Vastgesteld 9 juni 2009
De commissie voor Wonen, Wijken en Integratie1, heeft de navolgende vragen over het Jaarverslag van Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) (31 924 XVIII, nr. 3) aan de regering voorgelegd.
De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2009.
De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
Waarom wordt in het Jaarverslag WWI 2008 (hierna: jaarverslag) geen inzicht geboden in de realisatie van de doelstelling omtrent «Uitdragen actief burgerschap», zoals opgenomen in tabel 4.3 op blz. 50 van de begroting WWI 2008? Wat is de basiswaarde voor deze prestatie-indicator geweest? Met welk percentage is het deel van de bevolking dat kennis heeft genomen van de elementaire beginselen van actief burgerschap in 2008 gestegen of gedaald?
In de Begroting van WWI 2008 is er vanuit gegaan dat bekendheid met de elementaire beginselen van actief burgerschap zou kunnen worden gemeten aan de hand van monitorinformatie rond de eindversie van het Handvest Verantwoordelijk Burgerschap. Inmiddels heeft het kabinet besloten dit Handvest via een proces van dialoog met de samenleving op te stellen, om burgers de inhoud van actief burgerschap te laten bepalen. Daarmee vervalt de oorspronkelijke opzet in een eerder kabinetsvoornemen, waarop de passage in de begroting van WWI was gebaseerd. Nu zal de ontwikkeling van verantwoordelijk burgerschap meer aan het maatschappelijk initiatief worden overgelaten, en is de ontwikkeling van een monitorinstrument rondom dit Handvest minder aannemelijk. Dat laat onverlet dat rond het begrip Actief Burgerschap (beperkter dan verantwoordelijk burgerschap, namelijk toegespitst op inzet voor de publieke zaak) alsnog plannen bestaan om indicatoren voor meting te ontwikkelen. Dat instrument zal echter niet op heel korte termijn beschikbaar zijn.
In tabel 4.4. op blz. 50 van de begroting WWI 2008 staan kengetallen over remigratie. Waarom komen deze kengetallen niet terug in het jaarverslag? Hoeveel gefaciliteerden kregen op basis van de Remigratiewet in 2008 een eenmalige reis- en vervoerskosten en kosten voor hervestiging? Hoeveel gefaciliteerden kregen in 2008 een periodieke uitkering?
WWI neemt deel aan het experiment jaarverslag nieuwe stijl. Het doel van het experiment is de informatie die in het jaarverslag wordt opgenomen beter te laten aansluiten op de informatiebehoefte van de gebruikers. De informatie wordt hoofdzakelijk toegespitst op de meest relevante delen uit de begroting zoals de beleidsprioriteiten. Dit leidt ertoe dat niet op alle onderdelen van de begroting kan worden ingegaan.
In 2008 zijn 339 gerechtigden vertrokken met een éénmalige uitkering voor reis- en vervoerkosten en kosten hervestiging. Aan het eind van 2008 waren er 10 542 remigranten (incl. nihilgerechtigden) met een periodieke uitkering op grond van de Remigratiewet.
Waar zijn de uitgaven en verplichtingen voor de door de gemeenten aangeboden inburgeringscursussen verwerkt in het jaarverslag?
De uitgaven die vanuit het Rijk zijn verricht aan gemeenten tbv de inburgering zijn verantwoord op artikel 4, Integratie Minderheden. Gemeenten verantwoorden hun uitgaven voor de aangeboden inburgeringstrajecten in de gemeentelijke jaarrekening.
Waarom is het beleidsverslag niet opgesteld conform de afspraken met de Kamer?
Bij het opstellen van het jaarverslag is de volgorde en opzet van de beleidsagenda uit de begroting gevolgd. Dit om de vergelijking met de begroting te vereenvoudigen. In de tabel over de beleidsprioriteiten zijn wel de verwijzingen naar de pijlers opgenomen. In de ontwerpbegroting 2010 en het jaarverslag 2009 zal ik de koppelingen tussen de pijlers van het kabinetsbeleid en de doelen waarvan ik de trekker ben, duidelijk naar voren laten komen.
Waarom heeft u m.b.t. de compensatie van de door de aanbieders van de inburgeringscursussen geleden exploitatieverliezen, niet in overeenstemming met de Comptabiliteitswet 2001 gehandeld?
De compensatie zou normaal gesproken via een ministeriële regeling zijn uitgevoerd. Daar is in het belang van de taalaanbieders spoedheidshalve van afgezien. De brief die op 3 juli 2008 naar de Tweede Kamer is gegaan is als grondslag voor verstrekking van nadeelcompensatie genomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 143, nr. 19).
Wat zijn, nu de fase van het maken van plannen voorbij is, de wijkactieplannen door de gemeenten zijn gemaakt en de charters met de 18 betrokken gemeenten zijn getekend, de concrete effecten van de wijkenaanpak? Wat verbetert er nu door toedoen van de speciale wijkenaanpak, daadwerkelijk in de wijken?
Aan welke concrete verbeteringen gewerkt wordt, verschilt per wijk. De verschillende ambities per wijk zijn vastgelegd in charters. Nu is de wijkenaanpak in de uitvoeringsfase beland; alle partners pakken de afspraken voortvarend op. Wat ik zie in mijn wijkbezoeken is dat in alle wijken zaken met enthousiasme en energie worden opgepakt. In Maastricht trekken wijkagent en corporatie gezamenlijk op om straatoverlast aan te pakken. In Arnhem nemen participatiecoaches mensen zonder werk mee op sleeptouw. Het Rijk denkt mee met Heerlen over oplossingen voor de krimpproblematiek. In bijna alle wijken wordt via een «achter de voordeur»-aanpak de situatie van bewoners heel concreet verbeterd. Het zijn allemaal voorbeelden. Maar alle initiatieven zijn ervan doordrongen dat het urgent is en dat het «integraal» moet. Niet langer 10 instellingen die zich bemoeien met multiproblemgezinnen, maar één duidelijk aanspreekpunt. Uit bijvoorbeeld de eerste voortgangsrapportage van Utrecht blijkt dat langzaam maar zeker het tij wordt gekeerd. Maar we zijn er nog niet, het is deels ook een zoekproces. Er zijn niet voor alle problemen pasklare oplossingen, als die er waren geweest waren er niet zo veel wijken op achterstand geraakt. In november wordt in de tweede voortgangsrapportage wijkenaanpak 2009 een beeld geschetst van de voortgang in alle veertig wijken. Met de outcomemonitor publiceren we elke twee jaar de landelijke voortgang. De nulmeting (peildatum 1 januari 2007) is gepubliceerd in juli 2008. De 1-meting is medio 2010 gereed. Maar eerst moet er nog veel werk worden verzet. Het Kabinet gaat voortvarend verder met de wijkenaanpak.
Wat wordt bedoeld met de «wijkenaanpak ligt op stoom»? Waarop is dat gebaseerd?
De voortgang van de wijkenaanpak ligt na een moeizame start nu goed op koers. Nadat de werkzaamheden rondom het creëren van de randvoorwaarden voor de wijkenaanpak vorig jaar werden afgerond, is de uitvoering sinds een jaar in volle gang. Dat is de conclusie na één jaar uitvoering en na Bestuurlijk Overleggen met de betrokken steden over de voortgang van de charterafspraken, over de resultaten tot nu toe, de inzet van bewonersmiddelen, de deelname aan de experimenten en over het partnerschap. Alle partijen zijn enthousiast, hard aan het werk, maar realiseren zich ook dat het een proces van lange adem is.
Hoeveel geld is er beschikbaar gesteld voor wijken buiten de 40 aandachtswijken die dreigen in vergelijkbare omstandigheden terecht te komen als de geselecteerde «40» wijken en om hoeveel wijken gaat het? Welke wijken betreft het?
Het Kabinet heeft voor wijken die niet tot de 40 prioritaire wijken behoren, maar die wel een vergelijkbare problematiek kennen € 60 miljoen budget beschikbaar gesteld (eerste tranche 2008–2009, tweede tranche 2009–2010). Op uw verzoek is besloten om de 1e tranche met voorrang te bestemmen voor wijken binnen de G-31 zonder of met maar één krachtwijk en de 2e tranche met voorrang buiten de G-31. De wijken die in het kader van de 1e tranche middelen hebben ontvangen zijn: Almelo, Ossenkoppelerhoek; Amersfoort, Liendert; Breda, Haagse Beemden; Den Bosch, Boschveld; Emmen, Emmermeer; Haarlem, Zomerzone; Heerlen, Passart; Helmond, Helmond-West; Hengelo, Berflo Es; Leiden, Slaaghwijk; Lelystad, Boswijk Zuid; Sittard-Geleen, Sanderbout; Tilburg, Kruidenbuurt; Venlo, Leutherberg en Vogelhut; Zwolle, Diezerpoort. De tweede tranche van het 40+ wijkenbudget wordt eind dit jaar opengesteld. Daarnaast is er jaarlijks (2008 t/m 2011) € 10 miljoen bewonersbudget beschikbaar voor de G 31.
Komt er in het volgende jaarverslag naast de outputresultaten van de wijkaanpak (ingezette acties) ook een overzicht van de outcomeresultaten (effecten)?
In de voortgangsrapportage Wijkenaanpak 2009 worden per wijk outputkerncijfers gerapporteerd. De vervolgmeting van de landelijke outcomemonitor wordt medio 2010 gepubliceerd. Het overzicht van de outcomeresultaten worden zoals met u is afgesproken in de voortgangsrapportages Wijkenaanpak gegeven en dus niet in het jaarverslag.
Op welke wijze is en wordt gemeentelijk opdrachtgeverschap geprofessionaliseerd, wat is de precieze inzet van de procesmanagers en welke innovatietrajecten lopen thans?
Gemeentelijk opdrachtgeverschap wordt ondersteund door best practices uit te wisselen en het verspreiden van een handreiking met input van experts. Er start een traject kennisoverdracht rond opdrachtgeverschap, specifiek gericht op beleidsmakers en uitvoerenden in gemeenten. De inzet van procesmanagers in de 52 grotere gemeenten betreft: adviseren en toelichten bij implementatie van wetswijzigingen, aanjagen door gemeenten te confronteren met realisatiegegevens versus hun geprognosticeerde opgave, verzamelen en uitdragen van best practices voor opdrachtgeverschap, kinderopvang, werving van vrijwillige inburgeraars, wijkgerichte inburgering, duale trajecten etc. Gemeenten nemen deel aan de innovatietrajecten wijkgerichte inburgering, zelfstandig ondernemerschap en het nieuwe examenprofiel, implementatie participatiebudget, inburgering in de SUWI-keten, persoonsgebonden inburgeringsbudget en het leerlastenonderzoek.
