Vastgesteld 26 juni 2009
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
1. Algemeen 1
2. Nieuw toezicht 3
3. De verhouding van het wetsvoorstel tot het recht op bescherming van persoonsgegevens 6
4. Administratieve lasten en bedrijfseffecten 7
5. Consultatie 7
ARTIKELSGEWIJS 7
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Rechtspersonen kunnen worden gebruikt als vehikels voor financieel en fiscaal misbruik. Uiteraard moet dat met alle middelen worden voorkomen en bestreden. Dat het huidige preventieve toezicht leemtes kende en relatief eenvoudig te omzeilen is, was algemeen bekend. Genoemde leden steunen dan ook van harte de inzet van de regering om tot een meer waterdicht systeem te komen.
In plaats van de radicale ommezwaai naar het systeem van permanent toezicht, had de regering ook minder vergaande opties kunnen voorstellen. Is nog overwogen om de procedure van de verklaring van geen bezwaar te verbeteren? Zo ja, waar is deze poging op gestrand? In het verlengde hiervan vragen deze leden hoe dit voorstel zich verhoudt tot de meer algemene visie van dit kabinet op toezicht. Was er niet juist een meer algemene tendens in het kabinetsbeleid te bespeuren in de richting van preventief toezicht? Daarbij is de redenering dat één grondige toets bij de voordeur de stapeling van toezicht in de verdere fase overbodig maakt. Overigens staat dat de koppeling van bestanden niet in de weg.
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden hoe dit voorstel zich verhoudt tot de ontwikkeling binnen de Belastingdienst waar naar een systeem van meer horizontaal toezicht gewerkt wordt. Een zwaarder beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Wet documentatie vennootschappen als basis gaat dienen voor het nieuwe registratiesysteem. Daar waar nodig zal deze wet worden aangepast. Deze leden begrijpen niet waarom niet van tevoren is bekeken of aanpassing noodzakelijk is. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat het toezicht op rechtspersonen effectiever moet dan nu op basis van het geven van een «verklaring van geen bezwaar» mogelijk is. Zij delen ook de visie van de regering dat het preventieve toezicht, gebaseerd op de afgifte van geen bezwaar en gekoppeld aan enkele formele handelingen van een rechtspersoon, tekort schiet. Voor een effectiever toezicht is meer nodig, menen deze leden. Zij vragen echter waarom het bestaande toezicht geheel vervangen wordt door een nieuw systeem. Gaat van het afgeven van een verklaring van geen bezwaar geen enkele werking uit? Waarom kan het huidige preventieve toezicht of in ieder geval delen daarvan, zoals het afgeven van een verklaring van geen bezwaar bij de oprichting van een rechtspersoon, niet in stand worden gehouden naast het nieuw voorgestelde systeem van toezicht?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Zij steunen maatregelen die beogen het misbruik van rechtspersonen te verbeteren. Voorwaarde daarbij is dat maatregelen effectief zijn en niet slechts een papieren werkelijkheid tot stand brengen. Het voorstel behelst het afschaffen van het preventief toezicht middels het afschaffen van de door de minister van Justitie af te geven verklaring van geen bezwaar. Betekent dit in de praktijk dat ook een veroordeelde fraudeur een vennootschap op zal kunnen richten?
