31 929
Een regeling in de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 12 juni 2009

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1.Achtergrond1
2.AOW9
3.AKW9
4.Financieel9

1. Achtergrond

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij onderschrijven het voornemen van de regering om het instrument «het aanbod van een huisbezoek ter vaststelling van de leefsituatie van de belanghebbende» een wettelijke verankering te geven. Indien er gevolgen voor de uikering moeten worden verbonden wanneer een belanghebbende een huisbezoek weigert, dan is dit, gelet op de jurisprudentie, slechts toegestaan indien de mogelijkheid van een huisbezoek wettelijk is geregeld waarbij recht wordt gedaan aan de grondwettelijke waarborg van het huisrecht.

De leden van de CDA-fractie steunen de regering in de noodzaak van dit wetsvoorstel en is volgens hen – praktisch gezien – de meest eenvoudige methode. De leden van de CDA-fractie willen met deze aanvullende methode enerzijds dat de sociale zekerheidswetten worden gehandhaafd en dat fraude wordt opgespoord en aangepakt. Anderzijds moet de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht worden ten aanzien van de inbreuk in de persoonlijke levenssfeer. Voor goedwillende uitkeringsgerechtigden is een huisbezoek ongetwijfeld vervelend. Voor sommigen benadrukt het de afhankelijkheid ten opzichte van de overheid. In het verleden is duidelijk gebleken dat fraude toeneemt, als uitkeringen gemakkelijk worden verstrekt. Juist om het maatschappelijk draagvlak voor de sociale zekerheid te handhaven, is het belangrijk dat onder andere sociale diensten goed controleren.

De leden van de CDA-fractie zijn met de regering van mening dat deze methode voornamelijk een preventieve werking zal hebben. Het blijkt in de praktijk dat veel uitkeringsaanvragen worden ingetrokken zodra mensen horen dat er een huisbezoek komt, dit gegeven geeft toch te denken. Desalniettemin mag het huisbezoek als onaangenaam worden ervaren, het alternatief is volgens de leden van de CDA-fractie erger: een volkomen anoniem systeem van sociale zekerheid, waarin de uitvoerders hun cliënten niet meer kennen. Het huisbezoek kan dan ook worden gezien als een vorm van herstel van sociale controle die vroeger veel gewoner was.

De Raad van State stelt dat het wetsvoorstel voorgestelde gevolgen van het weigeren van een huisbezoek moeten voldoen aan de vereisten van noodzaak en evenredigheid. Op het gebied van de noodzaak heeft de Raad van State hier twijfels over aangezien de regering aangeeft dat het wetsvoorstel niet tot besparingen gaat leiden. De leden van de CDA-fractie zijn ten zeerste van mening dat er draagvlak voor sociale uitkeringen in de maatschappij moet blijven en vindt dit belangrijker dat een besparing die door dit wetsvoorstel wellicht op termijn zal worden bereikt. Burgers moeten er op kunnen vertrouwen dat de overheid er alles aan doet om fraude te voorkomen.

Een andere toetssteen van de Raad van State is de vereiste van evenredigheid; is de toepassing van het instrument huisbezoek wel in alle gevallen proportioneel? De regering heeft er voor gekozen om gemeenten niet voor te schrijven hoe zij fraude moeten vaststellen en ruimte wil scheppen voor een verantwoorde uitvoering. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat gemeenten en andere uitvoeringsorganisaties het vertrouwen moeten krijgen met het gebruik van de methode «huisbezoek». Zij willen daarom gemeentes niet voorschrijven hoe zij moeten vaststellen of de verstrekte inlichtingen juist en volledig zijn, maar willen ruimte scheppen voor een verantwoorde uitvoering, toegespitst op de plaatselijke situatie. De leden van de CDA-fractie willen ook geen vaststaande volgorde voorschrijven van het inzetten van instrumenten. Het spreekt voor zich dat de uitvoering zal kiezen op basis van proportionaliteit en voor minder ingrijpende en goedkopere methoden als daarmee het zelfde resultaat kan worden geboekt.

