Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in overgangsrecht te voorzien en een groot aantal wetten aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1 WIJZIGINGEN IN DE WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT EN OVERGANGSRECHT
§ 1.1 Wijzigingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De begripsbepaling «omgevingsvergunning» komt te luiden: omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2;.
b. In de alfabetische rangschikking worden twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
exploitatieplan: plan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
gpbv-installatie: installatie als bedoeld in bijlage 1 van richtlijn (EG) nr. 2008/1 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 24), naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld;.
2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de maatregel worden als categorie in ieder geval aangewezen de inrichtingen waartoe een gpbv-installatie behoort.
Artikel 2.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
2. In onderdeel b wordt na «beheersverordening» ingevoegd: , exploitatieplan.
3. In onderdeel c wordt na «beheersverordening» ingevoegd: een exploitatieplan,.
Artikel 2.3 komt te luiden:
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op:
a. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;
b. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h of i;
c. activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.
Na artikel 2.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
2. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien voor het bouwen van het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, geen omgevingsvergunning is of was vereist, met dien verstande dat indien in een dergelijk geval sprake is van een bouwwerk waarvan de aanwezigheid slechts een beperkte periode is toegestaan, het eerste lid uitsluitend buiten toepassing blijft gedurende die periode.
Artikel 2.7 komt te luiden:
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op elk van die activiteiten.
2. Een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, mag slechts op één inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort betrekking hebben.
In artikel 2.8, tweede lid, wordt «over de bij die verordening aangewezen activiteit, die door de aanvrager» vervangen door: en bescheiden die door de aanvrager met betrekking tot de bij die verordening aangewezen activiteit.
Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder c, wordt «of de beheersverordening» vervangen door: , de beheersverordening of het exploitatieplan.
2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door een punt, vervalt onderdeel f.
3. Het tweede tot en met vierde lid worden vervangen door:
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «beheersverordening» ingevoegd: , exploitatieplan.
2. In het tweede lid wordt «in de gevallen, bedoeld in artikel 2.12» vervangen door: indien dat door toepassing van artikel 2.12 mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a, onder 2°, komt te luiden:
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of.
2. De onderdelen b en c worden geletterd c en d.
3. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;.
Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van onderdeel b van het eerste lid wordt «het» vervangen door: het bevoegd gezag.
2. Het eerste lid, onder c, wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «het» vervangen door: het bevoegd gezag.
b. De onderdelen 3° en 4° vervallen.
c. De onderdelen 5° en 6° worden vernummerd tot onderdelen 3° en 4°.
3. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor zover de aanvraag om een activiteit als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op een inrichting waarin stoffen behorende tot een in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie aanwezig kunnen zijn en die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat de beslissing op de aanvraag niet tot gevolg heeft dat minder dan voldoende afstand aanwezig is tussen die inrichting en een beschermd natuurmonument of gebied dat als zodanig is aangewezen krachtens artikel 10 van de Natuurbeschermingswet 1998 of een gebied dat als zodanig is aangewezen krachtens artikel 10a van die wet of dat voorlopig als zodanig is aangewezen krachtens artikel 12 van die wet. Bij de beoordeling van de afstand betrekt het bevoegd gezag de maatregelen die zijn of worden getroffen om een voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer waarbij stoffen als bedoeld in de eerste volzin zijn betrokken en waardoor ernstig gevaar voor het milieu ontstaat, in de inrichting te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken.
4. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de voor een inrichting of mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden bepaald. Daarbij kan worden bepaald dat de gestelde regels slechts gelden in gevallen die behoren tot een daarbij aangewezen categorie.
Na artikel 2.20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.
In artikel 2.21 wordt «2.19» vervangen door: 2.20a.
Artikel 2.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden.
2. In het derde lid wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Bij een verordening als bedoeld in artikel 2.2 kunnen voor de betrokken categorieën activiteiten eveneens regels worden gesteld met betrekking tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning.
4. Aan het vijfde lid (nieuw) wordt een volzin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste volzin worden aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort, voorschriften verbonden die afwijken van de algemeen verbindende voorschriften, bedoeld in de eerste volzin, voor zover met die voorschriften niet wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens het tweede of derde lid of artikel 2.14.
In artikel 2.26, derde lid, wordt «bij die maatregel, onderscheidenlijk verordening aangewezen andere gevallen» vervangen door: gevallen die behoren tot een bij die maatregel, onderscheidenlijk verordening aangewezen categorie.
Artikel 2.27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid vervalt.
2. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt de zinsnede beginnende met «in categorieën gevallen» en eindigende met «aangewezen» vervangen door: voor zover het betreft de activiteiten waarvoor de verklaring is gegeven.
2. In het tweede lid wordt «onder b of g» vervangen door: onder a, b of g.
3. In het derde lid wordt na «voorgedaan» ingevoegd: of, indien titel 17.1A van die wet van toepassing is, zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 17.5a van die wet voordoet of heeft voorgedaan.
In artikel 2.32 wordt na «voorgedaan» ingevoegd: of, indien titel 17.1A van die wet van toepassing is, zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 17.5a van die wet voordoet of heeft voorgedaan.
Artikel 2.33 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel f wordt geletterd g.
b. Na onderdeel e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
f. deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, indien de inrichting een stortplaats als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet milieubeheer of een afvalvoorziening als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is: indien de stortplaats of afvalvoorziening krachtens paragraaf 8.2 van die wet voor gesloten is verklaard;.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen d tot en met h worden geletterd e tot en met i.
b. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, indien dit in het belang van de brandveiligheid nodig is met het oog op het voorziene gebruik van het bouwwerk, en het niet mogelijk blijkt door toepassing van artikel 2.31, tweede lid, onder a, dat belang voldoende te beschermen;.
Na artikel 2.33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In een geval behorende tot een krachtens artikel 4.1 aangewezen categorie kan een voorschrift overeenkomstig de betrokken algemene maatregel van bestuur aan een beschikking tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning worden verbonden.
2. In een beschikking als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat een voorschrift als bedoeld in het eerste lid, dan wel daarbij aangegeven aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften gedurende een daarbij aan te geven termijn blijven gelden.
Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: In afwijking van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dienstenwet geldt de daarin gestelde verplichting voor zover deze betrekking heeft op het bewijs van ontvangst, bedoeld in de eerste volzin, voor het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend. Artikel 28 van de Dienstenwet is niet van toepassing.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Het bevoegd gezag zendt de aanvrager nadat het de aanvraag heeft ontvangen, onverwijld een bericht waarin het vermeldt dat het bevoegd is op de aanvraag te beslissen en waarin tevens worden vermeld:
a. de procedure die ter voorbereiding van de beslissing zal worden gevolgd,
b. welke beslistermijn van toepassing is, en
c. de beschikbare rechtsmiddelen om tegen de beschikking op te komen.
Indien op de voorbereiding van de beslissing paragraaf 3.2 van toepassing is, vermeldt het bevoegd gezag tevens dat de gevraagde beschikking van rechtswege is gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag is beslist.
Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt: , 3.18, eerste lid, tweede volzin,.
2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen ingevoegd, luidende:
d. een bestemmingsplan is vastgesteld;
e. een bestemmingsplan na vaststelling is bekendgemaakt.
2. In het tweede lid, onder d, wordt na «in werking is getreden» ingevoegd: dan wel in beroep is vernietigd.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen, indien de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.
4. In de eerste volzin van het zesde lid wordt «Onverminderd het derde lid, kan het bevoegd gezag» vervangen door: Het bevoegd gezag kan.
5. De tweede volzin van het zesde lid komt te luiden: Alvorens te besluiten hoort het bevoegd gezag Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Artikel 3.5 komt te luiden:
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, en daarop een exploitatieplan van toepassing is, houdt het bevoegd gezag, in afwijking van artikel 3.9, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing aan, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag begrepen grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is.
2. De aanhouding duurt totdat een exploitatieplan onherroepelijk is.
3. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning verlenen indien een ingesteld beroep geen gevolgen kan hebben voor de beoordeling van de aangevraagde activiteit of de aan de omgevingsvergunning voor die activiteit te verbinden voorschriften, dan wel indien deze gevolgen naar het oordeel van het bevoegd gezag niet opwegen tegen het belang dat met verlening van de omgevingsvergunning is gediend.
Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het bevoegd gezag doet zo spoedig mogelijk mededeling van de bekendmaking, bedoeld in artikel 4:20c van de Algemene wet bestuursrecht, op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
3. Het vijfde lid vervalt.
Artikel 3.10, vierde lid, komt te luiden:
4. Indien op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is:
a. zijn tevens de artikelen 13.6, 13.9 en 13.11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer van toepassing;
b. is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Aan artikel 3.11, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien artikel 30, vierde lid, van de Dienstenwet op de aanvraag van toepassing is, wordt de verlengingstermijn afgestemd op de duur waarmee ingevolge dat artikellid de termijn voor het geven van de beschikking op de aanvraag kan worden verlengd.
Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel b wordt geletterd c.
b. Na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
b. tevens langs elektronische weg gedaan, voor zover dat bij algemene maatregel van bestuur is voorgeschreven;.
2. Voor de eerste volzin van het vijfde lid wordt een zin gevoegd, luidende: Eenieder kan zienswijzen bij het bevoegd gezag naar voren brengen.
3. Onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
7. In afwijking van artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de beslistermijn, bedoeld in dat lid, aan op de dag na de datum waarop het orgaan, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, de aanvraag heeft ontvangen.
4. Aan het achtste lid (nieuw) worden drie volzinnen toegevoegd, luidende: De termijn waarbinnen het bevoegd gezag op de aanvraag beslist, kan ten hoogste eenmaal worden verlengd. De verlenging en de duur daarvan wordt, met inachtneming van de in artikel 3:18, tweede lid, bedoelde termijn van acht weken, gemotiveerd aan de aanvrager medegedeeld. Artikel 30, vierde lid, van de Dienstenwet is niet van toepassing.
Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: De kennisgeving van het besluit tot aanwijzing geschiedt tevens langs elektronische weg.
2. In het vierde lid wordt na « tegelijkertijd» ingevoegd: en op dezelfde wijze.
3. Onder vernummering van het vijfde tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Van het besluit houdende de aanwijzing wordt mededeling gedaan aan diegenen die ten aanzien van het onderdeel van de beschikking op de aanvraag dat bij dat besluit is betrokken een zienswijze naar voren hebben gebracht. De termijn voor indiening van een beroepschrift tegen het besluit houdende de aanwijzing vangt aan met ingang van de dag na die waarop dit besluit ter inzage is gelegd.
In artikel 3.15, tweede lid, wordt «het derde tot en met vijfde lid van artikel 3.9» vervangen door: het derde en vierde lid van artikel 3.9.
Het opschrift van paragraaf 3.5 komt te luiden: § 3.5. Coördinatie met de voorbereiding van beschikkingen krachtens artikel 6.2 van de Waterwet.
Artikel 3.16 komt te luiden:
In gevallen waarin een omgevingsvergunning of een wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning wordt aangevraagd op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is en die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort, waarbij sprake is van het lozen van stoffen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet, worden, indien daarvoor krachtens artikel 6.2 van die wet een vergunning vereist is op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, bij de toepassing van deze wet de bepalingen van deze paragraaf in acht genomen.
In artikel 3.17 wordt «Wet verontreiniging oppervlaktewateren» vervangen door: Waterwet.
Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «de Wet verontreiniging oppervlaktewateren» vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.
2. De tweede volzin van het eerste lid vervalt.
3. In het tweede en derde lid wordt «de Wet verontreiniging oppervlaktewateren» vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.
Artikel 3.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «de Wet verontreiniging oppervlaktewateren» vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.
2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «zes weken» vervangen door: acht weken.
3. In het eerste lid, derde volzin, wordt «Artikel 3.11, derde lid, tweede volzin,» vervangen door: Artikel 3.11, derde lid, tweede en derde volzin.
4. In het tweede lid wordt «de Wet verontreiniging oppervlakte wateren» vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.
In artikel 3.20, eerste lid, wordt «artikel 8.46 van de Wet milieubeheer» vervangen door «artikel 1.3c van de Wet milieubeheer» en wordt «de Wet verontreiniging oppervlaktewateren» vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.
In artikel 3.23 wordt «de Wet verontreiniging oppervlaktewateren» vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.
Artikel 4.1, derde lid, tweede volzin, komt te luiden:
Het bevoegd gezag kan het te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel.
Artikel 4.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 2.3, eerste lid,» vervangen door: artikel 8.1, eerste lid,.
2. Onderdeel h vervalt.
3. De onderdelen i tot en met l worden geletterd h tot en met k.
4. In onderdeel h (nieuw) wordt «tweede lid, onder d of e» vervangen door: tweede lid, onder e of f.
5. In onderdeel i (nieuw) wordt «artikel 2.33, eerste lid, onder f» vervangen door: artikel 2.33, eerste lid, onder g.
6. In onderdeel j (nieuw) wordt «artikel 2.33, tweede lid, onder f of g» vervangen door: artikel 2.33, tweede lid, onder g of h.
7. In onderdeel k (nieuw) wordt «artikel 2.33, tweede lid, onder h» vervangen door: artikel 2.33, tweede lid, onder i.
Artikel 5.1 komt te luiden:
Dit hoofdstuk is van toepassing met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde, alsmede met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de:
– Flora- en faunawet,
– Kernenergiewet,
– Monumentenwet 1988,
– Natuurbeschermingswet 1998,
– Ontgrondingenwet,
– Wet bescherming Antarctica,
– Wet bodembescherming,
– Wet geluidhinder,
– Wet inzake de luchtverontreiniging,
– Wet milieubeheer,
– Wet ruimtelijke ordening,
– Waterwet en
– Woningwet,
voor zover dit bij of krachtens de genoemde wetten is bepaald.
