politiek roerige tijden geen overbodige luxe. Verder draagt de canon bij tot cultuurparticipatie van jongeren en brede groepen in de samenleving. Veel musea en erfgoedinstellingen kunnen op basis van de canon leuke arrangementen aanbieden. Zij willen hier graag op inspelen en doen dat al. Bovendien was de canon ook een inspiratiebron voor de inrichting van het Nationaal Historisch Museum. Wat is er nu mooier dan dat je op school de canonvensters leert, die prima passen in de tijdvakken van De Rooy en waaraan scholen prima een eigen invulling en inkleuring kunnen geven, en dat je dit vervolgens allemaal tot leven ziet komen in een museum en dan met name in het NHM? Dit is volgens mijn fractie een heel mooi een-tweetje.

In de brief van de bewindslieden werden ook veel activiteiten aangekondigd zoals de dag van de canon, de ontwikkeling van een canoncursus voor docenten, een website, door de overheid betaald lesmateriaal, een analyse van de knelpunten die scholen bij het maken van schoolexcursies ondervinden en een pilot voor het vervoer naar een museum. Kortom, er gebeurde wat, maar dat was toen. Wij zijn nu twee jaar verder en nu hebben wij een brief van de minister ontvangen waarin hij, met weinig redenen omkleed, schrijft dat hij advies heeft gevraagd aan de Raad van State die tot de conclusie komt dat een verplichte invoering in strijd is met artikel 23 van de Grondwet. De minister legt zich daarbij neer. Hij heeft het advies niet aan ons toegestuurd, wij hebben het zelf moeten opzoeken. Hij gaat niet met argumenten op dit advies in en geeft zich mijns inziens snel gewonnen. Wil de minister nu nog eens goed beargumenteren waarom hij op grond van het advies heeft besloten om de canon als «inspiratiebron» op te nemen? Waarom is hij de strijd met de Kamer – en daarmee indirect met de Raad van State – niet aangegaan? Ik mis het enthousiasme bij de minister en dat is jammer.

De canon dient nu «ter inspiratie» maar dan kan ik nog meer vakken bedenken waarvan ik ook zaken «ter inspiratie» in de kerndoelen zou willen opnemen. Als de minister van mening is dat de canon te specifiek is en dat daarmee de systematiek van de kerndoelen wordt doorbroken, dan is het begrip «ter inspiratie» ook een soort doorbraak van de kerndoelen. Het begrip «ter inspiratie» is niet veelzeggend. Wat heeft dit nu nog voor zeggingskracht?

Het verplicht opnemen van de canon in de kerndoelen is naar de mening van mijn fractie een kans voor het onderwijs en geen bedreiging. Het is niet waar dat de canon een statisch gegeven is; hij is voortdurend in ontwikkeling en aan discussie onderhevig. Dit maakt de canon ook zo leuk en zo mooi, want er wordt volop over geschiedenis gepraat en dat wilden wij toch ook bereiken? Waarom pakt de minister niet door?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Hoe oordeelt mevrouw Kraneveldt over het feit dat onder de vakhistorici, de geschiedenisleraren en in het onderwijsveld grote bezwaren bestaan tegen het invoeren van de canon als verplicht instrument in de kerndoelen en dat er eigenlijk nog maar een club is die er nog wel voor is en dat zou een deel van deze Kamer zijn? Hoe ziet mevrouw Kraneveldt dit, ook in het licht van de bevindingen van de commissie-Dijsselbloem?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik heb het advies van de Raad van State goed gelezen en de geluiden uit het veld gehoord. Ik heb echter ook wel van docenten gehoord dat zij houvast zoeken en dat zij de canon een waardevol instrument vinden om met de leerlingen het gesprek aan te gaan. Ik ben van mening dat scholen daar met inachtneming van de canon wel degelijk een eigen invulling aan kunnen geven. Ik zie in de pers inderdaad ook met name de historici die wat verder hebben doorgeleerd, over elkaar heen buitelen. Misschien zit daar ook nog wel een beetje kinnesinne bij die de argumenten wellicht een beetje kleurt. Ik vind dit echt een kans en ik zit daar wat minder krampachtig in dan anderen. Mijn fractie meent dat dit een grote meerwaarde kan hebben. Overigens doen wij dit ook met rekenen en taal. Als wij hier in de Kamer iets belangrijk vinden, pleiten voor opbrengstgerichter werken om resultaat te kunnen boeken en constateren dat het onderwijs op dit punt moet worden opgekrikt – ook de CDA-fractie was daarbij, met name de fractievoorzitter in de vorige kabinetsperiode – dan mag dit niet vrijblijvend zijn, dan moet je er echt iets in willen investeren, ook in wet- en regelgeving. Ik denk hier blijkbaar iets anders over dan de heer Van Dijk.

De heer Van Leeuwen (SP): Voorzitter. Als wij weer historisch besef willen kweken dan gaat het niet zo zeer om weetjes, jaartallen, rampen, vorsten en ontdekkingen, al is daar op zichzelf niets mis mee, maar om de gedachte dat het heden niet goed te begrijpen is zonder enig inzicht in de ontwikkeling tot het heden. Anders gezegd: het gaat om het vermijden van het misverstand dat de wereld een schouwtoneel is waarvoor iedere dag het doek opnieuw wordt opgehaald. Dat is een mooi statement van De Rooy en Bank in een boeiend artikel in NRC Handelsblad in 2004. Het gaat dan met name om het zinnetje: «als wij weer historisch besef willen kweken», want dat was blijkbaar weg. De verbrokkeling van het geschiedenisonderwijs was daar een van de oorzaken van. Met die opdracht is de canoncommissie aan de slag gegaan om weer historische kennis aan te kweken.

Ik sla een stuk over, want ik verwacht dat wij het vandaag niet zullen hebben over de waarde van de canon. Ik wil die discussie afronden met de constatering dat het eindresultaat positief en met veel enthousiasme is ontvangen na een heel brede maatschappelijke discussie die overigens nog steeds niet is afgelopen. De ontvangst was zo positief dat de regering stelde dat de canon verplicht in de kerndoelen moest worden opgenomen en tot de verplichte leerstof zou moeten behoren. Dat vond en vindt de SP ook. Mijn fractie heeft de canoncommissie gecomplimenteerd met het resultaat van haar werk. Voor ons geldt die waarde van de canon nog steeds. De canon is inmiddels een beetje in een verkeerd daglicht komen te staan. Ik begrijp niet zo goed waarom. Daarom hoor ik graag van de minister of hij nog steeds achter de waarde van de canon staat. De SP-fractie is nog steeds van mening dat de canon tot de kerndoelen moet behoren, overigens met de nodige kritische kanttekeningen. Ik noem het risico van een overladen programma voor leerlingen, het betrekken van leraren bij het uitwerken van de canon en het feit dat de canon als onderdeel van de kerndoelen geen keurslijf mag worden.

Nu is er een bedenkelijke uitruil van het algemeen kiesrecht tegen de gelijkstelling van bijzondere scholen, de pacificatie, artikel 23. Het wordt tijd dat wij dit artikel eindelijk eens schrappen, maar daar verwacht ik weinig van met dit mannenbroederskabinet. Er is te veel inbreuk op de vrijheid van onderwijs, aldus de Raad van State. De leden van de Raad hebben ervoor doorgeleerd en het zal dus wel waar zijn, maar mijn fractie is van mening dat de minister erg snel door de bocht is gegaan door de canon slechts als inspiratiebron in de kerndoelen op te nemen. Het mooie en – in dit geval vervelende – van inspiratie is dat die altijd persoonlijk en tijdgebonden is. Dit probleem lijkt de minister te onderkennen. Hij stelt immers in de nota van toelichting dat de canononderwerpen in het onderwijs gebruikt kunnen worden om de tien tijdvakken uit te werken en te illustreren en dat scholen bij de inrichting van het onderwijsprogramma daaraan niet voorbij zouden mogen gaan. Daar klinkt een vrees in door dat dit wel eens het geval zou kunnen zijn. Vreest de minister niet veel meer voor een ratjetoe van onderwijsprogramma’s op de scholen? Op de ene school veel canon, op de andere school helemaal niet en daartussen een beetje. Dit lijkt mij niet bevorderlijk voor het weer aankweken van historisch besef, te meer omdat de canon ook buiten het onderwijs wordt gebruikt, bijvoorbeeld in het Nationaal Historisch Museum en verschillende cultuuruitingen.