De regering geeft in haar nader rapport aan dat zij opmerkt dat een huisbezoek lang niet altijd als belastend of ingrijpend wordt ervaren. Zij stelt dat veel uitkeringsgerechtigden hier geen moeite mee hebben, omdat het hun de gelegenheid biedt de aanvraag in een persoonlijk gesprek toe te lichten. De leden van de CDA-fractie willen graag van de regering weten waar deze veronderstelling op is gebaseerd? Ligt hier een onderzoek aan ten grondslag? Tevens vragen de leden van het CDA-fractie op basis waarvan de regering de veronderstelling hanteert dat dit wetsvoorstel een afschrikkende werking zal hebben en hierdoor de fraude zal afnemen? Zijn hier cijfers of onderzoeken over beschikbaar?

De leden van de CDA-fractie delen de mening van de regering dat het wetsvoorstel niet onevenredig ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van mensen door hen in de gelegenheid te stellen op een andere manier hun leefsituatie aan te tonen. Er wordt zo een beroep gedaan op de persoonlijke verantwoordelijkheid van de belanghebbenden om een afweging te maken. Uit deze afweging kan de consequentie voortvloeien dat de belanghebbende een lagere uitkering krijgt. De leden van de CDA-fractie zijn gerustgesteld dat door het wetsvoorstel tevens wordt gegarandeerd dat deze gevolgen duidelijk zijn voor de betrokkenen alvorens toestemming te vragen of te geven voor het huisbezoek. Mensen moeten voldoende op de hoogte zijn van hun rechten, de gemeente heeft de plicht hen daar over informeren. Is de regering voornemens om de gemeentes bij invoering van dit wetsvoorstel nogmaals op deze verplichting nadrukkelijk te wijzen?

De leden van de CDA-fractie betreuren het dat uitkeringsfraude veelvuldig voorkomt en dat daarom helaas deze controles nodig zijn. Maar zij willen dat deze controles zorgvuldig en keurig worden uitgevoerd. In een nieuwsbericht maart vorig jaar stond te lezen «Ambtenaren van de gemeente gaan de buurt in en stellen vragen als «Wie is die meneer die naast u woont?» en «Komt er wel eens een vrouw over de vloer?» Dit werkt als een negatieve spiraal voor de persoon met een uitkering. In de buurt gaat men denken «er zal wel iets mis zijn met mijn buurman, want anders wordt er toch geen onderzoek naar hem gedaan».» en «Bij mij zijn ze jaren geleden op huisbezoek geweest. Mijn voordeur stond open – ik moest even iets pakken uit de auto – en voordat ik het wist waren de twee ambtenaren al de trap opgerend. Dat is toch absurd». De leden van de CDA-fractie delen de verontwaardiging van deze burger en zijn van mening dat de bejegening van belanghebbenden door uitvoeringsorganisaties te allen tijde zorgvuldig en keurig dient te verlopen, zij vragen hoe en op welke manier de regering hierop zal toezien?

In 2006 bestempelde de Ombudsman van Amsterdam de huisbezoeken van de gemeentelijke Dienst Werk en Inkomen bij alle nieuwe bijstandsaanvragers tot niet behoorlijk. Dat gold voor zowel de informatieverstrekking over deze aanpak als de werkwijze tijdens de bezoeken als om de besluitvorming op basis daarvan. In december 2007 kwam de Ombudsman van Rotterdam eveneens met scherpe kritiek op de breed samengestelde «interventieteams, soms wel twaalf controleurs in een woning» die huisbezoeken afwerken. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het huisbezoek een effectieve methode is om fraude te bestrijden maar wèl met minimale waarborgen voor de persoonlijke levenssfeer en een eerlijke behandeling, zoals vereist door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Mensen mogen van de leden van de CDA-fractie niet onnodig gestigmatiseerd worden door een huisbezoek. Wanneer in de praktijk blijkt dat er op grote schaal klachten binnenkomen over het instrument «huisbezoek» kan de regering dan een – door hen zelf tot stand gekomen – gedragscode of protocol voor uitvoerders overwegen? Dit protocol zou dan richtlijnen en handvatten moeten bevatten voor de ambtenaren die de bezoeken afleggen. Graag een uitgebreide reactie van de regering op dit punt.

Vorig jaar september bleek uit een rapportage van het UWV dat het UWV in 2007 begonnen is met telefonische controles om te onderzoeken of klanten de regels kennen en zich er ook aan houden. 40 000 mensen werden gebeld en gevraagd of ze bijvoorbeeld naast hun uitkering werken. Daarnaast legde het UWV bijna 22 000 huisbezoeken af. Het merendeel van de geconstateerde fraude van € 177 miljoen had betrekking op fraude met werkloosheidsuitkeringen (WW) en in mindere mate met arbeidsongeschiktheidswetten (WAO/WIA). De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het UWV gebaat is met de methode controle op de leefsituatie van de belanghebbende? Een huisbezoek wordt volgens de regering ingezet wanneer een belanghebbende een hogere uitkering claimt op grond van zijn leefsituatie. In hoeverre is deze leefsituatie van toepassing op een uitkering op grond van het UWV?

