Kamerstuk 31965-VIII-3

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden 1e suppletoire OCW 2009

Dossier: Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Gepubliceerd: 24 juni 2009
Indiener(s): Jan van Bochove (SGP)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31965-VIII-3.html
ID: 31965-VIII-3

31 965 VIII
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 juni 2009

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

De adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

1

Waarom is in tabel 1 «Overzicht belangrijkste suppletoire mutaties 2009» niet het bedrag opgenomen voor de tegenvaller kinderopvang sociaal-medische indicatie? Om welk bedrag gaat het?

De genoemde bedragen zijn geen verwachting maar de feitelijke prijsbijstelling die dit jaar aan de begroting van OCW is toegekend. Doordat de grondslag voor prijsgevoelige uitgaven niet voor elk jaar het zelfde is, kan de uitgedeelde prijsbijstelling ook variëren. Dit veroorzaakt dus de daling in 2010 maar verklaart ook waarom hierna het bedrag weer wat oploopt. Het percentage van de prijsbijstelling wordt daarnaast gebaseerd op de raming van de gemiddelde prijsontwikkeling uit het Centraal Economisch Plan 2009.

2

Wat is de oorzaak is van de hogere raming kinderopvang van 14 miljoen euro?

Op grond van deze realisatiecijfers 2008 wordt de raming structureel iets aangepast. Dit heeft geresulteerd in een mutatie van € 14 miljoen in 2009 en € 2 miljoen per jaar structureel vanaf 2010.

3

Wat is de reden voor de iets hogere kosten voor kinderopvang (structureel twee miljoen vanaf 2010?)

Zie antwoord op vraag 2.

4

Wat is de reden dat gemeenten niet het bedrag voor dagarrangementen en combinatiefuncties volledig hebben benut? Wordt het bedrag van 15 miljoen euro ingezet voor uitvoeringsproblematiek op het gebied van kinderopvang of brede scholen of in het algemeen?

De redenen waarom gemeenten niet het totale bedrag hebben benut, hebben we nader laten onderzoeken. De eerste signalen die daaruit kunnen worden afgeleid wijzen erop dat er verschillende oorzaken kunnen worden aangemerkt. Het betreft dan ten eerste de complexe financiële regelgeving vanuit het Rijk. Reeds in mei 2007 is deze verantwoording versoepeld en om deze zo eenvoudig mogelijk te maken is de regeling onder het SiSa traject ondergebracht. Andere redenen waren dat een aantal gemeenten een te ambitieuze begroting hadden opgesteld, dat in sommige gevallen de samenwerking tussen benodigde lokale partners moeilijk tot stand kwam en dat er lokaal te weinig regie was op het proces.

5

Kunt u concreet aangeven waarop de verwachting is gebaseerd dat de prijsbijstelling voor de OCW-begroting na 2009 terug zal lopen van 183,5 miljoen (2009) tot 154,8 miljoen in 2010 en 158,4 miljoen in 2014?

De genoemde bedragen zijn geen verwachting maar de feitelijke prijsbijstelling die dit jaar aan de begroting van OCW is toegekend. Doordat de grondslag voor prijsgevoelige uitgaven niet voor elk jaar het zelfde is, kan de uitgedeelde prijsbijstelling ook variëren. Dit veroorzaakt dus de daling in 2010 maar verklaart ook waarom hierna het bedrag weer wat oploopt. Het percentage van de prijsbijstelling wordt daarnaast gebaseerd op de raming van de gemiddelde prijsontwikkeling uit het Centraal Economisch Plan 2009.

6

Uit welke begrotingsposten bestaat de eindejaarsmarge voor OCW? Wat is de reden dat deze middelen niet tot besteding zijn gekomen?

In onderstaande tabel is de eindejaarsmarge uitgesplitst naar begrotingsposten.

Gegeven de omvang, complexiteit en de kassystematiek van de begroting komt het voor dat budgetten niet tot volledige besteding komen in een begrotingsjaar. Een kasschuif is dan noodzakelijk. Overigens blijft OCW daarbij onder de afgesproken grens van de eindejaarsmarge. Voor zover het daarbij niet om overlopende betalingsverplichtingen gaat, worden deze middelen (€ 84 miljoen) ingezet voor de uitvoeringsproblematiek in 2009.