Ik stel een pragmatische oplossing voor. Laten wij inzetten op wat wel kan in plaats op wat niet kan. Dat verdient de canon. Wij spreken tevoren wel heel nadrukkelijk af dat wij niet op de stoel van de leraar gaan zitten. De vraag is hoe de vensters in de tien tijdvakken kunnen worden ingepast zonder dat dit gaat knellen. Het moet op een bijna vanzelfsprekende wijze gebeuren. De canonvensters worden nu al vaak gebruikt als icoon of illustratie bij de tien vakken. Er is ervaring mee opgedaan, er zijn leraren, didactici en andere deskundigen die hier ideeën over hebben. Laten wij die mensen bij elkaar zetten en hun vragen om met voorstellen te komen hoe de canon tot de kerndoelen kan gaan behoren zonder dat artikel 23 roet in het eten gooit en dan niet, zoals nu, op een vrijblijvende wijze als inspiratiebron. Ik krijg hier graag een reactie van de minister op.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik deel met de heer Van Leeuwen de gedachte dat het geen keurslijf mag zijn waar de school strak in gesnoerd wordt. In het advies van de Raad van State las ik dat er vroeger, toen de kerndoelen nog wat preciezer waren, een soort substitutiemogelijkheid bestond waardoor een school gemotiveerd het een door het ander kon vervangen omdat dat meer bij de identiteit of de pedagogische visie paste. Dit blijkt in het po nog te kunnen maar in het vo is die mogelijkheid afgeschaft. Is dat wellicht een mogelijkheid? Dan kan de canon verplicht in de kerndoelen worden opgenomen, maar wordt tegelijkertijd gemeld dat er wel begrip voor is dat sommige onderdelen van de canon misschien moeilijk zijn voor scholen en dat zij daar iets anders voor in de plaats kunnen stellen. Vindt de heer Van Leeuwen dit een sympathieke gedachte?

De heer Van Leeuwen (SP): Dat is ook afhankelijk van de vraag hoe dwingend een en ander tot kerndoelen wordt verheven. Ik ga veel meer uit van de vanzelfsprekendheid waarmee dat zal gebeuren. Dit biedt al voldoende ruimte om daar op een zodanige manier mee om te gaan dat het past bij de identiteit van een school. Wij moeten voorkomen dat in de kerndoelen komt te staan: in dat tijdvak moet dat en dat venster. Die ruimte zit er volgens mij in. Misschien is het ook wel een opdracht aan die club om die mogelijkheden te bekijken en de suggestie van mevrouw Kraneveldt daarin mee te nemen.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. De canon van Nederland vormt inmiddels zelf een interessante geschiedenis nadat de Onderwijsraad in 2005 vaststelde dat er een tekort is aan aandacht voor die waardevolle onderdelen van cultuur en geschiedenis die wij via het onderwijs aan nieuwe generaties willen meegeven. Er is sindsdien heel veel gebeurd. Het idee van de canon werd enthousiast omarmd door het kabinet. De commissie-Van Oostrom bevestigde nog eens het beeld van het kabinet dat het niet best gesteld was met de kennis van de geschiedenis. De historische kennis zou een prominentere plaats moeten krijgen in het curriculum van het onderwijs. Vervolgens kwam de commissie met een prachtige canon. Die riep natuurlijk de nodige discussie op. Dat is helemaal niet erg, want de canon is de start van de discussie. Juist ook geschiedkundigen zouden dan moeten zeggen: wij moeten er dit en dit aan toevoegen. Dat kan allemaal en is geen enkel probleem. Ik was blij met het enthousiasme over de canon van het kabinet in de brief van 3 juli 2007 en het debat in 2008. Er zouden allerlei kruisverbanden worden aangelegd met televisie, het Nationaal Historisch Museum, vergoedingen van excursies, et cetera. Het kon niet op; de brief straalde zelfs iets van ambitie uit. Dit kabinet wordt vaak het verwijt gemaakt dat het daaraan ontbreekt en als het dan wel ambitie uitstraalt, worden wij natuurlijk ook enthousiast.

Het is wel erg vreemd dat dan nu wordt gesteld dat de canon en de vensters slechts als inspiratiebron in de kerndoelen zullen worden opgenomen. Geen kerndoelen, geen jaarlijkse dag van de canon. Wat is er mis gegaan? Waarom lees ik nu allerlei flauwe formuleringen als: de canononderwerpen kunnen in het onderwijs gebruikt worden om de tien tijdvakken en de kenmerkende aspecten daarvan uit te werken en te illustreren? Met deze bepalingen wordt beoogd te stimuleren dat leerlingen in aanraking komen met de 50 vensters. Is de canon plotseling niet meer belangrijk? Is geschiedenis plots niet meer zo belangrijk dat er echt wat meer sturing wordt gegeven? Vindt het kabinet misschien dat burgerschapsvorming niet meer samengaat met gezamenlijke kennis van de geschiedenis? Volgens mij is dit niet het geval. Ik verwacht dat de minister mijn vragen met nee zal beantwoorden. Dan is het toch wel gek dat hij niet voor iets meer sturing heeft gekozen.

Dit alles wordt veroorzaakt door het feit dat een paar mensen hebben gezegd dat het niet deugt. Bij een beetje tegenwind laat de minister zich omver blazen. Een aantal historici laat weten dat de vensters niet alles dekken. Dat klopt, want dit is het begin van het debat. De Raad van State noemt de vensters dan weer te gedetailleerd. Weg is de grote zorg over de kennis van onze geschiedenis, zo lijkt het als de minister onmiddellijk met dit soort geluiden meebuigt. Het kabinet schrikt en trekt alle plannen in. Dit brengt mij op de vraag hoe het staat met de andere voornemens. Hoe verloopt de nascholing van de leraren over de canon? Is die ook niet meer nodig? Hoe staat het met de jaarlijkse dag van de canon? Gaat die ook niet meer door? Was de aandacht voor geschiedenis op televisie eenmalig of mogen wij meer verwachten? Hoe staat het met de pilot voor het vervoer van kinderen naar excursies en musea? Gaat die nog wel door? Wat is het resultaat van de evaluatie?

Kennis is van groot belang en staat centraal in het onderwijs. Dit geldt voor taal en rekenen, maar ook voor het onderwijs over de geschiedenis. De behoefte aan een canon kwam voort uit de gebrekkige gezamenlijke kennis van de geschiedenis. Als de overheid echt kennis wil verbeteren, is er een stok achter de deur nodig. De kerndoelen zijn zo’n stok. Hoe denkt de minister de belangrijkste kennis in de canon over te brengen zonder die stok achter de deur? Hoe wordt de kennis van de leraren over de vensters getoetst als die niet in de kerndoelen zijn opgenomen? Waarom geldt de overheidsbemoeienis wel voor taal en rekenen en niet voor geschiedenis? In tegenstelling tot wat de Raad van State beweert, laat de canon genoeg ruimte voor een eigen invulling door de scholen. De canon is volgens mij een minimumvereiste dat ook nog eens elke vijf jaar door een onafhankelijke commissie van deskundigen wordt geëvalueerd. De canon is dus niet statisch. Bovendien laten de vensters alle ruimte voor eigen interpretatie en accenten. De tijdvakken die nu al zijn opgenomen in de kerndoelen, vallen samen met die vensters. Hoe ziet de minister dit nu precies? Waar de vensters vakoverstijgend werken, werken ze versterkend voor de rest van het onderwijs. Als dan het argument is dat er te weinig tijd is voor andere dingen, ligt het aan het tekort aan lesuren en lestijd en niet aan het beslag dat de vensters op het onderwijs zouden leggen.