De leden van de VVD-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van onder meer Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet documentatie vennootschappen in verband met het vervallen van de verklaring van geen bezwaar en het verbeteren en uitbreiden van de controle op rechtspersonen met het oog op de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen. Voor deze leden is het een goed streven om misbruik van rechtspersonen tegen te gaan. Het preventief toezicht was hier blijkbaar niet effectief genoeg voor. Er was enkel toezicht aan de poort, maar verder werd er geen controle meer uitgevoerd. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook van mening dat constant toezicht een goede oplossing is. Ook de uitbreiding naar andere rechtsvormen dan enkel de Naamloze Vennootschap en de Besloten Vennootschap valt bij deze leden in goede aarde. Voorts vinden zij het een goede zaak dat de administratieve lasten en leges voor de bedrijven terug worden gedrongen. Er blijven echter nog enkele vragen over de uitvoering overeind.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij onderzoek heeft verricht om alle hoger beroep zaken tegen de besluiten van bestuursorganen voorzien in Boek 2 BW te uniformeren bij één hoger beroepsinstantie. Als dit is gebeurd, vragen zij waarom er geen uniformering plaats heeft gevonden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat aan de hand van op te stellen risicoprofielen een verscherpte controle kan worden uitgeoefend indien er op basis van de beschikbare gegevens een verhoogd risico bestaat. Bestaat dan ook de kans dat een rechtspersoon, als deze niet van meet af aan binnen het risicoprofiel past, in het geheel niet meer gecontroleerd wordt? Is de regering het met deze leden eens dat de meeste rechtspersonen buiten een dergelijk risicoprofiel en daarmee buiten het toezicht vallen? Zo ja, hoe beoordeelt de regering dít risico? De risicoprofielen en risicoindicatoren worden periodiek vastgesteld door de minister van Justitie. Hoe vaak gebeurt dit? Hoe vaak vindt daadwerkelijk controle plaats? Gebeurt dat slechts als het geautomatiseerde systeem «wakker wordt» door een wijziging van data in de aangehaakte bestanden? Met andere woorden, kan de regering garanderen dat het wetsontwerp meer misbruik uit het systeem zal filteren? Kan een schatting worden gegeven van de te verwachten of van de mogelijke stijging van de te traceren misbruikgevallen?
De leden van de CDA-fractie vragen een bevestiging op de vraag of het in de toekomst inderdaad mogelijk zal zijn om een bestuursverbod op te leggen op basis van de enkele risicomelding. Op welke wijze wordt dit dan nog vervat in het wetsvoorstel dat thans aanhangig is bij de Tweede Kamer over het opleggen van de bijkomende straf van ontzetting uit het beroep ten aanzien van een aantal financieel economische delicten (Kamerstuknummer 31 386)? Begrijpen deze leden het goed dat de risicomeldingen straks automatisch worden verstrekt? Kan de regering garanderen dat de geautomatiseerde systemen hierop reeds berekend zijn, dat de koppeling van de bestanden geen gaten vertoont en dat de naadloze samenwerking tussen de departementen gegarandeerd is?
Deze leden constateren data er gebruik wordt gemaakt van basisregistraties. Voor de actualiteit van deze gegevens is het bronbestand leidend. Wie garandeert dat de gegevens in bijvoorbeeld het handelsregister en de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) kloppen en up-to-date zijn? Of wordt er vanuit gegaan dat de aangeleverde gegevens kloppen?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat aan de hand van risicoprofielen een verscherpte controle op een rechtspersoon kan worden uitgeoefend. Een risicomelding kan aanleiding geven tot nadere opsporings- en vervolgingsactiviteiten en de start van een strafrechtelijk onderzoek. Toch verricht de Justitiële Uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening (dienst Justis), die de controle op rechtspersonen uitvoert, zelf geen opsporingsactiviteiten, zo lezen deze leden elders in de memorie van toelichting. Kan worden aangegeven hoe de uitkomsten van een controle kunnen leiden tot een strafrechtelijk onderzoek?
De leden van de PvdA-fractie lezen voorts in de memorie van toelichting dat risicomeldingen geautomatiseerd worden verstrekt. Daarvoor worden onder andere gegevens over criminele en financiële antecedenten van rechtspersonen en de daarbij behorende natuurlijke personen gebruikt. Hoe moeten deze leden zich dit voorstellen? Komt er bij een combinatie van bepaalde antecedenten en sleutelgegevens automatisch een melding dat er sprake kan zijn van een zeker risico? Begrijpen deze leden het goed dat de automatische melding van een verhoogd risico wordt gevolgd door een handmatige risicoanalyse? Kan deze risicoanalyse, gecombineerd met gegevens van onder andere de belastingdienst en het kadaster, leiden tot een risicomelding? Deze leden vragen voorts wat de relatie is tussen de risicomeldingen uit dit voorstel en de taak die diverse instellingen (onder andere financiële instellingen, makelaars, notarissen, etc.) onder de nieuwe witwasregeling hebben gekregen, namelijk het verplicht houden van een cliëntenonderzoek?
De aan het woord zijnde leden willen graag meer voorbeelden zien van de controle-instrumenten die handhavers naar aanleiding van risicomeldingen kunnen gebruiken. In hoeverre kan of wordt het instrumentarium uit de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB) verbonden met het nieuwe systeem van toezicht op rechtspersonen? In hoeverre kan de mogelijkheid die handhavers hebben om een rechtspersoon te laten beoordelen door een risicomelding op verzoek aan te vragen, worden gelinkt aan een BIBOB-aanvraag?
Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie welke rol de Kamers van Koophandel spelen bij het signaleren van mogelijk risicovolle rechtspersonen. Kan bijvoorbeeld het niet nakomen van de plicht om jaarrekeningen te publiceren meespelen bij een risicoanalyse over een rechtspersoon of bij een risicomelding?
De leden van de SP-fractie steunen de uitbreiding van de reikwijdte van het nieuwe toezicht. Een zo breed mogelijk toezicht zal bij kunnen dragen aan het terugdringen van misbruik. De vraag is echter hoe effectief dit toezicht zal zijn. Hoeveel rechtspersonen die onder de werking van het nieuwe toezicht zullen vallen, stonden per 1 januari 2009 in Nederland geregistreerd? Kan de regering een getalsmatige uitsplitsing geven van de diverse categorieën rechtspersonen per die datum?
Deze leden vragen hoeveel fte’s er op dit moment beschikbaar zijn voor de dienst Justis. Zal dit aantal voldoende zijn bij de voorziene uitbreiding van de reikwijdte van het toezicht? Zijn er voldoende fte’s voorzien bij de handhavers die opvolging zullen moeten geven aan de risicomeldingen? Is er op dit moment voldoende capaciteit om misbruik van rechtspersonen aan te pakken?
De leden van de SP-fractie vragen de regering om een antwoord op de door de Raad voor de rechtspraak gestelde vraag over de status van de risicomelding. Moet de risicomelding worden gezien als een voorbereidingshandeling?
De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe rekening gehouden zal worden met de risicogevoeligheid van de diverse categorieën rechtspersonen. Zij constateren dat ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid niet onder het systeem vallen in verband met de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder(s). De leden van de VVD-fractie vragen de regering of er bij deze ondernemingen geen risico op misbruik aanwezig is. Personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid worden ook niet onder het nieuwe systeem gebracht, omdat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk blijven. Deze leden vragen of in de toekomst het hoofdelijk aansprakelijk zijn de norm zal zijn voor het al dan niet onder het systeem vallen. Voorts vragen zij de regering of dat een beter criterium is dan rechtspersoonlijkheid of risico van misbruik.
De aan het woord zijnde leden vragen, in de lijn van VNO-NCW, of effectief toezicht op uitsluitend in het buitenland actief zijnde Nederlandse rechtspersonen goed mogelijk is en of er andersom voldoende informatie voor een risicoanalyse beschikbaar is, als een buitenlandse vennootschap in Nederland actief is. Zij willen ook graag weten waar de juiste informatie, in het bijzonder informatie met betrekking tot de sleutelgegevens, vandaan komt als er sprake is van een buitenlandse onderneming die niet hoeft te worden ingeschreven in een handelsregister en er geen informatie uit openbare buitenlandse bronnen gehaald kan worden.
Als een Nederlandse rechtspersoon zijn zetel naar een derde land heeft verplaatst en hij zijn zetel weer in Nederland wil terugbrengen, was vroeger goedkeuring van de minister van Justitie vereist. Deze kon worden geweigerd. Omdat deze regeling inhoudelijk aansluit op het preventief toezicht bij oprichting en statutenwijzigingen, wordt dit onderdeel geschrapt. Deze leden vragen de regering hoe er dan in de toekomst controle kan plaatsvinden op de in de periode buiten Nederland gepleegde handelingen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat bij de controle onder andere de gegevens over criminele en financiële antecedenten van rechtspersonen en daarbij betrokken natuurlijke personen worden gebruikt die zijn verstrekt door de Justitiële Informatiedienst en het Centraal Insolventie Register. Zij vragen of iemand door het gebruik van een of meerdere stromannen het analyserend gebruik van dergelijke gegevens kan omzeilen.
Deze leden horen voorts graag wat het geslacht, de voornaam, de geboortedatum, de geboorteplaats en de historische persoonsgegevens te maken hebben met het inschatten van het risico op misbruik van een bedrijf.