In juli 2007 zijn in 52 gemeenten in Gelderland en Flevoland door waterstanden te vergelijken op adressen van uitkeringsgerechtigden 122 gevallen van fraude ontdekt. Veel van de fraudeurs bleken elders samen te wonen. Door dit te verzwijgen, probeerden ze meer uitkeringsgeld binnen te halen. Hiermee is door de gemeenten ruim € 3 miljoen bespaard. Door het lage gebruik van water op de adressen ontdekten de gemeenten dat de huizen niet bewoond werden. Als het watergebruik in een woning lager is dan 11 kubieke meter per jaar, kan er volgens het platform Fraudebestrijding sprake zijn van een onbewoond huis en wellicht van een verzwegen geval van samenwonen, met uitkeringsfraude als gevolg. In hoeverre leren gemeenten van elkaar om op zulk soort wijzen, zoals het bekijken van de waterstanden, fraude te bestrijden? Wordt er volgens de regering voldoende samengewerkt tussen gemeenten en andere uitvoeringsorganisaties om zo fraude aan te pakken en te voorkomen? Is er een overzicht van verschillende methoden van fraudebestrijding beschikbaar waar uitgeput kan worden per uitvoeringsorganisatie?

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie tevens aandacht vragen voor de positie van medewerkers van uitvoeringsorganisaties die de huisbezoeken uitvoeren. De veiligheid van deze controleurs, die slechts democratisch genomen besluiten doorvoeren, moet te allen tijde gewaarborgd zijn. Ziet de regering hier eveneens op toe en is zij bereid om maatregelen te nemen, mocht deze veiligheid in het geding komen?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderliggende wetsvoorstel. Zij delen de visie van de regering dat huisbezoeken essentieel zijn voor het opsporen van fraude en het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering. De regering geeft aan dat de aanleiding voor dit wetsvoorstel recente jurisprudentie is op grond waarvan de mogelijkheid van het verbinden van rechtsgevolgen aan de weigering van toestemming door betrokkene voor een huisbezoek door de uitvoering aan zodanige voorwaarden werd gebonden dat rechtmatige uitvoering in gevaar dreigde te komen. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten welke jurisprudentie dit betreft en welke voorwaarden daarin precies zijn opgenomen. Van wanneer dateren deze uitspraken, en wat is de ontwikkeling van die jurisprudentie de afgelopen jaren geweest?

Een aantal uitspraken van de bovengenoemde jurisprudentie dateert uit 2007. De leden van de PvdA-fractie vernemen graag of deze uitspraken inmiddels (sinds 2007) al directe gevolgen hebben gehad voor de mogelijkheden van de aanpak van fraude? In welke situaties (concrete voorbeelden) zijn bepaalde activiteiten, zoals huisbezoeken en steekproeven, niet uitgevoerd die daarvoor wel werden ondernomen? Ook willen de leden van de PvdA-fractie weten of het doen van huisbezoeken bij mensen waarbij geen vermoeden van fraude bestond, bijvoorbeeld op het moment van een eerste aanvraag, vaste praktijk was? En verder: zijn er ook uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gedaan over deze materie, in relatie tot artikel 8 van het EVRM, zo ja, welke? Hanteert het EHRM een vergelijkbaar criterium (redelijke grond) als de Centrale Raad voor Beroep (CRvB)?

De regering wil ook dat cliënten waarbij geen vermoeden van fraude bestaat, verplichten tot het aantonen van hun leefsituatie door huisbezoek toe te staan, met, in het geval van een weigering, de bijbehorende consequenties. Dit is een principiële kwestie die bovendien op gespannen voet lijkt te staan met jurisprudentie van de CRvB. Volgens de CRvB moet daar namelijk een «redelijke grond» voor zijn. De leden van de PvdA-fractie willen weten wat volgens de regering de redelijke grond is van deze «plicht tot aantonen», de mogelijke huisbezoeken en de consequenties, ten aanzien van een groep mensen waarbij geen vermoeden van fraude bestaat?