Ik heb in de commissie-Dijsselbloem gezeten die uitdrukkelijk heeft gezegd dat het van belang is dat er meer houvast wordt geboden voor wat er geleerd moet worden. De canon was daar een onderdeel van; hij kan het onderwijs meer handen en voeten geven. Hoe docenten ermee omgaan, is aan het onderwijs, maar ik ben er niet voor om docenten te laten «shoppen». Als Spinoza aan bod komt, moet daar informatie over worden gegeven. Als een docent op een orthodox christelijke school dan vervolgens zegt dat hij het volstrekt oneens is met het pleidooi van Spinoza voor godsdienstvrijheid en met zijn ideeën over democratie, dan mag dat, maar er moet wel informatie worden gegeven.

Voorzitter: Dezentjé Hamming-Bluemink

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. In 2005 is de opdracht verstrekt om na te denken over de vraag hoe de overheid ervoor kan zorgen dat er meer helderheid kan worden verschaft over de echt belangrijke onderwerpen die op de een of andere manier in het geschiedenisonderwijs zouden moeten terugkomen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een boekwerk met 50 vensters en een idee daaromheen. Van meet af aan stond in het rapport van de toenmalige commissie dat dit niet verplicht moest worden opgenomen in de kerndoelen van het onderwijs. Er is toen een brede discussie ontstaan over de vraag of dit de juiste vensters zijn of de juiste onderwerpen. Er is toen een – derde deel – ontstaan waarin werd aangekondigd dat een venster en een beeld zouden worden vervangen, maar verder is niet meer beargumenteerd waarom sommige vensters behouden moesten blijven en andere moesten worden vervangen. Van sommige elementen werd wel gesteld: dat hebben wij binnen gekregen, maar werd niet beargumenteerd waarom men die overeind zou moeten houden. Uiteindelijk is de canon toen helder neergezet. De minister heeft daarna gezegd dat het hem verstandig leek om die op te nemen als een verplicht onderdeel van de kerndoelen.

Sindsdien zijn er twee discussies gevoerd, een naar aanleiding van de bevindingen van de commissie-Dijsselbloem en een ander over de positie van de leraren. De commissie-Dijsselbloem stelde zich op het standpunt dat als je echt iets wilt doen op dit terrein, als je echt iets wilt veranderen aan het onderwijs of er iets aan wilt toevoegen, je ervoor moet zorgen dat er voldoende draagvlak is en dat het voldoende is doorgesproken met het veld. In de discussie over de positie van de leraren kwam de vraag aan de orde of er nog wel voldoende leraren in het onderwijs aan de slag willen gaan. Een van de belangrijkste elementen van die discussie was: geef de docent zijn vak terug.

Die twee elementen hebben mijns inziens een belangrijke rol gespeeld in de afweging van het kabinet om de 50 vensters niet verplicht op te nemen in de kerndoelen. Het kabinet wil de docent de ruimte bieden om het vak geschiedenis op zijn manier in te vullen. Het is natuurlijk verstandig dat er een inspiratiebron is die belangrijk is en waar boeken op gebaseerd kunnen worden, maar de docent moet zo veel mogelijk de ruimte krijgen om het vak op zijn manier in te vullen. Dit was een van de redenen voor dit verstandige en wijze besluit.

De kerndoelen zijn in 2001 aangepast. Het lijkt mij daarom onverstandig om de beweging van heel specifiek naar globaal die daarmee is ingezet, te onderbreken door het bij dit ene vak nu weer helemaal de andere kant op te laten gaan. Eigenlijk is dit een totaal andere visie op de kerndoelen. Het is in mijn ogen wat merkwaardig dat daar op dit moment onvoldoende rekening mee wordt gehouden in de uitlatingen van sommige politieke partijen. Om die reden vind ik dit een verstandig besluit. Ik refereer nog aan een passage in het advies van de Raad van State. Welk probleem lossen wij op als de 50 vensters verplicht worden opgenomen in de kerndoelen als wij ook weten dat via een inspiratiebron wellicht op 90% tot 95% van de scholen het doel wordt bereikt en misschien op een veel betere manier en met meer draagvlak?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik verbaas mij over de canonfobie van het CDA. In een eerder debat vreesde de heer Van Dijk voor de canonisering van Nederland. Ik herinner mij nog een heftig debat waarin mij werd gevraagd of ik soms ook een canon voor aardrijkskunde en dergelijke wilde invoeren. Nee. Het is een erkend probleem dat de leerlingen te weinig kennis hebben van de geschiedenis van Nederland. Dit geldt zeker voor leerlingen van allochtone komaf die van huis uit weer andere dingen meekrijgen en wat minder zijn toegespitst op de geschiedenis van Nederland. Nu ligt hier een prachtige kans om dit te verankeren. Dit is het «wat» – waar wij volgens de commissie-Dijsselbloem in Den Haag over gaan – en het «hoe» kunnen wij invullen. Erkent de heer Van Dijk niet dat er een probleem is en dat onze nationale identiteit een beetje vervliegt? Hij vraagt welk probleem wij hiermee oplossen. Dit is zo’n probleem. Waarom kan hij zich niet voorstellen dat wij met de canon het wat regelen en het hoe gewoon aan de geschiedenisleraren overlaten?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Het pakket is zo overladen met 50 vensters dat er bijna geen ruimte meer is om er nog iets aan toe te voegen en dan ook nog duidelijk te maken op welke manier dat moet worden gedaan. Als de canon verplicht wordt gesteld, wordt dit zo strak voorgeschreven dat er dan geen ruimte meer is voor een docent om er een eigen interpretatie en invulling aan te geven. Als wij tien tijdvakken hebben opgenomen die passen in de structuur van de kerndoelen en zeggen: als inspiratiebron is het verstandig gebruik te maken van de 50 vensters die door de canoncommissie zijn opgesteld, geven wij naar mijn mening voldoende sturing aan het onderwijs om daar op een goede en adequate manier mee om te gaan. In antwoord op de stelling dat het gebrek aan identiteit wordt veroorzaakt door het huidige onderwijs, wijs ik erop dat er nu al veel aandacht in het onderwijs wordt geschonken aan de tien tijdvakken. Bijna alle vensters komen op een of andere manier al terug in het onderwijs. Ik zie de analyse van mevrouw Dezentjé daarom niet. Zij is bovendien nog een element vergeten, namelijk het belang van voldoende draagvlak om tot een goede invoering van de canon te kunnen komen. Op dit moment is daar helemaal geen draagvlak voor, want niet alleen de geschiedenisdocenten hebben er problemen mee, maar ook de vakhistorici en de overige mensen die hiermee in het onderwijs te maken hebben. Aan dit element wordt helaas voorbijgegaan.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik begrijp waar dit standpunt van de CDA-fractie vandaan komt, ook gelet op haar standpunt door de tijd heen over artikel 23. Dit neem ik de heer Van Dijk niet kwalijk, maar als hij artikel 23 belangrijk acht, dan is het begrip «ter inspiratie» ook raar. Dan zetten wij de sluizen open, want dan kunnen wij ook aan andere kerndoelen ter inspiratie wat dingen toevoegen. Zo wordt de systematiek ook doorbroken. Zijn conclusie zou toch eigenlijk moeten zijn: doe dit maar helemaal niet en de inspiratie halen wij wel uit de boekhandel met leuke canonboeken.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik heb het begrip artikel 23 en de vrijheid van onderwijs niet gebruikt in mijn inbreng. Ik heb gewezen op een aantal praktische bezwaren dat zich aandient als de canon verplicht wordt gesteld. Als mevrouw Kraneveldt wil ingaan op het element van artikel 23, wijs ik erop dat wij eerder in een algemeen overleg hebben gesteld dat wij er bezwaar tegen zouden hebben als de canon verplicht moest worden opgenomen. Wij hebben toen gesuggereerd dat je de canon wel ter inspiratie zou kunnen aanbevelen. Zoals het er nu staat, is er naar mijn mening een evenwichtige werkwijze gevonden. Mevrouw Kraneveldt vraagt nu of dit ook kan worden uitgebreid naar andere vakken. Ik zeg niet dat dit per se slecht is. Als zij vraagt: vindt u het van belang dat dit er nu ter inspiratie aan is toegevoegd, is mijn antwoord dat dit misschien ook op een andere manier had kunnen gebeuren.