Zijn alle betrokken partijen hun verplichtingen nagekomen wat betreft de compensatie voor de geleden exploitatieverliezen?
Het Rijksdeel van de compensatie is overgemaakt aan de betrokken gemeenten, ten behoeve van de aanbieders van inburgeringscursussen. Het Rijk heeft de betrokken gemeenten verzocht om het Rijksdeel dat zij ontvangen hebben over te maken aan de aanbieders van inburgeringcursussen. Voor zover bekend hebben gemeenten dat gedaan. Voor wat betreft het gemeentelijk deel hebben alleen de gemeente Amsterdam en Den Haag nog geen overeenstemming bereikt met de aanbieders van inburgeringscursussen.
In afwachting van de uitkomsten van de reviews door de Rijksauditdienst worden de bedragen in juni definitief vastgesteld. Voor wat betreft het gemeentelijk deel heeft alleen de gemeente Amsterdam nog geen overeenstemming bereikt met al haar aanbieders van inburgeringscursussen.
Van de 53 000 geplande inburgeringstrajecten zijn er in 2008 39 000 gerealiseerd. Hoeveel geld is hierdoor niet aan de inburgeringstrajecten uitgegeven en wat is er met dat geld gebeurd? Wat betekent dat voor het lopende jaar
Gemeenten hebben voor de jaren 2007 tot en met 2009 van het Rijk een voorschot op de inburgeringsmiddelen ontvangen. Op grond van de door gemeenten gerealiseerde prestaties wordt de rijksbijdrage bepaald. Bij de vaststelling van de rijksbijdrage vanaf 2010 wordt het voorschot afgerekend. Pas op dat moment is bekend hoeveel geld er is uitgegeven aan inburgeringstrajecten. Niet bestede middelen worden vanaf 2010 teruggevorderd.
Waaruit blijkt in de tabel met prestatiegegevens inburgering dat de kwaliteit van de inburgeringsprogramma’s is verbeterd? Op welke wijze en met welke instrumenten wordt de kwaliteit van inburgeringsprogramma’s gemeten?
Het Deltaplan inburgering kent drie sporen. Dat zijn vereenvoudiging van de wetgeving, verbetering van de kwaliteit van de inburgering en versterking van de uitvoering door gemeenten. De kwaliteit wordt bepaald door een samenstel van factoren die in onderlinge samenhang het succes en het resultaat van de inburgering bepalen en die toezien op zowel proces van inburgering als inhoud en maatwerk van inburgeringstrajecten. Dit resultaat komt tot uitdrukking in aantallen deelnemers aan trajecten, aantallen duale trajecten, slaagpercentage en de vraag of inburgering leidt tot participatie. Voor het laatste is een monitor-instrument in ontwikkeling.
Wat zijn de cijfers over 2008 wat betreft de inburgering buitenland?
De cijfers over 2008 worden aangeleverd in de nieuwe monitor inburgeringsexamen buitenland. Deze zal naar verwachting in augustus naar de Kamer worden verzonden.
Wanneer zal de ISI-registratie bij alle gemeenten voldoende op orde zijn?
Uit de informatie verkregen van het aanjaagteam dat gemeenten ondersteunt, komt naar voren dat de registratie in ISI op basis van afgegeven beschikkingen in veel gemeenten verbeterd is in de loop van 2008 en 2009. Knelpunten zijn er bijvoorbeeld nog in Amsterdam, maar naar verwachting verbetert de invoer ook daar naar een acceptabel niveau in het najaar. Het aanjaagteam heeft uitdrukkelijk de opdracht om het belang van registratie bij de 52 grotere gemeenten continue onder de aandacht brengen. In de loop van het jaar wordt goede en juiste invoer des te meer van belang voor de 31 gemeenten die werden gefinancierd in het kader van het grotestedenbeleid. Zij moeten zich verantwoorden over de afgelopen drie jaren en moeten ook nadere gegevens verstrekken over inburgering. Daarnaast worden in het Besluit inburgering de voorwaarden waaronder gemeenten de gegevens in het ISI moeten registreren aangescherpt. Op basis van de bovenstaande ontwikkelingen en maatregelen is het de verwachting dat de ISI-registratie begin 2010 bij alle gemeenten op orde is.
Bent u het met de Algemene Rekenkamer eens dat de gemeenten de definitie van «duaal traject» op verschillende manieren kunnen interpreteren?
De definitie van een duale inburgeringsvoorziening is zodanig geformuleerd dat deze recht doet aan de beleidsvrijheid van gemeenten. Gemeenten hebben beleidsvrijheid over de vormgeving van een duale inburgeringsvoorziening, maar expliciet niet over het doel. Daarbij is nadrukkelijk bepaald dat bij een duale inburgeringsvoorziening de verwerving van vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving een relatie moet hebben met de op participatie gerichte activiteiten. Om interpretaties door gemeenten te voorkomen worden deze ondersteund door middel van voorlichting en voorbeelden. Overigens zijn de gegevens van gemeenten over duale trajecten onderworpen aan accountantscontrole door de gemeentelijk accountant.
Bent u het met de Algemene Rekenkamer eens dat gemeenten er belang bij kunnen hebben om de definitie van «duaal traject» «ruim» te interpreteren, zodat zij per inburgeringstraject € 1000 meer ontvangen?
Ik deel deze opvatting van de Algemene Rekenkamer niet. Er is een zorgvuldige definitie van duale inburgeringstrajecten en de informatievoorziening over duale inburgeringstrajecten is geborgd door deze op te nemen in de SISA-bijlage van de gemeentelijke jaarrekening. Door dit laatste is deze onderworpen aan accountantscontrole. Dit zorgt er voor dat er voldoende waarborgen zijn om een te ruimhartige interpretatie van een «duaal traject» te voorkomen.
Wat gaat u doen om de interpretatie van de definitie van «duaal traject» aan banden te leggen, opdat gemeenten geen misbruik kunnen maken van de bestaande beleidsvrijheid
Het is naar mijn mening niet noodzakelijk om naast de reeds genomen maatregelen, een zorgvuldige definitie en geborgde informatievoorziening, aanvullende maatregelen te nemen. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 17 zijn er voldoende waarborgen om een onjuiste interpretatie van een «duaal traject» te voorkomen.
Klopt de constatering dat inburgering in verhouding vele male duurder uitvalt dan verwacht, aangezien het gerealiseerde aantal deelnemers en geslaagden voor het inburgeringsexamen 80 respectievelijk 75 procent lager uitvalt dan verwacht, terwijl de gerealiseerde uitgaven maar 5% lager uitvallen dan begroot?
Deze constatering klopt niet. De gemeenten worden immers bekostigd op gerealiseerde prestaties (in termen van aantallen verstrekte handhavingsbeschikkingen, aantallen gestarte inburgeringstrajecten, aantallen gestarte duale trajecten en aantal deelgenomen examens). Op basis van de gegevens uit de gemeentelijke jaarrekeningen zullen te zijner tijd de verstrekte voorschotten worden afgerekend. Omdat het leeuwendeel van realisatiegegevens nog niet bekend is (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12) is nu nog onbekend hoe de verrekening met het voorschot zal uitvallen.
Hoe verloopt de campagne «het begint met taal»? Zijn er al resultaten te vermelden en zo ja, welke?
Als gebruikelijk voor postbus-51 campagnes wordt er een campagne-effectenonderzoek uitgevoerd. Met dit onderzoek wordt het bereik, de waardering en de mate waarin de boodschap overkomt (als voorwaarden voor het realiseren van campagne-effecten) gemeten. De campagne-effecten worden gemeten door veranderingen van kennis, houding en gedrag te meten waarbij de situatie voorafgaand aan de campagne met de situatie na afloop van de campagne worden vergeleken.
De campagne richt zich op het algemeen publiek en daarnaast op de doelgroep «sociale omgeving van de inburgeraars». De effecten zijn dan ook bij deze twee doelgroepen gemeten.
De campagne wordt zeer goed gewaardeerd, scoort goed voor wat betreft de overdracht van de boodschap en haalt een gemiddeld bereik. Het effect van de campagne ligt vooral op het terrein van kennis: de campagne heeft er toe bijgedragen dat mensen beter weten waar ze informatie over inburgering kunnen halen. Hun houding ten opzichte van de inburgering is niet significant veranderd. Op het gebied van gedrag zien we dat beide groepen na de campagne vaker zijn gaan nadenken over dat «de Nederlandse taal belangrijk is om mee te kunnen doen in de samenleving». 8 van de 10 mensen van het algemeen publiek is het eens met de stelling dat «de samenleving verbetert als we allemaal Nederlands spreken». 58% is het eens met de stelling dat het belangrijk is mensen aan te spreken om hun Nederlands als ze het niet goed kunnen. Ook vinden 4 van de 10 van het algemeen publiek dat zij zelf een bijdrage kunnen leveren om inburgeraars op weg te helpen «door taalmaatje te worden» of gewoon «door met ze te spreken». Het aanbieden van cursussen wordt als een belangrijke maatregel gezien om de inburgering te stimuleren. Het valt op dat de campagne vooral de doelgroep «sociale omgeving van de inburgeraars» aanspreekt. Zij staan meer open voor de campagne, dan het algemeen publiek, worden evengoed bereikt, maar kunnen zich de campagne beter herinneren. Ook liggen de niveaus van de kennis, de houding en het gedrag op het gebied van inburgering voor deze doelgroep hoger dan bij het algemeen publiek.
In 2008 was 34% van de inburgeringstrajecten duaal. Een duaal traject is een combinatie van inburgering met een op participatie gerichte activiteit. In het deltaplan inburgering geeft u aan dat dit een combinatie kan zijn van inburgering met werk, ondernemerschap, (beroeps)opleiding, vrijwilligerswerk en opvoedondersteuning. Wat zijn per combinatie de in 2008 gerealiseerde percentages?
In onderstaande tabel is per soort duale voorziening het gerealiseerde percentage weergegeven voor 2008.
Soort duale voorziening | percentage |
---|---|
Arbeidsinschakeling/reintegratie | 34% |
Werk | 15% |
Ondernemerschap | 0% |
(Beroeps)opleiding | 1% |
Vrijwilligerswerk | 5% |
Opvoedingsondersteuning | 8% |
Overig | 37% |
Bron: informatiesysteem Inburgering (IB-groep), stand per ultimo 2008, peildatum 15 februari 2009
Heeft de economische crisis ook gevolgen voor het aantal duale programma’s? Zijn er voldoende duale plekken beschikbaar als het totaal aantal inburgeraars conform de doelstellingen wordt gehaald?