De regering geeft zelf aan dat met het voorstel een inbreuk op de artikelen 8 EVRM en 10 Grondwet wordt toegestaan. Waarom kiest de regering voor een inbreuk op grondrechten terwijl het een groep betreft waarbij op voorhand geen vermoeden van fraude bestaat?

Per sociale zekerheidswet zijn de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie opgenomen. Zijn die gevolgen in het geval als er wel een vermoeden van fraude (een concrete aanwijzing van onjuiste gegevensverstrekking) was, anders vergeleken met de situatie waarbij zo’n vermoeden er niet is? De regering geeft aan dat in die eerste categorie op grond van bestaande jurisprudentie een uitkering al kan worden beëindigd of geweigerd. De leden van de PvdA-fractie vernemen van de regering graag zoveel mogelijk soorten concrete aanwijzingen van onjuiste gegevensverstrekking?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de huidige jurisprudentie is in gevallen waarbij er geen vermoeden van fraude is, er toch een huisbezoek wordt afgelegd, hiervoor toestemming wordt gegeven, en er vervolgens fraude wordt aangetroffen? Kunnen dan consequenties aan de uitkering worden verbonden?

De regering geeft aan dat pas van de mogelijkheid van een huisbezoek gebruik wordt gemaakt (waarmee een mogelijke inbreuk wordt gepleegd op het huisrecht) als bepaalde betrouwbare informatie niet op een andere wijze kan worden verkregen. Hier worden onder meer bestandskoppelingen genoemd. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven welke bestandskoppelingen in de huidige situatie al worden gebruikt? Daarbij, in hoeverre wordt het gebruiken van koppelingen bemoeilijkt door bijvoorbeeld beleid van het CBP en jurisprudentie ten aanzien het beschermen van persoonsgegevens? Is het niet zo koppelingen pas mogen worden gebruikt als er een concrete aanwijzing is van onjuiste gegevensverstrekking? Is de regering bereid om de privacywetgeving aan te passen zodat bestandskoppelingen makkelijker kunnen worden gebruikt? Ook willen de leden van de PvdA-fractie weten of het juist is dat een bepaald risicoprofiel voor het CBP voldoende is om aan te nemen dat er een concreet vermoeden van fraude is, en er dan ook bestanden mogen worden gekoppeld?

De regering geeft aan dat het wetsvoorstel ook ziet op de uitbetaling van uitkeringen en de controle daarop in het buitenland. Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie van de regering met welke landen bilaterale verdragen zijn gesloten om huisbezoeken te kunnen afleggen? Kan de regering tevens concreet aangeven hoe met dit wetsvoorstel de huisbezoeken in het buitenland effectiever worden, en hoe de controle wordt verbeterd?

Zowel bij de beoordeling van dit wetsvoorstel als bij individuele zaken op grond van deze nieuwe wet, zal worden aangelopen tegen de inbreuk op een grondrecht. De leden van de PvdA-fractie vernemen graag van de regering hoe zij denkt dat een rechter, gelet op de huidige jurisprudentie, in een individuele situatie waarbij er geen vermoeden van fraude is, er een huisbezoek is afgelegd en er consequenties aan de uitkering zijn verbonden, zal oordelen over de noodzakelijkheid en evenredigheid van de inbreuk op het huisrecht? Vindt de regering dat bij het wetsvoorstel nog gesteld kan worden dat sprake is van een preventieve werking, maar dat dit argument in een individuele casus moeilijker op gaat? Ook vernemen de leden van de PvdA-fractie van de regering graag hoe zo’n controleprocedure in een individueel geval zal lopen, en wat de uitvoeringsorganen concreet zullen doen, om ervoor te zorgen dat men later voor de rechter kan beargumenteren dat het optreden noodzakelijk en proportioneel was?

Een belangrijke factor bij de beoordeling of iemand recht heeft op een bepaalde uitkering is zijn leefsituatie. Hierbij is vaak van belang of wordt samengeleefd, of niet. De leden van de PvdA-fractie willen weten wanneer precies sprake is van samenleven? En is bij cliënten voldoende bekend wanneer precies sprake is van samenleven? Wordt hierover voldoende voorlichting gegeven, bijvoorbeeld door de Sociale Verzekeringsbank?