Voorzitter: Jan Jacob van Dijk

Minister Plasterk: Voorzitter. De definitie van een canon is een onderwerp waarvan wij vinden dat wij er allemaal van zouden moeten weten of er iets van zouden moeten weten. De achtergrond van deze canon van de geschiedenis is de brede behoefte om weer eens op een rijtje te zetten wat iedereen eigenlijk over de Nederlandse geschiedenis zou moeten weten. Het kabinet acht de canon van grote waarde voor alle Nederlanders en daarom is er ook een uitgebreid programma opgezet en in gang gezet. Het is – althans in mijn perspectief – enthousiast ontvangen door het veld. Ik ben vorig jaar bij de Avond van de geschiedenis geweest en toen bleek dat de geschiedenisleraren erg enthousiast zijn.

Voordat ik toekom aan het specifieke onderwerp van de kerndoelen, noem ik een paar onderdelen van het programma. De scholen worden door het ministerie van OC&W goed ondersteund bij het aan de slag gaan met de canon. Er is een handreiking voor docenten voor de inpassing in de tien tijdvakken. De heer Van Leeuwen heeft hier naar gevraagd. Ik zal hem die handreiking zo overhandigen. Voor het schooljaar 2009–2010 zijn er voor ieder venster lesvoorbeelden beschikbaar. Voor het komend schooljaar verschijnt er een digitale nascholingsmodule via de website entoen.nu. Er is een methodecheck beschikbaar waarmee een ieder kan nagaan of de lesmethode alle vensters omvat en er zijn canonclips. Ik heb die vorig jaar mogen ontvangen; ze zijn mooi gemaakt. Verder is er een entreetoets voor het Cito waarmee kan worden getoetst wat leerlingen weten over de canon als zij het vo binnenkomen. Ik noem de canonkaravaan, een serie van 16 bijeenkomsten in alle provincies en in de vier grote steden. De website entoen.nu heb ik al genoemd; die trekt per jaar zo’n miljoen bezoekers. Dit alles wordt met steun van het ministerie van OC&W gedaan. Daarnaast is er nog een aantal andere voorbeelden van activiteiten die autonoom tot stand zijn gekomen en des te meer het enthousiasme in het veld illustreren zoals de Les van het Jaar wedstrijd van Anno, de School TV die in het kader van de canon staat, een Bosatlas met canonplaten, verbindingen met de jeugdliteratuur per venster, de voorleeswedstrijd van de Stichting Lezen, de openbare bibliotheken die in het teken staan van de canon en het feit dat het Fonds voor de Cultuurparticipatie de canon heeft opgepakt. Het enthousiasme van de regering is dus geen snippertje verminderd.

Dan naar het onderwerp dat de aanleiding vormt voor dit algemeen overleg. In het ontwerpbesluit dat aan de Raad van State is voorgelegd, stelt de regering dat zij de canon in de kerndoelen wil opnemen. Ik wil een misverstand wegnemen. Daar heeft dus nooit in gestaan: kerndoel 1: de hunebedden, kerndoel 2: het volgende onderwerp. In het ontwerpbesluit stond: de leerlingen leren over de belangrijkste historische personen en gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis waaronder in ieder geval die van de canon van Nederland bestaande uit 50 vensters en kunnen die met voorbeelden verbinden aan de wereldgeschiedenis.

De reactie van de Raad van State bestaat uit drie onderdelen, waarvan wij er twee delen. De Raad is in de eerste plaats van mening dat de noodzaak van de canon onvoldoende is toegelicht. Wij hebben dit opgepakt door in de toelichting op het besluit een aantal aanvullingen op te nemen. Ik noem ze kort: waardevolle onderdelen van onze cultuur en geschiedenis die wij via het onderwijs aan nieuwe generaties willen doorgeven, historische kennis een prominentere plaats geven in het curriculum en het stimuleren van de sociale cohesie en de burgerschapsvorming. Het gezamenlijk verhaal van ons land is een wezenlijk onderdeel van de burgerschapsvorming. Mevrouw Dezentjé wees daar ook op.

Het tweede punt van de Raad van State dat de verplichte canon een aanzienlijke beperking zou zijn van de onderwijsvrijheid en in die zin ook in strijd zou komen met artikel 23, is door de regering niet onderschreven. De tien tijdvakken van De Rooy zijn ook geen aanmerkelijke beperking, net zo min als de tafels van vermenigvuldiging dat zijn. Die leggen vast wat wij vinden dat je zou moeten weten. Op dit principiële punt deel ik de opvatting niet van degenen die zeggen dat je dit om die reden niet zou moeten doen. De overheid heeft het recht om in het kader van het«wat» te bepalen wat de eindtermen of de behandelstof van het geschiedenisonderwijs zouden moeten zijn.

Het derde punt van de Raad van State is voor ons wel relevant en daar kunnen wij wel in meegaan. De Raad stelt dat het wel heel gedetailleerd wordt als de 50 vensters in die mate van detail worden opgenomen. Ik zal een voorbeeld geven. Willem Drees, een van mijn grote helden, vormt een venster: 1886–1988 Willem Drees, De verzorgingsstaat. Dan raak je ook aan een bezwaar dat in de discussie in het veld wordt gehoord, namelijk wie kiest de vensters. Ik ben het eens met een ieder die zegt dat de discussie over de vensters eigenlijk alleen maar interessant is, dat je daar niet bang voor hoeft te zijn en dat het alleen maar goed is als iemand vraagt: waarom staat Abraham Kuyper er niet in en Thorbecke wel. Dit alles krijgt echter een ander karakter als je met die fijnmazigheid venster voor venster in de wet vastlegt.

Wij hebben niet het advies van de Raad van State gevolgd om te zeggen: neem het dus maar niet op in de kerndoelen. Wij hebben besloten om het wel in de kerndoelen op te nemen, maar dan met een wat algemenere formulering en een wat minder bepalende tekst. Die tekst luidt: De vensters van de canon van Nederland dienen als inspiratiebron voor de behandeling van de tijdvakken. Daar staat niet niks! Ik geef toe, het woord inspiratiebron impliceert dat een leraar zich niet laat inspireren door Willem Drees bij het vaststellen van zijn curriculum, maar de vensters dienen wel als inspiratiebron. Met andere woorden een leraar kan niet zomaar zeggen: ik besteed er geen moment aandacht aan. Ik citeer uit het nader verslag waarin de regering stelt: De canon is een waardevol instrument waar scholen bij de inrichting van het onderwijsprogramma niet aan voorbij zouden mogen gaan. Ik geef toe, het is minder hard dan wat er aanvankelijk stond. Dat is ook de bedoeling, want wij reageren op de kritiek van de Raad op de fijnmazigheid, maar het is ook niet niks. Het staat als zodanig met een zachtere tekst nog wel in de kerndoelen. Als mij wordt gevraagd wat materieel het verschil is, is mijn antwoord dat aanvankelijk – in theorie – de onderwijsinspectie aan een school om het curriculum zou kunnen vragen en dan misschien zou moeten constateren dat zij Eise Eisinga daar niet in terug kan vinden, terwijl die wel in de kerndoelen staat. Met de huidige formulering kan de inspectie vaststellen dat de canon totaal wordt genegeerd en aan de school vragen: wat doet u met het feit dat de canon als inspiratiebron dient en wat doet u met het nader verslag – dat onderdeel is van de wetsgeschiedenis – waarin staat dat u hier niet aan voorbij zou mogen gaan? Als het om een enkel venster gaat, is de vrijheid dus groter. In die zin is er dus inderdaad sprake van een minder fijnmazig vastleggen dan aanvankelijk het geval was. Ik kom straks nog terug op de vraag of de inspectie überhaupt als een soort canonpolitie zou moeten optreden, maar dat is vers twee.