De gevolgen van de economische crisis laten zich moeilijk inschatten. Vooralsnog zijn er echter geen aanwijzingen dat er onvoldoende mogelijkheden zijn tot het aanbieden van duale programma’s. Overigens is de definitie van een duaal traject breed. Volgens deze definitie kan taalverwerving ook worden gecombineerd met activiteiten die naar verwachting niet direct door de economische crisis worden getroffen zoals vrijwilligerswerk, maatschappelijke activering, onderwijs en opvoedingsondersteuning.
De definitie van «Interculturele dialoog» in de begroting verschilt met de definitie in het jaarverslag. Interculturele dialoog wordt in tabel 4.3 op blz. 50 van de begroting WWI 2008 gedefinieerd als «aandeel van de bevolking dat een negatieve houding heeft ten opzichte van de islam» en in het jaarverslag als «aandeel migranten dat in de vrije tijd meer contact heeft met autochtonen dan met leden van de eigen groep». Waarom is gekozen voor verschillende definities? Hoe hoog is het aandeel van de bevolking dat een negatieve houding heeft ten opzichte van de islam aan het eind van 2008?
In tabel 4.3 van de begroting WWI 2008 is geen sprake van een definitie, maar van een prestatie-indicator voor interculturele dialoog. In het jaarverslag is afstand genomen van deze prestatie-indicator. Het is immers niet aan de overheid om te beïnvloeden hoe burgers denken over de islam of welke religie dan ook. In de brief aan de Tweede Kamer van 25 februari 2008 is de doelstelling van het Europees Jaar voor de Interculturele Dialoog als volgt geformuleerd: «Het bevorderen van de interculturele dialoog en het bevorderen van actief burgerschap, door interetnische ontmoetingen, en activiteiten met een gemeenschappelijk belang van groepen met diverse culturele achtergronden» (TK 2007–2008, 31 268, nr. 4, pag. 2). Bij deze doelstelling is in de begroting WWI 2008 als prestatie-indicator gekozen «het aandeel migranten dat in de vrije tijd meer contact heeft met autochtonen dan met leden van de eigen groep».
Welke gevolgen verbindt u aan de constatering dat «de schoolloopbanen van migrantenkinderen in verhouding tot hun mogelijkheden te weinig opleveren, de positie van nieuwe Nederlanders op de arbeidsmarkt gevoelig is voor conjunctuurwisselingen en het economisch tij als gevolg van de kredietcrisis ongunstig is?»
Het kabinet heeft bij brief van 25 maart jl. (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XV, nr. 56) een pakket aan maatregelen gepresenteerd gericht op de problemen op de arbeidsmarkt als gevolg van de economische crisis. Met de maatregelen wordt beoogd werkloosheid te voorkomen of indien werkloosheid aan de orde is de duur van de werkloosheid zo beperkt mogelijk te houden. Het gaat daarbij onder andere om de oprichting van mobiliteitscentra die mensen van werk naar werk kunnen begeleiden en het stimuleren van omscholing naar een andere sector via een omscholingssubsidie.
In het actieplan jeugdwerkloosheid, dat u op 29 mei jl. is toegezonden door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, kondigt het kabinet verder specifieke maatregelen aan om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Centraal staat dat jongeren hun kennis op peil houden of verbeteren én betrokken blijven bij de arbeidsmarkt. Het kabinet heeft de ambitie overbrugging te bieden met bijvoorbeeld banen, leerwerkplaatsen, en stages of het opdoen van ervaring in vrijwilligerswerk.
De generieke maatregelen komen ten goede aan alle groepen, dus ook aan migranten. Migranten hebben het mede moeilijk op de arbeidsmarkt omdat ze relatief jong zijn. De maatregelen om jeugdwerkloosheid tegen te gaan zijn dus heel belangrijk voor deze groep. Hoewel de inzet in eerste instantie is gericht op generiek beleid, houdt het kabinet wel de vinger aan de pols, in het bijzonder als het gaat om de jongeren. Vooral in de aandachtswijken waarin het kabinet nu extra investeert om achterstanden weg te werken, speelt het probleem van werkloosheid onder niet-westerse allochtone jongeren (met name Marokkaanse, Turkse en Antilliaanse jongeren). Het kabinet gaat dit punt nauwlettend volgen bij de ontwikkelingen in de wijken. Daarnaast zal er bij de matching van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt specifieke aandacht zijn voor allochtone jongeren.
De Taskforce Antilliaanse Nederlanders heeft een advies uitgebracht over een structurele aanpak van de problemen m.b.t. de Antilliaans-Nederlandse risicojongeren. Het kabinet werkt nog aan een kabinetsreactie. Tegelijkertijd is in 2008 begonnen met de uitvoering van «het programma». Hoe verhoudt het advies zich tot het thans in uitvoering zijnde programma? Hoeveel geld is thans met het programma gemoeid?
Op 1 februari 2008 is een brief naar de Tweede Kamer gegaan waarin de aanpak voor het toekomstig beleid ten aanzien van Antilliaans-Nederlandse risicojongeren uiteen is gezet. Eén van de uitgangspunten in deze brief is dat de projectmatige benadering van voorgaande kabinetten moet worden vervangen door een duurzame, meerjarige integrale aanpak.
Ik heb samen met de 21 Antillianengemeenten een onafhankelijke Taskforce ingesteld. Deze Taskforce had o.a. als taak om de Antillianengemeenten te ondersteunen bij de ontwikkeling van een meerjarig, integraal en operationeel uitvoeringsprogramma voor de periode na 2008. De Taskforce heeft voorstellen hiervoor in september 2008 in een advies uitgewerkt dat ook naar de Tweede Kamer is gestuurd.
De Bestuurlijke Arrangementen liepen van 2005 t/m 2008. Het jaar 2009 wordt gebruikt als overgangsjaar. Gedurende dit jaar ontvangen de Antillianengemeenten dezelfde rijksbijdrage als zij jaarlijks ontvingen gedurende de Bestuurlijke Arrangementen in 2008.
Naast de ondersteuning van de Antillianengemeenten zijn maatregelen uitgevoerd om de samenwerking met de Antilliaanse gemeenschap te versterken, wordt onderzoek uitgevoerd naar aard en omvang van de problematiek en wordt gewerkt aan infrastructuur voor het uitwisselen van kennis en ervaring.
Over het kabinetsbeleid ten aanzien van Antilliaans-Nederlandse jongeren vanaf 2010 wordt u na de zomer geïnformeerd.
Verschillende maatschappelijke organisaties en projecten kregen in 2008 rijkssubsidies voor integratie, bijvoorbeeld middels de regeling ruimte voor contact. Welke projecten en organisaties hebben in 2008 rijkssubsidie gekregen en wat was de hoogte van de subsidie? Welk doel en welke resultaten zijn bereikt?
Vanuit WWI zijn er op het beleidsterrein integratie 2 categorieën subsidies, namelijk:
a. Vaste subsidierelaties met FORUM, LOM (op grond van de WOM) en VWN De subsidies zijn bedoeld om deze instanties in staat te stellen hun werk te doen. Er wordt subsidie verleend op basis van werkprogramma’s. Afrekening vindt plaats op basis van verantwoording over prestaties.
b. Subsidies ter ondersteuning of uitvoering van het beleid. Hierbij zijn te onderscheiden:
Subsidieregelingen. Deze staan voor iedereen open. Het gaat dan om de Regeling Ruimte voor Contact en de regeling Initiatieven van derden. Deze laatste regeling eindigt in 2009.
• Subsidiekaders ten behoeve van specifiek beleid. De organisaties die nodig zijn om dit uit te voeren worden uitgenodigd om een aanvraag in te dienen. Afrekening vindt plaats op basis van verantwoording van de prestaties. Het gaat bijvoorbeeld om de beleidskaders eergerelateerd geweld en homoseksualiteit.
Ad a Vaste subsidierelaties
Zoals ook in de begroting vermeld zijn de belangrijkste organisaties:
• FORUM (6 mln. toegekend in 2008 voor werkplan)
• LOM-organisaties: Op grond van hun taken in het kader van de Wet Overleg Minderhedenbeleid ontvangen zij jaarlijks ongeveer 3 mln.
• Vluchtelingenwerk Nederland (in 2008 circa 1,5 mln. toegekend voor werkplan)
Ad b Subsidieregelingen
Ruimte voor Contact
Projecten die gericht zijn op ontmoeting tussen autochtonen en etnische groepen, met als doel te komen tot duurzame sociale contacten, kunnen in aanmerking komen voor een subsidie van maximaal € 100 000 voor een project per jaar en in totaal maximaal € 300 000 voor een meerjarig project. In totaal zijn sinds 2006 via de regeling 206 projecten gefinancierd. In 2008 is hieraan 10,6 mln. besteed. In 2009 worden geen nieuwe aanvragen meer in behandeling genomen.
Zoals in de stimuleringsregeling is aangegeven vindt er jaarlijks een evaluatie van de regeling plaats. In de basismonitor woorden alle basisgegevens via documentanalyse en digitale enquêtes verzameld.
Om meer inzicht te verkrijgen in de daadwerkelijke effecten van de Stimuleringsregeling is er een uitgebreider en verdiepend onderzoek verricht. De belangrijkste conclusies uit deze effectevaluatie zijn:
• onderzoekers wijzen vooraf erop dat het bevorderen van duurzaam interetnisch contact complexe doelen zijn die door een groot aantal factoren beïnvloed wordt. Hierbij moet worden gedacht aan de media, overig landelijk beleid, geweldsincidenten in zowel binnen als buitenland en andere factoren op psychologisch niveau.
• 61% van de subsidieontvangers zijn welzijnsmaatschappelijke organisaties, 2% van de subsidieontvangers zijn migrantenorganisaties.
• De effecten in strikte termen van de Ruimte voor Contact hoofddoelstelling- het bereiken van duurzame contacten (allochtoon-autochtoon) of het creëren van voorwaarden daartoe- worden als redelijk succesvol beoordeeld.
• De effecten leveren met name op individueel niveau de gewenste resultaten. Dit kan variëren van sociale activering, doorstroom naar vrijwilligerswerk en betaald werk. Daarnaast zijn er op wijkniveau ook merkbare effecten met name in de verbetering van de sociale cohesie in de wijk.