De aan het woord zijnde leden constateren dat de risicoanalyse die wordt uitgevoerd, is gebaseerd op risicoprofielen en risicoindicatoren die periodiek door de minister van Justitie worden vastgesteld. Zij vragen hoe de risicoprofielen en risicoindicatoren er in eerste instantie uit zullen zien en hoe de afzonderlijke indicatoren werken bij het bepalen van het risico. Voorts willen zij graag informatie krijgen over wat de verwachte foutmarge is bij zowel de automatische als de handmatige risicoanalyse. Hierbij doelen zij op zowel het ten onrechte negatief als het ten onrechte positief beoordelen van een dergelijke analyse.
De leden van de VVD-fractie vragen of het ook zo kan zijn dat bepaalde gegevens pas in een latere fase van het onderzoek ter hand mogen worden verwerkt. Gaat informatie over zakenpartners of vrienden meehelpen bij de risicoanalyse? Nu de regering ook in de stromanconstructies een argument ziet om gegevens betreffende familieleden te verwerken, vragen deze leden of dat gevaar zich niet voordoet met vrienden en zakenpartners. Ook willen zij graag weten of informatie van organisaties als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) mee mag wegen.
Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting op de risicomelding op verzoek. Zij vragen in het bijzonder of een dergelijke instelling er ook één kan afgeven zonder dat er een beoordeling door een ander aan te pas is gekomen. Zij ontvangen ook graag een nadere toelichting aan de hand van een voorbeeld waarom en wanneer een belangenafweging ervoor kan zorgen, dat er in een individueel geval niet over zal worden gegaan op een risicomelding.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de verhouding is tussen het enerzijds registreren van de informatie tussen de vennootschap en de daarbij betrokken personen en het anderzijds automatisch verwijderen van de gegevens als het niet komt tot een risicomelding.
De aan het woord zijnde leden constateren dat via handhavingsconvenanten en een handhavingsgremium zal worden voorzien in kwaliteitsbewaking en terugkoppeling over eventuele vervolgacties. Deze leden vernemen graag of de ontwerpteksten voor dergelijke overeenkomsten al bekend zijn.
De leden van de VVD-fractie willen graag voorbeelden krijgen van de situatie dat een strafrechtelijk onderzoek niet geboden is na een risicomelding, maar wel een preventieve actie. Zij vragen in het bijzonder of hiermee enkel, mede of vooral gedoeld wordt op de situatie voordat er een strafbaar feit is gepleegd en hoe de preventieve actie er dan uit moet komen te zien.
De aan het woord zijnde leden vragen voorts of het schrappen van de zinsnede «indien de daarop van toepassing zijnde wetgeving dat toestaat» er voor zorgt, dat – in de lijn van de angst van VNO-NCW – informatie onbeperkt doorgegeven kan worden van een instantie die onderworpen is aan een streng geheimhoudingsregime naar een instantie met een minder streng geheimhoudingsregime. Voorts vragen zij de regering of dit zou kunnen resulteren in de situatie dat het minst strenge regime bepaald in hoeverre er sprake zal moeten zijn van geheimhouding.
Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie of het niet beter is de groep handhavers bij wet aan te wijzen en niet bij algemene maatregel van bestuur, zodat de Kamer kan goedkeuren wie er tot deze groep behoort.
3. De verhouding van het wetsvoorstel tot het recht op bescherming van persoonsgegevens
De leden van de CDA-fractie constateren dat mede op advies van de Raad van State een risicomelding wordt verwijderd als niet binnen twee jaar gebruik is gemaakt van de melding. Genoemde leden vragen of de regering hierbij zich wel voldoende rekenschap heeft gegeven van het feit dat het met het oog op het bestrijden van misbruik en fraude heel nuttig kan zijn om over een wat langere periode over een risicomelding te kunnen beschikken. Heeft de regering nog overwogen om geen gehoor te geven aan het advies van de Raad van State?
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre dit wetsvoorstel ten opzichte van de huidige situatie de mogelijkheden verruimt om gegevens over familieleden van natuurlijke personen die bij rechtspersonen zijn betrokken te onderzoeken en te bewaren? Zij zijn van mening dat vooral gegevens over dergelijke familieleden niet langer bewaard mogen blijven dan noodzakelijk. Zij lezen dat de bewaartermijn voor persoonsgegevens die zijn opgenomen in de registratie 8 jaar na ontbinding van de rechtspersoon bedraagt. Wel vindt er een jaarlijkse heroverweging plaats over de noodzaak van de opname van gegevens in de registratie. Hoe vindt die heroverweging plaats? Hoe wordt getoetst dat gegevens die niet meer nodig zijn daadwerkelijk uit de registratie worden verwijderd?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat naar een betrokkene niet snel openheid van zaken zal worden gegeven over een risicomelding indien er sprake is van een strafrechtelijk onderzoek. Maar wat als er geen sprake is van een strafrechtelijk onderzoek en handhavers, anders dan het Openbaar Ministerie (OM), andere controle-instrumenten inzetten vanwege een risicomelding? Wat is dan de kans van slagen dat een betrokkene inzage krijgt in de gegevens die aanleiding vormden voor een risicomelding? Wat is de mening van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) op het punt van het informatie- en inzagerecht van betrokkenen?