Een inbreuk op een grondrecht, zoals de persoonlijke levenssfeer, kan gerechtvaardigd zijn, als die noodzakelijk en proportioneel is, en het doel (vaststellen van de rechtmatigheid van een uitkering) niet op een minder ingrijpende manier kan worden bereikt. In dat verband zijn mogelijke alternatieven van belang. De leden van de PvdA-fractie vernemen graag van de regering wat precies de alternatieven zijn om gegevens te achterhalen en vast te stellen of iemand recht heeft op een uitkering? In welke mate worden deze gebruikt, en in hoeverre zijn die alternatieven succesvol/voldoende? Concreet willen de leden van de PvdA-fractie weten: in welke gevallen kan via een huisbezoek de leefsituatie wel worden aangetoond, waar dat met behulp van de alternatieven niet lukt? Vindt de regering het verstandig dat in het kader van de noodzakelijkheid in regelgeving wordt vastgelegd onder welke , desnoods limitatief omschreven, omstandigheden een huisbezoek aangewezen is?

Tot slot willen de leden van de PvdA-fractie van de regering weten in hoeverre in het kader van fraudeaanpak nog gebruik wordt gemaakt van risicoprofielen? Op grond van jurisprudentie van de CRvB is bepaald risicoprofiel geen concrete aanwijzing op grond waarvan een huisbezoek kan worden gedaan, en bij constatering van fraude, uitkeringen kunnen worden aangepast. De leden van de PvdA-fractie vragen of risicoprofielen vanwege de jurisprudentie geen enkele rol meer kunnen spelen bij de vraag of een huisbezoek in een individueel geval noodzakelijk is? Zou een bepaald risicoprofiel als bijkomende reden kunnen bijdragen aan de noodzakelijkheid van een huisbezoek? Hoe ver staat het met de ontwikkeling van risicoprofielen?

De leden van de SP-fractie achten een goed stelsel van sociale zekerheid met daarbij horende rechten en plichten van grote waarde voor een sociaal Nederland. Zij pleiten voor een harde aanpak van fraude om misbruik van voorzieningen te voorkomen en om het draagvlak voor sociale zekerheid te behouden. Een huisbezoek is echter een zwaar middel waarbij inbreuk wordt gemaakt op iemands persoonlijke levenssfeer die nationale en internationale bescherming geniet. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat ook uitkeringsgerechtigden recht hebben op privacy en bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Derhalve moet met het zware middel van huisbezoeken als controle-instrument zeer zorgvuldig worden omgegaan. De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor voorliggend wetsvoorstel waarbij ook zonder dat er sprake is van vermoeden van fraude een huisbezoek kan worden afgedwongen? Is de regering van mening dat uitkeringsgerechtigden minder bescherming van de persoonlijke levenssfeer moeten genieten dan andere groepen en individuen in de samenleving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom dan toch dit wetsvoorstel? Zijn er andere voorbeelden te noemen waarbij zonder vermoeden van fraude een huisbezoek wordt ingezet als controle-instrument? De regering schrijft dat dit wetsvoorstel moet bijdragen aan het handhaven van het maatschappelijk draagvlak voor de sociale zekerheid? Graag een toelichting op hoe dit wetsvoorstel daaraan zal bijdragen? Op basis van welke signalen is de regering tot de conclusie gekomen dat het draagvlak en vertrouwen van burgers in de overheid afneemt? Welke andere oorzaken ziet de regering in een verminderd vertrouwen van burgers in de overheid?

Kan de regering een uitvoerige beschrijving geven van het doel en daarbij horende rechten en plichten van cliënten waarbij een huisbezoek wordt afgelegd en ambtenaren die een huisbezoek moeten afleggen? Welke instrumenten zijn per sociale zekerheidswet voorhanden om de rechtmatigheid van uitkeringen te controleren? In welke mate wordt hiervan gebruik gemaakt? Hoe verhouden deze zich tot het instrument huisbezoek? Wordt bij de keuze en inzet van instrumenten rekening gehouden met subsidiariteit en proportionaliteit? Hoe en wanneer wordt welk controle-instrument ingezet? Wat is de huidige praktijk en wat verandert dit wetsvoorstel aan die praktijk? Kan de regering een nadere omschrijving geven van het begrip «gezamenlijke huishouding»? Is de regering bereid deze definitie op basis van een aantal casussen toe te lichten?