Aan artikel 5.3, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De maatregel bevat geen regels met betrekking tot activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.
In artikel 5.24, vierde lid, wordt «Artikel 5.0.10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Artikel 5:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 6.1, tweede lid, onder a, onder 1°, wordt «een beschikking betreft, inhoudende een omgevingsvergunning» vervangen door: een omgevingsvergunning betreft.
Na artikel 6.2 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Onverminderd artikel 6.1 treedt een omgevingsvergunning met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, g of h, indien voor die activiteit tevens een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 is vereist, niet eerder in werking dan nadat die vergunning in werking is getreden.
Onverminderd artikel 6.1 treedt een omgevingsvergunning met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, indien die activiteit tevens is aan te merken als het oprichten of wijzigen van een inrichting waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel b, van de Kernenergiewet is vereist, niet eerder in werking dan nadat die vergunning in werking is getreden.
1. Onverminderd artikel 6.1 treedt een omgevingsvergunning met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, indien het te bouwen bouwwerk een bouwwerk betreft als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Woningwet en het bevoegd gezag op basis van het onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, van die wet, dan wel uit anderen hoofde een redelijk vermoeden heeft dat ter plaatse van het bouwwerk sprake is van een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming, niet eerder in werking dan nadat:
a. op grond van artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming is vastgesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is en het desbetreffende besluit in werking is getreden,
b. op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming met het saneringsplan, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, is ingestemd en het desbetreffende besluit in werking is getreden, of
c. een melding van een voornemen tot sanering als bedoeld in artikel 39b, derde lid, van de Wet bodembescherming is gedaan en de bij of krachtens het vierde lid van dat artikel gestelde termijn is verstreken.
2. Bij de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, vermeldt het bevoegd gezag of het een vermoeden heeft als bedoeld in dat lid.
In artikel 6.3, eerste lid, wordt «artikel 6.1» telkens vervangen door: de artikelen 6.1 en 6.2a tot en met 6.2c.
In artikel 6.4 wordt «krachtens artikel 7 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren» vervangen door: als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet.
Na artikel 6.5 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid.
1. De stichting, bedoeld in artikel 20.15 van de Wet milieubeheer, heeft tevens tot taak aan de administratieve rechter op diens verzoek deskundigenbericht uit te brengen inzake beroepen op grond van deze wet.
2. Artikel 20.17 van de Wet milieubeheer is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 6.10, eerste lid, wordt «beroep» vervangen door: hoger beroep.
Na artikel 7.4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in de gevallen waarin een van Onze Ministers het bevoegd gezag is aan een provincie, gemeente of waterschap een alleenrecht als bedoeld in artikel 18 van richtlijn nr. 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PbEG L 134) wordt verleend met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën werkzaamheden in het kader van de voorbereiding van een beschikking met betrekking tot een omgevingsvergunning of in het kader van bezwaar of beroep tegen een beschikking met betrekking tot een omgevingsvergunning.
2. Bij provinciale verordening kan worden bepaald dat in de gevallen waarin gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn aan een gemeente of waterschap een alleenrecht als bedoeld in het eerste lid wordt verleend met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën werkzaamheden in het kader van de voorbereiding van een beschikking met betrekking tot een omgevingsvergunning of in het kader van bezwaar of beroep tegen een beschikking met betrekking tot een omgevingsvergunning.
3. Een alleenrecht kan slechts worden verleend:
a. aan de provincie of gemeente waar een activiteit waarop de voorbereiding van de beschikking betrekking heeft, in hoofdzaak wordt verricht of zal worden verricht,
b. voor zover de voorbereiding van de beschikking betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, waarbij vanuit een inrichting of mijnbouwwerk afvalwater of andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater zijn of worden gebracht, aan het waterschap waartoe het bestuursorgaan behoort dat zorg draagt voor het beheer van het zuiveringstechnisch werk of het oppervlaktewater waarop het afvalwater vanuit die voorziening wordt gebracht.
4. Een wijziging van artikel 18 van de richtlijn, bedoeld in het eerste lid, gaat voor de toepassing van het eerste en tweede lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.
1. Er is een landelijke voorziening waarin gegevens en bescheiden worden opgenomen die betrekking hebben op aanvragen om een omgevingsvergunning die geheel of gedeeltelijk elektronisch worden ingediend alsmede op aanvragen om daarop volgende beschikkingen.
2. Het bevoegd gezag en de bestuursorganen die zijn betrokken bij de beslissing omtrent de verlening van een omgevingsvergunning, maken gebruik van de voorziening, bedoeld in het eerste lid. Het bevoegd gezag draagt zorg voor het beheer van de in de voorziening opgenomen gegevens en bescheiden en de verstrekking daarvan aan de bestuursorganen, bedoeld in de eerste volzin. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent dat beheer en die verstrekking.
3. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van de voorziening, bedoeld in het eerste lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van die voorziening.
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en derde lid wordt na «Deze wet is» ingevoegd: ,voor zover deze betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e,.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Deze wet is, voor zover deze betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, niet van toepassing op inrichtingen of mijnbouwwerken, voor zover daarvoor een vergunning is vereist of algemene voorschriften gelden krachtens hoofdstuk VIIa van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren of de Waterwet, behoudens voor zover uit de bepalingen van die wetten anders blijkt.
§ 1.2 Overgangsrechtelijke bepalingen
1. Een vergunning of ontheffing als bedoeld in:
a. artikel 40 van de Mijnbouwwet die niet van toepassing is op het continentaal plat,
b. artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 die niet van toepassing is op archeologische monumenten,
c. artikel 37 van de Monumentenwet 1988,
d. artikel 8.1 van de Wet milieubeheer,
e. artikel 3.3, onder a of b, 3.6, eerste lid, onder c, 3.7, derde of vierde lid, 3.22, eerste lid, 3.23, eerste lid, 3.38, derde, vierde of zesde lid, artikel 4.1, derde of vijfde lid, 4.2, derde lid, of 4.3, derde of vierde lid, 4.4, derde lid, 6.12, zesde lid, of 6.13, tweede lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening, of
f. artikel 40 van de Woningwet,
die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht en onherroepelijk is, wordt voorzover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.
2. Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing op:
a. de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend,
b. de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid, indien voor dat tijdstip een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of
c. een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.
3. In gevallen als bedoeld in het tweede lid wordt:
a. een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit;
b. een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een omgevingsvergunning,
op het tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.
4. Beperkingen waaronder een beschikking als bedoeld in het eerste lid is verleend, worden gelijkgesteld met aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
1. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag om bouwvergunning eerste fase als bedoeld in artikel 56a van de Woningwet is ingediend en op dat tijdstip nog geen sprake is van zowel een onherroepelijke bouwvergunning eerste fase als een onherroepelijke bouwvergunning tweede fase, blijft het onmiddellijk voor dat tijdstip geldende recht van toepassing op:
a. de indiening van een aanvraag om bouwvergunning tweede fase;
b. de indiening van een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase als bedoeld in artikel 56a, achtste lid, van de Woningwet;
c. de voorbereiding en vaststelling van een beschikking op een aanvraag of een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase en een aanvraag om bouwvergunning tweede fase;
d. de bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase.
2. De bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit, op het tijdstip waarop beide beschikkingen onherroepelijk zijn geworden.
1. Een vergunning of ontheffing voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel van kracht en onherroepelijk is, wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.
2. Artikel 1.2, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, 3.27, eerste lid, of 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, 3.41, eerste lid, of 3.42, eerste lid, van die wet dat onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht en onherroepelijk is, wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet.
2. Artikel 1.2, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Indien voor het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt met betrekking tot een activiteit als bedoeld in die wet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom of tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een vergunning is gegeven, blijft het onmiddellijk voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.
2. Een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat deze onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld met een beschikking krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1. Het recht zoals dat gold op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing ten aanzien van een beschikking tot vergoeding van kosten of schade ten gevolge van een beschikking met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e of f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht indien voor dat tijdstip een verzoek om een beschikking tot vergoeding van kosten of schade is ingediend.
2. Een beschikking die overeenkomstig het eerste lid wordt verleend wordt, nadat deze onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld met een beschikking krachtens artikel 4.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op artikel 8.15 van de Wet milieubeheer, op artikel 4.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten algemene maatregelen van bestuur, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op artikel 8.42a, eerste lid, of 8.45 van de Wet milieubeheer, op artikel 2.22, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten provinciale milieuverordeningen, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op artikel 8.46, eerste lid, van de Wet milieubeheer, op artikel 1.3c van de Wet milieubeheer.
4. Artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer blijft na de inwerkingtreding van deze wet van overeenkomstige toepassing op wijzigingen van de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land.
Na de inwerkingtreding van deze wet berusten besluiten of regelingen, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op:
a. artikel 18.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
b. artikel 18.4, derde lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
c. artikel 21.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.11, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
d. artikel 21.3, derde lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.11, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het recht zoals dat gold op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing ten aanzien van aanwijzingen als bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten waarbij gronden zijn aangewezen op grondslag van een projectbesluit.
HOOFDSTUK 2 MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 6° komt te luiden:
6°. artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het eerste lid, onder e, van dat artikel voor zover dat betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van die wet;.
2. Onderdeel 7° komt te luiden:
7°. artikel 70l van de Woningwet;.
Artikel 34, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling komt te luiden:
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 28 worden de vóór de datum van herindeling vastgestelde structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen en exploitatieplannen als bedoeld in respectievelijk artikel 2.1, 3.1, 3.38 en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening en besluiten waarbij gronden worden aangewezen tot gebied waarop een voorkeursrecht rust als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten, met betrekking tot overgaand gebied geacht te zijn vastgesteld door het bevoegde gezag van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd en behouden zij hun rechtskracht zolang het bevoegde gezag niet anders bepaalt.
HOOFDSTUK 3 MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 38 vervalt.
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Het negende lid komt te luiden:
9. Op de voorbereiding van de beschikking tot verlening van een vergunning is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
3. Aan het artikel worden drie leden toegevoegd, luidende:
10. In een vergunning kan worden bepaald:
a. dat daarbij aangewezen voorschriften eerst in werking treden op een daarbij aangegeven tijdstip, dan wel wanneer een daarbij aangegeven omstandigheid zich voordoet;
b. dat daarbij aangewezen voorschriften slechts gelden tot een daarbij aangegeven tijdstip, dan wel omstandigheid;
c. dat daarbij aangewezen voorschriften nadat de vergunning haar gelding heeft verloren, gedurende een daarbij aangegeven termijn van kracht blijven.
11. De volgende onderdelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing:
a. artikel 4.2 ten aanzien van een beschikking omtrent:
1°. het wijzigen of intrekken van een vergunning;
2°. het verlenen van een vergunning voor het in stand houden van een mijnbouwwerk in een geval waarin het in het tweede lid bedoelde verbod niet gold voor dat mijnbouwwerk en het verbod op enig tijdstip is gaan gelden anders dan ten gevolge van een verandering van het mijnbouwwerk of van de werking daarvan;
b. de artikelen 2.25, eerste lid, en 8.1.
12. De volgende onderdelen van de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing: hoofdstuk 7, de artikelen 8.40, eerste en tweede lid, 8.41, 8.42 en afdeling 13.2.
In artikel 11 van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens wordt «artikel 18.4 van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
HOOFDSTUK 4 MINISTERIE VAN FINANCIËN
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 29, tweede lid, wordt «vergunning, bedoeld in» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting als bedoeld in.
In artikel 30, eerste lid, wordt na «van de Wet milieubeheer» ingevoegd: of artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In de artikelen 3.16, twaalfde lid, en 3.19, vijfde lid, onder a, 3.93, derde lid, 3.111, eerste lid, aanhef, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt «woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet» vervangen door: woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet.
In de artikelen 11, eerste lid, onder q, aanhef, en 15b, eerste lid, onder c en e, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt «woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet» vervangen door: woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet.
In artikel 11, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 10, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt «woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet» vervangen door: woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet.
In artikel 17, vierde lid, van de Wet waardering onroerende zaken wordt de zinsnede «waarvoor een bouwvergunning in de zin van de Woningwet is afgegeven» vervangen door: waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.
HOOFDSTUK 5 MINISTERIE VAN JUSTITIE
Onderdeel C van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2 vervalt «artikel 7.6, eerste lid, en artikel 7.8, eerste lid,».
2. Onderdeel 7 komt te luiden:
7. De artikelen 2.27, eerste lid, 2.34, eerste lid, met uitzondering van beroep dat wordt ingesteld door het bevoegde gezag ter zake van het besluit waarop de verklaring of aanwijzing betrekking heeft, 5.7, eerste lid, 5.8, eerste lid, laatste volzin, 5.9, eerste lid, 5.9, zesde lid, voor zover het een aanwijzing betreft ter zake van de uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 5.3 en 5.24, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 176, tweede lid, onderdeel a, van Boek 6 wordt «een vergunning geldt als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 231 van Boek 7 wordt «artikel 97 van de Woningwet» vervangen door: artikel 17 van de Woningwet.
In artikel 235 van Boek 7 wordt «waarvoor een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet is afgegeven» vervangen door: waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.
De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 77, eerste lid, onderdeel 3°, komt te luiden:
3°. ten behoeve van de uitvoering van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende bestemmingsplan is afgeweken;.
2. In artikel 77, eerste lid, onder 8°, wordt «artikel 97 van de Woningwet» vervangen door: artikel 17 van de Woningwet.
Artikel 1a van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1° wordt als volgt gewijzigd:
a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, en artikel 2.3, aanhef en onder a;.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer wordt «artikel 1.2, eerste lid, – voor zover aangeduid als strafbare feiten – en de artikelen 2.5, 8.1, eerste lid, 8.40, eerste lid, artikel 8.1, tweede lid, in verbinding met artikel 8.1, eerste lid,» vervangen door: artikel 1.2, eerste lid, – voor zover aangeduid als strafbare feiten –, en de artikelen 1.3a, vierde lid, 2.5, 8.40, eerste lid,.