De heer Van der Ham (D66): De minister stelt dat de scholen er niet aan voorbij zouden mogen gaan. Dat klinkt stevig, maar dat houdt in dat er dus geen sanctie op staat. In dat «zouden mogen» zit wat mij betreft iets te veel ruimte. Dit is volgens mij de crux; wij willen niet dat zij eraan voorbijgaan, zij zouden dat ook niet moeten doen, maar zij mogen het uiteindelijk wel. Kan de minister die formulering toelichten?

Minister Plasterk: Dit raakt aan het punt waar ik toch nog iets over wil zeggen, namelijk de sanctie. Een sanctie bij een onderwerp als de kerndoelen is de hele escalatiekolom van de Onderwijsinspectie die op een school komt en constateert dat zij zich niet aan de kerndoelen houdt. Ik denk dat niemand, ook in de oude formulering, het doel had dat de Onderwijsinspectie naar een school gaat en vaststelt dat een venster niet in de stof is opgenomen. In die zin is naar mijn mening het verschil tussen hoe het er staat en hoe het er stond, ook niet zo groot. Ik herinner aan de formulering van de vader van de canon, Frits van Oostrom, die vorige week in de krant werd geciteerd: het is geen wasstraat van identiteit, het is niet zo dat je er in gaat als iemand die er niet bij hoort en dat je er geschoren en gewassen of gepoetst en gewassen uitkomt. Die sanctie is niet zo groot, als ik eerlijk ben, maar was ook niet zo groot met de eerder gekozen formulering.

De heer Van der Ham (D66): Stel je voor dat er wel gebruik van wordt gemaakt, maar alleen op een paar punten. Er wordt bijvoorbeeld iets met Annie M.G. Schmidt gedaan, maar Spinoza en andere dingen die wat moeilijker zijn, worden vermeden. Toch zeggen wij: het geschiedenisonderwijs mag ook wel een beetje moeilijk zijn, voor alle niveaus, in die zin dat het lastig is, maar wel gekend moet zijn. Als er wat pretpakketachtig wordt omgegaan met de canon, hoe zou de escalatieladder er dan naar de mening van de minister mogen uitzien?

Minister Plasterk: De regering heeft gezegd dat de scholen niet aan de canon voorbij mogen gaan. Als een school echter van mening is dat bijvoorbeeld het deel over Spinoza voor haar leerlingen te abstract is, maar dat daarentegen het verhaal over de tweede wereldoorlog wel is aangewezen voor die groep en zij zou daarvoor kiezen, dan zou ik die keuze respecteren.

De heer Van Leeuwen (SP): Het probleem zit naar mijn mening in het woord inspiratiebron. Het geeft te veel ruimte voor vrijblijvendheid. Ik heb de zinnetjes die de minister gebruikt ook al geciteerd uit de nota van toelichting zoals «kunnen gebruiken» en «zouden moeten». Daar spreekt de mogelijkheid uit dat het niet zal gebeuren. Waarom is er niet gekozen voor het woord illustratie of verbijzondering, dat de vensters kunnen dienen als verbijzondering of illustratie van de tien tijdvakken? Dan blijft dezelfde vrijheid in het onderwijs bestaan om accenten aan te brengen en dingen die te lastig zijn voor bepaalde groepen leerlingen naar beneden bij te stellen, maar dit is minder vrijblijvend dan het woordje inspiratiebron. Ik laat mij zeer waarschijnlijk door heel andere dingen inspireren dan de minister.

Minister Plasterk: Ik denk dat de heer Van Leeuwen en ik ons vaak door dezelfde dingen laten inspireren. Om maar openhartiger te zijn dan misschien verstandig is: ik heb het woord illustratie ook wel door het hoofd laten spelen, maar ik vind inspiratie eerlijk gezegd een krachtiger woord. Het is maar net welke afweging je maakt. Ik zocht net als hij naar een manier om het niet helemaal dwingend in te vullen en ik vond het woord inspiratie nu juist positiever en meer appelerend aan het enthousiasme dat er is. Daarom heeft de regering voor die formulering gekozen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik deel de zorg van de andere sprekers. Misschien moeten wij samen zoeken naar een andere, betere formulering waardoor de vrijblijvendheid wordt weggenomen dat een school er ook helemaal niets mee kan doen. Voorkomen moet worden dat een school zegt: wij hebben onze eigen canon en die van de heer Oostrom kan ons gestolen worden. Een school zou dat in theorie kunnen zeggen. Dan heeft de inspectie geen enkele titel om te vragen of het geschiedenisonderwijs wel helemaal op orde is. Ze heeft dan helemaal niets in handen. Zou de minister bereid zijn om naar formuleringen te zoeken die de vrijblijvendheid wegnemen, maar die wel enige vrijheid bieden om er beredeneerd van af te wijken als dat gelet op de doelgroep redelijk is?

Minister Plasterk: Vooraleerst wil ik weerspreken dat de formulering die de regering nu heeft gekozen, de vrijheid biedt om helemaal niets te doen. Ik heb al gezegd dat ik van mening ben dat de school dan geen invulling geeft aan het feit dat de vensters van de canon dienen als inspiratiebron voor de behandeling van de tijdvakken. Als je zegt: ik doe er niets mee, kun je deze zin net zo goed niet in de kerndoelen opnemen. Ik wil niet de indruk wekken dat als de Kamer akkoord gaat met dit besluit, scholen de vrijheid hebben om helemaal niets te doen.

Vervolgens is het de vraag of dit ook anders kan worden geformuleerd en of er misschien een andere modaliteit kan worden gevonden om enerzijds enige ruimte te bieden en anderzijds de canon overeind te houden. Dat hangt van die formulering af.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Als een school helemaal niets doet en de inspectie zegt: u heeft zich niet laten inspireren, kan het antwoord zijn: wij hebben het wel gelezen, maar wij vinden het niets en wij doen het heel anders. Dan is er volgens mij geen titel om de school daarop aan te spreken of er op enigerlei manier voor te zorgen dat zij het anders gaat doen. Ik kan mij voorstellen dat er situaties zijn waarin een school zegt: jammer dan.

Minister Plasterk: Als de school alleen maar zegt: jammer dan, komt zij toch in strijd met de tekst in het nader verslag waar staat dat scholen hier in het onderwijsprogramma niet aan voorbij zouden mogen gaan. Dan heeft de inspectie wel een titel om te zeggen dat dit net even te snel gaat. Ik geef toe dat dit een minder harde formulering is dan de aanvankelijke gedachte om de 50 vensters, venster voor venster verplichtend aan het onderwijs op te leggen. Die keuze hebben wij gemaakt mede met het oog op de kritiek van de Raad van State op de fijnmazigheid. Overigens neem ik met alle plezier een open houding aan als er wordt gevraagd om een andere formulering die een vergelijkbaar verzachtend effect heeft maar net een iets meer verplichtend karakter heeft.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik heb wat moeite met de voorzichtigheid van de minister. Ik weet niet wie hij nu probeert te sparen. Ik vind dit eigenlijk slappe hap. Hij vindt een canon belangrijk, maar verder zegt hij: doe je best allemaal en je zou er niet aan voorbij mogen gaan. Of je regelt het als minister, of je regelt het niet, is mijn mening. Ik vind dit echt te slap. Je mag jaren doen over die 50 vensters. De geschiedenisleraren hebben kritiek omdat een aantal vensters vakoverstijgend is. Ik kan mij heel goed voorstellen dat een aantal onderwerpen bijvoorbeeld ook bij aardrijkskunde wordt behandeld. Die voorzichtigheid is niet nodig. Je moet staan voor een nationale identiteit. Kan de minister zich voorstellen dat je nu in de situatie komt dat een islamitische school geen aandacht schenkt aan bijvoorbeeld het venster Anne Frank? Dat zijn toch dingen die wij niet willen?