• Succesvolle aanpakken zijn gegenereerd en dit biedt mogelijkheden tot overdracht en bredere implementatie.
• De borging van projecten is vaak nog niet geregeld. Deze wordt vanuit Ruimte voor Contant wel gevraagd/vereist,maar blijkt in realiteit toch vaak moeilijk te regelen.
• De effecten van de Ruimte voor Contact worden overall als voldoende beoordeeld.
Initiatieven van derden
Projecten die de integratie van etnische groepen bevorderen of criminaliteit door etnische groepen helpen voorkomen kunnen eenmalig een subsidie van maximaal € 15 000 ontvangen.
Deze regeling eindigt in 2009. In 2008 zijn 24 projecten gefinancierd voor een totaalbedrag 0,12 mln.
Ad b. Beleidskaders
Aan de LOM-organisaties, het Albedacollege en Kezban is in 2008 in totaal 0,643 mln betaald voor hun plannen ter bestrijding van eergerelateerd geweld; aan FORUM is in 2008 ter preventie radicalisering bijna 0,8 mln betaald; aan het COC en FORUM is in 2008 in totaal 0,175 mln toegekend voor homo-emancipatiebeleid.
In bijlage 1 is per beleidsonderwerp een lijst opgenomen van de overige subsidies.1
Wat heeft het actieplan woningbouw als bijdrage voor het terugdringen van het woningtekort opgeleverd?
Het Actieplan Woningproductie van 2007 omvatte acties voor de korte en voor de langere termijn. De acties voor de korte termijn betroffen vooral de bestuurlijke gesprekken met de woningbouwregio’s en de wijze waarop het Rijk kan helpen de productie te stimuleren (inzet bouwregisseurs, aanjaagteams en wet- en regelgeving). Deze acties zijn grotendeels afgerond, alleen de aanpassing van wet- en regelgeving vraagt ook de komende tijd om aandacht. De acties voor de langere termijn betreffen voor een belangrijk deel de invulling van de regionaal gedifferentieerde woningbouwopgaven als onderdeel van de Verstedelijkingsafspraken 2010–2020 en de vereenvoudiging van wet- en regelgeving. Hieraan wordt nog volop gewerkt.
Geconstateerd kan worden dat de woningproductie in de jaren 2007 en 2008 is uitgekomen boven het in het Actieplan Woningproductie nagestreefde niveau (zie ook mijn antwoord op vraag 40). Voor deze hogere productie geldt echter dat die niet met zekerheid direct aan de acties uit het Actieplan kan worden toegeschreven.
Hoeveel woningen zijn er in 2008 gesloopt ten opzichte van de gerealiseerde nieuwbouw?
In 2008 zijn er 86 096 aan de woningvoorraad toegevoegd waarvan 78 882 middels nieuwbouw. In 2008 zijn er 22 373 woningen aan de voorraad onttrokken waarvan 18 432 middels sloop.
In hoeveel gevallen is sloop van woningen noodzakelijk geweest bij de realisatie van nieuwbouwwoningen?
Op het niveau van afzonderlijke woningbouwprojecten zijn de huidige onderzoeksgegevens onvoldoende om deze vraag te kunnen beantwoorden. Op basis van het TNO-onderzoek «Ontwikkelingen in de woningvoorraad in Nederland» (september 2008) is wel bekend dat in circa 60% van de postcodegebieden met grootschalige sloop, inmiddels vervangende nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Verder blijkt uit dit onderzoek dat in de periode 1990–2007 in geconcentreerde sloopgebieden 25 000 woningen zijn gesloopt en 17 700 woningen zijn teruggebouwd. Dit is echter slechts 12% van de totale sloop en vervangende nieuwbouw in Nederland.
Hoeveel van de nieuw gebouwde woningen maken deel uit van het dure segment, en hoeveel van deze woningen vallen binnen de sociale sector?
Op basis van de cijfers uit het woningmutatiebestand van het CBS is het niet mogelijk om een uitsplitsing te maken naar het dure segment resp. de sociale sector. Het is wel mogelijk een uitsplitsing te maken naar type opdrachtgever. In 2008 zijn er volgens het CBS 49 054 nieuwbouwwoningen gereedgemeld door marktpartijen, 21 415 door corporaties en 8413 door particuliere opdrachtgevers. Ten opzichte van 2007 is dit een toename van 2%, resp. een afname van 4%, resp. een toename van 1%. Van de ruim 7000 woningen «productie anderszins» (ombouw kantoren, woningsplitsing, etc) is bij het CBS de opdrachtgever niet bekend. Een rondgang langs gemeenten leert dat het merendeel van deze woningen door corporaties aan de woningvoorraad worden toegevoegd.
In welke omvang hebben sociale huurwoning door sloop plaats moeten maken voor de realisatie van duurdere koopwoningen?
Op basis van beschikbare onderzoeksgegevens is het niet mogelijk deze vraag te beantwoorden. Dat komt doordat huur- en koopwoningen uit het woningmutatiebestand van het CBS niet zijn uitgesplitst naar prijsklasse. De verandering van het huur- resp. koopsegment is wel te geven. Er zijn in 2008 17 192 huurwoningen aan de voorraad onttrokken en 28 189 huurwoningen aan de woningvoorraad toegevoegd. In het koopsegment zijn er 5 181 koopwoningen aan de voorraad onttrokken en 57 907 koopwoningen aan de woningvoorraad toegevoegd.
In welk jaar zal het woningtekort nu 1,5% bedragen? Wat is daaromtrent de verwachting, gelet op de economische crisis?
De doelstelling zoals verwoord in het actieplan Woningproductie van 23 november 2007 (kamerstukken II, 2007–2008, 31 200 XVIII) is het woningtekort terug te brengen tot 1,5% in 2012. Dit komt overeen met een gemiddelde jaarproductie van 80–83 000 woningen. In 2007 en 2008 bedroeg de woningproductie 87 500 resp. 86 000 woningen. De verwachting is evenwel dat als gevolg van de kredietcrisis de productie in de resterende jaren onvoldoende is om deze doelstelling te realiseren en het woningtekort daardoor zal oplopen tot 1,8% in 2012 (kamerstukken II, 2008–2009, 27 562, nr. 26). Het kabinet heeft daarom een stimuleringsbudget woningbouw beschikbaar gesteld dat kan worden ingezet om vertraagde en stilgevallen projecten vlot te trekken. Op dit moment is het nog moeilijk in te schatten hoe de economische crisis zich verder gaat ontwikkelen, hoe diep en langdurig de woningproductie zal inzakken en in hoeverre de stimuleringsmaatregelen in de beoogde effecten resulteren. Daarnaast zijn in het najaar van 2009 de nieuwe woningbehoeftecijfers bekend. De combinatie van onzekerheid omtrent aanbod- en vraagontwikkeling leidt ertoe dat het niet eerder dan eind 2009 mogelijk is om een realistische verwachting op te stellen in welk jaar het woningtekort 1,5% zal bedragen.
Kunt u op basis van het energielabel aangeven in welke mate uw doelstelling van het energie-efficiënter maken van bestaande bouw is bereikt?
In de eerste voortgangsrapportage 2008 van het deelprogramma Gebouwde Omgeving van het programma Schoon & Zuinig (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 209, nr. 69, d.d. 14 januari 2009) heb ik aangegeven dat in 2008 voor de bestaande bouw het kwantitatieve (tussen)doel van 10 000 woningen behaald is. In 2008 zijn meer dan 10 000 woningen minstens 30% energiezuiniger gemaakt. Deze 30% kan vertaald worden als een verbetering van het energielabel met minimaal 2 labelstappen of meer.
Waarom is het woningwaarderingsstelsel (rekening houdend met de energieprestatie van een woning) niet aangepast per 1 januari 2009? Wanneer komt er een voorstel daartoe naar de Kamer?
Bij brief van 7 juli 2008 (30 196, nr. 36) is er een voorstel naar de Kamer gegaan ter aanpassing van het woningwaarderingsstelsel. Dit voorstel betrof een beleidsneutrale aanpassing. Daarbij werd er vanuit gegaan dat het mogelijk is het puntenaantal voor de energieprestatie per 2011 aan te scherpen. Uit de reacties van de partijen van het Landelijk Overleg Huurders Verhuurders bleek dat zij nu al de mogelijkheden willen bezien om een stap verder te zetten met de aanpassing van het WWS, zodanig dat er een grotere stimulans komt voor het investeren in energiebesparende maatregelen. Hierover loopt nu het overleg met de betrokken partijen.
Bij brief van 12 mei 2009 (30 196, nr. 58) is de verwachting medegedeeld dat het voorstel vóór de zomer van 2009 naar de Tweede Kamer zal gaan.
Waarom staat de energielabel in een tabel over het bereikte resultaat in 2008?
Het energielabel staat in deze tabel om duidelijk te maken dat de verplichting tot het aanschaffen van een energielabel door verkoper of verhuurder op het transactiemoment op 1 januari 2008 wettelijk is ingevoerd als gevolg van de Europese richtlijn over de energieprestatie van gebouwen. De monitoring laat zien dat er inmiddels meer dan 1 miljoen energielabels zijn afgegeven (stand april 2009). Niettemin is het van belang om aan te geven dat er een verbetertraject loopt om het energielabel op een aantal onderdelen, zoals het opnameprotocol, de gebruiksvriendelijkheid van de energielabelsoftware en de verwerking van nieuwe technieken, aan te passen. U bent hier op 19 februari 2009 (Kamerstukken II, 2008–2009, 30 196, nr. 48) en 27 mei 2009 (Kamerstuknummer nog niet bekend) over geïnformeerd.
Kunt u een toelichting geven op de omvang van de wachtduur voor starters in de huursector, en op de omvang van de wachtduur ten opzichte van voorgaande jaren?
Ik beschik niet over cijfers over de omvang van de wachtduur van starters in de huursector. De inschrijving bij gemeenten en/of woningcorporaties voor een huurwoning is lokaal of regionaal geregeld en wordt niet centraal geregistreerd. Mensen kunnen zich ook bij meerdere gemeenten en/of woningcorporaties inschrijven als woningzoekende.
Uit ervaringen van afgelopen jaren blijkt dat de wachtduur mede afhankelijk is van de door de woningzoekende gewenste woningkwaliteit en van de beschikbaarheid van die gewenste kwaliteit in de betreffende regio: zo zal bijvoorbeeld in de steden de wachttijd voor 1-/2-kamerappartementen doorgaans lager liggen dan voor eengezinswoningen.