Volgens de Raad van State blijkt uit de toelichting van het wetsvoorstel onvoldoende de noodzaak van het voorstel. De regering schrijft dat jurisprudentie de aanleiding is voor dit wetsvoorstel. Kan de regering ook concreet uiteenzetten waarom jurisprudentie een probleem voor de uitvoering oplevert? Kan de regering een cijfermatige onderbouwing geven? Kan bijvoorbeeld het aantal huisbezoeken dat voorzien was maar niet is afgelegd vanwege jurisprudentie worden gekwantificeerd? Welke invloed heeft de meeste recente uitspraak van de rechtbank van Amsterdam – d.d. 22 mei 2009 ten aanzien van het verrichten van buurtonderzoek door de sociale recherche – op dit wetsvoorstel? Kan de regering dit toelichten? Volgens de regering is dit wetsvoorstel een aanvulling op andere methoden die bestaan om fraude op te sporen, zoals kliklijnen en bestandsvergelijking. Welke consequentie heeft bovengenoemde uitspraak van de rechtbank van Amsterdam op de procedure om huisbezoeken een aanvulling te laten zijn op bijvoorbeeld buurtonderzoek? Kan de regering dit toelichten? Ziet de regering op basis van de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam d.d. 22 mei 2009, aanleiding om het wetsvoorstel aan te passen? Waarom wel of niet? Er wordt geconstateerd dat het aantal fraudezaken die met deze wet zal worden bestreden heel gering is. Kan de regering een cijfermatige onderbouwing geven van de verwachte effecten van deze wet per sociale zekerheidswet? Hoeveel fraudezaken verwacht de regering met deze wet extra op te lossen per sociale zekerheidswet? Kan de regering aan dit wetsvoorstel kwantitatieve en kwalitatieve doelen verbinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Kan de regering inzicht geven in de effectiviteit van huisbezoeken voor de bezoeken waar wel geregistreerd is dat er een vermoeden van fraude was? Wat is het oordeel van de regering over deze effectiviteit in relatie tot de noodzaak van het voorstel? De regering meent met dit wetsvoorstel een zorgvuldig evenwicht te creëren tussen het maatschappelijke en economisch belang van een rechtmatige uitkeringsverstrekking en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burgers. Kan de regering een nadere onderbouwing geven van deze stelling?

Kan de regering een overzicht geven van het aantal geconstateerde fraudegevallen en het geconstateerde fraudebedrag afgezet tegen de gehele populatie uitkeringsgerechtigden en de totale omvang aan uitkeringen, per sociale zekerheidswet voor de jaren 2005–2009? Wat zijn de verwachtingen van dit wetsvoorstel ten aanzien van het aantal te constateren fraudegevallen en geconstateerd fraudebedrag in de toekomst (2010, 2011) per sociale zekerheidswet? Kan de regering een overzicht geven van het aantal alleenstaanden of alleenstaande ouders (in aantallen en percentages) per sociale zekerheidswet op dit moment?

Acht de regering het denkbaar dat dit wetsvoorstel in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 10 van de Grondwet, nu jurisprudentie stelt dat bij de inzet van huisbezoeken recht moet worden gedaan aan artikel 8 van het EVRM en artikel 10 van de Grondwet? Welke risico’s kent deze wet in dit kader? Kan de regering dit toelichten? Recente jurisprudentie maakt het mogelijk dat het verbinden van een sanctie aan het weigeren van een huisbezoek aan voorwaarden wordt gebonden. Aan welke voorwaarden moet worden voldaan? Welke invulling van het huisbezoek maakt het mogelijk dat er onvoldoende ruimte is voor een rechtmatige uitvoering? Graag een toelichting. Wat verstaat de regering onder gerede twijfel, concrete aanwijzingen voor fraude of vermoeden van fraude? Graag een toelichting. Kan de regering uiteenzetten op welke wijze de aanleiding van het wetsvoorstel, het in enkele gevallen niet kunnen verbinden van gevolgen aan het weigeren van huisbezoek, en het uiteindelijke voorstel om huisbezoeken in alle gevallen mogelijk te maken in overeenstemming is met de uitgangspunten in artikel 8 EVRM dat er voldoende waarborgen zijn tegen misbruik en willekeur en dat de uitvoering geen andere, passende, minder ingrijpende middelen ter beschikking heeft? De regering stelt enerzijds dat zij niet wenst voor te schrijven hoe vastgesteld moet worden of verstrekte inlichtingen juist en volledig zijn maar stelt anderzijds dat minder ingrijpende en goedkopere methoden worden ingezet als daarmee hetzelfde resultaat kan worden geboekt en dat dit vanuit een oogpunt van subsidiariteit en proportionaliteit in het individuele geval ook geboden is. Graag een toelichting op wat dit feitelijk inhoudt voor de inzet van het huisbezoek?

