Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2009
In de brief van 25 juni 2009, kenmerk 2009D32539, hebt u mij verzocht op korte termijn duidelijkheid te verschaffen over de instellingen die onder de gewijzigde Successiewet 1956 als algemeen nut beogende instelling (ANBI) kwalificeren. Daarnaast hebt u verzocht in te gaan op de wijze waarop instellingen zich dienen aan te melden. U hebt ook gevraagd of voorkomen wordt dat zij zich moeten aanmelden of dat hen dat zeer gemakkelijk wordt gemaakt.
Graag voldoe ik aan dit verzoek, omdat het mij in de gelegenheid stelt op deze onderdelen de ongerustheid weg te nemen die wellicht is gegroeid na enkele publicaties in de pers en signalen uit de goededoelensector.
Laat ik eerst opmerken dat het kabinet onverkort van mening is dat instellingen die het algemeen nut beogen brede steun verdienen en dat het kabinet zich daarom voor algemeen nut beogende instellingen zal blijven inzetten. Algemeen nut beogende instellingen zijn immers van onschatbare waarde voor onze samenleving en dragen daarmee bij aan het realiseren van de doelstellingen van het kabinet.
In deze brief zal ik uiteenzetten welke wijzigingen met betrekking tot het ANBI-regime zijn opgenomen in het voorstel tot wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (TK 2008–2009, 31 930) en op welke wijze invoering hiervan zal plaatsvinden. Daarnaast wil ik van de gelegenheid gebruik maken om kort de gevolgen van de herziening van dit regime voor enkele groepen ANBI’s, en in het bijzonder de scouting te schetsen. De daaromtrent heersende onrust is onnodig en ik wil die onrust daarom zo snel mogelijk wegnemen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij genoemd wetsvoorstel, welke u voor het einde van het zomerreces zal worden toegezonden, zal ik meer uitgebreid ingaan op de in het verslag door de fracties van de Tweede Kamer gestelde vragen ter zake van het ANBI-regime.
In het wetsvoorstel nr. 31 930 wordt voorgesteld de ANBI-regeling op twee punten aan te passen.
In de eerste plaats wordt daar waar nu voor het nastreven van het algemeen belang een «grotendeelscriterium» (meer dan 50%) geldt, «het uitsluitend of nagenoeg uitsluitend criterium» geïntroduceerd. Dit houdt in dat voor de ANBI-regeling uitsluitend instellingen in aanmerking komen die voor ten minste 90% het algemeen nut beogen en dit in hun feitelijk handelen ook tot uiting laten komen. Hiermee wordt een eind gemaakt aan de mogelijkheid tot het in mijn ogen onbedoelde gebruik van de ANBI-regeling. U kunt in dit verband denken aan stichtingen die deels als ANBI en deels als familiestichting functioneren en die onder toepassing van de ANBI-regeling en de daaraan gekoppelde giftenaftrek familievermogen fiscaal gefaciliteerd opbouwen en vervolgens uitkeren voor privé-doeleinden. Dat is onwenselijk.
Het opnemen van de voorwaarde dat alleen instellingen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogen in aanmerking kunnen komen voor de fiscaal gunstige ANBI-regeling, sluit die mogelijkheid vrijwel uit. Het dienen van particuliere belangen wordt zodoende niet meer fiscaal gesteund, omdat de regeling beter wordt toegesneden op de algemeen nut beogende instellingen.
Het aanscherpen van de voorwaarde heeft uitdrukkelijk niet tot doel instellingen die commerciële activiteiten verrichten van de ANBI-regeling uit te sluiten. Van belang is immers dat de opbrengsten van het vermogen en van de activiteiten van ANBI’s besteed worden aan het algemene belang. Hoe de opbrengsten worden behaald is daarbij niet van doorslaggevende betekenis. Zo behoeft bijvoorbeeld een museum met een winkel in het algemeen niet te vrezen voor het verlies van de ANBI-status, mits de opbrengsten van de winkel nagenoeg uitsluitend gebruikt worden voor het algemeen nut. Ook vermogensfondsen die door bijvoorbeeld beleggen in aandelen hun vermogen in stand houden of doen aangroeien, zullen voor het ANBI regime kunnen blijven kwalificeren, indien dat vermogen of de opbrengsten ervan nagenoeg uitsluitend ten behoeve van het algemeen nut worden aangewend.
