Voorgesteld 29 oktober 2009
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat bij verkrijging van ondernemingsvermogen als gevolg van een nalatenschap het op basis van de bedrijfsopvolgingsregeling voorwaardelijk vrij te stellen gedeelte van dat vermogen wordt berekend over de waarde van het ondernemingsvermogen zonder aftrek van de met de verkrijging samenhangende overbedelingsschulden aan de andere erfgenamen;
overwegende, dat bij die andere erfgenamen het met het ondernemingsvermogen samenhangende deel van hun onderbedelingsvorderingen normaal onderworpen is aan de heffing van erfbelasting, behoudens een faciliteit voor rentedragend uitstel;
overwegende, dat in die situatie de bedrijfsopvolgingsregeling in onvoldoende mate uitwerkt overeenkomstig haar ratio, te weten het bevorderen van de continuïteit van ondernemingen, doordat het «indirecte» aandeel van de andere erfgenamen in het ondernemingsvermogen niet onder de regeling valt en de erfgenaam die het ondernemingsvermogen verkrijgt, een te hoge voorwaardelijke vrijstelling krijgt;
overwegende, dat het voorgaande zich in het bijzonder voordoet in de «standaard»-situatie dat een partner overlijdt met achterlating van de andere partner en kinderen en de langstlevende partner krachtens, al dan niet wettelijke, verdeling het ondernemingsvermogen verkrijgt;
verzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken om in de genoemde situatie de voorwaardelijke vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling te verlenen op het niveau van de nalatenschap, waarbij de andere erfgenamen ook voor hun deel van de onderbedelingsvorderingen dat samenhangt met het ondernemingsvermogen in de faciliteit delen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Cramer