Minister Plasterk: Ik pleit toch voor wat meer vertrouwen in de leraren die dit buitengewoon positief hebben opgepakt. Ik wil er geen quiz van maken, maar ik betwijfel of wij allemaal weten wanneer Willibrord leefde. Kennelijk vinden wij dat alle leerlingen op de middelbare school dat moeten weten, maar ik vrees dat wij – zoals wij hier bij elkaar zijn – er toch al gauw 50 of 100 jaar naast zitten. Er is dus ook wel wat vrijheid voor de school om hiermee om te gaan en te kiezen voor hoofdzaken en andere vensters wat meer te laten voor wat ze zijn. De scholen krijgen het aangereikt met beeld, geluid en andere hulpmiddelen en bovendien wordt in de kerndoelen vastgelegd dat zij hier niet aan voorbij mogen gaan. Er wordt duidelijk gesteld dat de canon dient als inspiratie bij de tijdvakken die wel zijn vastgelegd. Dan mag je er toch ook op vertrouwen dat de leraar hier op een serieuze manier mee aan de gang gaat zonder dat dit per se venster voor venster wordt vastgelegd. Aanvankelijk heb ik dat wel voorgesteld, maar ik heb geluisterd naar de kritiek uit het veld en van de Raad van State die dit wat te gedetailleerd vindt, ook vergeleken met de fijnmazigheid elders. Je moet het ook zien in de context van andere kerndoelen. Zo staat er bijvoorbeeld bij wiskunde: de leerling moet kunnen omgaan met oppervlakte, volume en lengte, maar niet of dit in ellen, duimen of inches moet worden gemeten. Het wordt aan de leraar overgelaten wat hiermee wordt bedoeld. Gezien de aard van de kerndoelen die bewust heel algemeen zijn, vroeger waren ze veel specifieker, is de kritiek niet zo gek dat dit misschien wat opvallend detaillistisch is ten opzichte van al die andere kerndoelen. Daarom hebben wij het wat algemener gemaakt.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik heb heel veel vertrouwen in de leraren, ondanks het feit dat ik les heb gekregen van een communistische geschiedenisleraar. Daardoor weet ik alles van Karl Marx en ben ik behoorlijk links gehersenspoeld, maar ik meen dat ik toch nog goed terecht ben gekomen. Misschien juist daardoor. Het probleem van twee jaar geleden is niet veranderd, maar nu wordt er opeens gekozen voor vrijblijvendheid. Er wordt gezegd: je mag er eigenlijk niet aan voorbijgaan en doe er wat mee. Het probleem is echter niet anders en regel het dan. Het is gewoon het «wat» in de kerndoelen. Ik weet dat de PVV-fractie voorstander is van het verplicht opnemen van de canon, dus er is een duidelijke Kamermeerderheid. Hebben wij de minister overtuigd dat wij op een andere voet willen verdergaan?

Minister Plasterk: De regering heeft een besluit vastgesteld en het is vervolgens aan de Kamer om daarover een mening te formuleren. Wij moeten de verschillen tussen het venster voor venster vastleggen en het als geheel in de kerndoelen vastleggen niet overdrijven. Ik heb nadrukkelijk gezegd dat de scholen ook zoals het er nu in staat, niet kunnen zeggen dat zij hier niets mee te maken hebben en dat zij hieraan voorbij gaan.

Overigens ter informatie voor wie de statistiek wil bijhouden, ik krijg net een sms met de correcte data van Willibrord: 658 tot 739. Ik hoop niet dat dit is opgezocht.

Ik zal nog een paar specifieke punten behandelen, want ik heb nog niet alle vragen beantwoord. Mevrouw Dezentjé pleitte er niet voor, maar zij noemde nog een commissie. Ik begrijp dat wij het eens zijn.

Ik benadruk dat er wel draagvlak is voor de canon. Het enthousiasme is nog steeds groot. Mevrouw Dezentjé is geen voorstander van een multiculti canon. Hieruit blijkt al dat mensen de geschiedenis heel anders kunnen lezen, want volgens mij is deze canon een en al multiculti. De gouden eeuw is het gevolg van een tsunami van protestanten, hugenoten en joden die over ons land spoelde ten tijde van de katholieke dominantie in het zuiden. Daar is ons land veel beter van geworden.

Ik heb de vragen van mevrouw Kraneveldt naar mijn mening beantwoord. Dit geldt ook voor de vraag van de heer Van Leeuwen of ik achter de waarde van de canon sta. Ik heb gezegd dat de integratie in de tijdvakken door de SLO is uitgevoerd. Ik kan dit eventueel nog aanreiken.

De heer Van der Ham heeft nog specifiek gevraagd naar de nascholing. Vanaf 2009 tot 2010 is er een nascholingsmodule beschikbaar via de website entoen.nu.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. De conclusie van dit debat is in ieder geval dat de minister niet heeft toegezegd dat hij op een andere voet wil verder gaan, dat wil zeggen dat de vensters verplicht worden opgenomen in de kerndoelen. Ik overweeg om een VAO aan te vragen.

De minister zegt wel dat de scholen er niet aan voorbij zouden mogen gaan, maar je kunt het ook omkeren: de scholen kunnen eraan voorbijgaan. Dat wil mijn fractie niet. Dit is een mooie basis, je kunt er jaren aan werken en je kunt het in andere vakken dan alleen geschiedenis laten terugkomen. Wat mij betreft is dit een basis om onze nationale identiteit door te geven aan volgende generaties.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Voorzitter. Dank voor de antwoorden van de minister. Het is goed dat de in de brief van juli 2007 aangekondigde maatregelen en initiatieven doorgang vinden. Ik krijg te zijner tijd graag een verslag van wat er allemaal is gebeurd, hoeveel mensen daaraan hebben meegedaan en of bijvoorbeeld het knelpunt van de excursies is opgelost. Het is belangrijk dat scholen weten wat de regering voor hen kan betekenen.

De minister zegt dat hij nog steeds enthousiast is over de canon. Dat straalt hij ook uit en dat is goed. Het veld is er ook enthousiast over. Ik ben het er dan ook niet mee eens dat er geen draagvlak is, maar over de verplichting kun je natuurlijk verschillend denken. Er is nog nooit zo veel gepraat over geschiedenis als nu. Die toenemende dynamiek is winst voor de canon.

Ik begrijp het argument wel dat het niet te gedetailleerd mag zijn, maar de canon schrijft niet voor hoeveel tijd er aan de individuele onderdelen moet worden besteed. Als je Drees niets vindt, wat ik mij als lid van de PvdA natuurlijk niet kan voorstellen, dan noem je de goede man als degene die de AOW heeft ingevoerd en ga je vervolgens over op een staatsman die misschien beter bij de kleur van de school past. Dat is niet erg en die vrijheid zit erin.

Ik wil best kijken naar mogelijkheden voor de scholen om wat losser met de canon om te gaan. Ik zou graag zien dat de minister dit besluit niet doorvoert, maar dat hij naar een manier zoekt om het zo op te schrijven dat de scholen in principe niet onder het gebruik van de canon uit kunnen. Zij kunnen er dan beredeneerd wel een keer van afwijken, bijvoorbeeld in het speciaal onderwijs waar Spinoza misschien iets te hoog gegrepen is. Ik verwacht dat geen enkele inspecteur dan als een soort canonpolitie zal optreden. Ik ben van mening dat het heel goed nog iets steviger kan zonder dat de scholen in een dwangbuis worden geperst.