Wat betreft de charitatieve, culturele en wetenschappelijke instellingen kan ik u geruststellen dat deze instellingen nog steeds als voorbeelden van instellingen die het algemeen nut beogen gelden en derhalve in aanmerking kunnen komen voor de ANBI-regeling. Het feit dat deze instellingen niet meer uitdrukkelijk in de wettekst worden genoemd betekent niet dat deze instellingen van de ANBI-regeling worden uitgesloten. De wijziging van de wettekst op dit punt heeft tot doel een tekstuele vereenvoudiging teweeg te brengen.
Met betrekking tot de gevolgen van de herziening van de Successiewet voor scoutinggroepen kan ik u berichten dat voor de locale scoutinggroepen die op dit moment niet in aanmerking komen voor de ANBI-status, de situatie zal verbeteren. De locale scoutinggroepen zullen namelijk gebruik kunnen gaan maken van de vrijstelling van schenk- en erfbelasting voor Sociaal Belang Behartigende Instellingen (SBBI’s). Voor de meer regionaal/landelijk opererende scoutinggroepen die onder de huidige regeling ANBI-status hebben zal weinig veranderen. Mijn verwachting is dat deze scoutinggroepen hun ANBI-status zullen behouden.
Ten tweede wordt in de wijziging van de Successiewet een bepaling omtrent gedrag opgenomen. Algemeen nut beogende instellingen dienen onder de voorgestelde regeling ook aan bepaalde integriteiteisen te voldoen.
Uw Kamer heeft onlangs bij verschillende gelegenheden vragen gesteld over de ANBI-status van instellingen waarbij twijfel was gerezen omtrent de integriteit. Daarbij is te kennen gegeven dat de integriteit van ANBI’s van groot belang wordt bevonden en het niet wenselijk wordt geacht overheidssteun te bieden aan instellingen welke zich schuldig maken aan het zaaien van haat of het oproepen tot geweld.
Het wetsvoorstel lijkt een bredere formulering van strafrechtelijke veroordeling te bevatten. Beoogd is echter dat het hierbij slechts gaat om veroordelingen met betrekking tot het zaaien van haat of oproepen tot geweld. Het gaat dus hierbij niet om alle strafrechtelijke veroordelingen.
Tevens zal in de wetsgeschiedenis bevestigd worden dat ook de groep van veroordeelde personen welke in het kader van het toetsen van de integriteit van een ANBI beoordeeld kunnen worden door de inspecteur beperkt zijn tot bestuurders of feitelijk leidinggevenden van ANBI’s dan wel om gezichtsbepalende personen in de activiteiten van de ANBI. Uitsluitend indien de inspecteur gerede twijfel over de integriteit van een ANBI heeft zal hij, bij verdenking, een Verklaring omtrent gedrag (VOG) van een specifiek persoon opvragen.
Wat betreft de uitvoeringstechnische aspecten, merk ik het volgende op.
Alle op dit moment geregistreerde ANBI’s krijgen nadat het wetsvoorstel in uw kamer is aangenomen, een brief waarin de nieuwe voorwaarden waaraan een ANBI dient te voldoen worden toegelicht. De instelling wordt tevens verzocht aan de hand van de toelichting eenvoudig weg te verklaren of de instelling aan de nieuwe voorwaarden voldoet met een ja of nee. Als de instelling verklaart dat aan de voorwaarden voldaan wordt, dan wordt de ANBI-status gecontinueerd.
De Belastingdienst zal in het kader van het toezicht achteraf beoordelen of de instelling ook daadwerkelijk als ANBI aangemerkt kan worden. In de gevallen waarin een instelling in tegenstelling tot de eigen verklaring niet aan de voorwaarden blijkt te voldoen, zal de Belastingdienst de ten onrechte genoten fiscale voordelen terughalen. Voor de giftenaftrek wordt een genuanceerd beleid voorgestaan. Wanneer de schenker erop mocht vertrouwen dat de instelling voldeed aan de nieuwe voorwaarden, dan zal niet worden teruggekomen op de giftenaftrek.
Ik vertrouw erop u met het vorenstaande voldoende te hebben ingelicht om de gerezen zorgen weg te nemen. Ik benadruk nogmaals dat de aanpassing van de ANBI-regeling uitsluitend tot doel heeft de regeling beter toe te snijden op de instellingen die het algemeen belang dienen en te voorkomen dat het ANBI regime wordt gebruikt in situaties waarvoor dit regime niet in het leven is geroepen. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat de «echte» ANBI’s die zich (nagenoeg) geheel inzetten voor het algemene nut van de regeling gebruik kunnen (blijven) maken.