Is dit wetsvoorstel ter beoordeling voorgelegd aan het College Bescherming Persoonsgegevens? Zo ja, wat is het oordeel van het CBP? Zo nee, is de regering bereid dat alsnog te doen? Wat is het oordeel van de verschillende cliëntenraden over dit wetsvoorstel? Als zij nog geen oordeel hebben, is de regering bereid hen dat te vragen?

De leden van de PVV-fractie vragen wat nu de concrete sancties zijn die opgelegd kunnen worden nadat er geconstateerd is dat iemand ten onrechte een (te hoge) uitkering/toeslag ontvangt. Hoe vaak is het voorgekomen in 2007 en 2008 dat iemand een verzoek tot huisbezoek heeft geweigerd?

Wordt met dit wetsvoorstel een huisbezoek van te voren aangekondigd of gebeurt dit onverwachts? Hoe wordt bepaald wanneer iemand een lagere, geen of beëindiging van een uitkering als sanctie krijgt?

Aangezien er geen uitkeringsgevolgen kunnen worden verbonden aan het weigeren van een huisbezoek, wat voor middelen kan de inspecteur dan aangrijpen om eventueel fraudeleus gedrag vast te stellen?

Wat is de regering voornemens te doen aan de miljoenen geconstateerde fraude in 2007?

Heeft de regering al recentere cijfers waaruit blijkt dat de miljoenenschade voor fraude is teruggedrongen? Zo nee, wat is de regering voornemens hieraan te doen?

Hoe draagt dit wetsvoorstel concreet bij aan de controle voor de rechtmatigheid van de uitkeringen voor mensen die in het buitenland wonen? Waarom wordt er niet voor gekozen om bij weigering van een huisbezoek de uitkering/toeslag in zijn geheel in te trekken voor onbepaalde tijd in plaats van de betrokkenen alsnog de kans te bieden om op andere wijze aan te tonen dat hij alleenstaand is?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel aangaande de rechtsgevolgen van het niet aantonen van een leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek. Zij delen het uitgangspunt van de regering dat fraude in de sociale zekerheid zoveel mogelijk bestreden moet worden, maar vragen of het verplicht opleggen van huisbezoeken, zonder dat er daadwerkelijk een vermoeden van fraude is, hiertoe het geëigende middel is. Hun vragen hieromtrent zijn in dit verslag opgenomen.

Artikel 8, eerste lid, EVRM en artikel 10, eerste lid, van de Grondwet waarborgen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Welke afweging heeft de regering gemaakt bij het opstellen van dit wetsvoorstel in relatie tot de genoemde artikelen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Op grond van welke argumenten heeft de regering besloten dat het huisrecht ondergeschikt dient te zijn aan fraudebestrijding? Voorts vragen deze leden of uitkeringsgerechtigden, ook wanneer dit wetsvoorstel zou worden aangenomen, nog een beroep kunnen doen op het prevaleren van de Grondwet, wanneer zij geconfronteerd worden met een huisbezoek?

Het doel van de huisbezoeken is het vaststellen van de leefvorm en de woonsituatie van een uitkeringsgerechtigde. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten wanneer sprake is van samenleven. Hoeveel dagen en nachten dienen er dan tenminste gezamenlijk in een woning doorgebracht te worden? Kan dit er ook toe leiden dat mantelzorgers als partner worden aangemerkt? Of – in geval van de AKW – kinderen van 16 of 17 jaar die uitwonend zijn, maar gedurende de weekenden thuis bij hun (alleenstaande) ouder(s) verblijven, als thuiswonend worden aangemerkt?

In beginsel kan een uitkeringsgerechtigde op een andere wijze aantonen dat hij of zij alleenstaande is, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie, bijvoorbeeld via het huurcontract of het waterverbruik. Het is vervolgens aan de uitvoering om te bepalen of dit afdoende is. Hoe kan een uitkeringsgerechtigde de rechtszekerheid krijgen dat wat hij of zij overlegt voldoende zou moeten kunnen zijn, om een huisbezoek uit te sluiten, zo vragen deze leden? Kan het voorkomen dat iemand naar vermogen allerhande documenten en bewijsstukken heeft overhandigd, maar vervolgens alsnog geconfronteerd wordt met een huisbezoek?