Wanneer komt het voorstel voor aanpassing van de «Vogelaarheffing», zoals toegezegd bij het kennismakings AO van medio november 2008?
Allereerst is aan de Kamer in het Algemeen Overleg van 13 november 2008 (TK, 2008–2009, 30 995, nr. 64) door mijn ambtsvoorganger reeds toegezegd dat de regeling voor bijzondere projectsteun in 2010 zal worden geëvalueerd. Deze toezegging wens ik na te komen.
Ten tweede heb ik in mijn brief van 17 februari 2009 (TK, 2008–2009, 30 995, nr. 64) aangegeven uit door het CFV uitgevoerde analyses geen aanleiding te zien de heffingsgrondslag, voor 50% gebaseerd op het aantal woongelegenheden van een corporatie en voor 50% op de WOZ-waarde van die woongelegenheden, te wijzigen.
Ten derde heb ik aan Aedes aangegeven dat ik bereid ben om de regeling voor bijzondere projectsteun te heroverwegen als de corporatiesector zelf regelt dat de minder draagkrachtige corporaties in de 40 wijken in staat zijn hun met de gemeente afgesproken aandeel in de overeengekomen wijkactieplannen volledig uit te voeren. Daarbij stel ik wel de harde voorwaarde dat alle in de 40 wijken actieve corporaties en de gemeenten hier mee instemmen. Ik ben hierover nog met Aedes in gesprek.
In hoeverre is de investeringscapaciteit van woningcorporaties voor de eigen buurt en woningen achteruitgegaan door de invoering van de wijkenheffing en de Vennootschapsbelasting?
Door de wijkenheffing wordt geen geld aan de corporatiesector als geheel onttrokken. Er vindt een begrensde herallocatie van middelen plaats in de richting van de 40 wijken. De investeringscapaciteit van de sector wordt daar per saldo niet door aangetast.
De integrale Vpb heeft wel een negatief effect op het totaal van de voor investeringen beschikbare middelen in de corporatiesector. Dit is echter een voorzien effect dat de sector als geheel financieel kan dragen, zo is gebleken uit doorrekeningen van het CFV «Financiële gevolgen van het Onderhandelaarsakkoord en de invoering van de integrale vennootschapsbelasting», welke bij brief van 27 november 2007 (TK 2007–2008, 30 995, nr. 31) aan de Kamer is aangeboden.
Individueel hebben corporaties de mogelijkheid om met name via verkoop hun financiële positie te verbeteren danwel om projectsteun aan te vragen. Vanwege de economische ontwikkelingen en de daarmee samenhangende teruggelopen vraag op de koopwoningenmarkt is het voor corporaties op dit moment moeilijker om de gewenste verkopen te realiseren. De verkoopmogelijkheden van corporaties via het Wooninvesteringsfonds zijn recent door mij verruimd zodat dit fonds meer mogelijkheden heeft gekregen om financiële middelen aan te trekken en daarmee meer woningen aan te kopen van corporaties die snel liquide middelen nodig hebben. Daarnaast kunnen corporaties die financieringsproblemen hebben door het niet geheel kunnen voldoen aan de borgingseisen van het WSW «maatwerk»-borging krijgen.
Aan het CFV is gevraagd in het Sectorbeeld voornemens woningcorporaties, dat naar verwachting rond de zomer naar de Tweede Kamer wordt gezonden, extra aandacht te geven aan een eventueel verschil tussen de te verwachten voornemens voor 2009 en de voornemens voor 2008 en de eventuele oorzaken daarvan.
Wat zijn, door het verleiden van huishoudens met een marginaal inkomen tot het kopen van een eigen woning, de gevolgen voor het onderhoud van particuliere woningen?
Het onderzoek «Van huur- naar koopwoning; Effecten van verkoop van huurwoningen», een onderzoek naar de verkoop van huurwoningen in de periode 1999–2007, dat in 2008 in opdracht van VROM is uitgevoerd door Rigo Research en Advies, is de enige beschikbare informatiebron over de verkoop van huurwoningen in relatie tot de gevolgen voor het onderhoud daarvan. Uit dit rapport blijkt tweederde van de kopers van huurwoningen een bovenmodaal inkomen te hebben. Van de kopers met lagere inkomens blijkt slechts in enkele gevallen sprake te zijn van minder goed onderhouden woningen als gevolg van het niet beschikken over voldoende geld, danwel dat de Vereniging van Eigenaars van appartementen niet goed functioneert. Op huishoudens met een marginaal inkomen wordt in het onderzoeksrapport niet explicieter ingegaan.
Wat is de reden dat in 2008 de woningproductie in de regio’s waarmee woningbouwafspraken zijn gemaakt, is achtergebleven bij de verwachting?
Naar aanleiding van de tegenvallende woningproductie in de eerste jaren van de Woningbouwafspraken 2005–2010, is in het Actieplan Woningproductie van 2007 voor de periode tot en met 2011 een beleidsmatig streven opgenomen van gemiddeld 80 000 – 83 000 woningen per jaar. Het betreft hier een gemiddelde productie voor heel Nederland, er zijn geen nadere afspraken gemaakt met betrekking tot het aandeel dat de woningbouwregio’s hiervan moeten realiseren.
In 2008 lag de woningproductie ruim boven het streven van 80 000–83 000 woningen, namelijk 86 000 woningen waarvan 63 000 in de woningbouwregio’s. Het productieniveau in 2008 lag op bijna hetzelfde hoge niveau als in 2007. Toen zijn in Nederland in totaal 87 500 woningen gerealiseerd, waarvan bijna 65 000 in de woningbouwregio’s.
De woningproductiecijfers in 2007 en 2008 liggen daarmee beduidend hoger dan in de eerste twee jaren van de Woningbouwafspraken. In 2005 zijn 74 000 woningen gerealiseerd, waarvan 57 000 in de woningbouwregio’s en in 2006 bijna 80 000 woningen, waarvan 58 000 in de woningbouwregio’s. Ik ben dan ook zeer tevreden met de in 2008 gerealiseerde woningproductie.
Voor de komende jaren (met name 2009 en 2010) is het wel de verwachting dat de productie zal terugvallen. Dit als gevolg van de financiële- en economische crisis. Het kabinet heeft daarom een stimuleringsbudget woningbouw beschikbaar gesteld dat kan worden ingezet om vertraagde en stilgevallen projecten vlot te trekken (Kamerstukken II, 2008–2009, 27 562, nr. 26).
Waar is de € 102,8 miljoen, naast maatschappelijke opvang, vrouwenbeleid en vrouwenopvang en het Advies- en steunpunt huiselijk geweld en onderwijsachterstandenbeleid, aan besteed en hoeveel geld ging waar naartoe?
Naast de ophoging van de BDU SIV in 2008 met bedragen voor maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en vrouwenopvang, het advies- en steunpunt huiselijk geweld en onderwijsachterstandenbeleid, zijn er ook bedragen toegevoegd voor openbare geestelijke gezondheidszorg, inburgering, tienermoeders en volwasseneneducatie. Het betreft de volgende ophogingen in 2008 (x mln):
– maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid: € 27,9
– openbare geestelijke gezondheidszorg: € 3,0
– vrouwenopvang: € 5,9
– advies- en steunpunt huiselijk geweld en tienermoeders € 5.4
– onderwijsachterstandenbeleid: € 46,6
– inburgering (gepardonneerden): € 9,4
– volwasseneneducatie: € 4,4
– programma «Aanval op de uitval» € 0,2
€ 102,8 mln.
Wat is het effect van een stadsfoto voor het stedenbeleid? Welke extra inzichten levert dit op? Zou u zo’n stadsfoto naar de Kamer kunnen sturen?
Het door mij ontwikkelde instrument van de stadsfoto geeft helder aan hoe aard en oorsprong van kansen en problemen in de stad samenhangen. Een stadsfoto biedt voor steden aanknopingspunten voor een samenhangend en effectief beleid. Als bijlage bij deze brief is een model van een stadsfoto toegevoegd1.
Hoe verhouden de hogere voorschotbetalingen voor de huurtoeslag 2008 zich tot de te veel betaalde voorschot voor de huurtoeslag vorig jaar? Is er voldoende zicht op de verklarende factoren van het benodigde budget voor de huurtoeslag?
In de eerder geraamde uitgaven huurtoeslag voor het jaar 2008 is rekening gehouden met de over eerdere jaren ervaren hogere uitgaven vanwege hogere voorschotten. Alsnog bleek in 2008 het totaal van de uitgaven boven de raming uit te komen, omdat de voorschotbetalingen op een nog hoger niveau zijn uitgekomen.
Er is nog geen volledig zicht op alle verklarende factoren voor het benodigde budget voor de huurtoeslag. De huidige uitvoering van de huurtoeslag is pas in werking sinds 2006, waarbij alleen voor het jaar 2006 het gehele proces inmiddels is afgerond. Dit betekent dat er nog onvoldoende ervaringscijfers beschikbaar zijn om een volledig zicht te hebben op alle verklarende factoren. Dit betreft onder andere de mate waarin de voorlopige toekenningen afwijken van de definitieve toekenningen, het tempo waarin definitieve toekenningen worden vastgesteld en waarin nabetalingen en invorderingen plaatsvinden.
Waarom is er in 2008 geen verbetering opgetreden als het gaat om de «onrechtmatigheid» in de huurtoeslag (zie ook het rapport van de Algemene Rekenkamer, blz. 18 en 19: over 2008 is een bedrag € 43,2 miljoen plus € 17,5 miljoen onrechtmatig; over 2006 en 2007 is een bedrag van € 50,8 miljoen onrechtmatig)? Welke maatregelen zijn in 2008 genomen om deze «onrechtmatigheid» te verminderen? Waarom hebben deze niet geleid tot een vermindering van de «onrechtmatigheden»? Wordt in 2009 ook een dergelijke omvang aan «onrechtmatigheid» verwacht? Welke maatregelen worden genomen om over 2009 en latere jaren een herhaling te voorkomen?
In 2008 is voor wat betreft de uitbetalingen van vnl. voorschotten (€ 43,2 mln.) wel degelijk verbetering opgetreden ten opzichte van 2007 (€ 59,6 mln. onrechtmatig).
Het foutpercentage is daarbij in 2008 t.o.v. 2007 teruggelopen van 2,8% naar 1,8%.