2. Onderdeel 2° wordt als volgt gewijzigd:
a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
de Monumentenwet 1988, de artikelen 11, 45, eerste lid, 53, eerste lid, en 56;
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, d, f, g, h en i, 2.3, aanhef en onder b, 2.3a, 2.24, eerste lid, en 2.25, tweede lid;.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Flora- en faunawet wordt «47 en 73» vervangen door: 47, 73, 75e en 79, tweede lid,.
c. In de zinsnede met betrekking tot de Natuurbeschermingswet 1998 wordt na «22, tweede lid,» ingevoegd: 46d, 47d,.
d. In de zinsnede met betrekking tot de Ontgrondingenwet wordt «de artikelen 3, eerste en tweede lid,» vervangen door: de artikelen 3, eerste en tweede lid, 3a,.
e. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer wordt «de artikelen 8.14, eerste lid, 8.36f, eerste lid, 8.20, tweede lid, 8.41, eerste, tweede en derde lid, 8.42, eerste lid, artikel 8.42a, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 8.41, eerste, tweede en derde lid, 8.42, eerste lid, 8.42a, eerste lid, 8.43.
f. De zinsnede met betrekking tot de Wet ruimtelijke ordening komt te luiden: de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2.
g. In de zinsnede met betrekking tot de Woningwet vervalt: 40, 45, zevende lid, 60.
3. Onderdeel 3° wordt als volgt gewijzigd:
a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.2 en artikel 2.3, aanhef en onder c;.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Flora- en faunawet vervalt «79, tweede lid,».
HOOFDSTUK 6 MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
De Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van het huidige laatste onderdeel door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Na artikel 75a wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 2A. OMGEVINGSVERGUNNING
1. Deze afdeling is van toepassing op handelingen:
a. waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en
b. die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden en ten aanzien waarvan Onze Minister op grond van artikel 75, derde lid, bevoegd is ontheffing te verlenen.
2. Deze afdeling is niet van toepassing op handelingen die zijn toegestaan krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde lid, of waarvoor een zodanige ontheffing is aangevraagd.
3. De bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden niet voor handelingen die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning die met toepassing van deze afdeling is verleend.
1. De aanvrager van een omgevingsvergunning draagt er zorg voor dat de aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 75b, eerste lid.
2. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is artikel 75d van overeenkomstige toepassing op de beschikking met betrekking tot de eerste en tweede fase.
1. Een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, wordt niet verleend dan nadat Onze Minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Artikel 75, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de verklaring, bedoeld in het eerste lid.
3. Onze Minister kan een verzoek als bedoeld in artikel 2.29, eerste lid, tweede volzin, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht slechts doen indien de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de verklaring is gegeven zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet zou zijn gegeven of niet zonder daarbij te bepalen dat aan de omgevingsvergunning daarbij aangegeven voorschriften worden verbonden, indien deze omstandigheden op het bedoelde tijdstip zouden hebben bestaan.
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid.
Na artikel 113 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Deze paragraaf is niet van toepassing met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens afdeling 2a bepaalde.
2. Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens afdeling 2a bepaalde zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
3. Het in artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van afdeling 2a voor degene die de betrokken activiteit verricht.
De Natuurbeschermingswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
o. omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Aan artikel 16 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Dit artikel is niet van toepassing op handelingen die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX is verleend.
In artikel 19d wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het realiseren van projecten of het verrichten van andere handelingen die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX is verleend.
Na hoofdstuk VIII wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK IX. OMGEVINGSVERGUNNING
TITEL 1. BESCHERMDE NATUURMONUMENTEN
1. Deze titel is van toepassing op handelingen:
a. waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en
b. die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor het verbod, bedoeld in artikel 16, eerste lid geldt.
2. Deze titel is niet van toepassing op handelingen die zijn toegestaan krachtens een vergunning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of waarvoor een zodanige vergunning is aangevraagd.
1. De aanvrager van een omgevingsvergunning draagt er zorg voor dat de aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 46, eerste lid.
2. Op een beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 4.2 en 4.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn het tweede lid en de artikelen 46b en 46c van overeenkomstige toepassing op de beschikking met betrekking tot de eerste en tweede fase.
1. Een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 46, eerste lid, wordt niet verleend dan nadat het bestuursorgaan dat ten aanzien van de betrokken handelingen bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien gedeputeerde staten zowel bevoegd gezag zijn om te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als ten aanzien van de betrokken handelingen bevoegd zijn te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 16, eerste lid. In dit geval zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
3. De verklaring onderscheidenlijk, in het in het tweede lid bedoelde geval, de omgevingsvergunning kan slechts worden geweigerd indien de betrokken handelingen schade kunnen toebrengen aan de belangen, omschreven in artikel 16, eerste lid. Artikel 16, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de verklaring onderscheidenlijk de omgevingsvergunning.
1. Het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 46b, eerste lid, kan een verzoek als bedoeld in artikel 2.29, eerste lid, tweede volzin, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht slechts doen indien de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de in artikel 46b, eerste lid, bedoelde verklaring is gegeven zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet zou zijn gegeven of niet zonder daarbij te bepalen dat aan de omgevingsvergunning daarbij aangegeven voorschriften worden verbonden, indien deze omstandigheden op het bedoelde tijdstip zouden hebben bestaan.
2. Onverminderd de artikelen 2.31 en 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kunnen gedeputeerde staten in een geval als bedoeld in artikel 46b, tweede lid, de omgevingsvergunning intrekken of de voorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden wijzigen, aanvullen of intrekken dan wel alsnog aan de omgevingsvergunning verbinden indien de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de omgevingsvergunning is verleend, zodanig zijn gewijzigd dat deze niet zou zijn verleend of niet zonder daaraan te verbinden voorschriften, indien deze omstandigheden op het genoemde tijdstip zouden hebben bestaan.
Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 16, eerste of vierde lid.
TITEL 2. GEBIEDEN TER UITVOERING VAN EUROPEESRECHTELIJKE VERPLICHTINGEN
1. Deze titel is van toepassing op handelingen:
a. waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en
b. die tevens zijn aan te merken als projecten of andere handelingen waarvoor het verbod, bedoeld in artikel 19d, eerste lid, geldt.
2. Deze titel is niet van toepassing op projecten of andere handelingen die zijn toegestaan krachtens een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, of waarvoor een zodanige vergunning is aangevraagd.
1. De aanvrager van een omgevingsvergunning draagt er zorg voor dat de aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 47, eerste lid.
2. Op een beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 4.2 en 4.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn het tweede lid en de artikelen 47b en 47c van overeenkomstige toepassing op de beschikking met betrekking tot de eerste en tweede fase.
1. Een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 47, eerste lid, wordt niet verleend dan nadat het bestuursorgaan dat ten aanzien van de betrokken handelingen bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien gedeputeerde staten zowel bevoegd gezag zijn om te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als ten aanzien van de betrokken handelingen bevoegd zijn te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid. In dit geval zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
3. Met betrekking tot de verklaring onderscheidenlijk, in het in het tweede lid bedoelde geval, de beschikking op de aanvraag voor zover deze betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, zijn de artikelen 19e tot en met 19g en 19k, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Indien een omgevingsvergunning om dwingende redenen van groot openbaar belang wordt verleend voor het realiseren van projecten als bedoeld in artikel 19h, eerste lid, bepaalt het bestuursorgaan dat de verklaring geeft, dat aan de omgevingsvergunning in ieder geval het voorschrift wordt verbonden inhoudende de verplichting compenserende maatregelen te treffen. In het in het tweede lid bedoelde geval verbindt het bevoegd gezag dit voorschrift aan de omgevingsvergunning.
5. Met betrekking tot de compenserende maatregelen is artikel 19h, tweede tot en met vijfde lid, van toepassing, met dien verstande dat in het in het eerste lid bedoelde geval de krachtens artikel 19h, tweede lid, gestelde verplichting geldt voor het bestuursorgaan dat de verklaring geeft.
6. Artikel 19k, eerste lid, is voor zover het betreft de in dat lid gestelde verplichting met betrekking tot het in kennis stellen van Onze Minister en de in dat lid gestelde verplichting met betrekking tot het zenden van een afschrift van vergunningen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze verplichtingen in het in het eerste lid bedoelde geval gelden voor het bestuursorgaan dat de verklaring geeft en niet gelden in gevallen dat Onze Minister de verklaring geeft.
1. Het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 47b, eerste lid, kan een verzoek als bedoeld in artikel 2.29, eerste lid, tweede volzin, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht slechts doen indien de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de verklaring is gegeven zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet zou zijn gegeven of niet zonder daarbij te bepalen dat aan de omgevingsvergunning daarbij aangegeven voorschriften worden verbonden, indien deze omstandigheden op het genoemde tijdstip zouden hebben bestaan.
2. Onverminderd de artikelen 2.31 en 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kunnen gedeputeerde staten in een geval als bedoeld in artikel 47b, tweede lid, de omgevingsvergunning intrekken of de voorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden wijzigen, aanvullen of intrekken dan wel alsnog aan de omgevingsvergunning verbinden indien de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de omgevingsvergunning is verleend, zodanig zijn gewijzigd dat deze niet zou zijn verleend of niet zonder daaraan te verbinden voorschriften, indien deze omstandigheden op het genoemde tijdstip zouden hebben bestaan.
Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op projecten of andere handelingen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid.
Aan artikel 57 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens hoofdstuk IX bepaalde.
Na artikel 57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens hoofdstuk IX bepaalde zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
2. Het in artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van hoofdstuk IX voor degene die de betrokken activiteit verricht, geldende voorschriften.
In artikel 16, tweede lid, van de Meststoffenwet wordt na «Wet milieubeheer» ingevoegd: of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De Reconstructiewet concentratiegebieden wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 14, tweede lid, wordt «projectbesluiten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet» vervangen door: omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «Artikel 50 van de Woningwet» vervangen door «Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet.
2. In het derde lid wordt «projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, onderscheidenlijk als een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
3. In het vierde lid wordt «vergunning als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
HOOFDSTUK 7 MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
De Monumentenwet 1988 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5 komt te luiden:
1. Met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in artikel 3, vierde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving in hetregister, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 7, vierde lid, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet in een van die registers wordt ingeschreven, zijn op een archeologisch monument de artikelen 11 tot en met 29 en artikel 63, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
2. Gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid, zijn op een ander monument dan een archeologisch monument van overeenkomstige toepassing:
a. de artikelen 11, eerste lid, en 63, tweede en derde lid; en
b. de hoofdstukken 2, 3, 4 en 6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover die betrekking hebben op een beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1 van die wet.
In het opschrift van paragraaf 2 van hoofdstuk II wordt «afbraak» vervangen door: sloop.
Artikel 11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «beschermd monument af te breken» vervangen door: beschermd archeologisch monument te slopen.
2. In onderdeel b wordt «beschermd monument» vervangen door: beschermd archeologisch monument.
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor het artikel wordt het cijfer «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid wordt «artikel 11» vervangen door: artikel 11, tweede lid.
3. Toegevoegd wordt een lid, luidende:
2. Artikel 3.1, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 13 wordt «monument» vervangen door: archeologisch monument.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze minister beslist op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt «Indien een aanvraag om vergunning een archeologisch monument betreft, kan Onze minister» vervangen door: Onze minister kan.
5. In het derde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.
Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders ten aanzien van het door Onze minister opgestelde ontwerp van het besluit toepassing geven aan de artikelen 3:11 tot en met 3:17 van die wet.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Burgemeester en wethouders zenden tijdig naar voren gebrachte zienswijzen onmiddellijk door aan Onze minister.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Artikel 3:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. In afwijking van het eerste lid geeft Onze minister in gevallen als bedoeld in artikel 13 toepassing aan de artikelen 3:11 tot en met 3:17 van die wet. Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing.
5. Het zesde lid vervalt.
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor het artikel wordt het cijfer «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid komt de eerste volzin te luiden: De gemeenteraad stelt een verordening vast waarin ten minste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Toegevoegd wordt een lid, luidende:
2. Burgemeester en wethouders vragen de commissie op het gebied van de monumentenzorg advies, voordat:
a. zij beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; of
b. zij advies uitbrengen omtrent een aanvraag om of het ontwerp van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 16 vervalt.
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden: Burgemeester en wethouders zenden de aanvraag, bedoeld in artikel 12, onmiddellijk na ontvangst aan Onze minister door.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Onder vernummering van het derde tot vierde lid worden na het eerste lid twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:
2. Indien Onze minister niet voldoet aan artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.
3. De werking van de vergunning wordt opgeschort, totdat de beroepstermijn is verstreken, of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrechtspraak is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 18 vervalt.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze minister kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, voorschriften verbinden in het belang van de archeologische monumentenzorg.
2. De aanhef van het derde lid komt te luiden: Aan een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:.
Artikel 20, eerste lid, komt te luiden:
1. Burgemeester en wethouders, en voor zover het monumenten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, betreft, Onze minister houden een openbaar register aan waarin aantekening wordt gehouden van omgevingsvergunningen voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en vergunningen als bedoeld in artikel 11, tweede lid.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 5.19 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan Onze minister een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, intrekken, indien de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.
2. In het tweede lid vervalt «Onze minister dan wel».
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 11» vervangen door «artikel 11, tweede lid» en vervalt de zinsnede «, behoudens het bepaalde in het tweede lid,»
2. Het cijfer «1.» voor het artikel vervalt.
3. Het tweede lid vervalt.
Paragraaf 4 van hoofdstuk II vervalt.
