Gepubliceerd: 20 april 2009
Indiener(s): Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: nabestaanden organisatie en beleid ouderen sociale zekerheid werkloosheid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31929-2.html
ID: 31929-2

31 929
Een regeling in de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal sociale zekerheidswetten te wijzigen om de rechtsgevolgen te regelen indien een uitkeringsgerechtigde niet desgevraagd zijn leefsituatie aantoont na het aanbod van een huisbezoek;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «herziening of intrekking» vervangen door: herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald niet op grond van artikel 15a desgevraagd aantoont dat is voldaan aan artikel 15a, eerste lid, onderdelen a en b, en als gevolg hiervan de leefsituatie van het kind niet kan worden vastgesteld, wordt het recht op kinderbijslag overeenkomstig hoofdstuk III, paragraaf 1, vastgesteld, herzien of ingetrokken.

B

Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

1. In aanvulling op artikel 15 kan de Sociale verzekeringsbank de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald verzoeken aan te tonen dat:

a. ten aanzien van een kind als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, of

b. een kind als bedoeld in artikel 7, derde lid, niet tot het huishouden van de verzekerde noch tot het huishouden van een ander behoort.

2. Teneinde de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald daartoe in de gelegenheid te stellen, biedt de Sociale verzekeringsbank bij dit verzoek aan met de toestemming van de verzekerde of de bewoner van de woning waar het kind woont, de woning van verzekerde onderscheidenlijk de woning waar het kind woont binnen te treden.

3. Indien geen toestemming wordt verkregen van de bewoner voor het binnentreden van de woning waar het kind woont, worden de gevolgen hiervan toegerekend aan de verzekerde.

C

Artikel 16, tweede lid, komt te luiden:

2. De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

D

In artikel 19, onderdeel c, wordt «de artikelen 15 en 16» vervangen door: de artikelen 15, 15a, eerste lid, en 16.

ARTIKEL II ALGEMENE NABESTAANDENWET

De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 34, eerste lid, onderdeel c, wordt na «35,» ingevoegd: 35a, .

B

Na artikel 35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

In aanvulling op artikel 35 kan de Sociale verzekeringsbank de nabestaande dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger verzoeken aan te tonen dat de nabestaande geen gezamenlijke huishouding voert anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende respectievelijk het ouderloos kind dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger verzoeken aan te tonen dat het ouderloos kind ongehuwd is en dat tot zijn huishouden ten minste een ander kind behoort dat recht heeft op een wezenuitkering. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt de Sociale verzekeringsbank bij dit verzoek aan met de toestemming van de nabestaande, het ouderloos kind dan wel de wettelijke vertegenwoordiger de woning van de nabestaande respectievelijk het ouderloos kind binnen te treden.

C

Artikel 36, tweede lid, komt te luiden:

2. De nabestaande, het ouderloos kind dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger of de instelling waaraan op grond van artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, is verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

D

In artikel 46, derde lid, onderdeel c, wordt na «35,» ingevoegd: 35a,.

ARTIKEL III ALGEMENE OUDERDOMSWET

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15, tweede lid, komt te luiden:

2. De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan op grond van artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, is verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

B

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

4. De Sociale verzekeringsbank kent, indien de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger niet op grond van artikel 50 desgevraagd aantoont, dat hij een pensioengerechtigde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a of c, een ouderdomspensioen toe gelijk aan dat van een pensioengerechtigde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, dan wel herziet het ouderdomspensioen tot het bedrag van dat ouderdomspensioen.

2. In het zevende lid (nieuw) vervalt de tweede zin.

C

Aan artikel 19 worden twee leden toegevoegd, luidende:

5. De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van het ouderdomspensioen op of schorst de betaling indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:

a. het recht op ouderdomspensioen niet of niet meer bestaat;

b. recht op een lager ouderdomspensioen bestaat; of

c. de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan op grond van artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, een verplichting als bedoeld in artikel 15, tweede lid, artikel 49 of artikel 50 niet is nagekomen.

6. De Sociale verzekeringsbank stelt de betrokken persoon of instelling onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing, bedoeld in het vijfde lid.

D

Artikel 50 komt te luiden:

Artikel 50

In aanvulling op artikel 49 kan de Sociale verzekeringsbank de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger verzoeken aan te tonen dat de pensioengerechtigde een pensioengerechtigde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a of c. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt de Sociale verzekeringsbank bij dit verzoek aan met de toestemming van de pensioengerechtigde dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger de woning van de pensioengerechtigde binnen te treden.