Helaas is het over 2008 bij het definitief toekennen van de huurtoeslag niet gelukt onder de tolerantiegrens van de begroting van WWI te komen. Dit is met name veroorzaakt door de afwikkeling van een aantal complexe toezichtsposten uit het toeslagjaar 2006. Overigens dient voor de definitieve toekenningen in het kalenderjaar 2008 bedacht te worden dat het volume aan definitieve toekenningen groter was dan in 2007. In 2007 zijn 4,6 mln. definitieve toekenningen vastgesteld, terwijl dit er 7,5 mln. waren in 2008. In een grotere massa met veel handmatige behandeling is de kans op het maken van fouten inherent groter. Bovendien betroffen de definitieve toekenningen in 2008 over het toeslagjaar 2006 de meest complexe toezichtsposten.
Zo lang de uitvoering van toeslagen wordt ondersteund door de huidige automatisering wordt regelmatig geëvalueerd hoe dergelijke processen beter kunnen worden uitgevoerd, maar de mogelijkheden zijn inmiddels – gezien de beperkingen van het systeem – gering. Substantiële verbetering valt pas te verwachten met de invoering van het nieuwe systeem voor toeslagen.
Deze tekst beantwoordt ook vragen 45 en 46.
Wat zijn de oorzaken van de «onrechtmatigheden» in de huurtoeslag? Waren deze te voorzien geweest, gelet op de ervaringen in voorgaande jaren? Ligt de oorzaak van de «onrechtmatigheid» bij de voorschotten of doen zich ook andere problemen voor? Zo ja, welke andere problemen? Zijn die op korte termijn op te lossen?
Zie antwoord op vraag 44.
Wat is er gedaan vóórdat de «onrechtmatigheid» een feit was? Vinden er in 2009 nog acties op deze dossiers plaats? Zo ja, welke zijn die acties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 44.
De Belastingdienst heeft in 2008 onverschuldigde betalingen over 2006 en 2007 die buiten invordering zijn gesteld doorbelast aan uw ministerie. Is dit acceptabel juist nu hier sprake is van falend beleid van juist de Belastingdienst en wat is ondernomen om de rekening bij de Belastingdienst te laten?
De verdeling van de verantwoordelijkheid ten aanzien van de huurtoeslag is zodanig dat de Belastingdienst verantwoordelijk is voor de uitvoering en de minister van WWI voor het beleid en de programmakosten. Daar de Belastingdienst geen geld voor programmakosten huurtoeslag op haar begroting heeft staan en het betalingen huurtoeslag betreft zijn de onverschuldigde betalingen doorbelast aan WWI. In het antwoord op vraag 58 wordt nader ingegaan op de achtergronden van deze post.
Is er anno 2009 nog steeds sprake van «hogere» voorschotten? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Wat is de omvang van het probleem?
In de eerste suppletore begroting 2009 is rekening gehouden met hogere voorschotten voor de huurtoeslag toeslagjaar 2009. De hogere voorschotten huurtoeslag voor 2009 zijn een gevolg van de doorwerking van het convenant energiebesparing, de toename van het aantal mensen in de WW en de bijstand, en een bijstelling van de besparingen als gevolg van het beperken van de fiscale aftrek buitengewone uitgaven. In totaal gaat het in 2009 om een bedrag van € 76,2 miljoen aan hogere uitgaven.
Wanneer kan de onderbouwing van de overschrijding met € 35 miljoen wel worden gegeven?
Een volledige onderbouwing van de overschrijding van de uitgaven in 2008 kan worden gegeven na afronding van het proces van definitief toekennen over 2008. Een betrouwbare analyse kan daarbij worden gegeven als meer dan 90% van de toekenningen definitief is vastgesteld. In het najaar van 2009 zijn de toekenningen waarvoor de belastingdienst zelf de benodigde gegevens beschikbaar heeft naar verwachting definitief. Om echter op 90% te komen zal gewacht moeten worden op het definitief toekennen van de toeslagen waarbij nog nadere gegevens nodig zijn van de betreffende burgers. De verwachting is dat dit proces in de loop van 2010 zal zijn afgerond.
Welk beleid wordt er gevoerd als het gaat om «het buiten invordering stellen» van onverschuldigde betalingen in het kader van de huurtoeslag? Wanneer wordt er niet meer ingevorderd?
Zie antwoord op vraag 58.
Is inderdaad onbekend aan wie de € 17,5 miljoen in het kader van de huurtoeslag is uitgegeven? (De Algemene Rekenkamer stelt in het rapport bij het Jaarverslag 2008 op blz. 18 dat onbekend is aan wie het is betaald). Geldt deze eventuele «onbekendheid» ook voor de overige «onrechtmatigheden» bij de huurtoeslag over de jaren 2006, 2007 en 2008?
De Belastingdienst herkent zich niet in de opmerking van de ARK dat onbekend is aan wie het is betaald. Zoals hiervoor is aangegeven bij het antwoord op vraag 58 heeft de Belastingdienst van vorderingen van meer dan 600 euro dossiers aangemaakt. Ook van vorderingen onder de 600 euro is van nagenoeg alle betalingen op BurgerServiceNummer-niveau bekend wie dergelijke bedragen hebben ontvangen.
In hoeverre hebben de te hoge voorschotten bij de huurtoeslag te maken met het feit dat eerst de formulieren door de woningcorporaties moesten worden ingevuld, die vervolgens de kale huur invulden, en dat nu de formulieren door de huurders zelf moeten worden ingevuld en het daardoor voorkomt dat de volledige huurprijs (dus inclusief de bijkomende kosten) wordt ingevuld? In hoeverre controleert de Belastingdienst of de ingevulde bedragen op de formulieren voor de huurtoeslag kloppen? Als de Belastingdienst de bedragen controleert, en heeft geconstateerd dat de bedragen niet juist zijn ingevuld, is dan inmiddels de controle verscherpt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan worden uiteengezet in hoeverre de afgelopen jaren (2006, 2007 en 2008) die controle verscherpt is? Indien dit allemaal niet het geval is, zijn dan tussentijds de spelregels ter zake veranderd? Zo ja, waarom? Zo ja, in welke zin?
In de tweede halfjaarsrapportage vereenvoudigingsoperatie Belastingdienst (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 31 066 nr. 48) is uiteengezet hoe de controle op de huurprijzen door de Belastingdienst wordt uitgevoerd. Daarbij is ook het verschil met de uitvoering ten tijde van de huursubsidie betrokken. In deze rapportage stond onder meer dat uit een steekproef was gebleken dat het financiële risico gemoeid met verkeerde huurprijzen minder dan 1% van de totale begroting bedroeg, hetgeen substantieel minder was dan bijvoorbeeld de risico’s gemoeid met vermogen, inkomen of huishoudsamenstelling.
Wordt er alleen geld geleend (voor het volgen van een cursus) door inburgeringsplichtigen die geen aanbod krijgen? Wat is de reden dat zo weinig inburgeringsplichtigen (die geen aanbod krijgen) gebruik maken van deze lening voor het bekostigen van een inburgeringstraject?
Een lening kan alleen worden verstrekt aan inburgeringsplichtingen die geen aanbod van een gemeente krijgen. Bij wijziging van de Wet inburgering (TK vergaderjaar 2007–2008, 31 318, nr. 1, 2, 3) is het vanaf 1 november 2007 mogelijk gemaakt dat gemeenten aan iedere inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening kunnen aanbieden. Als gevolg hiervan vragen veel minder mensen dan oorspronkelijk werd geraamd een lening aan.
Wat zijn de voorbereidings- en uitvoeringskosten van de leenfaciliteiten in verhouding tot het aantal mensen dat er gebruik van maakt?
Op jaarbasis bedragen de kosten voor de uitvoering van de leenfaciliteit ca. € 150 000,–. Gerelateerd aan het aantal toegekende leningen bedragen de gemiddelde kosten per verstrekte lening ongeveer € 250.–.
In het rapport van de Algemene Rekenkamer staat dat uw toezegging om een derde deel van het exploitatieverlies te compenseren onrechtmatig is. Wat zijn de gevolgen van deze constatering voor de gedeelde verantwoordelijkheid van het Rijk, de gemeenten en de taalaanbieders in het geval van exploitatieverliezen?
Uitgangspunt blijft een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten, aanbieders van inburgeringscursussen en Rijk. Niet de toezegging om te compenseren is volgens de Algemene Rekenkamer onrechtmatig, maar de manier waarop deze is uitgevoerd, omdat er geen specifieke wettelijke grondslag anders dan de brief aan de Tweede kamer is gemaakt. Ik ben van mening dat hier zorgvuldig gehandeld is.
Waarom is het gereserveerde budget voor de bestuurlijke arrangementen met de Antillengemeenten niet uitgekeerd? In hoeverre hebben de gemeenten inmiddels voldaan aan de afspraken uit de arrangementen? Zijn de beoogde resultaten gehaald?
Het gereserveerde budget voor de Bestuurlijke Arrangementen is tot en met het laatste uitvoeringsjaar 2008 uitgekeerd. Om een soepele overgang van de Bestuurlijke Arrangementen naar de volgende periode te waarborgen, is bepaald dat 2009 een financieel overbruggingsjaar zal zijn. De hoogte van het bedrag per Antillianengemeente is gelijk aan het voor 2008 beschikbaar gestelde bedrag. Dit bedrag is via de eindejaarsmarge 2008 gereserveerd om in 2009 te kunnen uitkeren.
Zoals u weet, is de uitvoering van de Bestuurlijke Arrangementen Antilliaanse Risicojongeren op 31 december 2008 geëindigd. De Antillianengemeenten zullen uiterlijk 15 juli 2009 de jaarrapportage over 2008 gecombineerd met de inhoudelijke eindverantwoording over de gehele periode 2005–2008 indienen. Of de gemeenten inmiddels voldaan hebben aan de afspraken uit de arrangementen en de beoogde resultaten gehaald zijn, moet nog onderzocht worden. Uit de gegevens van de Projektenmonitor meting 2007 blijkt wel, dat de projecten er steeds beter in slagen om de doelstellingen te bereiken. De gemeenten hebben dus een inhaalslag gemaakt.
Regioplan zal na deze zomer ook een Projektenmonitor meting 2008 uitbrengen. De gegevens uit de monitor van Regioplan zullen worden gebruikt tbv het onderzoek naar de best practices en de evaluatie van de arrangementen.
Wat is de oorzaak van het feit dat er onvoldoende projecten zijn gestart om innovaties en pilotprojecten binnen de rijkshuisvesting te bevorderen?
Een belangrijk doel van het Programma Groene Technologieën (hierna PGT) is om non-proven technologieën een kans van slagen te geven in de ontwikkelfase naar een proven technologie. De tijd van ontwerp naar daadwerkelijke toepassing vraagt om een zorgvuldige voorbereiding en selectie van deze nieuwe technologieën.