In artikel 36, tweede en derde lid, wordt «Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten» telkens vervangen door: Onze Minister.
Artikel 37 vervalt.
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In het tweede lid wordt «een aanlegvergunning» vervangen door «een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid» en wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen.
3. Het derde lid vervalt.
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid voorschriften kunnen worden verbonden die zijn vastgesteld krachtens artikel 2.22, derde lid, onderdeel d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 41 komt te luiden:
1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.
2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.
In artikel 41a wordt «41» vervangen door: 41, eerste lid.
Artikel 42 vervalt.
In artikel 43 wordt «41, eerste lid» vervangen door: 41, eerste en tweede lid.
Artikel 55, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. de beslissingen op de aanvragen om vergunning, bedoeld in artikel 11, tweede lid;.
Artikel 57, tweede lid, komt te luiden:
2. Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding of uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet of een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan bepalen dat een rechthebbende ten aanzien van een terrein moet dulden dat een terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht dan wel dat daarin opgravingen worden gedaan, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of ter uitvoering daarvan.
In artikel 58, tweede lid, wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 57, tweede lid,.
De artikelen 61 en 62 vervallen.
Artikel 63 komt te luiden:
1. Onze minister draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. Het bestuursorgaan dat met betrekking tot een monument bevoegd is een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te verlenen, draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van artikel 11, eerste lid, voor zover het een ander monument dan een archeologisch monument betreft.
3. Met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet is hoofdstuk 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, met uitzondering van artikel 5.2 en paragraaf 5.5 van die wet en, indien het een archeologisch monument betreft, met uitzondering van artikel 5.11 van die wet.
HOOFDSTUK 8 MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT
De Ontgrondingenwet wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een vergunning als bedoeld in artikel 3.
Artikel 22 komt te luiden:
Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de artikelen 5.10, 5.13 tot en met 5.16 en 5.18 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
De Spoedwet wegverbreding wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 6, tiende lid, wordt «projectbesluit als bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, onderscheidenlijk als besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van die wet» vervangen door: omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In het zesde lid wordt «Artikel 50 van de Woningwet» vervangen door «Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet.
3. In het achtste lid wordt «projectbesluit als bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, onderscheidenlijk als besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van die wet» vervangen door: omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
4. In het negende lid wordt «aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5. Het tiende lid komt te luiden:
10. In afwijking van artikel 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad binnen een jaar nadat het wegaanpassingsbesluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of beheersverordening overeenkomstig het wegaanpassingsbesluit vast.
De Tracéwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In het vijfde lid wordt «Artikel 50 van de Woningwet» vervangen door «Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet.
3. In het zesde lid wordt «projectbesluit als bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, onderscheidenlijk als een besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van die wet» vervangen door: omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
4. In het zevende lid wordt «aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5. Het achtste lid komt te luiden:
8. In afwijking van artikel 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of beheersverordening overeenkomstig het tracébesluit vast.
Artikel 20, vijfde lid, komt te luiden:
5. Artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet ter uitvoering van het tracébesluit.
De Waterwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 5.10 wordt «een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 6.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Op vergunningen voor het lozen of storten van stoffen zijn de artikelen 2.14, eerste, derde en vierde lid, 2.25, eerste lid, 2.30, 2.31, eerste lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder b, en 8.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «omgevingsvergunning» wordt gelezen: vergunning.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van artikel 6.14, eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag tot wijziging van een vergunning voor het lozen van stoffen, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen dan volgens de geldende vergunning zijn toegestaan. De artikelen 3.8 en 3.9, eerste lid, onderdeel a, en tweede tot en met vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding, bedoeld in de eerste volzin, met dien verstande dat voor «omgevingsvergunning» wordt gelezen: vergunning.
In het opschrift van hoofdstuk 6, paragraaf 4, wordt «Wet milieubeheer» vervangen door: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 6.23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door «artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en wordt «een vergunning krachtens die wetten» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een vergunning krachtens de Kernenergiewet.
2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt «die wet» vervangen door: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. In het derde lid wordt «Wet milieubeheer» vervangen door: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
4. In het vijfde lid wordt «krachtens de Wet milieubeheer overeenkomstig artikel 8.17 van die wet» vervangen door: krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «Wet milieubeheer» vervangen door: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
b. De tweede volzin vervalt.
6. In het achtste lid wordt «artikel 8.28 van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 3.16 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Dit artikel is niet van toepassing indien op de voorbereiding van de vergunning voor het lozen van stoffen, de omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de vergunning krachtens de Kernenergiewet afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.
Artikel 8.4a komt te luiden:
Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 6 of krachtens artikel 10.1 bepaalde zijn de paragrafen 5.2 en 5.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, met dien verstande dat in artikel 5.8, vijfde lid, onder b, van die wet voor «intrekking van een vergunning of ontheffing op grond van artikel 5.19» wordt gelezen: intrekking van een vergunning op grond van artikel 8.3 van de Waterwet.
De Wet bereikbaarheid en mobiliteit wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «Artikel 50 van de Woningwet» vervangen door «Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet.
2. In het derde lid wordt «projectbesluit als bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, onderscheidenlijk als een besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van die wet» vervangen door: omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
3. In het vierde lid wordt «aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 34 komt te luiden:
In afwijking van artikel 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad binnen een jaar nadat een besluit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of beheersverordening overeenkomstig dat besluit vast.
De Wet kabelbaaninstallaties wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 21, eerste lid, wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 22, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt «aanvraag voor een bouwvergunning» vervangen door: aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21, eerste lid.
2. In de tweede volzin wordt «Burgermeester» vervangen door: Burgemeester.
De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, of 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken en bij de toepassing van artikel 3.3, derde lid, van die wet wordt het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 3.18, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening en 50, tweede lid, van de Woningwet» vervangen door: artikel 3.3, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 8.12, eerste lid, wordt «bouwvergunning of aanlegvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning voor een bouw- of aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 6, derde lid, onderdeel b, van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels wordt «bouwvergunning» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
HOOFDSTUK 9 MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
Artikel 35, tweede lid, van de Huisvestingswet komt te luiden:
2. Indien van de vergunning slechts gebruik kan worden gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een verzoek om zodanige omgevingsvergunning.
De Interimwet stad-en-milieubenadering wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, onder d, komt te luiden:
d. omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.
In de artikelen 3 en 9 wordt «vergunning» telkens vervangen door: omgevingsvergunning.
Artikel 15, tweede lid, komt te luiden:
2. Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht neemt een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 in acht bij:
a. het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, en
b. het toepassen van artikel 2.31, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De Kernenergiewet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 15aa wordt «artikel 8.4, eerste lid, tweede en vierde lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 2.6, eerste, tweede en vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 16, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij of krachtens de maatregel wordt in ieder geval bepaald dat de aanvrager in gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, dat tevens is aan te merken als het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
a. indien de aanvraag om een omgevingsvergunning voor dat bouwen tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet is ingediend, een afschrift van die aanvraag om een omgevingsvergunning bij zijn aanvraag overlegt;
b. indien de aanvraag om een omgevingsvergunning voor dat bouwen niet tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet wordt ingediend, een afschrift van die aanvraag om een omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag overlegt gelijktijdig met de indiening van die aanvraag.
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «paragraaf 8.1.3.2» vervangen door: paragraaf 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «Wet milieubeheer en van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: Algemene wet bestuursrecht, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van de Wet milieubeheer.
b. Onderdeel d vervalt.
c. Onderdeel e wordt geletterd d.
3. Het derde lid, onderdeel a, onder 3°, komt te luiden:
3°. indien al eerder een overeenkomstige vergunning met betrekking tot dezelfde plaats was verleend aan de aanvrager of aan degene wiens vergunning ingevolge artikel 70 voor hem geldt en de aangevraagde vergunning niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan;.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid zijn de in dat lid genoemde onderdelen van de Algemene wet bestuursrecht, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van de Wet milieubeheer niet van toepassing op de voorbereiding van beschikkingen op de aanvraag om een wijziging van een vergunning krachtens artikel 15, onder b of c, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, en die niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een vergunning is verleend.
Artikel 18 vervalt.
In artikel 20, eerste lid, wordt «paragraaf 8.1.3.2» vervangen door: paragraaf 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 20a, tweede lid, wordt «paragraaf 8.1.3.2» vervangen door: paragraaf 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «artikelen 8.12 tot en met 8.16 van de Wet milieubeheer» vervangen door: bij of krachtens artikel 2.22, tweede en derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde regels over activiteiten met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet, alsmede artikel 4.1 van die wet.
2. In het vijfde lid wordt «8.42 van de Wet milieubeheer» vervangen door: 8.42, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet milieubeheer.
In artikel 32, vijfde lid, wordt «8.42 van de Wet milieubeheer» vervangen door: 8.42, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet milieubeheer.
Artikel 83a komt te luiden:
Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de artikelen 5.15 tot en met 5.18, 5.19, eerste en derde lid, en 5.21 tot en met 5.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
De Wet ammoniak en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de omschrijving van het begrip «beste beschikbare technieken» wordt «artikel 1.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In de omschrijving van gpbv-installatie wordt «artikel 1.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. De begripsbepaling «vergunning» vervalt.
4. In de alfabetische rangschikking wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd: omgevingsvergunning: vergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
2. In het derde lid wordt «de artikelen 8.11, 8.40, 8.45 of 8.46» vervangen door «het bepaalde bij of krachtens artikel 2.22, tweede of derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 1.3c of 8.40» en wordt «vergunning met toepassing van artikel 8.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In de artikelen 4 tot en met 7 wordt «vergunning» telkens vervangen door: omgevingsvergunning.
In artikel 8 wordt «Artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: Artikel 3.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De Wet bescherming Antarctica wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Bij een voorschrift als bedoeld in het eerste lid, onder f, kunnen nadere eisen worden gesteld voor gevallen waarin aan de verplichting uitvoering wordt gegeven door het sluiten en in stand houden van een verzekering. Daarbij wordt rekening gehouden met hetgeen redelijkerwijs door verzekering kan worden gedekt.
4. Indien een voorschrift als bedoeld in het eerste lid, onder f, aan een vergunning is verbonden, kunnen Onze Ministers bij het niet nakomen door de houder van de vergunning van een krachtens de vergunning voor hem geldende verplichting waarvoor financiële zekerheid is gesteld, bepalen tot welk bedrag zij verhaal zullen nemen op de gestelde zekerheid. Onze Ministers kunnen het te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel.
Artikel 28 komt te luiden:
Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de artikelen 5.10, 5.13 tot en met 5.16, 5.18, 5.19, eerste en derde lid, en 5.20 tot en met 5.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
De Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 19 wordt «vergunning krachtens de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning voor activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 65, tweede lid, wordt «vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 92a vervalt.
Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en 5.18 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet voor degene die het project, bedoeld in dat lid, uitvoert, geldende voorschriften.
De Wet geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepalingen «bouwvergunning» en «projectbesluit» vervallen.
2. In de begripsomschrijvingen «geprojecteerde woning of gebouw» en «woning of gebouw in aanbouw» wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. In de begripsbepaling «woonwagenstandplaats» wordt «artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet.
In artikel 5, eerste lid, tweede volzin, en zesde lid, tweede volzin, wordt «Artikel 8.7 van de Wet milieubeheer» vervangen door: Artikel 2.26, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 41, tweede lid, wordt «krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen» vervangen door: verleende omgevingsvergunningen voor activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In de artikelen 49 en 58 wordt «een projectbesluit, dat» vervangen door: een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken, die.
In artikel 63, vierde lid, wordt «artikel 15.20, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 15.20, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer.
In de artikelen 65 en 66 wordt «artikel 8.8, derde lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 2.14, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 76a wordt «een projectbesluit, dat» vervangen door: een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken, die.
In artikel 77 wordt «besluit als bedoeld in artikel 76a» vervangen door: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 76a.
Artikel 148 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en 5.18 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, met dien verstande dat met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel 170, derde lid, uitsluitend belast zijn de daartoe bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet voor degene die het project, bedoeld in dat lid, uitvoert, geldende voorschriften.
Artikel 173 vervalt.
In artikel 176 wordt «de Wet milieubeheer of de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: de Algemene wet bestuursrecht, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Wet milieubeheer.
De Wet geurhinder en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de omschrijving van het begrip «veehouderij» wordt «artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In artikel 1 wordt in de alfabetische rangschikking het volgende begrip en de daarbij behorende omschrijving ingevoegd:
omgevingsvergunning: omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het eerste lid geldt niet voor het weigeren van de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.14, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of voor voorschriften die worden gesteld met toepassing van het bepaalde krachtens artikel 1.3c of 8.40 van de Wet milieubeheer of het bepaalde bij of krachtens artikel 2.22 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «vergunning voor» vervangen door: omgevingsvergunning met betrekking tot.
2. In het derde lid wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
3. In het vierde lid wordt «vergunning verleend voor» vervangen door: omgevingsvergunning verleend voor zover het betreft de.
In artikel 4, derde lid, wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
In artikel 5, tweede lid, wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
De Wet inzake de luchtverontreiniging wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 1 en 14a wordt «vergunning krachtens de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 18, tweede lid, onder b, wordt «krachtens de Wet milieubeheer een vergunning» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 88a vervalt.
Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en 5.18 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet voor degene die het project, bedoeld in dat lid, uitvoert, geldende voorschriften.
Artikel 96 vervalt.
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepalingen «beste beschikbare technieken» en «gpbv-installatie» vervallen.
2. In de alfabetische rangschikking worden de volgende begrippen en de daarbij behorende omschrijvingen ingevoegd: omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; omgevingsvergunning voor een inrichting: omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.
Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid, onder a, wordt «de in artikel 8.1 gestelde verboden niet gelden,» vervangen door: het in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod niet geldt.
2. In de eerste volzin van het zevende lid wordt «vergunning krachtens hoofdstuk 8» vervangen door «omgevingsvergunning voor een inrichting» en vervalt na «onderwerpen» de zinsnede «in de beperkingen waaronder de vergunning wordt verleend of».
In artikel 1.3, tweede lid, wordt «vergunning krachtens artikel 8.1» vervangen door: omgevingsvergunning.
Na artikel 1.3 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een project waarvan een activiteit deel uitmaakt waarvoor tevens een ontheffing als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, is vereist van:
a. regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder a,
b. regels met betrekking tot activiteiten in, op, onder of over een plaats waar de in artikel 8.49 bedoelde zorg met betrekking tot een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, of
c. andere bij provinciale milieuverordening daartoe aangewezen regels,
draagt er zorg voor dat de aanvraag mede betrekking heeft op die activiteit.
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de activiteit is toegestaan krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, of voor de activiteit een zodanige ontheffing is aangevraagd.
3. De krachtens artikel 1.3, eerste lid, aangewezen regels gelden niet voor zover de activiteiten waarop die regels betrekking hebben, zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid.
4. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in het eerste lid.
5. Artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet van toepassing op ontheffingen die ingevolge een provinciale milieuverordening zijn vereist.
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid.
2. Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend en wordt de omgevingsvergunning geweigerd op de gronden die ten aanzien van een ontheffing voor de activiteit zijn aangegeven in de provinciale milieuverordening.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing op de beschikking met betrekking tot de eerste en tweede fase.
4. Voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, kan deze geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken of kunnen de daaraan verbonden voorschriften worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken, dan wel kunnen alsnog voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning, op de gronden die ten aanzien van een ontheffing voor die activiteit zijn aangegeven in de provinciale milieuverordening.
5. Indien bij provinciale milieuverordening regels zijn aangewezen als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, onder c, worden bij de verordening regels gesteld met betrekking tot de gegevens en bescheiden die door de aanvrager om een omgevingsvergunning worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag met betrekking tot de activiteiten waarop die regels van toepassing zijn.
Artikel 2.16 komt te luiden:
1. Het bestuur van de emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen voor een inrichting waarop hoofdstuk 16 betrekking heeft, verstrekken elkaar desgevraagd of uit eigen beweging tijdig alle voor de uitoefening van hun taken redelijkerwijs benodigde inlichtingen.
2. Bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen wordt waar nodig aangegeven welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijk karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat personen deze aan de emissieautoriteit dan wel het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen, hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.
3. Het bestuur van de emissieautoriteit en de bestuursorganen die bevoegd zijn een omgevingsvergunning te verlenen voor een inrichting waarop hoofdstuk 16 betrekking heeft, stellen gezamenlijk een informatiestatuut vast. Het statuut bevat inhoudelijke en procedurele voorschriften met betrekking tot de in dit artikel bedoelde informatie-uitwisseling tussen de emissieautoriteit enerzijds en die bestuursorganen anderzijds. Het bestuur van de emissieautoriteit verstrekt eenieder desgevraagd een afschrift van het statuut.
4. In geval voor een inrichting waarop hoofdstuk 16 betrekking heeft, het in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet vervatte verbod geldt, verstrekken het bestuur van de emissieautoriteit en Onze Minister van Economische Zaken elkaar desgevraagd of uit eigen beweging tijdig alle voor de uitoefening van hun taken redelijkerwijs benodigde inlichtingen. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.16a komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 16.8 van deze wet en het bepaalde krachtens artikel 5.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht stemmen het bestuur van de emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen voor een inrichting waarop hoofdstuk 16 van deze wet betrekking heeft, onderling de uitoefening van de taken af, waarmee zij zijn belast bij of krachtens de hoofdstukken 16 en 18 van deze wet, onderscheidenlijk de hoofdstukken 2, 3 en 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Onverminderd artikel 16.8 stemmen het bestuur van de emissieautoriteit en Onze Minister van Economische Zaken ingeval voor een inrichting waarop hoofdstuk 16 van deze wet betrekking heeft, het in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet vervatte verbod geldt, onderling de uitoefening van de taken af, waarmee zij zijn belast bij of krachtens hoofdstuk 16 van deze wet, onderscheidenlijk artikel 40 van de Mijnbouwwet.
In artikel 2.27, eerste lid, onder b, wordt «vergunningen krachtens artikel 8.1» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een inrichting.
Artikel 5.16, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. de artikelen 1.2, 7.27, 7.35, 7.42 en 8.40, eerste lid;.
2. Onderdeel c komt te luiden:
c. de artikelen 3.1, 3.26 en 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die bevoegdheid betrekking heeft op:
1°. activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet;
2°. gevallen waarin van het bestemmingsplan wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of artikel 2.12, tweede lid, van die wet.
In artikel 7.1, vijfde lid, onder b, onder 2°, wordt «het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een inrichting die behoort tot een krachtens artikel 8.7, eerste lid, onder a, aangewezen categorie» vervangen door: een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in een geval dat behoort tot een krachtens artikel 2.26, derde lid, van die wet aangewezen categorie.
Onder vernummering van artikel 8.36f tot artikel 8.43 en invoeging van dat artikel na artikel 8.42b in paragraaf 8.1 zoals deze als gevolg van artikel 9.10, onderdeel L, komt te luiden, wordt in artikel 8.43, eerste lid, onder c, (nieuw) «artikel 8.15» vervangen door: artikel 4.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Titel 8.1 zoals deze als gevolg van artikel 9.10, onderdeel J, komt te luiden, vervalt.
Titel 8.2 wordt aangeduid als paragraaf 8.1.
In artikel 8.40, derde lid, wordt «de artikelen 8.11, derde lid, 8.12 tot en met 8.16 en 8.22, eerste en tweede lid,» vervangen door: de bij of krachtens artikel 2.22, tweede en derde lid, gestelde regels over activiteiten met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede de artikelen 2.30, eerste lid, 2.31, eerste lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder b, en 4.1 van die wet.
Aan artikel 8.40a wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Indien de maatregelen waarop de aanvraag betrekking heeft, direct verband houden met activiteiten waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend of die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning, wordt de beslissing op de aanvraag afgestemd op de betrokken aanvraag om een omgevingsvergunning, onderscheidenlijk de betrokken omgevingsvergunning.
Na artikel 8.41 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien activiteiten ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41 een melding moet worden gedaan, tevens zijn aan te merken als activiteiten die behoren tot een categorie waarvoor ingevolge artikel 2.1 of 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist, wordt, indien de melding nog niet gedaan is of de bij de melding te verstrekken gegevens niet volledig zijn, tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning een melding van die activiteiten overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 8.41 gedaan.
2. Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid besluit het bevoegd gezag de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen de door dat bestuursorgaan gestelde termijn alsnog te melden dan wel de ontbrekende gegevens te verstrekken.
3. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt nadat de krachtens het tweede lid gestelde termijn ongebruikt is verstreken of binnen die termijn de gegevens, bedoeld in het tweede lid, niet of niet volledig zijn verstrekt.
4. In gevallen als bedoeld in het eerste lid wordt de melding gedaan bij het bestuursorgaan waarbij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend.
5. Indien het bestuursorgaan waaraan de melding is gedaan, niet het bestuursorgaan is waaraan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41, tweede lid, onder a, de melding moet worden gericht, zendt het eerstbedoelde bestuursorgaan onverwijld de bij die melding verstrekte gegevens door naar het bestuursorgaan, bedoeld in dat onderdeel, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
Aan artikel 8.42 worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Voorschriften als bedoeld in het eerste lid die betrekking hebben op activiteiten die direct verband houden met activiteiten waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend of die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning, worden afgestemd op de betrokken aanvraag om een omgevingsvergunning, onderscheidenlijk de betrokken omgevingsvergunning.
7. Op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag tot het stellen van voorschriften zijn de artikelen 3.8 en 3.9, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing, tenzij afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht daarop van toepassing is.
Artikel 8.42a komt te luiden:
Het bevoegd gezag kan voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een inrichting verbinden die afwijken van de regels, gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40, indien dat bij of krachtens die maatregel is bepaald. Bij of krachtens de maatregel kan worden bepaald in welke mate de voorschriften kunnen afwijken en kan worden bepaald dat slechts kan worden afgeweken in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
Artikel 8.45 vervalt.
Onder vernummering van artikel 8.46 tot artikel 1.3c en invoeging van dat artikel na artikel 1.3b in paragraaf 1.2, wordt artikel 1.3c (nieuw) als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «beperkingen of», vervalt «aan te brengen onderscheidenlijk» en wordt «vergunningen voor inrichtingen» vervangen door: omgevingsvergunningen voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, of voor inrichtingen.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij de verordening wordt bepaald in hoeverre het bevoegd gezag met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen van bij de verordening gestelde regels kan afwijken of nadere eisen kan stellen. Daarbij kan worden bepaald dat de bevoegdheid tot afwijken of tot het stellen van nadere eisen slechts geldt in bij de verordening aangegeven categorieën van gevallen.
3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij de verordening wordt voor de daarbij opgelegde verplichtingen het tijdstip aangegeven, waarop zij met betrekking tot de al verleende omgevingsvergunningen moeten zijn uitgevoerd.
Titel 8.3 wordt aangeduid als paragraaf 8.2.
In artikel 8.47, derde lid, onder c, wordt «vergunning voor de stortplaats» vervangen door: omgevingsvergunning voor de inrichting.
In artikel 8.48, eerste lid, wordt «vergunning ingevolge artikel 8.1 is vereist» vervangen door: omgevingsvergunning is vereist.
In artikel 9.2.2.3, vijfde lid, wordt «artikel 18.12, eerste lid,» vervangen door: artikel 5.19, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 10.37, tweede lid, onder b, onder 1°, komt te luiden:
1°. op grond van een omgevingsvergunning;.
In de artikelen 10.48, tweede lid, 10.53 en 10.64, eerste lid, wordt «artikelen 8.5 tot en met 8.25» vervangen door: artikelen 2.8, 2.14, 2.20, 2.22, 2.23, 2.25, 2.26, derde en vierde lid, 2.29, 2.30, 2.31, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder a tot en met d, en tweede lid, onder a, b en e, 3.2, 3.7 tot en met 3.10, 3.12, 3.13, 3.15 en 4.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 12.11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «vergunning krachtens artikel 8.1» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting.
2. In onderdeel e wordt «vergunning als bedoeld in artikel 8.1» vervangen door: omgevingsvergunning.
In artikel 12.20a, eerste lid, onder a, wordt «vergunning krachtens artikel 8.1 van deze wet» vervangen door «omgevingsvergunning» en wordt «artikel 18.2 van deze wet onderscheidenlijk» vervangen door: onderscheidenlijk artikel 18.2 van deze wet, artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en.
In artikel 12.21, eerste lid, wordt «vergunning krachtens artikel 8.1 van deze wet of» vervangen door: omgevingsvergunning of een vergunning als bedoeld in.
In artikel 12.24, vijfde en zesde lid, wordt «Artikel 20.5» vervangen door: Artikel 20.5, eerste lid,.
Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «indien dat bij of krachtens de betrokken wet is bepaald» vervangen door: voor zover dat bij of krachtens de betrokken wet is bepaald.
2. In de opsomming van artikel 13.1, tweede lid, wordt aan het slot, onder vervanging van de punt na «de Waterwet» door een komma, toegevoegd: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 13.10 vervalt «en van de artikelen 8.7, 8.30, eerste lid, tweede volzin, en 8.31».
In de artikelen 13.12 en 13.13, eerste lid, wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
Artikel 15.20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a vervalt.
2. De onderdelen b tot en met f worden geletterd a tot en met e.
In artikel 15.22, tweede lid, wordt «artikel 15.20, eerste lid, onder a,» vervangen door: artikel 4.2, eerste lid, onder a, d, f of h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 15.34, eerste lid, wordt «artikel 15.20, eerste lid, onder a, of artikel 15.21, eerste lid, onder a» vervangen door: artikel 4.2, eerste lid, onder a, d, f of h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 15.21, eerste lid, onder a, van deze wet.
In artikel 15.42 wordt «titel 8.3» vervangen door: paragraaf 8.2.
Artikel 16.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «vergunning te verlenen krachtens artikel 8.1» vervangen door: omgevingsvergunning te verlenen.
2. In het tweede lid wordt «de aanvraag of vergunning, bedoeld in artikel 8.1 van deze wet of artikel 40 van de Mijnbouwwet» vervangen door: de betrokken omgevingsvergunning of vergunning, bedoeld in artikel 40 van de Mijnbouwwet, dan wel de betrokken aanvraag om een omgevingsvergunning of vergunning als hiervoor bedoeld.
In artikel 16.9 wordt «dit hoofdstuk of hoofdstuk 8» vervangen door: dit hoofdstuk, hoofdstuk 8 van deze wet of de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 16.20b, eerste lid, onder a, wordt «artikel 8.25» vervangen door: artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 16.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. De laatste volzin vervalt.
2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij of krachtens de maatregel kan met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen worden bepaald dat het bestuur van de emissieautoriteit bij het verlenen of wijzigen van de vergunning daaraan voorschriften kan verbinden. Artikel 8.42a is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. De laatste volzin vervalt.
2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Bij of krachtens de maatregel wordt bepaald in hoeverre het bestuur van de emissieautoriteit met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen van bij de maatregel gestelde regels kan afwijken of nadere eisen kan stellen. Daarbij kan worden bepaald dat de bevoegdheid tot afwijken of tot het stellen van nadere eisen slechts geldt in bij de maatregel aangegeven categorieën van gevallen.