Tabel 1: Eindejaarsmarge 2008/2009 (bedrag x € 1 miljoen)

 2009
Primair onderwijs45,3
Voortgezet onderwijs35,4
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie20,9
Hoger beroepsonderwijs1,1
Internationaal beleid0,2
Onderwijspersoneel6,2
Cultuur13,6
Onderzoek en Wetenschappen0,4
Nominaal en Onvoorzien70,2
Ministerie algemeen/inspecties/adviesraden21,1
Kinderopvang19,1
Emancipatie1,1
Totaal234,8

7

Op welke manier is de structurele toename van kosten voor kinderopvang van twee miljoen euro in de verticale toelichting verwerkt?

De structurele toename van kosten van 2 miljoen door doorwerking van realisatiecijfers 2008, is verwerkt in de verticale toelichting onder de post «raming kinderopvang». Van de € 30,2 miljoen in 2010 betreft € 28,2 miljoen de tegenvaller bij sociaal medische indicatie en € 2 miljoen de structurele toename van kosten voor kinderopvang door de realisatie 2008.

8

Wat is de reden dat het bedrag voor veldinitiatieven en/of experimenten voor Passend Onderwijs niet volledig is benut? Hoe komt het dat de geplande uitgaven voor veldinitiatieven en/of experimenten voor Passend Onderwijs in 2008 niet werden gerealiseerd?

Het aantal veldinitiatieven en experimenten lag in 2008 lager dan verwacht. De vorming van de regionale netwerken is langzamer op gang gekomen dan aanvankelijk werd gedacht. In de loop van 2008 zijn uiteindelijk 10 veldinitiatieven van start gegaan. Inmiddels zijn er in 2009 16 nieuwe aanvragen voor veldinitiatieven ontvangen.

9

Hoe verklaart u de onderuitputting in 2008 op het budget professionalisering godsdienstonderwijs?

De onderuitputting van het budget professionalisering godsdienstonderwijs is een gevolg van de vertraging die is ontstaan bij de uitwerking van het amendement van de Tweede Kamer. Er was meer tijd nodig dan verwacht voor het op overeenstemming gerichte overleg met de betrokken organisaties van diverse godsdienstige en humanitaire richtingen. Ook lopen de scholingsactiviteiten op verzoek van de organisaties wat langer door dan verwacht.

In het najaar 2009 zal het project professionalisering van het G/HVO zijn afgerond. Structureel is er geen onderuitputting.

10

Welke overwegingen lagen ten grondslag aan de overheveling van de verantwoordelijkheid voor onderwijsvoorziening jonggehandicapten van de minister van SZW naar de minister van OCW?

De verstrekking van materiële onderwijsvoorzieningen en -hulpmiddelen was vroeger (1976) opgenomen in de Algemene ArbeidsongeschiktheidsWet (AAW) met als motivatie dat hiermee gehandicapten in staat worden gesteld deel te nemen aan het reguliere onderwijs, waardoor men een beroepskwalificatie kan verwerven hetgeen hun positie op de arbeidsmarkt verbetert.

De AAW is vervangen door de wet REA (Wet op de (Re)integratie van arbeidsgehandicapten: 1998), die weer vervangen is door de WIA (Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen: 2005). Deze wetgeving is veel sterker gericht op arbeid en de arbeidsmarkt, waardoor de verstrekking van onderwijsvoorzieningen steeds meer «een vreemde eend in de bijt» werd.

Verder doet de overheveling recht aan het principe van «inclusief beleid» en het uitgangspunt dat de verstrekking van voorzieningen die de toegankelijkheid van het onderwijs voor leerlingen met een handicap beogen te realiseren, ook met dat domein verbonden zouden moeten zijn. Hiermee kan een verbinding gelegd worden met andere voorzieningen die reeds door OCW ten behoeve van gehandicapten verstrekt worden, zoals o.a. de leerlinggebonden financiering en een groot deel van het leerlingenvervoer.

11

Hoe verklaart u het verschil tussen de genoemde 14 miljoen euro (p. 15 Voorjaarsnota en paragraaf 2.1.1. tabel 1 van memorie van toelichting) en de 24 326 miljoen euro die zijn opgenomen in de tabel met budgettaire gevolgen bij beleidsartikel 24 (memorie van toelichting artikel 24, p. 35)?

De mutatie van € 24,3 miljoen omvat naast de genoemde € 14 miljoen ook een toevoeging van prijsbijstelling 2009 aan het budget voor kinderopvangtoeslag.