Daarnaast zijn de rijksgebouwen vanuit eerdere duurzaamheidsprogramma’s (bijvoorbeeld het EER-programma) al relatief duurzaam te noemen. Dat betekent dat het basisniveau om te beginnen met de toepassing van nieuwe technologieën hoger ligt dan het gemiddelde in de markt. Omdat er wel sprake moet zijn van rendementsverbetering en er een goede technische aansluiting met de bestaande techniek mogelijk moet zijn vraagt de opstartfase voor innovatieve projecten eveneens meer tijd.
Op basis van een nadere definiëring van «non proven» in het programma zijn in de loop van 2008 al 15 haalbaarheidsstudies gestart, naast een aantal kleinere pilots en bijdragen aan de opzet van duurzaamheidsinitiatieven (bijvoorbeeld aan C2C).
Uit deze haalbaarheidsonderzoeken en pilots – zoals hiervoor beschreven – zal een nadere selectie leiden tot een toepassing in concrete projecten. Deze zullen in het najaar starten.
Er is daarmee dus sprake van een andere fasering in de uitgaven voor dit programma.
Hoe is het mogelijk dat onduidelijk is aan wie huurtoeslag is betaald bij spoedbetalingen? Zijn de procedures hiervoor inmiddels aangepast? Wat is de reden om (onterechte) spoedbetalingen niet terug te vorderen?
Eind 2005, begin 2006 is de uitvoering van de huur- en zorgtoeslag problematisch verlopen. Uw Kamer is hier bij meerdere gelegenheden over geïnformeerd. Om de burger hier niet de dupe van te laten worden is destijds een proces van spoedbetalingen geïntroduceerd. In 2006 was het administratieve proces onvoldoende ingericht. Hierdoor kwam het voor dat burgers ten onrechte zowel een spoedbetaling als een reguliere betaling ontvingen.
Nadat het toeslagensysteem stabiliseerde is dit proces beter ingericht. Ook in 2007 is nog sprake van dubbele betalingen, maar aanzienlijk minder dan in 2006. Vanaf 2008 loopt dit proces nagenoeg goed.
De Belastingdienst heeft gedurende 2008 de niet juist geboekte betalingen over 2006 en 2007 uitgezocht. Bij samenloop met een reguliere toeslag, kan de spoedbetaling in een civielrechtelijke procedure teruggevorderd worden. Gezien de kosten van een dergelijk proces is besloten om in deze gevallen een doelmatigheidsgrens van 600 euro te hanteren, zijnde de kosten om een procedure aan te spannen. De Belastingdienst heeft van bedragen boven deze grens dossiers aangelegd en deze beoordeeld. Zo is er geen invordering gestart ingeval de burger in een schuldsaneringstraject zat. Met burgers waarbij terugvordering wel kansrijk was is contact opgenomen. Dit heeft erin geresulteerd dat€ 15,3 mln. alsnog is teruggevorderd.
Met deze tekst wordt ook vraag 50 beantwoord.
Welke verbeteracties zijn uitgezet voor het verbeteren van de klanttevredenheid van de klanten van de Rijksgebouwendienst? Zijn deze acties voldoende om de streefwaarden volgend jaar wel te halen?
De Rijksgebouwendienst heeft de signalen uit voorgaande klanttevredenheidsonderzoeken, zijn eigen ervaringen, de toenemende uitdagingen voortvloeiend uit ontwikkelingen in de politiek en de markt gebruikt om de koers voor de komende jaren tot en met 2012 uit te zetten. Het doel daarbij is om de klanten van de Rijksgebouwendienst beter te bedienen.
Zo is in het afgelopen jaar de taakverdeling tussen Rijksgebouwendienst en klanten voor het planmatig onderhoud verhelderd. Ook is er nu één opslag voor de gebruiksvergoeding en is de procesgang rondom facturatie aanzienlijk verbeterd.
De Rijksgebouwendienst kiest er nadrukkelijk voor om voor zijn bestaande klanten de kwaliteit van de levering van het bestaande productenpakket te verhogen. Veel van de producten die aan de klanten worden geleverd, worden ingekocht op de markt. Dit blijft de Rijksgebouwendienst doen, maar de kracht van de markt zal beter benut worden. Als grote inkoper is de Rijksgebouwendienst een speler van betekenis, die schaalvoordelen kan afdwingen en leveranciers kan stimuleren processen te versnellen. De klanten mogen van de Rijksgebouwendienst verwachten dat hij zorgt dat de markt het gevraagde kwaliteitsniveau levert. In de praktijk is gebleken dat markt niet altijd voldoet aan de verwachtingen. Door meer geïntegreerd in te kopen poogt de Rijksgebouwendienst de marktprikkels te verbeteren. Voorts zal de Rijksgebouwendienst hier meer toezicht op houden en een strakke regie voeren op de prijs, tijd, kwaliteit en de condities waaronder de markt levert. Waar nodig zal gericht actie ondernomen worden om het kwaliteitsniveau te waarborgen.
Indien de klant vraagt om uitbreiding van producten en diensten die aan het huisvestingsproces gerelateerd zijn, zoals bijvoorbeeld facilitaire diensten (ict of catering), wordt nagegaan of dat via servicecontracten of via een PPS-constructie aan te bieden is. De Rijksgebouwendienst treedt ook hierbij op als regisseur en zal dit niet zelf gaan leveren. Op deze wijze wordt gekozen voor een oplossing die zowel voor de klant als Rijksgebouwendienst efficiënt is.
Verder zal de Rijksgebouwendienst de komende jaren zijn producten en diensten, waar dat kan, slim toepasbaar maken en onderbrengen in pakketten die voor meerdere klanten inzetbaar zijn. De doorlooptijd van projecten kan op die manier worden verkort, maar ook beheer en administratieve lasten kunnen daardoor worden vereenvoudigd.
De gegevens 2008 inzake basisexamens en aantallen geslaagden buitenland zouden in april 2009 beschikbaar komen. Wanneer kan de Kamer de monitor inburgeringsexamen in het buitenland verwachten?
De monitor inburgeringsexamen in het buitenland zal naar verwachting in augustus naar de Kamer worden verzonden.
Waarom heeft u als doel 2 600 vluchtelingen te bemiddelen naar een arbeidsplaats, terwijl er in 2008 ruim 15 000 vluchtelingen naar Nederland zijn gekomen en waarom heeft u dit zeer beperkte doel niet bereikt?
Gezien de structureel hoge werkloosheid onder vluchtelingen heeft het kabinet van 2006 tot en met 2008 het Banenoffensief vluchtelingen geïnitieerd met als doel een inhaalslag te maken voor deze groep en gemeenten aan te zetten maatwerk voor deze groep te realiseren. Extra aandacht dus voor een kwetsbare, moeilijk bemiddelbare groep vanwege de veelvoud aan belemmeringen waarmee ze te maken heeft.
Met het banenoffensief is getracht een basis te leggen voor een lokale infrastructuur die beter is toegesneden op de situatie en behoeften van vluchtelingen. Het offensief is er in geslaagd een eerste aanzet te geven voor een intensievere samenwerking tussen gemeenten, UWV/Werkbedrijf, werkgevers en organisaties met expertise uit het maatschappelijk middenveld zoals vluchtelingenwerk Nederland en het UAF.
2600 vluchtelingen aan een baan helpen in drie jaar tijd was een ambitieuze doelstelling die voor 90 procent is behaald. Eind maart 2009 is geconstateerd dat 2327 vluchtelingen aan werk zijn geholpen (een baan, stage- of werkervaringsplek). Gezien het feit dat veel vluchtelingen ver van de arbeidsmarkt staan en vanwege de onzekere economische situatie eind 2008 is dit, hoewel de doelstelling niet volledig is behaald toch een goed resultaat. Daar bovenop hebben de partners van het Banenoffensief ook nog eens 1650 vluchtelingen geplaatst via hun reguliere taakstelling. Dat betekent dat de bij het Banenoffensief betrokken partijen in de afgelopen drie jaar in totaal bijna 4 000 vluchtelingen aan werk hebben geholpen. Daarnaast hebben vluchtelingen uiteraard via de inzet van reguliere re-integratietrajecten een baan gevonden.
Op dit moment wordt er tenslotte, bovenop de ambitie van het UWV/Werkbedrijf om tot eind december 2009 3 000 statushouders aan werk te helpen, een project gefinancierd om minimaal 1 000 gepardonneerde vluchtelingen naar stage, opleiding of vrijwilligerswerk te bemiddelen. Dit project loopt eveneens tot eind 2009.
Voor wat betreft het aantal van 15 000 vluchtelingen in 2008, is een relativering op zijn plaats. Het percentage dat voor bemiddeling op de arbeidsmarkt in aanmerking komt (dus 18 jaar en ouder is, met uitzondering van de 65 plussers) was in 2006–2007 90 procent. Het exacte percentage over 2008 is niet bekend, maar verwacht wordt dat dit vergelijkbaar was. Daarnaast laten cijfers van de IND zien dat van de 15 000 asielaanvragen er eind december 2008 nog 9 743 aanvragen in behandeling waren. Het merendeel hiervan betreft aanvragen uit 2008 (deels zijn het aanvragen uit voorgaande jaren). Op basis van bovenstaande wordt verwacht dat de groep die in 2008 bemiddelbaar was voor de arbeidsmarkt uit niet meer dan zo’n 8 000 mensen bestond.
Waarom worden gemeenten en scholen ondersteund bij de kwaliteitsverhoging onderwijs in moderne vreemde talen en waarom staat dit vermeld in het jaarverslag?
Op dit moment ondersteunt het ministerie van OCW gemeenten niet bij de kwaliteitsverhoging van het onderwijs in de moderne vreemde talen. In het verleden gebeurde dat wel vanuit het idee dat een goed vreemdetalenbeleid rekening moest houden met de thuistalen die in gemeenten werden gesproken. Vooruitlopend op de Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, onder meer in verband met de beëindiging van de bekostiging van het onderwijs in allochtone levende talen (per 1 augustus 2004) is ook de Regeling onderwijs eigen taal WVO 2001 e.v. (voor het voortgezet onderwijs) ingetrokken (per 1 augustus 2003). Scholen ontvingen geen subsidie meer voor leerlingen die hun moedertaal wensten bij te houden. Ook aparte subsidies aan gemeenten voor het in kaart brengen van die behoeften zijn toen gestopt. Het ministerie van OCW ondersteunt scholen nog steeds bij de kwaliteitsverhoging van het onderwijs in vreemde talen. Dat betreft vooral de ondersteuning van het Duits en Frans, waarover het departement vele signalen ontving dat die talen extra stimulering nodig hadden.