De leden van de SP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel is voorzien in een verwijderplicht wanneer er binnen een termijn van twee jaar geen gebruik is gemaakt van de risicomelding. Kan de regering een nadere uitleg geven van de term «gebruik»? Betekent dit bijvoorbeeld dat er een vervolgonderzoek moet zijn gestart of volstaat het raadplegen van de eerdere melding?
Deze leden hebben met instemming vastgesteld dat het wetsvoorstel is aangepast met betrekking tot het verwijderen van gegevens van familieleden, wanneer deze niet leiden tot de constatering van een verhoogd misbruik. Zij vragen de regering wie er gaat toezien op het daadwerkelijk verwijderen van deze gegevens.
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een risicomelding uit de registratie van de ontvanger dient te worden verwijderd als de gebruiktermijn van twee jaren verstreken is en binnen die termijn geen gebruik is gemaakt van de risicomelding. Zij willen graag vernemen wat gebruik maken van de risicomelding inhoudt. Voorts vragen zij of het gebruikmaken van de risicomelding de verjaring ook stuit. Zo ja, hoe lang die stuiting zal duren en kan er een maximaal aantal keren gestuit worden?
Deze leden vragen voorts in hoeverre de verwerking van gegevens van ouders, kinderen en kleinkinderen verwerkt mogen worden en waar hier de grens ligt met artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten voor de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM), artikel 10 van de Grondwet en de Wet bescherming persoonsgegevens. Voorts vragen zij de regering waarom er niet een artikel in de wet is opgenomen met de strekking dat betrokkenen inzage en correctie van verwerkte gegevens kunnen verzoeken tenzij dit in het belang is van het onderzoek, of een verwijzing naar de Wet bescherming persoonsgegevens.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij voorbeelden kan geven van relevante financiële antecedenten met een kleine toelichting. Voorts willen zij graag voorbeelden krijgen van niet-relevante criminele antecedenten met een kleine toelichting. Deze leden vragen in hoeverre het combineren van gegevens uit verschillende open en gesloten databanken een schending van het verbod van détournement de pouvoir op kan leveren. Hoe verhoudt zich dit tot artikel 6 EVRM en het recht op een eerlijk proces?
De leden van de CDA-fractie nemen dankbaar kennis van het feit dat het schrappen van de verklaring van geen bezwaar het bedrijfsleven een fiks bedrag aan administratieve lasten zou kunnen schelen. Maar begrijpen zij goed dat het bedrijfsleven wel gewoon leges moet blijven betalen? Bij welk moment moeten die dan worden afgedragen? Het gaat hier namelijk over permanent toezicht. Om wat voor bedragen gaat het? En kan dan nog een keer haarfijn worden uitgelegd waar de winst voor het bedrijfsleven dan in zit?
Deze leden vragen met het oog op de geloofwaardigheid van de gegeven inschatting van de hoogte van de administratieve lasten of preventief toezicht (één keer een zware controle aan de poort) niet goedkoper is dan doorlopend toezicht gedurende de gehele levensloop van een rechtspersoon. Zij hebben behoefte aan een nadere toelichting . Kan voorts worden aangegeven welke instanties welke extra handelingen gaan verrichten ten opzichte van de handelingen die thans verricht moeten worden voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar?
Het verdwijnen van de administratieve lasten kan op de instemming van de leden van de VVD-fractie rekenen. Zij vragen echter waarom er staat dat er een onderzoek is gedaan door onderzoeksbureau SIRA en er niets staat over een onderzoek door het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Voorts vragen deze leden de regering of er nog wel andere lasten mogelijk zullen zijn voor bedrijven die de statuten moeten aanpassen en hoe hoog deze zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er niet een derde consultatieronde is gehouden bij de belangenorganisaties.