12

Kunt u de uitvoeringsproblemen bij de tegemoetkoming in de reiskosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers, die ondermeer reden vormden om de middelen voor de reisvoorziening mbo anders aan te wenden, specificeren?

Streven was een voorziening aan te bieden die qua reismogelijkheden aansloot bij de ov-studentenkaart. Gegeven de omvang van de middelen die hiervoor bij de APB vrijgemaakt waren, was alleen een voorziening op vrijwillige basis realiseerbaar, dus met een eigen bijdrage. Dit blijkt qua uitvoering gecompliceerd. Ten eerste omdat er een ingewikkelde en kostbare administratie gevoerd zou moeten worden. Een uitvoeringsinstantie zou moeten bepalen of een aanvrager in aanmerking komt, bijhouden wie een voorziening heeft en hoe lang, etc. Ten tweede zou de eigen bijdrage geïnd moeten worden, gecontroleerd en in voorkomende gevallen zou er een traject moeten komen om de eigen bijdrage te innen bij onwillige deelnemers. Daar komt bij dat de eigen bijdrage zo hoog zou worden dat maar een beperkt deel van de doelgroep er belang bij zou hebben.

13

Waarom is de mutatie van – 185,2 miljoen voor de OV-jaarkaart wel opgenomen in de verticale toelichting bij de Voorjaarsnota, maar niet in de eerste suppletoire begroting 2009 van OCW?

De mutatie van – € 185,2 miljoen betreft een mutatie bij beleidsartikel 11 Studiefinanciering.

In de 1e suppletoire begroting 2009 staat die mutatie daar als volgt toegelicht; «Een intertemporele compensatie van – € 185,2 miljoen. Deze post betreft een kasschuif inzake de OV-kaart. In het kader van optimalisering van kasritmes van de Staat is een gedeelte van de verplichtingen aan de vervoersbedrijven voor de OV-kaart 2009 al in 2008 voldaan».

14

Hoeveel is er bezuinigd, dat wil zeggen: wordt niet uitgegeven, wegens het niet doorgaan van de kleine vergoeding voor de OV-kaart voor mbo-leerlingen?

Het gaat in 2009 om € 15 miljoen en vanaf 2010 om € 30 miljoen structureel die niet worden uitgegeven.

15

Wordt er bezuinigd op het mbo-onderwijs in 2009 als dat wordt berekend aan de hand van het bedrag dat gemiddeld per leerling wordt besteed? Hoeveel wordt er extra aan mbo-onderwijs uitgegeven dat wordt veroorzaakt door autonome groei van het aantal leerlingen of groei van de beroeps opleidende leerwegen (bol) ten koste van de beroepsbegeleidende leerwegen (bbl)?

Er wordt niet bezuinigd op het mbo-onderwijs in 2009. Ook niet berekend aan de hand van de gemiddelde prijs per deelnemer. De daling van de prijs per deelnemer in de begroting 2009 (Artikel 4, paragraaf 4.3.1., tabel 4.5) wordt veroorzaakt door het effect van de tweede teldatum (zie de toelichting bij tabel 4.5. derde sterretje).

Verder heeft het kabinet in het aanvullende beleidsakkoord besloten om voor met name de jaren 2009 en 2010 extra middelen beschikbaar te stellen waarmee het mbo in staat wordt gesteld om de conjunctuureffecten op de leerlingenaantallen op te vangen. Verwacht wordt dat de instroom van het aantal mbo studenten als gevolg van de economische crisis zal toenemen. Bij gebrek aan werkgelegenheid kiezen jongeren ervoor langer in het onderwijs te blijven. Ook zullen veel mbo’ers overstappen van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), waarin het leren vooral in de praktijk plaatsvindt, naar de beroepsopleidende leerweg (bol) waarin het leren vooral op school plaatsvindt.

16

Hoe verhoudt de twee miljoen euro die op pagina 6 wordt genoemd zich tot de 30,2 miljoen die in de verticale toelichting op pagina 15 is genoemd?

Het bedrag van € 2 miljoen op bladzijde 6 betreft de doorwerking in 2010 van de autonome tegenvaller bij de kinderopvang, die in 2009 op € 14 miljoen is geraamd. In de oorspronkelijke raming is abusievelijk geen rekening gehouden met de voorziening «sociaal-medische indicatie». De hiermee gemoeide middelen bedragen € 28,2 miljoen en zijn alsnog in de ramingen verwerkt. Dit brengt de totale ramingsbijstelling in 2010 op € 30,2 miljoen.