3. Bij of krachtens de maatregel wordt voor de daarbij opgelegde verplichtingen het tijdstip aangegeven, waarop zij met betrekking tot de al verleende vergunningen moet zijn uitgevoerd.
In artikel 17.2, eerste lid, wordt «vergunning krachtens artikel 8.1 voor een inrichting» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting.
Artikel 17.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tweede volzin wordt «vergunning met toepassing van de artikelen 8.22 of 8.23,» vervangen door: omgevingsvergunning.
2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: Met betrekking tot een beschikking tot wijziging van een omgevingsvergunning is artikel 3.15, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing.
In artikel 17.4, tweede lid, onder a, wordt «ingevolge artikel 8.2 van deze wet het bevoegd gezag is ten aanzien van de vergunning» vervangen door: ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het bevoegd gezag is voor de omgevingsvergunning.
Artikel 17.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister kan het bevoegde bestuursorgaan verzoeken binnen een door hem aangegeven termijn op de daarbij aangegeven wijze toepassing te geven aan artikel 17.4, eerste lid.
2. In het tweede lid vervalt «, onderscheidenlijk wijzigt hij de vergunning».
In artikel 17.5a, eerste lid, wordt «vergunning voor die afvalvoorziening» vervangen door: omgevingsvergunning voor die inrichting.
In artikel 17.9, eerste lid, wordt na «is» ingevoegd: het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen, dan wel.
In artikel 17.15, tweede lid, tweede volzin, wordt «artikelen 18.8a, tweede en derde lid, en 18.8b» vervangen door: artikelen 5.24, tweede en derde lid, en 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 18.1a komt te luiden:
1. De artikelen 5.3 tot en met 5.16 en de artikelen 5.18 tot en met 5.26 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van toepassing met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. Artikel 18.18 van deze wet en de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en de artikelen 5.18 tot en met 5.26 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens:
a. de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;
b. de EG-verordening PRTR;
c. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen.
3. In afwijking van het eerste lid is artikel 5.15, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing voorzover het betreft de handhaving van het bij of krachtens hoofdstuk 16 bepaalde.
4. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang krachtens artikel 5.15 van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht behoort het in Nederland door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan beheren van afvalstoffen in gevallen waarin die afvalstoffen in strijd met het bij of krachtens de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen of titel 10.7 bepaalde, binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht.
Na artikel 18.1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet, de EG-verordening PRTR en de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen voor degene die het project, bedoeld in dat lid, uitvoert, geldende voorschriften.
Artikel 18.2 komt te luiden:
1. Het bestuursorgaan dat ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a, het orgaan is waaraan de melding wordt gericht, dan wel in andere gevallen burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, hebben tot taak:
a. zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften die voor degene die de inrichting drijft, gelden op grond van:
1°. het bepaalde bij of krachtens deze wet en de in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wetten, voor zover dat bij of krachtens die wetten is bepaald;
2°. de EG-verordening PRTR;
3°. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen;
b. gegevens die met het oog op de uitoefening van de taak als bedoeld onder a van belang zijn te verzamelen en te registreren;
c. klachten die betrekking hebben op de naleving van het met betrekking tot de inrichting bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde, te behandelen.
2. Artikel 5.2, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een beschikking als bedoeld in dat lid die met betrekking tot een inrichting is gegeven door het krachtens het eerste lid bevoegde bestuursorgaan.
Artikel 18.2a, eerste lid, komt te luiden:
1. Voor zover artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing is, hebben Onze betrokken Minister, gedeputeerde staten, burgemeester en wethouders en het bestuursorgaan dat tot verlening van vergunningen als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet bevoegd is tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de artikelen 1.1a en 10.1.
Artikel 18.2d, eerste lid, komt te luiden:
1. Voor zover artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing is, hebben burgemeester en wethouders tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens:
a. de afvalstoffenverordening;
b. artikel 10.29;
c. artikel 10.52.
Artikel 18.2h vervalt.
De artikelen 18.3 tot en met 18.3f vervallen.
Artikel 18.4 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 16 bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Met het onderzoek met betrekking tot overtredingen als bedoeld in artikel 18.16a, eerste en tweede lid, zijn belast de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren.
3. Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
De artikelen 18.4a, 18.5, 18.6 18.7, 18.7a en 18.8a tot en met 18.16 vervallen.
In artikel 18.8 wordt «artikel 18.7» vervangen door: artikel 5.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 18.16q, eerste lid, wordt «artikel 18.4, vijfde lid, of artikel 18.4a, eerste lid,» vervangen door: artikel 18.4, eerste of tweede lid,.
Artikel 18.17 komt te luiden:
Indien binnen een periode van vier jaar aan een persoon tweemaal voor eenzelfde feit een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18.16a is opgelegd en de betrokken boeten binnen die periode onherroepelijk zijn geworden, kan het bestuur van de emissieautoriteit de vergunning, bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, of artikel 16.49, eerste lid, die de betrokken persoon houdt, intrekken.
In artikel 19.6b wordt «besluit inzake vergunning voor een inrichting krachtens artikel 8.1» vervangen door: besluit inzake een omgevingsvergunning voor een inrichting.
Artikel 20.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «met uitzondering van» ingevoegd: een besluit als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, 8.40a of 8.42 of een besluit met betrekking tot de handhaving van het bepaalde krachtens artikel 8.40.
2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op besluiten met betrekking tot de handhaving van bepalingen op basis waarvan besluiten kunnen worden genomen waarop beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling.
3. In het derde lid wordt «de wetten waarop hoofdstuk 18 van deze wet» vervangen door: andere wetten dan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarop hoofdstuk 5 van de laatstgenoemde wet.
Artikel 20.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen b tot en met d en g tot en met j vervallen.
b. De onderdelen e en f worden achtereenvolgens geletterd b en c.
2. In het derde lid wordt «onder a, c, d, e of f» vervangen door: onder a of b.
Artikel 20.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «besluit als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid,» vervangen door «besluit op grond van deze wet of een van de in artikel 20.1, derde lid, bedoelde wetten of wettelijke bepalingen» en de zinsnede beginnende met «de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State» en eindigende met «de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage» vervangen door: de bevoegde rechter.
2. Na het eerste lid worden, onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid treedt een besluit als bedoeld in artikel 8.40a of 8.42 in werking met ingang van de dag na zijn bekendmaking, tenzij:
a. het bevoegd gezag heeft bepaald dat het eerste lid van toepassing is omdat gebruikmaking van het besluit tot onomkeerbare gevolgen zou leiden;
b. deze is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, treedt een besluit op een aanvraag om een vergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet die tevens is aan te merken als een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, niet eerder in werking dan nadat de betrokken omgevingsvergunning is verleend.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «besluit als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid,» vervangen door: besluit als bedoeld in het eerste lid, eerste volzin,.
In artikel 20.4, onder b, vervalt «de artikelen 18.3e, eerste lid, eerste volzin, 18.7 en 18.8a, derde lid, van deze wet» en wordt «hoofdstuk 18» vervangen door: hoofdstuk 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 20.5 wordt als volgt gewijzigd;
1. Voor het artikel wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «besluit als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid,» vervangen door «besluit als bedoeld in artikel 20.3, eerste lid, eerste volzin,» en «artikel 20.3, eerste lid,» vervangen door: dat lid.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op besluiten op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
Paragraaf 20.2 vervalt.
Paragraaf 20.3 wordt aangeduid als paragraaf 20.2.
Artikel 21.3 vervalt.
Artikel 21.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 5.1, eerste lid, 5.3, derde lid, of 18.3» vervangen door «artikel 5.1, eerste lid, of 5.3, derde lid,» en wordt «artikel 18.1a, eerste lid,» vervangen door: artikel 18.2, eerste lid, onder a,.
2. In het vierde lid, eerste volzin, vervalt «8.2, 8.2a, 8.5, 8.7, 8.15, 8.17, tweede lid, 8.19, 8.20, tweede lid,», vervalt «8.45,» en vervalt «, 18.3».
3. In het zevende lid vervalt «of 8.45» en wordt «inrichtingen als bedoeld in artikel 8.2, derde lid» vervangen door: inrichtingen die een krachtens artikel 1 van de Mijnbouwwet aangewezen mijnbouwwerk zijn.
Aan de in bijlage 1 opgenomen opsomming van wetten wordt toegevoegd: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 1, onder k, van de Wet op de huurtoeslag wordt «een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Woningwet» vervangen door: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet.
Artikel 1, eerste lid, onder b, onder 2° en 3°, van de Wet op het overleg huurders verhuurder komen te luiden:
2°. standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet; en
3°. woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet.
De Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden:
c. omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.
2. De onderdelen d en f vervallen.
3. Onderdeel e wordt geletterd d.
4. De puntkomma aan het slot van onderdeel d (nieuw) wordt vervangen door een punt.
In artikel 3.3 wordt de zinsnede «zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders» vervangen door: zonder omgevingsvergunning.
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels:
a. burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen;
b. burgemeester en wethouders het plan moeten uitwerken;
c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels;
d. burgemeester en wethouders ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kunnen stellen.
2. Het vierde en zesde lid vervallen.
3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
4. In het vierde lid (nieuw) vervalt «ontheffing of».
Na artikel 3.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij een bestemmingsplan kan worden uitgesloten dat daarvan voor bepaalde termijn kan worden afgeweken door middel van een omgevingsvergunning waarbij toepassing is gegeven aan artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht indien het belang ter bescherming waarvan een bepaalde bestemming in het plan is opgenomen zich daarmee niet verdraagt.
Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede volzin van het vierde lid komt te luiden: Hierbij kan mede worden bepaald dat binnen de bij het voorbereidingsbesluit te geven regels bij een omgevingsvergunning van het verbod kan worden afgeweken.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. In afwijking van het vijfde lid, eerste volzin, vervalt een voorbereidingsbesluit in gevallen als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, indien niet binnen de daarin bedoelde termijn een ontwerp voor een bestemmingsplan als daar bedoeld ter inzage is gelegd.
Het opschrift van afdeling 3.3 komt te luiden:
AFDELING 3.3 VASTSTELLING BESTEMMINGSPLAN NAAR AANLEIDING VAN EEN OMGEVINGSVERGUNNING.
De artikelen 3.10 tot en met 3.12 vervallen.
Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning waarbij, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken, leggen burgemeester en wethouders een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage waarin het betrokken project overeenkomstig is ingepast.
2. In het tweede lid komt de aanhef te luiden: Binnen drie maanden nadat de omgevingsvergunning is verleend kan de gemeenteraad de in het eerste lid genoemde termijn verlengen met:.
3. In het tweede lid, onder a en b, wordt «op het tijdstip waarop dat besluit wordt genomen» vervangen door: op het tijdstip waarop de omgevingsvergunning wordt verleend.
4. In het derde lid wordt «het projectbesluit» vervangen door: de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid,.
5. In het vierde lid wordt na «het invorderen van rechten» ingevoegd «door de gemeente» en wordt «het projectbesluit» vervangen door «de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid,».
In artikel 3.14 wordt «projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10» vervangen door «omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid,», wordt «artikel 3.13, eerste of tweede lid,» vervangen door «het eerste of tweede lid van dat artikel» en wordt «het projectbesluit» vervangen door «die omgevingsvergunning».
Afdeling 3.4 vervalt.
In het opschrift van afdeling 3.5 vervalt: en daaraan voorafgaande projectbesluiten.
In het opschrift van § 3.5.1 en § 3.5.2 vervalt: en projectbesluit.
Artikel 3.26, vierde lid, komt te luiden:
4. Provinciale staten kunnen bij een besluit als bedoeld in het eerste lid bepalen dat:
a. gedeputeerde staten de bevoegdheden en verplichtingen, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, uitoefenen,
b. gedeputeerde staten beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Gedeputeerde staten zenden terstond een afschrift aan burgemeester en wethouders van beschikkingen die zijn gegeven met toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in de eerste volzin.
Artikel 3.27 komt te luiden:
In gevallen waarin voor de verwezenlijking van een project van provinciaal belang gedeputeerde staten een omgevingsvergunning verlenen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, zijn de artikelen 3.13 en 3.14 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «bestemmingsplan» «inpassingsplan» wordt gelezen, in plaats van «gemeente» «provincie» wordt gelezen en voor «gemeentebestuur» «provinciaal bestuur», en dat provinciale staten in de plaats treden van de gemeenteraad en gedeputeerde staten in de plaats treden van burgemeester en wethouders.
Artikel 3.28, vierde lid, komt te luiden:
4. Onze Minister kan bij een besluit als bedoeld in het eerste lid bepalen dat hij:
a. de bevoegdheden en verplichtingen, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, uitoefent;
b. beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Onze Minister zendt terstond een afschrift aan burgemeester en wethouders van beschikkingen die zijn gegeven met toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in de eerste volzin.
Artikel 3.29 komt te luiden:
In gevallen waarin voor de verwezenlijking van een project van nationaal belang Onze Minister een omgevingsvergunning verleent waarbij, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, zijn de artikelen 3.13 en 3.14 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «bestemmingsplan» «inpassingsplan» wordt gelezen, in plaats van «de gemeente» «de Staat» wordt gelezen en voor «gemeentebestuur» «Onze Minister», en dat Onze Minister in de plaats treedt van de gemeenteraad en van burgemeester en wethouders.
Artikel 3.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt « een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen, dan wel» en wordt na «uitwerking van een bestemmingsplan» ingevoegd: of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken,.
2. In het tweede lid wordt «in geval van een projectbesluit, de procedure beschreven in artikel 3.11» vervangen door: in geval van een omgevingsvergunning, de uitgebreide procedure beschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor zover onder de besluiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, mede een omgevingsvergunning is begrepen voor een bouw- of aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt bij de toepassing van de artikelen 2.10 en 2.11 van die wet niet getoetst aan het geldende bestemmingsplan maar aan het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, onder b.