De regering stelt dat het wetsvoorstel voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel, omdat een huisbezoek alleen aan de orde zou zijn, «indien niet op andere wijze informatie kan worden verkregen». De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of deze redenering juist is. Immers, in het nader rapport onderkent de regering dat het huisbezoek het hart van het wetsvoorstel is en niet het sluitstuk van een traject naar fraudebestrijding. Kan de regering nader toelichten op welke gronden het heeft geconstateerd dat aan het subsidiariteitsbeginsel is voldaan, indachtig voorgaande opmerkingen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Kunnen uitkeringsgerechtigden bezwaar en beroep aantekenen tegen een (aangekondigd) huisbezoek, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? En zo ja, wordt dan gedurende de bezwaar-, en beroepsprocedure de uitkering verlaagd of – ingeval de ANW – beëindigd, zo willen deze leden weten?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat de regering zelf aangeeft dat fraude met een uitkering vaak uit onwetendheid voortkomt, in plaats van door welbewuste misleiding, getuige ook de campagne «weet hoe het zit». Is een directe korting of beëindiging van de uitkering bij het constateren van een overtreding in de leef,- of woonvorm dan wel proportioneel, zo vragen deze leden? Kan een uitkeringsgerechtigde ook de mogelijkheid geboden worden om zeer snel helderheid te bieden over de leefvorm, en daar evt. de nodige maatregelen in te nemen, mocht dat nodig zijn, zo vragen deze leden?

2. AOW

De leden van de CDA-fractie vragen of er ten aanzien van de uitkering op grond van de AOW afdoende en bovenal adequate informatie beschikbaar is over de wettelijke regels ten aanzien van het voeren van een gezamenlijke huishouding? Is de regering van mening dat de tweesporen beoordeling, het huisvestingscriterium en het verzorgingscriterium, voldoende ruimte laten om eenduidige afwegingen te maken? Zowel voor de Sociale Verzekeringsbank als uitvoerder, als voor de AOW-gerechtigde zelf?

3. AKW

Een verzekerde is verantwoordelijk voor het al dan niet toestaan van het huisbezoek bij een uitwonend kind. Kan, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie, dit er toe leiden dat een verzekerde de aanspraak op AKW verliest, wanneer het kind in een instelling verblijft en deze instelling geen toestemming geeft voor een huisbezoek, bv. omwille van de privacy van de medebewoners of omwille van behandelingsredenen? Zo ja, moeten ouders dan het al dan niet toestaan van huisbezoeken door de instelling, als criterium gaan meenemen bij hun keuze voor de behandeling of verzorging van hun kind? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de keuzevrijheid van ouders, ook wat betreft de (medische) behandelingen van hun kind?

4. Financieel

De leden van de SP-fractie merken op dat er geen besparingen op de uitkeringslasten te verwachten zijn. Hoeveel kost dit wetsvoorstel aan investeringen? Kan de regering een kosten-batenanalyse geven?

De regering zet uiteen dat het wetsvoorstel geen besparing zal opleveren, omdat niet verwacht wordt dat in de te controleren groep noemenswaardige fraudezaken zullen plaatsvinden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen dan wat de noodzaak van dit wetsvoorstel is. Kan de regering dit nader toelichten? Bovendien constateren deze leden dat het zal leiden tot een inefficiënte werkwijze. Kan de regering toelichten wat de meerkosten zullen zijn van de extra huisbezoeken die afgelegd gaan worden, zo vragen deze leden? En, indien er geen extra huisbezoeken afgelegd gaan worden, hoe zeer de efficiencyratio zal afnemen als gevolg van dit wetsvoorstel?

De regering stelt dat het wetsvoorstel met name een preventieve werking heeft, omdat mensen een huisbezoek kunnen verwachten. Maar, zo stellen de leden van de ChristenUnie-fractie, die dreiging hangt nu ook al boven de markt, als mensen frauderen. Waarom is er volgens de regering behoefte aan een grotere preventieve werking en op grond waarvan concludeert de regering dat die ook daadwerkelijk gaat plaatsvinden?

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Van de Wiel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GL), De Krom (VVD), Weekers (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Linhard (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Heerts (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).