ARTIKEL IV TOESLAGENWET

De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

1. In aanvulling op artikel 12 kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen degene die aanspraak maakt op toeslag of zijn wettelijk vertegenwoordiger verzoeken aan te tonen dat degene die aanspraak maakt op toeslag een ongehuwde is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, of derde lid, onderdeel a en onderdeel b, onder 1° of 2°. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij dit verzoek aan met de toestemming van degene die aanspraak maakt op toeslag dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger de woning van degene die aanspraak maakt op toeslag binnen te treden.

2. Indien degene die aanspraak maakt op toeslag dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger niet desgevraagd aantoont dat degene die aanspraak maakt op toeslag een ongehuwde is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, of derde lid, onderdeel a en onderdeel b, onder 1° of 2°, wordt de toeslag toegekend respectievelijk herzien naar een hoogte gelijk aan het verschil tussen de helft van het bedrag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en het inkomen per dag.

B

Artikel 13 komt te luiden:

Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht de voorschriften, bedoeld in artikel 30, op te volgen en anderszins aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

C

In artikel 15, vijfde lid, onderdeel c, wordt «de artikelen 12 en 13» vervangen door: artikel 12, 12a of 13.

ARTIKEL V WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GE DEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met achtste lid tot vierde tot en met tiende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel b of c. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt het college bij dit verzoek de belanghebbende aan met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel b of c, kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel a.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door: vierde en vijfde lid.

3. In het tiende lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: zesde lid.

B

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 14, derde, vijfde en zesde lid» vervangen door: artikel 14, vijfde, zevende en achtste lid.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 14, tweede, derde, vijfde en zesde lid» vervangen door: artikel 14, vierde, vijfde, zevende en achtste lid.

3. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «artikel 14, derde en zesde lid» vervangen door: artikel 14, vijfde en achtste lid.

4. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «artikel 14, zesde lid» vervangen door: artikel 14, achtste lid.

C

In artikel 59e wordt «artikel 14, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 14, vierde lid.

D

Indien het bij koninklijke boodschap van PM 2009 ingediende voorstel van wet houdende bundeling van uitkeringen inkomensvoorzieningen aan gemeenten (Kamerstukken _ ) tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan deze wet, worden in artikel 14 onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel b of c. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt het college bij dit verzoek de belanghebbende aan met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel b of c, kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel a.

ARTIKEL VI WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met achtste lid tot vierde tot en met tiende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid of vijfde lid, onderdeel a of b. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt het college bij dit verzoek de belanghebbende aan met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid of vijfde lid, onderdeel a of b, kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel a.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door: vierde en vijfde lid.

3. In het tiende lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: zesde lid.

B

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 14, derde, vijfde en zesde lid» vervangen door: artikel 14, vijfde, zevende en achtste lid.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 14, tweede, derde, vijfde en zesde lid» vervangen door: artikel 14, vierde, vijfde, zevende en achtste lid.

3. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «artikel 14, derde en zesde lid» vervangen door: artikel 14, vijfde en achtste lid.

4. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «artikel 14, zesde lid» vervangen door: artikel 14, achtste lid.

C

Indien het bij koninklijke boodschap van PM 2009 ingediende voorstel van wet houdende bundeling van uitkeringen inkomensvoorzieningen aan gemeenten (Kamerstukken ... ) tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan deze wet, worden in artikel 14 onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid of vijfde lid, onderdeel a of b. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt het college bij dit verzoek de belanghebbende aan met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid of vijfde lid, onderdeel a of b, kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel a.

ARTIKEL VII WET WERK EN BIJSTAND

In artikel 53a van de Wet werk en bijstand worden, onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, artikel 21, onderdeel a of b, of artikel 22, onderdeel a of b. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt het college bij dit verzoek de belanghebbende aan met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, artikel 21, onderdeel a of b, of artikel 22, onderdeel a of b, kent het college, onverminderd de toepassing van artikel 27, de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, respectievelijk de helft van de grondslag bedoeld in artikel 22, onderdeel c. Artikel 25 is in die gevallen niet van toepassing.

ARTIKEL VIII INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister voor Jeugd en Gezin,