Wat zijn de in 2008 bereikte effecten van de maatregelen van de ministeries van Justitie en OCW t.a.v. integratie waar ze niet zijn ingevuld in de tabel?
Deze vraag heeft betrekking op het interdepartementaal overzicht integratiebeleid etnische minderheden. In dit overzicht zijn opgenomen de operationele doelstellingen uit de begrotingen met specifieke maatregelen en algemene maatregelen, waarbij expliciete beleidsdoelstellingen op het terrein van het integratiebeleid etnische minderheden zijn geformuleerd in de begroting, in beleidsnota’s of in de integratiemonitor.
De Minister voor WWI heeft een integrale verantwoordelijkheid voor de opzet en voortgang van het kabinetsbrede integratieprogramma en rapporteert hierover jaarlijks aan de Tweede Kamer. De Minister voor WWI heeft beleidsverantwoordelijkheid voor de inburgering en voor een aantal specifieke integratieonderwerpen, die zijn opgenomen op de WWI-begroting. De maatregelen op andere begrotingshoofdstukken worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bewindslieden van andere departementen.
Het jaarrapport integratie wordt in september aan de Tweede Kamer aangeboden.
Wat zijn de geboekte resultaten van het onderwijs gericht op maatschappelijk functioneren en sociale redzaamheid, Nederlands als tweede taal en Voortgezet Algemeen Volwassenen onderwijs?
De rijksmiddelen educatie zijn over de gemeenten verdeeld voor de inkoop van educatieactiviteiten bij een regionaal opleidingencentrum. DE G-31 zetten deze middelen in om ambities te realiseren die zij in het kader van het grote stedenbeleid hebben vastgelegd in Meerjarige Ontwikkelingsplannen. Jaarlijks worden door de gemeenten, zowel de G-31 als de niet G-31, circa 75 000 trajecten educatie ingekocht bij ROC’s. Deze trajecten hebben betrekking op alfabetisering van inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars, basiseducatie (waaronder de alfabetisering van autochtonen), het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2). Van de circa 75 000 trajecten is in 2008 22% van de middelen ingezet voor NT2 onderwijs (inclusief NT2 gericht op alfabetisering). Gemeenten hebben 78% van de educatiemiddelen ingezet voor voortgezet algemeen volwassenen onderwijs en basiseducatie (opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren en op sociale redzaamheid, waaronder ook de alfabetisering van autochtonen).
Om meer samenhang te brengen in de gemeentelijke beleidspraktijk zijn het WWB-werkdeel (de gemeentelijke middelen voor re-integratie), de budgetten voor inburgeringsvoorzieningen en de middelen voor volwasseneneducatie gebundeld in het participatiebudget. Met ingang van 2009 ontvangen de gemeenten 1 participatiebudget. Om de continuïteit van de bovengenoemde educatieactiviteiten (en ook van de inburgeringsactiviteiten) te waarborgen zullen in 2009 bestuurlijke afspraken worden gemaakt met de VNG.
Kunt u de voorwaarden voor de subsidie voor het verhogen deelname allochtone studenten toelichten?
In 2008 zijn er twee trajecten te onderscheiden die zich richten op het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten:
A. Van 2006 tot en met 2008 zijn er door 21 hoger onderwijsinstellingen (in het wo en hbo) projecten uitgevoerd om de instroom, doorstroom en de uitstroom van niet-westerse allochtone studenten te verbeteren. Instellingen werd gevraagd om plannen in te dienen om de instroom, doorstroom en uitstroom van niet-westerse allochtone studenten te verbeteren. Op basis van de kwaliteit van de voorstellen kregen de instellingen een subsidie toegekend. In 2006 is een nulmeting op de indicatoren instroom, uitval en rendement uitgevoerd en de eindmeting en evaluatie zullen medio december 2009 beschikbaar zijn.
B. In 2008 is er binnen het coalitieakkoord afgesproken dat er de komende jaren extra geïnvesteerd gaat worden in het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten. In principe duurt het traject tot en met 2014, met een evaluatiemoment in 2011. De focus ligt op de Randstad, omdat daar de meeste niet-westerse allochtone studenten studeren. OCW heeft met vijf hogescholen in de Randstad (Haagse Hogeschool, Hogeschool Utrecht, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Rotterdam en Hogeschool InHolland) prestatieafspraken – op de indicatoren uitval en rendement – gemaakt om het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten te verbeteren. De ambitie is om het rendement van niet-westerse allochtone studenten op hetzelfde niveau te krijgen als dat van autochtone studenten.
Wat zijn de resultaten van de subsidie voor het verhogen deelname allochtone studenten toelichten?
Het traject van 2006 tot en met 2008 wordt momenteel geëvalueerd en er wordt een eindmeting uitgevoerd, waarbij naar de indicatoren instroom, uitval en rendement gekeken wordt. Medio december 2009 zullen de resultaten bekend zijn (zie antwoord op vraag 65 onderdeel A).
Het traject van 2008 tot en met 2014 (zie antwoord op vraag 65, onderdeel B) is nog maar net in 2008 van start gegaan. De vijf hbo-instellingen in de Randstad hebben streefcijfers opgesteld voor de indicatoren uitval en rendement en in 2011 zullen de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten gemeten worden.
Waarom worden FORUM, VWN en VON gesubsidieerd en waarom zijn de geraamde uitgaven overschreden?
Al deze organisaties worden gesubsidieerd op basis van werkprogramma’s. FORUM wordt gesubsidieerd als kenniscentrum op het terrein van integratiebeleid voor de ontwikkeling en verspreiding van kennis en best practices over integratie aan overheden en maatschappelijke organisaties, VWN wordt mede door de overheid gesubsidieerd om vrijwilligers te ondersteunen, die toegelaten vluchtelingen maatschappelijk begeleiden. VON wordt, naast de LOM-activiteiten, gesubsidieerd om vluchtelingenorganisaties te ondersteunen.
De geraamde uitgaven op dit artikel zijn overschreden, omdat naast de structurele subsidie, ook projecten zijn uitgevoerd op de volgende terreinen: Eergerelateerd Geweld, Homo-emancipatiebeleid, Diversiteit in het Ouderenbeleid, Interactieteams, Polarisatie en Radicalisering, Roma en Sinti.
Wat zijn de resultaten van de subsidie m.b.t. allochtonen en seksuele gezondheid?
De staatssecretaris van VWS zal de Kamer separaat een brief sturen waarin zij uitgebreid ingaat op allochtonen en sexuele gezondheid.
Waarom vallen de gerealiseerde uitgaven ter preventie van polarisatie en radicalisering meer dan 60% lager uit dan geraamd?
WWI hecht aan een zorgvuldige besteding van de de gelden voor de preventie van polarisatie en radicalisering. WWI heeft daarom het beleid gevoerd om alleen projecten met gerede kwaliteit te financieren. Om de goede samenwerkingspartners en projecten te indiceren en van de grond te krijgen was tijd nodig. Daarom heeft WWI in 2008 vooral ingezet op het gezamenlijk ontwikkelen van een beleidskader met BZK op het terrein van polarisatie en radicalisering waarin aandacht was voor het afstemmen van de verschillende, al dan niet gezamenlijke, departementale trajecten. Ook dit heeft de nodige tijdsinvestering gekost. WWI gaat de komende tijd een uitbreiding doen op de huidige projecten en daar waar nodig nieuwe projecten initiëren, waarin aandacht is voor de onderlinge samenhang en betrouwbare partners uit het veld.
Hoe gaat u de effectiviteit van de door u genomen maatregelen m.b.t. de opkomst van minderheden bij verkiezingen meten?
De strekking van dit artikel is ondermeer dat politieke participatie van minderheden wordt bevorderd. Politieke participatie van minderheden wordt gestimuleerd door LOM-samenwerkingsverbanden te subsidiëren om bijeenkomsten te organiseren met hun achterbannen om politieke bewustwording te bevorderen en zo de opkomst van minderheden bij verkiezingen te stimuleren. Zo is een bijeenkomst (door LOM en IPP) georganiseerd met enkele kandidaten voor Europese verkiezingen op 28 januari 2009. Ook hebben teneinde de stemgerechtigde allochtone kiezers in Nederland te informeren, te enthousiasmeren en te mobiliseren om te gaan stemmen tijdens de gemeenteraadsverkiezingen op 7 maart 2006 in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 7 maart 2006 de LOM-samenwerkingsverbanden met veel energie, tijd en enthousiasme het project «Opkomstbevordering allochtone kiezers gemeenteraadsverkiezingen 2006» uitgevoerd. Naast het organiseren van een landelijke bijeenkomst op 26 februari 2006, werden er door de LOM-samenwerkingsverbanden in deze periode 120 lokale bijeenkomsten georganiseerd voor de achterbannen. Het resultaat van deze inspanningen, en het bewijs van de effectiviteit van deze maatregel werd aangetoond toen door onderzoek van het IMES naar de stemopkomst van de allochtone kiezers in Amsterdam, Rotterdam, Arnhem en Breda, is gebleken dat 41% van de allochtone stemgerechtigden op 7 maart 2006 is gaan stemmen. Dat is veel hoger dan in de vorige gemeenteraadsverkiezingen. In 2008 zijn de middelen die op dit artikel gereserveerd stonden voor opkomstbevordering minderheden bij verkiezingen niet benut, omdat In 2008 geen verkiezingen hebben plaatsgevonden.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Van Gent (GL), voorzitter, Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Poppe (SP), Weekers (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Van der Ham (D66), Sterk (CDA), De Krom (VVD), Verdonk (Verdonk), Jansen (SP), Ortega-Martijn (CU), Wolbert (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Fritsma (PVV), Van Toorenburg (CDA), Vacature (CDA) en Vacature (SP).
Plv. leden: Bilder (CDA), Dibi (GL), Vacature (SGP), Timmer (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Bouwmeester (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Haverkamp (CDA), Pechtold (D66), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Nicolaï (VVD), Neppérus (VVD), De Wit (SP), Voordewind (CU), Heijnen (PvdA), Zijlstra (VVD), Vietsch (CDA), Leerdam (PvdA), Ulenbelt (SP), Vacature (PvdD), Madlener (PVV), Willemse-van der Ploeg (CDA), Vacature (CDA) en Karabulut (SP).