De heer Van Leeuwen (SP): Voorzitter. Volgens mij zit de crux in het woordje inspiratiebron; daar blijft voor mij een rare tegenstelling in zitten. Het is nogal vreemd dat een overheid wettelijk een inspiratiebron voorschrijft. Dat is een inbreuk op de persoonlijke vrijheid om te kiezen waardoor je je laat inspireren. Over betutteling en regeldrift gesproken. Tegelijkertijd heeft de minister duidelijk gemaakt dat de canon nog steeds staat als een huis, waardevol is en met allerlei programma’s wordt omkleed. Bovendien gaat de maatschappelijke discussie door. Dat is prima, zo sta ik daar ook in. Hij zegt echter ook dat de integratie in die tijdvakken al plaatsvindt in de praktijk. Is er nu geen formulering te vinden voor de kerndoelen waarmee de canon veel logischer als onderdeel van de tien tijdvakken wordt neergezet? Ik heb als voorbeeld de woorden verbijzondering en illustratie genoemd. Ik heb ook niet direct de goede titel, maar het zou op zo’n manier moeten gebeuren dat het logisch is. Er zijn tien tijdvakken, daar horen iconen bij en zaken die ook in de rest van de samenleving terugkeren en die het historisch besef kunnen bevorderen. Dat daar alle ruimte in zit om er op een eigen manier mee om te gaan, is prima, want wij moeten niet op de plaats van de leraar gaan zitten.

Dit besluit zou het afscheid van de canon kunnen betekenen. Er wordt veel aan gedaan, maar eigenlijk ook weer niet. Ik ben tegen die halfslachtige houding.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Ik heb hetzelfde gevoel bij het woord inspiratiebron. Of de overheid zegt dat het moet of dat het niet moet, maar de overheid gaat niet over een inspiratiebron. De minister sprak over Willibrord die in 690 bij Katwijk aan land kwam en het christendom hier bracht. Het staat in de Schrift, de Schepper heeft wel iets met kou en met warmte, maar met lauwheid heeft hij minder. Dat is ook een beetje mijn oordeel over dit halfbakken lauwe compromis.

Ik begrijp het argument van de minister en van de Raad van State. Volgens mij is het ook niet nodig om zo veel papier te gebruiken om 50 vensters uit te schrijven. Als wij in artikel 1 en artikel 2 van het besluit zouden opnemen dat de vensters van de canon van Nederland dienen als uitgangspunt voor de behandeling van de tijdvakken, ben je er volgens mij uit. De vensters zijn een uitgangspunt. Dan heb je een bodem gelegd zoals de meerderheid van de Kamer wil. Die hoeft niet helemaal te worden uitgeschreven, want er wordt terugverwezen naar de canon. Het is een uitgangspunt van discussie waar allerlei dingen aan kunnen worden toegevoegd en dat is het. Ik krijg graag een reactie van de minister op die formulering. Volgens mij hoeven wij dan ook niet naar de plenaire zaal, want dan hebben wij wat wij willen hebben.

Mevrouw Kraneveldt zei dat een school de ruimte moet hebben om Spinoza min of meer over te slaan, omdat dit te ingewikkeld zou zijn voor sommige scholieren. Dat spreek ik tegen. Soms lijdt een docent het meest door het lijden dat hij vreest. Als je bijvoorbeeld Spinoza zou behandelen door een discussie te beginnen over de vrijheid van meningsuiting, behandel je dit venster ook. Je hoeft niet de vorm van een ingewikkelde methode te kiezen; dat is nu juist de vrijheid van docenten. Daar zijn de creatieve docenten voor die hier een fantastische draai aan kunnen geven. Ik wil druk op de ketel hebben om creativiteit bij de docenten te stimuleren en om alles te behandelen op de door hen bedachte manier met hun kennis van de leerlingen die zij voor zich hebben. Ik krijg graag een reactie van de minister op de suggestie over de verplichting om de canon te gebruiken als uitgangspunt voor de behandeling van de tijdvakken.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik ben het hiermee eens.

Voorzitter: Dezentjé Hamming-Bluemink

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Als ik luister naar dit debat dan heb ik de indruk dat het verschil minder groot is dan wel wordt verondersteld. Eigenlijk wordt er gezegd: wij begrijpen dat wij dit niet verplicht en detail moeten opleggen. In de oorspronkelijke formulering leek dit wel het geval te zijn. Er moet ruimte zijn, maar het mag niet vrijblijvend zijn. Wij zoeken nu naar een woord; moet het inspiratiebron zijn, moet het uitgangspunt zijn, moet het verbijzondering zijn of illustratie. Die woorden gaan hier over tafel. Volgens mij kunnen wij helder maken dat een school er niet aan voorbij mag gaan in die zin dat zij het volledig naast zich neerlegt.

Als ik naar de anderen kijk heb ik de indruk dat wij allen – met uitzondering van mevrouw Dezentjé die hier toch iets anders in zit – het gevoel hebben dat er naar een evenwicht moet worden gezocht. Wij kunnen hier lang discussiëren over de vraag welk woord moet worden gekozen, maar wellicht kan de oplossing worden gevonden in de manier waarop aan de scholen wordt duidelijk gemaakt wat wij hieronder verstaan, misschien in het kader dat de inspectie zal gebruiken. Als daaruit blijkt dat wij ervan uitgaan dat de scholen dit meenemen in hun geschiedenislessen, dat zij niet alle thema’s exact hoeven te behandelen, maar dat zij het grootste deel inderdaad als een concrete invulling van de vensters moeten zien, komen wij er mijns inziens wel uit. Dan hoeven wij niet naar een ander woord te zoeken, want als wij dat doen, moeten wij dit voorstel stuiten. Dan moet er wetgeving worden geformuleerd en zijn wij zo maar weer anderhalf of twee jaar verder. Dit is het probleem van deze procedure als wij besluiten om naar andere woorden te gaan zoeken. Om die reden lijkt het mij verstandig om dit andere element naar voren te brengen.

De heer Van der Ham (D66): Mag ik een toelichting op het feit dat wij dan weer opnieuw moeten beginnen?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dit besluit is neergelegd in een algemene maatregel van bestuur met een voorhangprocedure. Als wij dit besluit stuiten, moet een en ander in de wetgeving worden opgenomen en die moet dan opnieuw in gang worden gezet. Dan lopen wij dus tegen dit procedurepunt op. Dit is mij zojuist verteld door de griffie.

De heer Van der Ham (D66): Wetgeving kan ook snel, want dit is niet zo ingewikkeld. De minister zegt dat hij het elementaire punt van de Raad van State niet overneemt, dat het besluit mogelijk in conflict is met artikel 23. Dat is een politieke weging. Zelfs de heer Van Dijk zegt namens de CDA-fractie dat dit niet het voornaamste argument is. Het moet natuurlijk wel de procedure door, maar die hoeft volgens mij niet zo lang te duren.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik heb de indruk dat er niet zo’n verschil is tussen de uiteindelijke opvatting van de woordvoerders. Wij zoeken nu naar een woord. Als wij dit in de toelichting op een goede manier kunnen beargumenteren, is er geen procedure nodig. Ik stel dus voor om er op die manier mee om te gaan.