17

Hoe verklaart u dat in 2011 de verwachte mutatie voor de uitgaven aan beleidsartikel 4 (BVE) aanzienlijk lager is dan de jaren ervoor en erna? Waarom is dit zo?

De lage mutatie van de uitgaven in 2011 ten opzichte van de jaren ervoor en de jaren erna wordt veroorzaakt door het budgettair effect van de leerlingenraming 2009. De mbo deelnemerstelling op 1 oktober 2008 en de raming van het aantal mbo deelnemers in de jaren daaropvolgend (leerlingenraming 2009) blijkt lager dan de raming van het aantal mbo deelnemers van een jaar eerder (leerlingenraming 2008, geteld op 1 oktober 2007). Dit heeft, met uitzondering van het jaar 2011, geleid tot een negatieve aanpassing van het macrobudget (zie 1e suppletoire wet, paragraaf 2.1.2., tabel 2).

De verwachting is dat als gevolg van de economische recessie het aantal mbo deelnemers vanaf 1 oktober 2009 weer zal stijgen en het aantal bol deelnemers ten opzichte van het aantal bbl deelnemers zal toenemen. Hiervoor is door het kabinet in de jaren 2009 en 2010 extra budget beschikbaar gesteld.

18

Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de tien miljoen euro voor de lerarenbeurs wordt weggehaald bij 2012? Zijn te zijner tijd versnelde verhoging van het professionele niveau, verbreding van de vakkennis en specialisatie niet langer wenselijk?

Voor de lerarenbeurs is structurele financiering geregeld in de convenanten LeerKracht van Nederland. Deze financiering loopt geleidelijk op van € 7 miljoen. in 2008 tot ruim € 80 miljoen. in 2012 en verder. Gezien het succes van de lerarenbeurs zijn middelen naar voren gehaald om aan de huidige vraag te kunnen voldoen. Hierdoor wordt niet in 2012 maar in 2013 het volledige budget bereikt. Het totaalbudget voor de lerarenbeurs blijft dus ongewijzigd, maar de verdeling van het budget over de jaren is veranderd.

19

Wat was het aantal studenten aan de lerarenopleiding dat was geraamd en hoeveel hoger is dit uitgevallen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?

Aantal ingeschreven studenten lerarenopleidingen collegejaar 2008/2009:

 Referentieraming 2008Realisatie 2008
– hbo-opleidingen voor leerkracht bo vt24 60023 900
– hbo-opleidingen voor leerkracht vo vt18 80018 800
– hbo-opleidingen voor leerkracht bo dt5 1005 000
– hbo-opleidingen voor leerkracht vo dt8 4008 600
– universitaire lerarenopleidingen (ulo’s)1 1001 100

Uit bovenstaande tabel blijkt dat alleen bij de voltijd en deeltijd-opleidingen voor leerkracht bo sprake is van een lichte daling van het aantal ingeschreven studenten. Volgens de HBO-raad spelen bij deze daling mogelijk de strengere eisen die de lerarenopleidingen aan studenten stellen op het gebied van de reken- en taalvaardigheden een rol. Het aantal ingeschreven studenten voor de voltijd en deeltijd-opleiding leerkracht vo is in totaal met 200 studenten gestegen. De realisatie van de aantallen voor de ulo’s wijkt niet af van de raming.

20

Hoe verklaart u dat in 2011 de verwachte mutatie voor kinderopvangtoeslag aanzienlijk lager is dan de jaren ervoor en erna?

De herziening van het stelsel van gastouderopvang brengt voor de implementatie uitgaven met zich mee in 2009 en 2010. De middelen uit 2011 worden hiervoor ingezet.

21

In welke mate maken overblijfmedewerkers gebruik van de aangeboden scholing?

De subsidieregeling van € 4 miljoen in 2009 voor scholing overblijfmedewerkers voorziet in de bekostiging van zo’n 6300 korte cursussen en circa 425 beroepsopleidingen. In totaal kunnen dus ongeveer 6725 overblijfkrachten worden geschoold. Dit komt overeen met het aantal overblijfkrachten dat vorig jaar een cursus heeft gevolgd. Op basis van cijfers van voorgaande jaren ligt het in de verwachting dat het subsidiebudget ook dit jaar wordt uitgeput.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GL) en Anker (CU) en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GL), Ortega-Martijn (CU) en Gerkens (SP).