De leden van de CDA-fractie constateren dat VNO/NCW het ermee eens is dat in artikel 4, eerste lid, bij de kring van personen van wie gegevens in de registratie kunnen worden opgenomen bij «leden» is toegevoegd dat het uitsluitend leden betreft die bestuurlijke functies vervullen. VNO/NCW meent dat ook het begrip «functionarissen van de rechtspersoon» een nadere inperking behoeft. Met dit vage en weinig afgebakende begrip wordt de «feitelijke beleidsbepaler» van artikel 2:138, zevende lid, BW uitgebreid tot vrijwel iedere in Nederland buiten de overheidssector werkzame werknemer met meer dan basale verantwoordelijkheden. De memorie van toelichting geeft niet aan waarom in de in het huidig artikel 4, eerste lid, sub d gehanteerde omschrijving «personen die het beleid van de vennootschap bepalen of mede kunnen bepalen» is verlaten. VNO/NCW pleit er daarom voor om achter «functionarissen van de rechtspersoon» toe te voegen «voor zover zij het beleid van de rechtspersoon bepalen of mede kunnen bepalen». Bij gebreke van een dergelijke aanpassing zou de in de memorie van toelichting gemaakte opmerking dat met het nieuwe systeem ten aanzien van de privacyaspecten aan het proportionaliteitsvereiste wordt voldaan, sterkere onderbouwing verdienen. Graag ontvangen deze leden een reactie op dit punt.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de verstrekking van gegevens op grond van artikel 7 plaatsvindt aan een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen (selecte) groep van handhavers. In de tekst van artikel 7 ontbreekt de vermelding van die algemene maatregel van bestuur, zoals die in artikel 5, eerste lid en artikel 6, tweede lid wel wordt vermeld). Graag een reactie op dit punt.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom artikel 6 en artikel 7 van de Wet documentatie vennootschappen (conform artikel 5) geen regels bevatten over het gebruiken en verwijderen van gegevens. Bij artikel 7 komt daar nog bij dat dit artikel niet eens regels bevat over het bewaren van de gegevens.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Wet documentatie vennootschappen enerzijds kennelijk als uitgangspunt heeft dat informatie over rechtspersonen en de daarbij betrokken natuurlijke personen wordt geregistreerd (dus opgeslagen en gedurende acht jaar vastgehouden; zie onder meer de aanhef van artikel 3, eerste lid, samenhang met artikel 9, eerste lid). Anderzijds stelt de memorie van toelichting dat wanneer het niet tot een risicomelding komt, de gegevens automatisch door het systeem verwijderd worden. Kan de regering verduidelijken hoe het een en ander zich tot elkaar verhoudt?
De leden van de CDA-fractie wijzen op de opmerking van VNO/NCW dat de bewaartermijn voor de in registratiesysteem opgenomen persoonsgegevens slechts gekoppeld is aan het bestaan van de rechtspersoon (artikel 9, eerste lid) en niet (mede) aan het voortduren van de relatie tussen de betrokken natuurlijk persoon en de rechtspersoon. Dat betekent dat functionarissen van rechtspersonen die blijven voortbestaan, vrijwel permanent in het registratiesysteem opgenomen zouden blijven. Weliswaar vindt een jaarlijks onderzoek plaats naar de oorzaak van het blijven bewaren van slechts een deel van de gegevens (de verwijzing naar andere bronnen), maar dit kan nauwelijks een effectieve waarborg ter voorkoming van onnodige registratie van gegevens genoemd worden. VNO/NCW verzoekt de onderhavige aanpassing van de wet aan te grijpen om ook dit artikel aan te passen zodat wel een relatie komt te liggen tussen bewaartermijn en het voortduren van de relatie tussen de betrokken natuurlijk persoon en de rechtspersoon. Kan de regering een reactie geven op bovenstaand verzoek van VNO/NCW?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering te reageren op het feit dat VNO/NCW aandacht vraagt voor het feit dat geen beroepsmogelijkheid bestaat tegen beschikking op de grond van de artikelen 58, vijfde lid, en de artikelen 101/210, zevende lid, van Boek 2 BW. VNO/NCW verzoekt deze bepalingen toe te voegen aan de bijlage bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. Graag ontvangen deze leden een reactie op dit punt.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU) en Vacature (GL).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Ulenbelt (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (CU) en Van Gent (GL).