Voorzitter: Jan Jacob van Dijk

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Het is niet zo heel vrijblijvend, zo bedoelt de Kamer het niet. Mijn stelling is: regel het of regel het niet, want nu is het bijvoorbeeld de vraag welke instrumenten er zijn voor de mensen die examens moeten opstellen. Hoe moet de inspectie wegen dat een school eraan voorbij kan gaan of dat zij de vensters als uitgangspunt moet nemen? Waarom die voorzichtige opstelling? Waarom wordt het niet zo geregeld dat de inspectie en de mensen die examens maken, een goed handvat hebben?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Mevrouw Dezentjé moet dan wel bedenken waar het nu precies over gaat, want de canon is voor het primair en het voortgezet onderwijs in de onderbouw. Daar zijn geen examens. In de tweede plaats kan zij erop rekenen dat dit materiaal in belangrijke mate de basis zal vormen voor de geschiedenisboeken die in toekomst verschijnen. Bovendien is onderwijs is niet zwart wit. Onderwijzers en docenten zullen zich echt wel laten inspireren door de canon. Buiten dat, als er zo veel materiaal beschikbaar is en het belang van de canon door iedereen wordt onderschreven, ik doe dat ook, kun je erop rekenen dat heel veel docenten daarvan gebruik zullen maken. Zij hoeft niet bang te zijn dat er niets met de canon wordt gedaan; daar zal echt veel mee worden gedaan.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Dan moeten wij daar dus op rekenen. De heer Van Dijk wijst terecht op het punt van de examens, maar ik bedoelde natuurlijk toetsen. Waar moet op getoetst worden als de vensters als uitgangspunt worden genomen en bij het onderwijs kunnen worden betrokken? Dat is wel heel erg vaag. Ik zie niet voor mij hoe een overheid die de verantwoordelijkheid heeft om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen, het «wat» kan controleren.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Volgens mij is mevrouw Dezentjé inconsistent. Zij vindt het wel goed dat voor biologie, wiskunde, aardrijkskunde, Nederlands, enzovoorts alles blijft staan zoals het nu in de kerndoelen staat, alleen voor het vak geschiedenis zou het heel precies moeten worden opgeschreven. Er worden toetsen ontwikkeld voor de kerndoelen zoals ze nu zijn omschreven, niet alleen voor geschiedenis maar ook voor de andere vakken, en dat zijn goede toetsen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik bestrijd natuurlijk dat inconsistent ben, maar ik laat het maar zo, want wij worden het hier niet over eens.

Minister Plasterk: Voorzitter. Als ik de leden van de Kamer hoor, heb ik inderdaad het gevoel dat de opvattingen niet zo ver uiteenlopen. Het zou mogelijk moeten zijn om een formulering te vinden waar meer mensen dan nu zich in kunnen vinden. Daar hecht ik wel aan. Ik vind dit toch net een iets ander besluit dan een besluit over de hoogte van een subsidie, omdat dit raakt aan onze identiteit, ons zelfbeeld als Nederland. De overheid legt dit verplichtend op aan het onderwijs. Ik vind het dan een ongemakkelijk idee om dit te doen op een manier waarvan de op dit moment grootste politieke partij in de Kamer zegt dat zij het er niet mee eens is. Alleen al om die reden heb ik ook eerder gezocht naar een formulering waar meer draagvlak voor zou zijn. Ik proef uit de inbreng van de leden dat zij de huidige formulering net niet goed vinden, want het woord inspiratie is misschien niet het beste woord.

Ik heb wellicht een procedurele oplossing voor het probleem dat de griffier terecht aan de voorzitter heeft gemeld. Dit is een algemene maatregel van bestuur die door de regering is voorgesteld en die in de Kamer wordt voorgehangen. Ik kan de maatregel mee terugnemen naar de regering en voorstellen dat wij, gehoord de mening van de Kamer, een andere maatregel formuleren die opnieuw aan de Kamer wordt voorgelegd. Zo wordt het wetgevingstraject vermeden en de vertraging die daardoor kan ontstaan. Dit heeft echter alleen zin als ik de indruk heb dat een nieuwe formulering op meer steun van de Kamer kan rekenen. Het lijkt mij daarom nuttig als er nog even wordt doorgesproken over de formulering.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Het lijkt mij dat u dan hierover een VAO moet aanvragen. Wij kunnen dan zien tot welke gemeenschappelijke formulering wij kunnen komen.

De voorzitter: Ik zoek naar de juiste procedure. Een VAO is de normale weg. Dit betekent volgens mij dat de minister nu formeel de AMvB moet terugnemen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Als de collega’s er behoefte aan hebben om een motie in te dienen, dan kunnen wij het zo doen. Ik verkeer echter in de veronderstelling dat als een meerderheid nu aan de minister vraagt om naar een formulering te zoeken die recht doet aan hetgeen wij hier te berde hebben gebracht, dit niet per definitie in een motie hoeft te worden vastgelegd. De minister kan toch zo met de AMvB aan de slag? Dan besparen wij elkaar een hoop tijd en moeite.

De heer Van der Ham (D66): Ik vind dit een prima oplossing, maar dan wil ik het dictum van de motie die ik zou willen indienen, nu wel voorleggen, want dan kan worden gewogen of dit een redelijke formulering is. Daarmee kan tijd op de plenaire agenda worden gespaard.

De voorzitter: Misschien kan de minister nog ingaan op de diverse suggesties die nu te berde zijn gebracht? Volgens mij zijn er drie suggesties naar voren gebracht: uitgangspunt, illustratie en verbijzondering.

De heer Van der Ham (D66): Ik zeg er dan wel bij dat in de motie die ik zou willen indienen, staat: uitgangspunt, dat wil zeggen minimumvereiste.

De voorzitter: Ik laat het aan de minister over.

Minister Plasterk: Voorzitter. Ik kom nog even terug op wat ik zo-even zei over het streven naar een opvatting waar een meerderheid van de leden zich comfortabel bij voelt. Het is voor mij lastig om dat nu te zeggen, want dit is natuurlijk afhankelijk van de opvatting van de woordvoerders van de aanwezige fracties. Bovendien is een aantal fracties hier niet vertegenwoordigd, omdat zij het eens was met het voorliggende voorstel. Dat speelt natuurlijk ook nog een rol. Ik denk niet dat wij voorbij kunnen gaan aan de opvatting van de ChristenUnie, de SGP, de Partij voor de Dieren en de PVV. Ik begrijp dat nu wordt gedacht over de formulering: uitgangspunt, illustratie of verbijzondering. Ik heb al gezegd dat illustratie nu juist in mijn oren weer wat vrijblijvend klinkt. Ik zou kunnen leven met uitgangspunt of verbijzondering, allebei of een van beide. Overigens is de oude AMvB pas ingetrokken als ik met een nieuwe kom. Ik zeg echter wel toe dat de oude AMvB niet in werking treedt tot er een nieuwe is. Een nieuwe maatregel formuleren heeft echter alleen maar zin als die op meer enthousiasme in de Kamer kan rekenen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik merk wel op dat de formulering van de heer Van der Ham in de zin van uitgangspunt als minimumvereiste, mij niet aanstaat. Als de formulering zo zou luiden dat men die elementen mee kan nemen als uitgangspunt, vind ik het prima. Als er echter wordt gesproken over een uitgangspunt als minimumvereiste, gaat het nog verder dan een verplicht opnemen van de vensters.

De voorzitter: Ik stel voor om de vergadering enige minuten te schorsen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik behoud mij wel het recht voor om een VAO aan te vragen.

De heer Van der Ham (D66): Waarom zouden wij schorsen? De opmerking van de minister is relevant. Het is waar dat niet alle fracties hier zijn vertegenwoordigd. Wij moeten gewoon even koppen tellen en kijken of wij tot een gezamenlijke formulering kunnen komen. Dat kunnen wij in een VAO doen. Ik zou het niet zuiver vinden om dit nu hier te doen. Wij vragen een VAO aan en de minister is daar vrij ontspannen in. Waarom zouden wij ons dan nu gaan haasten?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Het is niet alleen de formulering in het besluit, de minister kan de toelichting natuurlijk ook wat steviger aanzetten. Die combinatie kan het ook al een stuk steviger maken. Die suggestie wil ik nog meegeven.

De voorzitter: Ik zal namens de commissie een VAO over dit onderwerp aanvragen. Ik vermoed dat dit volgende week kan plaatsvinden. Dit zal dan ook op zijn laatst het geval moeten zijn, gelet op de termijn van 30 juni.

Ik sluit de vergadering.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Anker (ChristenUnie) en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en Gerkens (SP).