4. Het vierde lid vervalt.
Artikel 3.33 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «, een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen,» en wordt na «wordt vastgesteld» ingevoegd: of een omgevingsvergunning wordt verleend waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken,.
2. In het vierde lid wordt «in geval van een projectbesluit, de procedure beschreven in artikel 3.11» vervangen door: in geval van een omgevingsvergunning, de uitgebreide voorbereidingsprocedure beschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Het vijfde lid vervalt.
4. Het zesde, zevende en achtste lid worden vernummerd tot vijfde, zesde en zevende lid.
Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «, een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen,» en wordt na «wordt vastgesteld» ingevoegd: of een omgevingsvergunning wordt verleend waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken,.
2. In het vierde lid wordt «in geval van een projectbesluit, de procedure beschreven in artikel 3.11» vervangen door «in geval van een omgevingsvergunning, de uitgebreide voorbereidingsprocedure beschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en wordt in de tweede volzin «projectbesluit» vervangen door: omgevingsvergunning als bedoeld in de eerste volzin.
3. Het vijfde lid vervalt.
4. Het zesde tot en met negende lid worden vernummerd tot vijfde tot en met achtste lid.
In artikel 3.36a, eerste lid, wordt «de artikelen 3.8 of 3.11» vervangen door: artikel 3.8 of paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 3.36b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt «het bestemmings- of inpassingsplan, een projectbesluit hieronder begrepen,» vervangen door «een bestemmings- of inpassingsplan, of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken» en wordt na «is vastgesteld» ingevoegd:, respectievelijk is verleend.
2. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:
b. een bestemmings- of inpasssingsplan waarbij toepassing is gegeven aan artikel 3.4, dan wel een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken, gelijktijdig met een exploitatieplan is bekendgemaakt en voor zover geen beroep is ingesteld met betrekking tot de in het betrokken plan, de omgevingsvergunning of het exploitatieplan begrepen grond waarop de dagvaarding betrekking heeft.
3. In het eerste lid wordt in de zinsnede na onderdeel b «projectbesluit» vervangen door: omgevingsvergunning.
4. In het tweede en derde lid wordt «het projectbesluit» vervangen door: de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid,.
Artikel 3.37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor het eerste lid vervalt de aanduiding «1.» .
2. Het tweede lid vervalt.
In het opschrift van hoofdstuk 3A vervalt: en afwijking hiervan ten behoeve van een project.
Artikel 3.38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «zonder, of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders» vervangen door: zonder omgevingsvergunning.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij de verordening kan worden bepaald dat, met inachtneming van de bij de verordening te geven regels, bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij de verordening aan te geven regels.
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. Artikel 3.6a is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor «bestemmingsplan» wordt gelezen: beheersverordening.
Artikel 3.40 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van de geldende beheersverordening wordt afgeweken, stelt de gemeenteraad een beheersverordening vast waarin het betrokken project overeenkomstig is ingepast of besluit hij tot overeenkomstige toepassing van artikel 3.13, eerste, tweede, vierde en vijfde lid.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door: eerste lid.
5. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid die is verleend ten behoeve van een project van provinciaal belang wordt overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 3.27.
4. Binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid die is verleend ten behoeve van een project van nationaal belang geeft Onze Minister overeenkomstige toepassing aan artikel 3.29.
De artikelen 3.41 en 3.42 vervallen.
Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «daaraan voorafgaande projectbesluiten daaronder begrepen» vervangen door: van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
2. In het derde lid komt de tweede volzin te luiden: Bij de verordening kunnen regels worden gesteld met inachtneming waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij die verordening aan te geven regels.
3. In het vijfde lid worden de tweede en derde volzin vervangen door: Artikel 3.7, tweede, derde, vierde, zevende en achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing. In de verklaring kunnen provinciale staten bepalen dat gedeputeerde staten beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «daaraan voorafgaande projectbesluiten daaronder begrepen» vervangen door: van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
2. In het derde lid komt de tweede volzin te luiden:
Bij de algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met inachtneming waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij die maatregel aan te geven regels.
3. In het vierde lid worden de tweede en derde volzin vervangen door:
Artikel 3.7, tweede, derde, vierde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing. In de verklaring kan Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat in overeenstemming met Onze Minister bepalen dat Onze Minister, in voorkomend geval gezamenlijk met Onze Minister wie het aangaat, beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «een ontheffing of een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a tot en met d» vervangen door: een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, b en d.
2. In het tweede lid worden de onderdelen c tot en met f, vervangen door:
c. een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
d. de aanhouding van een besluit omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge artikel 3.3, eerste lid, of 3.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
e. een bepaling van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, of 2.11, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
f. een bepaling van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder f, artikel 2.11, derde lid, of 2.12, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.
3. In het vierde lid wordt «het tweede lid, onder a, b, c, d, f of g» vervangen door: het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g.
4. In het vijfde lid wordt «het tweede lid, onder e» vervangen door: het tweede lid, onder d.
Artikel 6.4a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, een daaraan voorafgaand projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, daaronder begrepen,» en wordt «dan wel om ontheffing te verlenen» vervangen door: dan wel een omgevingsvergunning te verlenen voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In het tweede lid wordt «, van het nemen van het projectbesluit of het besluit, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, dan wel van de verlening van de ontheffing» vervangen door: dan wel de verlening van de omgevingsvergunning.
3. In het derde lid wordt «dan wel van het nemen van het projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid,» vervangen door: dan wel terzake van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
Artikel 6.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «of met toepassing van artikel 3.27 een projectbesluit nemen of een besluit als bedoeld in artikel 3.41 nemen» vervangen door: of gedeputeerde staten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.27 of 3.40, derde lid, verlenen.
2. In het tweede lid wordt «of met toepassing van artikel 3.29, een projectbesluit neemt of een besluit als bedoeld in artikel 3.42 neemt» vervangen door: of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.29 of 3.40, vierde lid, verleent.
3. In het derde lid wordt «met toepassing van artikel 3.35 een inpassingsplan vaststelt, of een projectbesluit neemt» vervangen door: een besluit als bedoeld in het tweede lid neemt.
4. In het vijfde lid wordt «artikel 6.1, tweede lid, onder f» vervangen door: artikel 6.1, tweede lid, onder e.
In artikel 6.8, eerste lid, wordt «een voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen» vervangen door: een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
Artikel 6.9 komt te luiden:
Artikel 6.8 is van overeenkomstige toepassing indien ten behoeve van belangen, uitsluitend of mede behartigd door een ander openbaar lichaam dan de gemeente, op schriftelijk verzoek van dat openbare lichaam een omgevingsvergunning is verleend waarbij met toepassing van artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tijdelijk van het bestemmingsplan wordt afgeweken, dan wel ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van die wet is besloten tot aanhouding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouw- of aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van die wet, met dien verstande dat het verzoek om een kostenvergoeding slechts kan worden ingediend door burgemeester en wethouders. Het verzoek kan worden ingediend binnen vier weken nadat de omgevingsvergunning, dan wel het besluit tot aanhouding, onherroepelijk is geworden
Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt in de aanhef «een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid,» vervangen door «of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken» en wordt in onderdeel a «besluit» vervangen door «de vergunning».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Met betrekking tot een omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid alsmede bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, kan de gemeenteraad de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, delegeren aan burgemeester en wethouders.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig bekendgemaakt met het bestemmingsplan of de wijziging, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, waarop het betrekking heeft. Een beslissing omtrent een exploitatieplan die betrekking heeft op een omgevingsvergunning wordt tegelijk met die vergunning bekendgemaakt.
4. Het zesde lid vervalt.
Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. regels met inachtneming waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het exploitatieplan aan te geven regels.
2. In het derde lid wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
In artikel 6.17, eerste en tweede lid, wordt «bouwvergunning» telkens vervangen door: omgevingsvergunning.
In artikel 6.19 wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
In artikel 6.20, derde en vierde lid, wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
In artikel 6.21, derde lid, wordt «bouwvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
Artikel 6.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «of met toepassing van artikel 3.27 een projectbesluit nemen of een besluit als bedoeld in artikel 3.41 nemen» vervangen door «of gedeputeerde staten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.27 of 3.40 verlenen» en wordt «besluit» vervangen door: de vergunning.
2. In het tweede lid wordt «of met toepassing van artikel 3.29, een projectbesluit neemt of een besluit als bedoeld in artikel 3.42 neemt» vervangen door «of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.29 of 3.40 verleent» en wordt «besluit» vervangen door: de vergunning.
3. In het derde lid wordt «een projectbesluit neemt» vervangen door «een omgevingsvergunning verleent als bedoeld in het tweede lid» en wordt «besluit» vervangen door: de vergunning.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Indien, in andere gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.17, door een ander orgaan dan burgemeester en wethouders wordt verleend, treedt dat orgaan voor de toepassing van de artikelen 6.17 en 6.21, derde lid, in de plaats van burgemeester en wethouders.
Artikel 7.1 komt te luiden:
1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. Het in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet voor degene die het project, bedoeld in dat lid, uitvoert, geldende voorschriften.
3. Met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Artikel 7.2 komt te luiden:
Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met:
a. een voorbereidingsbesluit of een verklaring als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, of 4.3, vierde lid, voor zover hierbij toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, maar geen toepassing is gegeven aan de tweede volzin van dat lid;
b. regels die zijn gesteld krachtens deze wet voor zover de overtreding daarvan is aangemerkt als strafbaar feit en voor zover daarop artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing is.
De artikelen 7.3 tot en met 7.10 vervallen.
Artikel 8.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b vervalt voor «een besluit omtrent de afrekening» het woord «alsmede» en wordt na «exploitatieplan» aan het slot van dat onderdeel ingevoegd «alsmede een besluit om geen exploitatieplan vast te stellen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid».
2. In onderdeel c vervalt: dan wel artikel 3.11, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid, of artikel 3.27, tweede lid, in samenhang met de artikelen 3.11, tweede lid en 3.8, zesde lid, of artikel 3.40, eerste lid, in samenhang met de artikelen 3.11, tweede lid, en 3.8, zesde lid, of artikel 3.41, tweede lid, in samenhang met de artikelen 3.40, eerste lid, 3.11, tweede lid, en 3.8, zesde lid.
In artikel 8.2, eerste lid, onderdeel d, vervalt: dan wel artikel 3.11, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid, of artikel 3.27, tweede lid, in samenhang met de artikelen 3.11, tweede lid en 3.8, zesde lid, of artikel 3.40, in samenhang met de artikelen 3.11, tweede lid, en 3.8, zesde lid, artikel 3.41, tweede lid, in samenhang met de artikelen 3.40, eerste lid, 3.11, tweede lid, en 3.8, zesde lid.
Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt in de aanhef «ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht», vervalt in onderdeel b «, een projectbesluit daaronder begrepen» en wordt na « uitwerkingsplan» ingevoegd: dan wel de omgevingsvergunning.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor de mogelijkheid van beroep en de behandeling van en uitspraak op een beroep worden als één besluit aangemerkt de gelijktijdig bekendgemaakte besluiten omtrent vaststelling van een exploitatieplan en de vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan of de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
In artikel 8.4 vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
In artikel 10.1, tweede lid, wordt «de hoofdstukken 3, 3a en 4» vervangen door: de hoofdstukken 3, 3a en 4 alsmede de verlening van omgevingsvergunningen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c en g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 10.3, tweede lid, komt te luiden:
2. Op het rijksbestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, zijn van hoofdstuk 3 de afdelingen 3.1, 3.2, met uitzondering van artikel 3.8, vierde en zesde lid, afdeling 3.3 en § 3.6.1 en afdeling 3.7 waar mogelijk van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van de gemeenteraad en van burgemeester en wethouders.
De Wet voorkeursrecht gemeenten wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel d vervalt.
2. De onderdelen e tot en met g worden aangeduid als d tot en met f.
3. In onderdeel e (nieuw) wordt «onderdeel g» vervangen door: onderdeel f.
In artikel 3, eerste lid, vervalt «, projectbesluit».
In artikel 5, eerste lid, vervalt «, projectbesluit».
In artikel 8, tweede lid, wordt «artikel 1, onderdeel g,» vervangen door: artikel 1, onderdeel f.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid.
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt «of projectbesluit».
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «structuurvisie, bestemmingsplan of projectbesluit» vervangen door: structuurvisie of bestemmingsplan.
Artikel 9a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, vervalt «of 3.27 van de Wet ruimtelijke ordening» en vervalt «of projectbesluit».
2. In het tweede lid, vervalt «of 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening» en vervalt «of projectbesluit».
In artikel 25, tweede lid, vervalt «, projectbesluit».
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;.
2. De onderdelen d en e komen te luiden:
d. omgevingsvergunning: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
e. bevoegd gezag: het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dat artikellid, burgemeester en wethouders;.
3. In de onderdelen g en j wordt na «het bouwen» ingevoegd: van een bouwwerk.
4. Onderdeel h vervalt.
5. De onderdelen i tot en met n worden geletterd h tot en met m.
6. De onderdelen o en p vervallen.
7. De onderdelen q en r worden geletterd n en o en in die onderdelen wordt «bouwvergunning» telkens vervangen door «een omgevingsvergunning» en vervalt telkens «of standplaats».
Artikel 1a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen «, standplaats» en «die standplaats, dat».
2. In het tweede lid vervalt: of standplaats.
In het opschrift van hoofdstuk II en in het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk II vervalt: en standplaatsen.
Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt in de aanhef «bouwvergunning als bedoeld in artikel 40» vervangen door: omgevingsvergunning.
