Ontvangen 29 oktober 2009
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Het in artikel II, onderdeel A, opgenomen artikel 2.14a, eerste lid, tweede en derde volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 komt te luiden: Na het overlijden van de persoon, bedoeld in de eerste volzin, worden de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven van een afgezonderd particulier vermogen als bedoeld in het tweede lid, toegerekend aan de begunstigden. Vanaf het moment dat een in de vorige volzin bedoelde begunstigde is overleden, treden de overige begunstigden in de plaats van de overleden begunstigde.
Voorgesteld wordt om de vermogensbestanddelen van een afgezonderd particulier vermogen (APV) na het overlijden van de inbrengers niet bij zijn erfgenamen te belasten maar bij de begunstigden van het APV. In de wet wordt nu in eerste instantie gekeken naar de erfgenamen en pas in tweede instantie naar de begunstigde van de APV. De ondergetekende wil dit omdraaien, dus dat er eerst wordt gekeken naar de begunstigde en pas als daar onduidelijkheden over bestaan (of als deze er niet is) naar de erfgenamen.
Koşer Kaya