2. In het eerste lid vervalt onderdeel c en wordt de puntkomma aan het slot van onderdeel b vervangen door een punt.
3. In het tweede lid vervalt onderdeel c en wordt de puntkomma aan het slot van onderdeel b vervangen door een punt.
4. In het derde lid wordt «bouwvergunning als bedoeld in artikel 40» vervangen door «omgevingsvergunning» en vervalt «, of standplaats».
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt: , woonketen, woonwagens.
2. In het tweede lid vervalt: , woonketen en woonwagens.
3. Het vijfde en zesde lid vervallen.
4. Het zevende en achtste lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.
5. In het vijfde lid (nieuw) vervalt: of standplaats.
In artikel 4 vervalt: of standplaats.
Artikel 6 komt te luiden:
Bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat van een daarbij gegeven voorschrift bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken tot een bij dat voorschrift aangegeven niveau of, indien sprake is van het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk dat tevens kan worden aangemerkt als een activiteit met betrekking tot een monument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, dan wel artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in het belang van de monumentenzorg.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bouwvergunning, bedoeld in artikel 40, eerste lid,» vervangen door: een omgevingsvergunning.
2. In het tweede lid wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door «het bevoegd gezag» en wordt «dat zij de desbetreffende bouwvergunning zullen verlenen» vervangen door «dat het de desbetreffende omgevingsvergunning zal verlenen».
3. In het vierde lid wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
4. In het achtste lid wordt «indien voor het bouwen geen bouwvergunning is vereist» vervangen door: indien voor het bouwen op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist.
Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «burgemeester en wethouders» telkens vervangen door «het bevoegd gezag» en wordt «hun» vervangen door «hem».
2. In het derde lid wordt in de aanhef «burgemeester en wethouders» vervangen door «het bevoegd gezag» en vervalt in de onderdelen b en c «van burgemeester en wethouders».
Artikel 7b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bouwvergunning als bedoeld in artikel 40» vervangen door «omgevingsvergunning», wordt na «verboden» ingevoegd «een bouwwerk», wordt «g» vervangen door «e» en wordt «artikel 43» vervangen door «artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht».
2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «of standplaats».
3. In het vierde lid wordt «bouwvergunning als bedoeld in artikel 40» vervangen door «omgevingsvergunning» en vervalt «, standplaats».
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt in de aanhef «woonketen, woonwagens, andere gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en standplaatsen» vervangen door «andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde» en vervalt onder 5° «, woonketen of woonwagens».
2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «bouwen» vervangen door: het bouwen van een bouwwerk.
3. In het tweede lid vervallen de onderdelen e en f en wordt onderdeel g geletterd e.
4. In het tweede lid, onderdeel e (nieuw), aanhef, wordt na «bouw- of sloopwerkzaamheden» ingevoegd: met betrekking tot een bouwwerk.
5. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met uitzondering van bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist, en.
6. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt na «waaraan» ingevoegd: een bouwwerk.
7. In het zesde lid, derde volzin, wordt «de artikelen 12b, derde lid, en 46, negende lid» vervangen door: artikel 12b, derde lid.
Artikel 11 komt te luiden:
1. Bij een in de bouwverordening gegeven voorschrift kan worden bepaald, dat daarvan kan worden afgeweken bij een vergunning voor een bouw- of sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, respectievelijk 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Van een voorschrift dat overeenkomstig artikel 8, negende lid, in de bouwverordening is opgenomen kan slechts worden afgeweken voor zover dat is toegestaan op grond van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8, achtste lid.
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het uiterlijk van:
a. een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een bouwwerk, niet zijnde een seizoensgebonden bouwwerk, waarvoor in de omgevingsvergunning is bepaald dat dit slechts voor een bepaalde periode in stand mag worden gehouden;
b. een te bouwen bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist, mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel b.
2. In het tweede lid wordt «in afwijking van het eerste lid en artikel 44, eerste lid, onderdeel d» vervangen door «in afwijking van het eerste lid en artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en vervalt «of standplaatsen».
Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De criteria, bedoeld in het eerste lid:
a. hebben geen betrekking op bouwwerken, waarvoor in de omgevingsvergunning wordt bepaald dat deze slechts voor een bepaalde periode in stand mogen worden gehouden, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken;
b. zijn zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheiden categorieën bouwwerken;
c. kunnen verschillen naargelang de plaats waar een bouwwerk is gelegen.
3. In het vierde lid vervalt: en standplaatsen.
Artikel 12c wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b vervalt.
2. Onderdeel c wordt geletterd b.
In het opschrift van hoofdstuk III wordt «verplichtingen» vervangen door: bepalingen.
Artikel 13 komt te luiden:
Het bevoegd gezag kan, indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is, degene die als eigenaar van een gebouw of een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door hem te bepalen termijn treffen van zodanige voorzieningen, dat de staat van dat gebouw of dat bouwwerk nadien komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, onderdeel a, respectievelijk b, zonder dat dit hoger komt te liggen dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk b.
In artikel 13a wordt «kunnen burgemeester en wethouders» vervangen door «kan het bevoegd gezag», wordt «hen» telkens vervangen door «hem» en vervalt «of standplaats».
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 97» vervangen door «artikel 17», wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door «het bevoegd gezag» en wordt «naar hun keuze» vervangen door «naar keuze van het bevoegd gezag».
2. Het tweede lid, aanhef, komt te luiden: Het bevoegd gezag kan in zijn besluit:.
3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «hen» telkens vervangen door: hem.
5. In het derde lid wordt «stellen burgemeester en wethouders» vervangen door: stelt het bevoegd gezag.
6. In het vierde lid wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
In artikel 15 wordt «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het bevoegd gezag kan.
Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk I, II, of III gegeven voorschriften met betrekking tot de staat of het gebruik van een gebouw, open erf of terrein gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid, en er een klaarblijkelijk gevaar is op herhaling van de overtreding, kan het bevoegd gezag besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten. De artikelen 5:24, eerste en tweede lid, en 5:25 tot en met 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Het bevoegd gezag kan van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.
2. Het bevoegd gezag bepaalt in het besluit, bedoeld in het eerste lid, de duur van de sluiting.
Artikel 61a wordt vernummerd tot 70l en wordt na artikel 70k toegevoegd aan afdeling 3 van hoofdstuk V.
Hoofdstuk IV vervalt.
In artikel 70c, vierde lid, vervallen «standplaatsen en woonwagens,» en «, standplaatsen, woonwagens».
In artikel 75, tweede lid, vervalt telkens: , woonwagens of standplaatsen.
Het opschrift van hoofdstuk VI komt te luiden:
HOOFDSTUK VI. BESTUURSRECHTELIJKE HANDHAVING
Het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk VI vervalt.
Voor artikel 93 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met III.
2. Met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met III zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
In artikel 93, eerste lid, wordt «deze wet» vervangen door: de hoofdstukken V tot en met IX.
Artikel 94 vervalt.
Artikel 96 komt te luiden:
In aanvulling op artikel 5.11, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn met het toezicht op de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met III tevens belast de bij besluit van de commissaris van de Koning aangewezen personen. Artikel 5.11, tweede lid, van die wet is van overeenkomstige toepassing.
De afdelingen 1a en 2 van hoofdstuk VI vervallen.
In artikel 101a wordt «de hoofdstukken III, IV en V» vervangen door «de hoofdstukken III en V of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en wordt aan het slot na «bepalingen» ingevoegd «of de verlening van een omgevingsvergunning».
In artikel 104 wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
In artikel 105a, derde lid, wordt «door de burgemeester aangewezen ambtenaren, belast met de in artikel 100a, eerste lid, bedoelde taak» vervangen door: de ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met III.
Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen b, c, d en f vervallen.
2. De puntkomma aan het slot van onderdeel e wordt vervangen door een punt.
3. Onderdeel e wordt geletterd b.
In artikel 122 wordt «en in hoofdstuk IV van deze wet is voorzien» vervangen door: is voorzien of die met betrekking tot het bouwen bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn geregeld.
Artikel 131 vervalt.
Artikel 133 vervalt.
Indien het bij koninklijke boodschap van 27 september 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet (vereenvoudiging en herschikking grondslagen lagere regelgeving) (31 722) tot wet is verheven en die wet eerder in werking is getreden of in werking treedt dan deze wet, wordt artikel 9.15 van deze wet als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen D en E komen te luiden:
Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bouwvergunning als bedoeld in artikel 40» vervangen door «omgevingsvergunning», wordt na «verboden» ingevoegd «een bouwwerk» en wordt «tweede lid, aanhef en onderdelen a en e» vervangen door «tweede lid, aanhef en onderdeel d».
2. In het tweede lid vervallen «een bestaande standplaats dan wel een» en «die standplaats dan wel dat» en wordt «tweede lid, aanhef en onderdeel b» vervangen door «tweede lid, aanhef en onderdeel a».
3. In het derde lid vervalt «standplaats,» en wordt «tweede lid, aanhef en onderdeel c» vervangen door «tweede lid, aanhef en onderdeel b».
4. In het vierde lid wordt «bouwvergunning als bedoeld in artikel 40» vervangen door «omgevingsvergunning» en vervalt «of standplaats».
5. In het vijfde lid wordt «d en e» vervangen door: c en d.
Artikel 2, tweede, derde en vierde lid, komen te luiden:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen technische voorschriften worden gegeven omtrent:
a. de staat van een open erf of terrein;
b. het in gebruik nemen of gebruiken van een open erf of terrein;
c. het slopen;
d. het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdelen c en d, andere dan technische voorschriften gegeven.
Tot de voorschriften omtrent het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, behoren in ieder geval:
a. voorschriften inhoudende een verbod tot ingebruikneming of gebruik zonder het doen van een gebruiksmelding aan het bevoegd gezag;
b. voorschriften inhoudende de bevoegdheid om bij de bouwverordening, bedoeld in artikel 8, af te wijken van het aantal personen vanaf waar bij het bieden van nachtverblijf aan die personen krachtens artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning voor het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk is vereist.
Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, behoren in ieder geval:
a. voorschriften inhoudende de verplichting om het voornemen te slopen aan het bevoegd gezag te melden;
b. voorschriften inhoudende de verplichting te voldoen aan aanvullende voorschriften die door het bevoegd gezag bij beschikking kunnen worden gegeven met het oog op de lokale situatie.
Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdeel d, kunnen behoren voorschriften omtrent de beschikbaarheid van gegevens en bescheiden. Tot de voorschriften omtrent het onderwerp, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, kunnen daarnaast behoren voorschriften inhoudende de verplichting om de feitelijke aanvang van het uitvoeren van bouwwerkzaamheden, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, of sloopwerkzaamheden aan het bevoegd gezag te melden.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, onderdelen a en b, andere dan technische voorschriften worden gegeven.
2. Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 5 vervalt «of tweede» en wordt na «het bouwen» ingevoegd «van een bouwwerk».
3. De onderdelen G, H, I, J, K en Q komen te luiden:
Artikel 6 komt te luiden:
1. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, kan worden bepaald dat van een daarbij gegeven voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken tot een bij dat voorschrift aangegeven niveau of, indien sprake is van het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk dat tevens kan worden aangemerkt als een activiteit met betrekking tot een monument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, dan wel artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in het belang van de monumentenzorg.
2. Het bevoegd gezag kan van een bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of derde lid, gegeven voorschrift omtrent het slopen of het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden ontheffing verlenen, voor zover dat bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur is toegestaan.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bouwvergunning, bedoeld in artikel 40, eerste lid,» vervangen door «een omgevingsvergunning», vervalt «of tweede» en wordt «bouwen» vervangen door «het bouwen van een bouwwerk».
2. In het tweede lid wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door «het bevoegd gezag» en wordt «dat zij de desbetreffende bouwvergunning zullen verlenen» vervangen door «dat het de desbetreffende omgevingsvergunning zal verlenen».
3. In het vierde lid wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
4. In het achtste lid wordt «indien voor het bouwen geen bouwvergunning is vereist» vervangen door: indien voor het bouwen van het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist.
Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «burgemeester en wethouders» telkens vervangen door «het bevoegd gezag», wordt «hun» vervangen door «hem», wordt «omtrent bouwen» telkens vervangen door «omtrent het bouwen van een bouwwerk» en vervalt telkens «of tweede».
2. In het derde lid wordt in de aanhef «burgemeester en wethouders» vervangen door «het bevoegd gezag» en vervalt in de onderdelen b en c «van burgemeester en wethouders».
Artikel 7b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bouwvergunning als bedoeld in artikel 40» vervangen door «omgevingsvergunning», wordt na «verboden» ingevoegd «een bouwwerk», wordt «artikel 8, tweede lid, onderdeel a, en vijfde lid» vervangen door «artikel 8, tweede en vijfde lid» en wordt «artikel 43» vervangen door «artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht».
2. In het derde lid wordt «bouwvergunning als bedoeld in artikel 40» vervangen door «omgevingsvergunning» en vervalt «, standplaats».
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De bouwverordening bevat voorschriften omtrent het tegengaan van het bouwen van een bouwwerk op verontreinigde bodem.
2. In het derde lid, aanhef, vervalt: onderdeel a,.
3. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met uitzondering van bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist, en.
4. In het vierde lid, aanhef, vervalt: onderdeel a,.
5. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt na «waaraan» ingevoegd: een bouwwerk.
6. In het zesde lid, derde volzin, wordt «de artikelen 12b, derde lid, en 46, negende lid» vervangen door: artikel 12b, derde lid.
Artikel 13 komt te luiden:
Het bevoegd gezag kan, indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is, degene die als eigenaar van een gebouw of een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door hem te bepalen termijn treffen van zodanige voorzieningen, dat de staat van dat gebouw of dat bouwwerk nadien komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, zonder dat dit hoger komt te liggen dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, eerste lid.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Deze wet wordt aangehaald als: Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
De Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschap,