Kamerstuk 31924-XI-5

Lijst van vragen en antwoorden bij het Jaarverslag VROM en van het Waddenfonds 2008

Dossier: Slotwet en jaarverslag Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds 2008

Gepubliceerd: 9 juni 2009
Indiener(s): Jacqueline Cramer (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31924-XI-5.html
ID: 31924-XI-5

31 924 XI
Slotwet en jaarverslag Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds 2008

nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 juni 2009

De commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft de navolgende vragen over het Jaarverslag ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 2008 en van het Waddenfonds 2008 (XI) (31 924 XI, nr. 3) aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juni 2009.

De vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Denkt u dat de Kamer, gezien de kritiek van de Algemene Rekenkamer, op basis van dit jaarverslag voldoende controle kan uitoefenen op het werk van VROM in 2008?

Ja, in het jaarverslag ligt de nadruk op verantwoording over de beleidsprioriteiten. Naast het jaarverslag wordt over alle beleidsterreinen regelmatig in detail gerapporteerd en overlegd met de Tweede Kamer over de voortgang. Tevens wordt in de begroting en in het jaarverslag voor een groot gedeelte van de operationele doelen met behulp van prestatie- en effect-indicatoren inzicht gegeven in het doelbereik. Waar dit niet mogelijk is, hanteer ik het alternatief van beleidsdoorlichtingen en beleidsevaluaties. Het is dan ook goed mogelijk om verantwoording af te leggen aan de Tweede Kamer en controle uit te oefenen op het werk van VROM.

Ter verbetering van de financiële functie binnen het ministerie van VROM zijn onder andere de volgende maatregelen genomen:

• De indeling van control is vereenvoudigd;

• De interne control functie is geprofessionaliseerd;

• De financiële processen zijn opnieuw beschreven en waar mogelijk vereenvoudigd;

• Om het financiële bewustzijn binnen de organisatie te verbeteren worden workshops en trainingen binnen de gehele organisatie georganiseerd.

2

De toon van het jaarverslag is zeer positief. Waarom wordt er niet helder uiteengezet, zoals de Algemene Rekenkamer ook aangeeft, welke effecten de verschillende vertragingen of problemen hebben op de verschillende deelprojecten (zoals het uitstel van Anders Betalen voor Mobiliteit voor het NSL, etc.)?

Binnen de VROM-begroting vallen enkele tientallen projecten. Over de voortgang van deze projecten informeer ik de Tweede Kamer regelmatig conform de afspraken die ik daarover met de Kamer heb gemaakt. Deze voortgangrapportages lenen zich meer dan het jaarverslag om in detail in te gaan op de betreffende projecten.

Het is niet altijd op voorhand te bepalen of vast te stellen of een vertraging uiteindelijk een blijvend effect zal sorteren of dat de vertraging zelf of de mogelijke effecten daarvan uiteindelijk toch weggewerkt zal kunnen worden. Extra lastig is het vervolgens om precies te bepalen wat het effect van een vertraging op het ene terrein (blijvend) als effect zal sorteren op de uitvoering van een ander, aanverwant project. Dit geldt in versterkte mate voor projecten met een langjarige doorlooptijd en/of een uitvoeringsmoment, die pas over een aantal jaar is voorzien.

De 8 maanden uitstel van Anders Betalen voor Mobiliteit (AbvM) hebben slechts een beperkt effect op het NSL. Bij doorrekening van de luchtkwaliteitseffecten voor het NSL in 2015 is gerekend met een voorzichtigheidsmarge van 50% van de te verwachten effecten van ABvM op de korte termijn. Als deze maatregel niet of niet volledig wordt uitgevoerd, zal minister Eurlings ter compensatie van dit effect aanvullende maatregelen met eenzelfde effect treffen.

De Tweede Kamer is zeer regelmatig geïnformeerd over de voortgang van het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Van enige vertraging in het NSL is geen sprake. Hierover heeft op 4 februari 2009 nog een AO en een VAO plaatsgevonden. Tevens is de Tweede Kamer onmiddellijk geïnformeerd over de verlening van de derogatie door de Europese Commissie. De Tweede Kamer is ook toegezegd dat zij geïnformeerd zal worden over de inwerkingtreding en dat zij het definitieve NSL ook toegestuurd zal krijgen.

3

Waarom worden er zoveel (deel) projecten en uitgaven naar 2009 verschoven?

Voor alle projecten moet voorafgaand aan de planfase een inschatting worden gemaakt van het kasritme van de bijbehorende uitgaven. Bij veel van de VROM projecten zijn meerdere partijen betrokken. Het kost tijd om met alle partijen overeenstemming te bereiken over de uitvoering van het project. Daarnaast moeten voor een aantal projecten MER’s worden opgesteld. Ook eventuele bezwaarprocedures die door belanghebbende zijn ingesteld, kunnen voor vertraging zorgen. Al deze effecten (al dan niet) gecombineerd kunnen ervoor zorgen dat de oorspronkelijk vastgestelde kasreeksen worden bijgesteld.

4

Welke concrete onderdelen van de voorziene prestatie «Obstakels wegnemen voor stimulering herstructurering, vergroten van kennis en ervaring» zijn vertraagd en om welke reden?

Van vertraging van het wegnemen van obstakels voor de uitvoering van herstructurering van verouderde bedrijventerreinen is in het algemeen geen sprake. De uitvoering van de maatregelen in de kabinetsreactie (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 253, nr. 8) loopt in grote lijnen op schema.

5

Welke bedragen zijn gemoeid met dit (deels nieuwe) instrumentarium voor herstructurering van bedrijventerreinen?

Onder verwijzing naar de kabinetsreactie op het advies van de Taskforce (Her)ontwikkeling Bedrijventerreinen (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 253, nr. 8) gaat het om de volgende bedragen;

Financieel overzicht 2009–2013 in mln. euro’s 2009–2013

Rijk 
Bedrijventerreinen EZ (tot 2008 Topper)107,6
Fes/Grote Steden Beleid12
Fes/Nota Ruimte-projecten 100
Bodemsanering VROM107
Nationale cofinanciering EFRO 25
Fes52
Totaal Rijk 403,6

6

Kunt u uiteenzetten wat u bedoelt met «het onderdeel bedrijventerreinen ligt op schema»? Betekent dit dat ook daadwerkelijk het overaanbod aan bedrijventerreinen wordt ingeperkt en alle overtollige uitleglokaties worden opgeschort?

Met het «onderdeel bedrijventerreinen ligt op schema» wordt bedoeld dat de uitvoering van de in het jaarverslag genoemde maatregelen op rijksniveau op schema ligt. Deze maatregelen leiden uiteindelijk tot zorgvuldig ruimtegebruik en een versnelling van de aanpak van de herstructureringsopgave.

7

Wat zijn de resultaten van de gerealiseerde hulpstukken voor het beschermen van nationale landschappen, behoudens de creatie van een serie nieuwe instrumenten?

Provincies hebben sinds het verschijnen van de Nota Ruimte en de aanwijzing van de Nationale Landschappen veel werk verzet om het ruimtelijk beleid voor de Nationale Landschappen in hun streekplannen en uitwerkingen te vertalen. Ook hebben zij uitvoeringsprogramma’s opgesteld en zijn zij bezig met de uitvoering van projecten die als doel hebben de Nationale Landschappen beter te beschermen. Daarnaast werken provincies aan hun verordeningen.

Eind 2008 is er in de tussentijdse beoordeling geconcludeerd dat het rijk nader dient te definiëren hoe zij het nationale belang voor de Nationale Landschappen gerealiseerd wil zien. Hiertoe is de amvb Ruimte opgesteld die voor de zomer aan de Kamer zal worden aangeboden. In deze amvb staat verwoord welke uitwerkingen er van provincies worden verwacht ten aanzien van de kernkwaliteiten, verstedelijking en grootschalige ontwikkelingen. Ook is er in de tussentijdse evaluatie geconcludeerd dat rijk en provincies een gezamenlijk traject zouden moeten starten dat tot eenduidige toepassing van de kernkwaliteiten leidt bij bescherming en ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe is een pilotproject opgestart, waarin aanbevelingen en suggesties ontwikkeld worden om de uitwerking van de kernkwaliteiten te vergemakkelijken. De resultaten van deze pilot komen rond de zomer naar de Kamer.

Tot slot wil ik u wijzen op de integrale beleidsevaluatie Nationale Landschappen. Hierin zullen de resultaten van het bestaande beleid tav de Nationale Landschappen zichtbaar worden. Deze beleidsevaluatie zal in 2010 plaatsvinden.

8

Wanneer wordt een verbeterde MKBA-systematiek in gebruik genomen, gezien de opgelopen vertraging?

Nog voor de zomervakantie zal de zogenaamde «Handleiding MBKA» aan de Tweede Kamer worden aangeboden, nadat de ICRE daarvan kennis heeft kunnen. In deze handleiding zijn de lessen en ervaringen opgenomen, die de afgelopen jaren zijn opgedaan met de mkba’s van Nota Ruimteprojecten. Juist omdat deze lessen en ervaringen zijn opgedaan in het kader van «learning by doing» wordt er al enige tijd met die inzichten gewerkt. Het zijn voorschriften die de planbureaus in hun beoordelingen van de Nota Ruimteprojecten hebben ontwikkeld. Deze voorschriften zijn nu voor het eerst in samenhang beschreven en uitgewerkt.

9

Zijn er reeds projectvoorstellen voor het Innovatieprogramma Mooi Nederland gehonoreerd? Wie zijn de initiatiefnemers en wat behelzen ze?

Nee, er zijn nog geen projectvoorstellen gehonoreerd. De 1e ronde van de Innovatieregeling Mooi Nederland is opengesteld vanaf 23 april 2009 tot 1 juli 2009, daarna zullen de ingediende ideeën, plannen en uitvoeringsprojecten worden beoordeeld door een onafhankelijke Adviescommissie. Minister Cramer zal de winnende projecten bekend maken in oktober 2009.

Via het Kennis- en Leerprogramma Mooi Nederland zullen lessen uit deze winnende projecten en reeds bestaande voorbeeldprojecten met elkaar worden verbonden en toepasbaar gemaakt voor anderen. Deze reeds bestaand voorbeeldprojecten betreffen:

1. Voorbeeldprojecten Investeren in het landschap: deze vier projecten zijn met name innovatief op het gebied van de financieringsconstructie en het duurzaam verbeteren van de landschapskwaliteit en het recreatief medegebruik. Het gaat om een rijksbijdrage tbv de uitvoering van:

• Amstelland (provincie Noord Holland);

• Groene Woud (provincie Noord Brabant);

• Ooijpolder (provincie Gelderland);

• Binnenveld (provincie Gelderland).

2. Voorbeeldprojecten Ruimtelijke Kwaliteit van Bedrijventerreinen: deze vijf projecten zijn met name innovatief op het toepassen van het afwegingskader voor locatiekeuze en zorgvuldig ruimtegebruik. Het gaat om procesgeld tbv de doorontwikkeling van:

• Zaanstad (Zaanse Mix; functiemenging);

• Oss (toepassen SER ladder);

• Regio Groningen-Assen (ontwikkelen regionaal actieprogramma kwaliteitsverbetering bedrijventerreinen.);

• Sterrensysteem Overijssel (kwalitatieve classificatie bedrijventerreinen);

• Zutphen (de Mars; herstructurering categorie 5 bedrijventerrein).

3. Voorbeeldprojecten Taskforce (her)ontwikkeling bedrijventerreinen: deze projecten zijn met name innovatief op het smeden van strategische allianties met het oog op de realisatie. Het gaat om procesgeld ten behoeve van de planontwikkeling van:

• Parkstad Limburg;

• West Achterhoek;

• Noordvleugel;

• Industrieschap Plaspoelpolder;

• Land van Heusden en Altena.

Daarnaast worden in het najaar van 2009 ca. tien voorbeeldprojecten bekend gemaakt in het kader van sanering van verspreid liggend glas zoals afgesproken in geactualiseerde Samenwerkingsagenda Mooi Nederland.

10

In hoeverre wordt het succes van het MIRT (of een gebrek daaraan) bepaald door het al dan niet voorhanden zijn van een deugdelijke MKBA-systematiek?

De handleiding is om twee redenen van belang voor het MIRT:

1) steeds meer projecten in het MI(R)T projectenboek zijn integrale gebiedsontwikkelingen;

2) de mkba is een belangrijk hulpmiddel bij de besluitvorming in de verkenningsfase van de MIRT procedure.

  Overigens wordt het succes van het MIRT niet alleen bepaald door een goed-functionerende MKBA systematiek. Dat succes is tevens afhankelijk van:

– of de gebiedsagenda’s daadwerkelijk die potentiële investeringsopgaven gaan bevatten waar (meerdere) nationale belangen mee gemoeid zijn en

– of de uitkomsten van de verkenningsfase leidend worden voor alle relevante investeringsbesluiten van de verschillende overheden.

11

Met wie en waar is het debat over ruimtelijke kwaliteit en verrommeling goed op gang gekomen? Welke initiatieven heeft VROM daarin genomen?

Het brede maatschappelijke debat over ruimtelijke kwaliteit en verrommeling heeft binnen VROM geleid tot het programma Mooi Nederland. In dit programma werken VROM, LNV en EZ samen met andere overheden, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven aan een mooi en concurrerend Nederland. Hieronder de belangrijkste initiatieven die op dit moment spelen binnen het programma Mooi Nederland:

Na ondertekening van de geactualiseerde Samenwerkingsagenda Mooi NL door VROM, EZ, LNV, IPO en VNG (april 2009) wordt hard gewerkt om de afspraken uit de agenda na te komen. Voorbeelden van afspraken waaraan nu gewerkt wordt:

• Er wordt een convenant bedrijventerreinen opgesteld waarover tijdens het Bestuurlijk Overleg Ruimte van 24 juni aanstaande wordt besloten.

• De minister van VROM stuurt voor de zomer een brief naar de Kamer over sanering verspreid liggend glas. Ook zal zij10 voorbeeldprojecten bekend maken. Deze actie maakt tevens deel uit van de agenda Landschap.

• De Expeditie Mooi is een zoektocht naar de borging van ruimtelijke kwaliteit. Het IPO en VROM organiseren uitwisseling van kennis en ervaring met de Expeditie Mooi, waarin rond 6 projecten interdisciplinaire expeditiebijeenkomsten en expeditie allianties worden gevormd. Hiermee wordt een impuls gegeven aan de verdere professionalisering van de bijdrage van provincies aan ruimtelijke kwaliteit.

Met het Innovatieprogramma Mooi Nederland is de uitdaging centraal gezet om ruimtelijke ontwikkeling te combineren met versterking van de ruimtelijke kwaliteit van ons land. Vernieuwende projecten met de thema’s identiteit van de plek, identiteit van de werklandschappen en identiteit van de stadsrandzones tot 1 juli 2009 een aanvraag doen om rijksbijdrage. In de aanloop naar de openstelling van deze innovatieregeling zijn bijeenkomsten georganiseerd in Zwolle, Eindhoven en Den Haag, die allen druk bezocht zijn. In oktober maakt de minister de winnende voorbeeldprojecten bekend.

Via het Kennis en Leerprogramma Mooi Nederland zullen lessen uit de bestaande voorbeeldprojecten (op het gebied van bedrijventerreinen en landschap) en nieuwe voorbeeldprojecten (van de innovatieregeling en sanering verspreid liggend glas) met elkaar worden verbonden en toepasbaar gemaakt worden voor anderen.

Tijdens de werkbezoeken en lezingen van minister Cramer in het kader van Mooi Nederland staat verrommeling en ruimtelijke kwaliteit hoog op de agenda. Afgelopen jaar hebben werkbezoeken plaatsgevonden naar projecten in de provincies Friesland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Flevoland, Zeeland, Gelderland en Noord-Brabant.

De ministeries van LNV en VROM, de 12 provincies en 34 maatschappelijke organisaties verenigd in het Landschapsmanifest ontwikkelen De Landschapscampagne om mensen bewuster en actiever te maken ten behoeve van behoud en ontwikkeling van het Nederlandse landschap. De campagne gaat 23 juni van start en duurt 3 jaar.

De manifestatie Maak ons Land van het NAI was van november 2008 tot en met april 2009 een werkplaats waar bezoekers werden uitgenodigd mee te denken over de ruimtelijke inrichting van Nederland. De werkplaats leverde een schat aan interessante en vernieuwende ideeën op die bijdragen aan het duurzaam veiligstellen van ons voedsel, het scheppen van meer tijd en ruimte, het creëren van nieuwe energie, het verbeteren van de leefomgeving en het vinden van economische waarde op plekken en momenten dat niemand eraan denkt. Op woensdag 29 april 2009 namen Z.K.H. Prins Willem-Alexander en de Secretaris-generaal van VROM, de heer Hans van der Vlist, de resultaten van «Maak ons land – Werkplaats voor de ruimtelijke inrichting» in ontvangst.

12

Welke partijen nemen deel aan elk van de uitvoeringsallianties Randstad 2040 en wanneer wordt de Kamer over de werkzaamheden daarvan geïnformeerd?

In de Structuurvisie Randstad 2040 is verwoord dat er ten tijde van de vaststelling van de visie vijf allianties waren gestart en twee allianties in oprichting waren. Over deze allianties heeft de Minister van VROM als verantwoordelijk projectminister een delivery-afspraak gemaakt met de Minister van VenW, gezien diens coördinerende verantwoordelijkheid voor het Programma Randstad Urgent. In de mijlpalen van deze afspraak is verwoord wat de planning is ten aanzien van de allianties. De Kamer is daarover geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 089, nr. 23). Eind 2009 zal per alliantie een actieprogramma en strategie worden opgesteld. De minister van VROM zal u daarover rond de jaarwisseling informeren. Het gaat overigens om de uitvoeringsallianties: Knooppunt- en centrumontwikkeling, Stad van recht en vrede (Den Haag), Zeehavens (Rotterdam en Amsterdam), Stedelijke transformatie en verdichting, Groenblauwe (top)kwaliteit (v/h «metropolitane parken»), Economische structuurversterking Rotterdam en Klimaatbestendige steden. Daarbij zijn verschillende overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties betrokken.

Om u een indruk te geven van de betrokken personen treft u hierbij een overzicht aan van de genodigden voor een bijeenkomst met de uitvoeringsallianties die op 27 april jl. heeft plaatsgevonden. Naast deze personen is het ministerie van VROM betrokken bij alle allianties:

Alliantie Stad van recht, vrede en veiligheid

Wim Deetman (alliantieleider) Raad van State

Hugo Priemus TU Delft

Ed Maan Hague Coalition

Louis Genet Gemeente Den Haag

Jasper Dalhuisen Ministerie OCW

Femke Alberda Kennisalliantie

Havenalliantie

Jan Egbertsen Haven Amsterdam

Jaap-Jelle Feenstra Havenbedrijf Rotterdam

Frans Soeterbroek (procesbegeleider) De Ruimtemaker

Wytske van der Mei Ministerie V&W

Nora van der Wenden Ministerie EZ

Alliantie Stedelijke Transformatie

Marien de Langen Mitros Utrecht

Bastiaan Staffhorst (procesbegeleider) Berenschot

Anneke de Vries (alliantieleider) ING Real Estate

Wienke Bodewes AMVEST

René Grotendorst Projectbureau Noordwaarts

Ted Zwietering Gemeente Den Haag

Harrie Bosch Gemeente Utrecht

Alliantie Centrum- en Knooppuntontwikkeling

Eric van Winsen (alliantieleider) Bouwfonds Property Development

Michiel Noy NS Poort

Leon Warmerdam Movares

Jaap Renkema ANWB

Lodewijk Lacroix Stedenbaan

Eric Bezem Ministerie VenW

Bob Giesken Bouwend Nederland

Bert Klarus (procesbegeleider) Movares

Alliantie Metropolitane Parken

Cees Lever Ministerie LNV

Christiaan van de Kamp Gemeente Midden-Delfland

Marcel Houtzager Regio Haaglanden

Kees van Tilburg Stichting beschermers Amstelland

Martin Van Engelshoven-Huls Provincie Zuid-Holland

Alliantie Economische Structuurversterking Rotterdam

Hamit Karakus Gemeente Rotterdam

Jos van der Vegt Kamer van Koophandel Rotterdam

Ivo Weekenborg Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam

Guus van der Hoef ROM-Rijnmond

Henk Kool Gemeente Den Haag

13

Is er echt sprake van een verwerving van inzicht zoals gemeld op pagina 19, als een substantieel deel van de Tweede Kamerfracties nog steeds aanzienlijke vraagtekens heeft bij nut en uitvoering van het begrip «Metropolitane Parken»?

De naamgeving («metropolitane parken») en de in de structuurvisie gebruikte voorbeelden zal het kabinet op grond van het notaoverleg niet meer hanteren. Deze leiden tot onnodige verwarring. Dat geldt niet voor de ambitie om te komen tot groenblauwe topkwaliteit nabij de steden. Die ambitie werd namelijk in het notaoverleg over de Structuurvisie Randstad 2040 door de Kamer onderschreven. Datzelfde geldt voor de meer generiek geldende noodzaak de groene en blauwe kwaliteit nabij de steden te verbeteren. Zeker in het licht van de lange termijnkeuze voor verdere verdichting in de steden, is het extra belangrijk hieraan een goede invulling te geven

14

Op welke wijze is in 2008 voortgang geboekt bij het introduceren van marktprikkels en wet- en regelgeving?

In de monitor schoon en zuinig, die ik op 29 april jl. aan uw kamer heb toegezonden wordt een beeld gegeven van de activiteiten van het werkprogramma, de wet- en regelgeving en de convenanten die met de diverse (deel)sectoren zijn afgesloten om de uitvoering van het werkprogramma te ondersteunen. Uitgebreide informatie treft u aan in Hoofdstuk 5 en 6 van de monitor.

15

Hoe gaat u ervoor zorgen dat er in de komende twee jaar nog 490 000 woningen energiezuiniger zullen worden?

Dit moet worden bereikt door middel van het creëren van een markt voor energiebesparing, door aan de ene kant de vraag en aan de andere kant het aanbod te vergroten en beide bij elkaar te brengen.

De uitvoeringsorganisatie Meer Met Minder is belast met het mobiliseren en faciliteren van de aanbiedende partijen. Hiertoe wordt een propositie samengesteld die het voor aanbieders aantrekkelijk maakt om zich aan te sluiten bij Meer Met Minder. De propositie bestaat uit opleidingen, een geschillenregeling, kwaliteitsnormen, informatie en ontzorging. Verder zorgt Meer Met Minder voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod.

Vanuit het Rijk wordt een breed pakket stimulerend instrumentarium ingezet. Ik noem hier in het bijzonder de stimuleringsregeling voor het laten opstellen van een maatwerkadvies, een garantieregeling voor het energiebesparingskrediet, de glassubsidie, en flankerend beleid als subsidieregelingen voor duurzame energietoepassingen, aanpassing van de huurregelgeving en een landelijke klimaatcampagne.

16

In hoeverre is een reductie van de broeikasgassen van 4% ten opzichte van 2007 te relateren aan 6% ten opzichte van 1990?

In de notitie «Invloed van de recessie op halen Kyoto-doel en 2011-S&Z-doel» gaat het PBL uitgebreid in op de ontwikkeling van de emissies en het halen van de Kyoto doelstelling. De emissies voor 2008 zijn nog niet bekend. PBL stelt dat de 6% reductie doelstelling in de Kyoto periode 2008–2012 «zeer waarschijnlijk» gehaald gaat worden. Bij de term «zeer waarschijnlijk» moet bedacht worden dat per definitie in termen van waarschijnlijkheid gesproken wordt omdat ramingen inherent per definitie onzeker zijn.

De genoemde notitie van PBL ontvangt u een dezer dagen.

Overigens moet bedacht worden, dat de boekhoudkundige emissies waarop Nederland in het kader van Kyoto wordt afgerekend, bestaan uit de fysieke emissies in Nederland minus de som van de aangekochte CO2 rechten door de bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen en de door de Staat aangekochte JI en CDM rechten.

17

Hoeveel procent reductie broeikasgassen is er t.o.v. 1990 gerealiseerd?

De uitstoot over 2008 is nog niet bekend. De fysieke binnenlandse uitstoot in 2007 was 210 mton (zie Monitor Schoon en Zuinig). De Kyoto doelstelling voor Nederland is 6% ten opzichte van het basisjaar (1990). De door het IPCC aan Nederland toegekende emissie in het basisjaar bedraagt 213 Mton. De reductie in 2007 ten opzichte van het basisjaar bedraagt daarmee ongeveer 2%. Hierbij zijn echter niet de reducties meegerekend die ontstaan via de door de bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen aangekochte CO2 rechten. In de «Monitor Schoon en Zuinig» zal volgend jaar ook hierover gerapporteerd worden inclusief eventuele reducties die Nederland via JI/CDM heeft gerealiseerd.

18

Op pagina 20 en 21 worden twee verschillende doelen genoemd voor gecommitteerd vermogen duurzame energie. Wat is het doel voor 2011 (2285MW of 3012MW) en wat was het tussendoel voor 2008?

Het tussendoel voor 2011 (in het werkprogramma Schoon en Zuinig uit 2007) was 2 285 MW aan gecomitteerd vermogen. Sindsdien heeft het kabinet het budget uitgebreid. Binnen de SDE is budget beschikbaar voor 3012 MW in 2011. Daarnaast is er in het aanvullend beleidsakkoord ruimte beschikbaar voor 500 MW wind op zee. Voor meer informatie over de SDE verwijs ik u naar de brief van minister Van der Hoeven van Economische Zaken van 20 februari jl. kamerstuk 31 239, 43. Voor 2008 was er geen tussendoel gesteld.

19

Vraag 1: Waardoor is de brief over CCS verlaat?

Vraag 2: Waardoor is de Landelijke Uitwerking Ruimte voor Windenergie vertraagd?

1: Zoals aangekondigd in de voortgangsnotitie CCS (TK 2008–2009, 31 510, nr. 33), zal de beleidsbrief CCS voor de zomer aan het Parlement worden aangeboden. De reden daarvoor is o.a. dat in de Europese Unie pas vrij recent besluitvorming over CCS heeft plaatsgehad en helderheid is gekomen. Daarnaast zijn de onderzoeken waartoe het Kabinet ter voorbereiding van de nadere besluitvorming opdracht heeft gegeven in de afgelopen periode afgerond en heeft de TaskForce CCS zijn bevindingen over een aantal centrale vraagstukken met betrekking tot CCS dit voorjaar aan het Kabinet meegedeeld.

2: De uitwerking van de Lange termijn visie windenergie (want daar wordt in de begrotingstekst op gedoeld) is later gestart doordat de onderhandelingen met IPO en VNG over de aanpak van windenergie (als onderdeel van het Klimaatakkoord en de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland) langer hebben geduurd dan was voorzien. Dit betekende ook een latere goedkeuring van een Plan van Aanpak voor de Lange Termijn Visie. Daarnaast heeft in 2008 het accent in de werkzaamheden sterk gelegen bij het aanpakken van de knelpunten voor de korte termijn (deze kabinetsperiode).

20

U meldt dat duurzaam inkopen op schema ligt. De delivery-brief van minister-president Balkenende meldt dat duurzaam inkopen in de rode zone zit, hoe kan dit? Welke beleidsinformatie is juist? Hoeveel procent van de inkoop is werkelijk duurzaam geschied?

In de delivery-brief is de rode zone gebaseerd op het niet halen van een eindejaarsverwachting inzake het vaststellen van duurzaamheidcriteria voor productgroepen. Het is echter wel gelukt om voor alle productgroepen zoals gepland eind maart 2009 duurzaamheidcriteria te hebben vastgesteld. De criteria zijn inmiddels gepubliceerd op de websites van VROM en SenterNovem. Ook de implementatie van de criteria ligt wat mij betreft op schema, zowel voor het Rijk als voor de medeoverheden. De ondersteuning hiervan wordt dit jaar met kracht voortgezet. Voor het reeds gerealiseerde percentage duurzaam inkopen verwijs ik u naar de Monitor 2008, zoals ik u die op 19 maart zond (Kamerstuk 30 196 nr. 52).

21

Welke afspraken moeten leiden tot een inkoopbeleid wat 100% duurzaam is?

De doelstelling voor 100% duurzaam inkopen betreft een kabinetsafspraak. Bovendien heeft elk departement een zogenaamde deelnameverklaring waarin de doelstelling wordt onderschreven. De departementen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het behalen van de doelstelling en dus voor de uitvoering binnen de eigen organisatie. Vanuit BZK en VROM worden ze hierbij naar behoefte gefaciliteerd met zaken als bijeenkomsten, een helpdesk, modeldocumenten. Binnen het overleg van Rijksinkoopdirecteuren is een speciale portefeuille duurzaamheid belegd, waarmee wordt geborgd dat het onderwerp permanent hoog op de agenda staat. De faciliteiten zijn ook beschikbaar voor de medeoverheden. Zo hebben bijvoorbeeld inmiddels alle provincies een deelnameverklaring getekend. Met de koepelorganisaties zijn afspraken gemaakt over financiële ondersteuning en de gezamenlijke opzet van gerichte voorlichtingsactiviteiten, teneinde hun doelstellingen te kunnen waarmaken (VNG 75% in 2010, 100% in 2015; IPO 50% in 2010, 100% in 2015; UvW 50% in 2010, nadere ambitie in voorbereiding). Omdat de medeoverheden een veelvoud besteden van wat het Rijk besteedt, komt hiermee een stevige sturing van de markt richting duurzame producten tot stand.

22

Voor welke productgroepen bleken de ambities onhaalbaar vanwege welke juridische (Europese) belemmeringen? Kan de uitspraak van het Europese Hof over roetfilters hierbij ruimte creëren?

De tekst doelde op belemmeringen vanwege de juridische uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het aanbestedingsrecht, met name het zogeheten proportionaliteitsbeginsel. Vooral criteria die beoogden iets te zeggen over de bedrijfsvoering van de opdrachtnemer vergden een individuele beoordeling over de passendheid. De tekst doelde niet op inhoudelijke belemmeringen naar aanleiding van Europees recht. Wat betreft roetfilters is te melden dat toepassing in bovenwettelijke criteria duurzaam inkopen altijd al mocht. Het Hof heeft over de mogelijkheid van een wettelijke verplichting aangegeven dat de Europese Commissie onvoldoende informatie van Nederland heeft meegewogen. Van de Commissie is overigens niet alsnog een positieve reactie te verwachten. Vanaf september 2010 gaat de nieuwe EU-Verordening «verordening (EG) NR. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie» met strengere emissie-eisen van start en heeft een Nederlandse verplichting geen toegevoegde waarde meer.

23

Hoeveel afvalbelasting is er in 2008 ontvangen?

110 mln.

24

In het kader van de fiscale vergroening noemt u onder andere de verpakkingenbelasting en de vliegbelasting. Recente rapporten geven aan dat de verpakkingenbelasting een enorme last is voor het MKB. De vliegbelasting is alweer afgeschaft omdat deze niet bijdroeg aan milieudoelen en meer kostte in termen van economische schade dan opbracht aan belastinginkomsten. Bent u nog steeds van mening dat deze groene belastingen meer opbrengen dan ze aan schade veroorzaken?

Groene belastingen vormen al sinds 15 jaar een stabiele inkomensbron en dragen voor ca 13% bij aan de totale belastinginkomsten. Hierdoor worden andere lasten op arbeid en winst verlaagd. Groene belastingen worden primair ingevoerd voor het genereren van belastingopbrengsten. Door milieuvervuilende activiteiten of producten zwaarder te belasten wordt daarnaast invulling gegeven aan het principe «de vervuiler betaalt». Verder kan het belasten van milieuvervuilende activiteiten een prikkel geven tot het verminderen van deze activiteiten en de keuze stimuleren voor meer milieuvriendelijke activiteiten. Daarmee dragen groene belastingen bij aan een beter milieu. De kosten en de milieueffecten per vergroeningsmaatregel worden voor zover mogelijk vooraf i.s.m. Financiën ingeschat.

25

Zijn de aan de provincies en gemeenten uitgekeerde gelden voor uitvoering van het NSL gebaseerd op democratisch vastgestelde projecten of is realisatie van projecten in het NSL nog onderhevig aan lokale besluitvorming waardoor uitvoering onzeker is? Hoe zeker bent u dan van de doelmatigheid van de besteding van de reeds uitgekeerde gelden?

De NSL-financieringssystematiek kent een budget voor locatiespecifieke maatregelen door gemeenten en provincies. Dit budget is bedoeld om resterende lokale knelpunten luchtkwaliteit op te lossen. Financiering hiervan is afkomstig uit de FES-gelden. De eerste twee tranches zijn betaald (2006–2008). De 3e tranche vereist een co-financiering van 50%. Om hiervoor in aanmerking te komen moeten de NSL-regio’s hard kunnen aantonen dat er een bestuurlijk besluit ligt waarin deze medefinanciering is vastgelegd. Dit wordt door de provincies gecoördineerd.

Tot nu toe hebben Zuid-Holland, Noord-Brabant, Overijssel en Noord-Holland deze bestuurlijke vaststelling gereed. De overige NSL-provincies zijn hiermee bezig. Dit is ook de reden dat de 3e tranche niet in 2008 is afgerond, maar pas eind 2009.

Realisatie van de luchtkwaliteitsmaatregelen is vastgelegd in het NSL, hiervoor bestaat een wettelijke uitvoeringsplicht (Wet Milieubeheer, hfdst. 5.12 lid 9). De subsidieregeling NSL bevat bovendien de bepaling dat de NSL-gelden kunnen worden teruggevorderd als de betrokken maatregel niet of niet tijdig/volledig is uitgevoerd. Verantwoording vindt plaats via de jaarlijkse monitoring en de jaarlijkse rapportage luchtkwaliteit aan de Tweede Kamer.

26

Hoeveel subsidie is er in 2008 besteed aan roetfilters?

In 2008 is € 73 mln besteed aan subsidies voor roetfilters

27

Waarom geeft u bij de roetfilters niets aan over de € 80 miljoen die VROM in niet-werkende halfopen roetfilters heeft gestoken?

In antwoord op een vragenlijst van uw kamer (09-VROM-B-010) heb ik u hierover uitvoerig geïnformeerd bij brief van 20 mei jl. met kenmerk DGM/K&L 2009028254.

Hierin heb ik een toelichting gegeven op de betekenis en consequenties van het door TNO uitgevoerde onderzoek, waarin de effectiviteit van één veel toegepast halfopen filter teleurstelde. Ik heb daarbij aangegeven dat ik opdracht heb gegeven tot een aanvullend onderzoek waarin ook de twee andere merken halfopen filters, die in Nederland zijn toegepast, op hun effectiviteit worden onderzocht. Pas als dat onderzoek afgerond is, kan worden vastgesteld of de teleurstellende effectiviteit geldt voor alle of voor een deel van de met overheidssubsidie op vrachtwagens gemonteerde halfopen roetfilters.

28

Waarom geeft u niets aan over de problemen met de milieuzones, vooral met betrekking tot de handhaving? Wat is uw mening over het besluit van Amsterdam om geen milieuzone voor personenauto’s in te voeren, omdat dat niet te handhaven is?

Er zijn mij op dit moment geen grote problemen bekend met de bestaande milieuzones voor vrachtverkeer of met de handhaving daarvan.

In alle negen gemeenten met een milieuzone voor vrachtverkeer wordt al geruime tijd gehandhaafd met behulp van opsporingsambtenaren en worden boetes uitgedeeld bij overtreding. Enige uitzondering vormt de gemeente Eindhoven. Daar wordt op dit moment nog niet in het volledige milieuzonegebied (het gebied binnen de stadsring) gehandhaafd. Vanaf de start van de milieuzone is aldaar met de vervoersorganisaties afgesproken dat de handhaving van de milieuzone in eerste instantie beperkt werd tot het centrumgedeelte, waar de luchtkwaliteitproblematiek het zwaarst is, en daarna geleidelijk zou worden uitgebreid, in samenhang met afspraken over stedelijke distributie. Vanaf 1 juli a.s. zal daarom het handhavinggebied in Eindhoven worden uitgebreid, en vanaf 1 september a.s. zal ook in het uitbreidingsgebied worden beboet.

In de overige acht steden met een milieuzone voor vrachtverkeer is in het verleden bij de instelling van de milieuzones een startfase opgenomen, waarin nog niet streng gehandhaafd werd. Dit als gewenperiode voor bedrijfsleven en vervoerders. Deze gewenperiode bedroeg in de meeste gevallen zes maanden en is in alle gevallen inmiddels ruimschoots verstreken.

In de tweede effectevaluatie van de milieuzones voor vrachtverkeer, die in de komende zomer zal plaatsvinden, zal specifiek aandacht worden besteed aan het handhavingsbeleid en de invloed ervan op de effectiviteit van de milieuzones. Het niet langer «gedogen» zal in deze studie voor het eerst volledig tot uitdrukking komen. In de effectevaluatie van vorig jaar, die ik in november aan u heb gestuurd (kamerstukken 31 305, nr. 87), was dit nog niet het geval.

Binnenkort zal in Den Haag en in Amsterdam ook gestart worden met het zogenaamde ANPR-systeem, hierbij wordt d.m.v. camera’s 100% van de voertuigen gehandhaafd.

In de vijf Brabantse steden met een milieuzone voor vrachtverkeer zal begin juni een gemeenschappelijke handhavingdag gehouden worden om aan iedereen nogmaals duidelijk te maken dat in alle milieuzones het «gedogen» voorbij is, en er strikt gehandhaafd wordt.

De nalevingpercentages van de milieuzones in Den Haag, Utrecht en Amsterdam bedroegen in de eerste maanden van dit jaar ruim 80%. Dit percentage zal door de handhaving met het ANPR-systeem verder toenemen. Hoewel de gemeenten serieus werk maken van de handhaving en ik gezamenlijk met de gemeenten er voortdurend naar streef om deze verder te verbeteren, zal een nalevingpercentage van 100% nooit kunnen worden bereikt. Het ongeoorloofd binnenrijden van een milieuzone betreft een verkeersovertreding en we weten dat verkeersovertredingen dagelijks worden begaan.

In haar kabinetsstandpunt geeft het kabinet aan dat gemeenten die een milieuzone voor personenauto’s overwegen een goede afweging moeten maken tussen nut en noodzaak. Ook de Tweede Kamer heeft zich in deze zin uitgesproken.

Amsterdam heeft in het kader van het NSL een goede en integrale afweging gemaakt. Ik ben blij dat Amsterdam tot de conclusie is gekomen dat voor het halen van de luchtkwaliteitdoelstellingen in het kader van het NSL minder ingrijpende maatregelen afdoende en beschikbaar zijn. Voor zover ik weet heeft de handhaafbaarheid van een milieuzone voor personenauto’s geen overwegende rol gespeeld in het collegebesluit van de gemeente Amsterdam.

29

Waardoor zijn uw ambities ten aanzien van geluidbeleid vertraagd?

Zoals aangegeven in het jaarverslag heeft het traject van de wijziging van de Wet geluidhinder vertraging ondervonden. De oorzaak hiervan is als volgt. De wetswijziging is opgeknipt in twee gedeelten, een voor de hoofdinfrastructuur en een voor de provinciale en gemeentelijke wegen. In het overleg met IPO en VNG is gevraagd de samenhang tussen beide wetsvoorstellen zo goed mogelijk te borgen. Daarom heb ik besloten om het wetsvoorstel voor de hoofdinfrastructuur pas naar uw Kamer te sturen, als over de hoofdlijnen van het wetsvoorstel voor de provinciale en gemeentelijke wegen overeenstemming met de andere overheden is bereikt. Hier is de afgelopen periode hard aan gewerkt en het ziet er naar uit dat ik het wetsvoorstel voor de hoofdinfrastructuur direct na de zomer naar uw Kamer kan sturen, vergezeld van een brief waarin ik de hoofdlijn schets van het wetsvoorstel voor de provinciale en gemeentelijke infrastructuur.

30

Waardoor gaan de gedifferentieerde gebruiksvergoedingen voor stil spoormaterieel pas drie jaar later dan voorzien in?

Vooruitlopend op de gedifferentieerde gebruiksvergoeding is een prestatieregeling in het leven geroepen, waarbij vervoerders een premie per wagon/km kunnen krijgen wanneer ze materieel stiller maken door kunststof remblokken te gebruiken. De benutting van deze regeling heeft vertraging opgelopen. Naar verwachting zullen de stille remblokken (LL-blokken) nog voor de zomer Europees worden toegelaten, zodat de keuze voor vervoerders breder is dan alleen de veel duurdere zgn. K-blokken. Naar verwachting zal dan ook van de regeling gebruik gemaakt gaan worden

31

Hoeveel bodemsaneringen zijn uitgevoerd in 2008?

In 2008 zijn 1665 saneringen uitgevoerd, dit is een stijging van 1% ten opzichte van 2007.

32

Hoeveel kostenverhaalprocedures zijn gestart en bij wie precies worden die kosten verhaald?

Er worden geen nieuwe kostenverhaalsacties achteraf meer gestart. De bevoegde overheden maken voorafgaand aan de aanpak van een bodemsanering afspraken met de veroorzaker, de eigenaar en andere belanghebbenden over de verdeling van de kosten.

33

Als beleidsdoel is vastgesteld om in 2015 alle locaties met volksgezondheidsrisico’s te hebben aangepakt. Daarom zal er voorrang worden geven aan dit type locaties en locaties met verspreidingsrisico’s en/of ernstige ecologische gevaren. De realisatie in 2008 ligt hoger dan gepland door (goedkope) en eenvoudige saneringen. Ging het daarbij om saneringen van bodems die als prioriteit zijn aangemerkt? Zo nee, is dit ten kostte gegaan van sanering van gebieden die als prioriteit zijn aangemerkt? Hoeveel hectare vallen er onder de door het ministerie geformuleerde prioriteitgebieden? Hoeveel % daarvan is in 2008 gesaneerd? En wat waren de doelen voor 2008?

De verantwoordelijkheid voor de sanering van verontreinigde locaties ligt bij de provincies en 30 grotere gemeenten. Deze bevoegde gezagen stellen op locatieniveau de prioriteiten. Ik maak op hoofdlijnen afspraken met de bevoegde gezagen. Ik heb met de bevoegde overheden afgesproken (ondertekening Intentieverklaring Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties op 21 mei 2008) dat er 1 januari 2011 een volledige lijst beschikbaar is, waarop de locaties staan vermeld, waarbij sprake is van ernstige verontreinigingen die met spoed moet worden gesaneerd vanwege risico’s voor de mens en uiterlijk 31 december 2015 is er duidelijkheid over de overige spoedlocaties met risico’s voor ecologie en verspreiding. Over de voortgang hebben de bevoegde gezagen mij middels het Jaarverslag Bodemsanering 2008 gerapporteerd dat er op dit moment sprake is van 15 648 potentiële spoedlocaties. Voor 1 269 locaties is vastgesteld dat die ernstig en spoedeisend zijn, bij de overige potentiële spoedlocaties zal nader onderzoek moeten uitwijzen wat de actuele situatie is. Voorts is mij gemeld dat er in 2008 826 goedkope en/of eenvoudige saneringen zijn uitgevoerd (Het Jaarverslag Bodemsanering 2008 is in mei 2009 gepubliceerd en is zoals gebruikelijk (recent) aan de TK gezonden. Dit zijn standaard saneringen die kunnen worden uitgevoerd volgens algemene regels van het Besluit uniforme saneringen (BUS). In ruim 30% van de saneringen ging het om potentiële spoedlocaties. Veel spoedlocaties zijn te complex om als BUS-sanering te worden uitgevoerd en moeten volgens de procedure van de Wet bodembescherming worden uitgevoerd. Het uitvoeren van BUS-saneringen vindt veelal plaats op initiatief van de eigenaar of veroorzaker van de verontreinigde locatie en levert altijd een verbetering van de bodemkwaliteit op. Deze saneringen hebben geen negatieve invloed op prioritaire saneringen, omdat BUS-saneringen nagenoeg geheel voor rekening van de initiatiefnemer worden uitgevoerd.

Volgens het eerder genoemde Jaarverslag ligt ongeveer dertig procent van de totale saneringen in de prioriteitsgebieden. Het totale aantal hectares prioriteitsgebieden is op dit moment niet bekend omdat een deel hiervan nog nader onderzocht moet worden. Het totale gesaneerde areaal in 2008 bedroeg ongeveer 220 ha. Dit areaal is daarmee geschikt gemaakt voor het gewenste gebruik.

34

In hoeverre kan Nederland door middel van het meewegen van diversiteit bij het gebruik van biomassa tegen elkaar opwegen en hoe is dit te kwantificeren?

Het antwoord op de vraag naar het meewegen van biodiversiteitsverlies spits ik toe op biobrandstoffen en andere vloeibare biomassa voor energietoepassingen. Hierover is eind 2008 met de EG-richtlijn Hernieuwbare energie Europese regelgeving tot stand gekomen. Eind 2010 moet die richtlijn in nationale regelgeving zijn geïmplementeerd.

Kort gezegd mogen de genoemde stromen niet als hernieuwbaar worden aangemerkt tenzij aan duurzaamheidseisen wordt voldaan. Een van die eisen houdt in dat gebieden met een hoge biodiversiteitswaarde worden beschermd. Zo mogen de grondstoffen niet afkomstig zijn uit oerbossen of andere ongerepte bossen of uit natuurbescherminggebieden. Een uitzondering op deze laatste categorie kan gemaakt worden als wordt aangetoond dat de natuurbeschermingsdoelen niet in gevaar komen. Ook worden graslanden met een hoge biodiversiteit beschermd. Dit betekent dat ten aanzien van de biodiversiteit geen kwantificering wordt gehanteerd, maar dat gebieden met een hoge biodiversiteitswaarde beschermd worden.

35

Hoe duurzaam is biobrandstof tegenover brandstof uit fossiele bronnen? Graag met cijfers!

De belangrijkste meetbare duurzaamheidseis is de broeikasgasbalans. Over de gehele keten van productie tot gebruik scoren de broeikasgasemissies als gevolg van het gebruik van biobrandstoffen potentieel beter dan van fossiele brandstoffen. Het is evenwel afhankelijk van de grondstof (veelal een gewas) hoe groot het verschil is.

In de Europese regelgeving, die eind 2010 in nationale regelgeving geïmplementeerd moet zijn, worden zogeheten standaardwaarden aangehouden voor de reductie van broeikasgasemissies van een aantal biobrandstof-grondstofcombinaties. Enkele voorbeelden zijn suikerbietethanol: 52%, suikerrietethanol: 71%, biodiesel uit koolzaad: 38%, biodiesel uit palmolie (met afvang methaanemissies in de oliefabriek): 56%. In deze getallen zijn niet verdisconteerd de zogeheten indirecte effecten die kunnen optreden door verdringing van landgebruik. Voor dat complexe onderdeel komt de Europese Commissie nog met een voorstel, uiterlijk eind 2010. Andere duurzaamheidsaspecten, zoals de bescherming van gebieden met een hoge biodiversiteitswaarde of lokale milieueffecten (bodem, water, lucht) zijn niet op deze wijze te kwantificeren.

36

Als de CO2 balans van palmolie nog onderzocht moet worden, waarom wordt andere biobrandstof dan als duurzaam aangemerkt?

Voor alle biobrandstoffen geldt dat deze alleen als duurzaam kunnen worden aangemerkt als deze aantoonbaar duurzaam geproduceerd zijn. Met de EG-richtlijn Hernieuwbare energie die eind 2010 van toepassing zal zijn, tellen niet-duurzaam geproduceerde biobrandstoffen niet mee voor het behalen van de doelstelling van 10% hernieuwbare energie in het verkeer, ongeacht de grondstof van de brandstof in kwestie. Afgesproken is dat vanaf eind 2010 de broeikasgasemissies van biobrandstoffen, gemeten als besparing ten opzichte van fossiele brandstoffen, in toenemende mate beperkt moeten zijn. Ook worden koolstofvoorraden en gebieden met een hoge biodiversiteitswaarde beschermd. Deze regels gelden evenzeer voor biobrandstoffen op basis van palmolie als voor andere grondstoffen die gebruikt worden voor biobrandstoffen. Er is dan ook geen enkel type biobrandstof dat vooraf categoraal duurzaam of onduurzaam genoemd kan worden.

37

De bijdragen aan ambitieuze Europese én internationale klimaatdoelen zijn gerealiseerd. Betekent dit dat de onderhandelingsinzet van Nederland in het Europese klimaatpakket volledig is overgenomen? Zo nee, welke doelen waren er gesteld? In hoeverre zijn die geheel of gedeeltelijk overgenomen? Welke inspanningen heeft Nederland geleverd om deze doelen te bereiken? Dezelfde vraag geldt voor de genoemde bijdrage aan de in Kopenhagen internationaal vast te stellen klimaatdoelen. Kunt u de doelstellingen in een tabel weergeven?

Met de goedkeuring van het energie- en klimaatpakket van de Europese Unie is de bijdrage aan Europese klimaatdoelen gerealiseerd. De doelen die in kader van de Nederlandse onderhandelingsinzet voor het Europese energie- en klimaatpakket zijn gesteld, zijn verwoord in de brief aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer 2007–2008, 31 209 nr. 10). De mate waarin de onderhandelingsinzet van Nederland terug te vinden is in dat pakket, is beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 13 februari jl. (Tweede Kamer 2008–2009, 31 209 nr. 73). Deze doelen lenen zich niet in tabelvorm te worden weergegeven.Om deze doelen te bereiken heeft Nederland zich pro-actief op de Europese Commissie gericht, zich actief ingezet bij de formele onderhandeling in Europese kader, een gerichte diplomatie op alle niveaus gevoerd, onderzoek en impactanalyse uitgezet bij onder andere het Planbureau voor de Leefomgeving en de resultaten daarvan onder de Lidstaten verspreid ter ondersteuning van de Europese positiebepaling.

Ten aanzien van de bijdrage van Nederland aan ambitieuze internationale klimaatdoelen in Kopenhagen geldt dat de mate van doelbereiking pas na december 2009 kan worden getoetst.

38

Maakte het bepalen van de EU-inzet voor de onderhandelingen in Kopenhagen deel uit van de doelen die VROM zichzelf stelde om bij te dragen aan een ambitieus Europees post-Kyoto klimaatplan? Zo ja, beschouwt VROM het Europese proces om tot een klimaatplan voor de post-Kyoto periode te komen als afgerond? Zo nee, valt de EU inzet voor Kopenhagen dan onder het bijdragen aan een ambitieus internationaal klimaatplan? Welke onderhandelingsdoelen waren er gesteld? Welke daarvan zijn behaald?

Het meebepalen van de EU-inzet voor de mondiale onderhandelingen op weg naar en in Kopenhagen maakt deel uit van de prestatie die VROM levert om bij te dragen aan nieuwe en ambitieuze internationale klimaatdoelen. Het Europese proces is nog niet afgerond. Het meebepalen van de EU-inzet voor de mondiale onderhandelingen blijft dan ook deel van de bijdrage die wij leveren aan ambitieuze internationale klimaatdoelen.

De doelen die wij in de mondiale onderhandelingen, en daarmee ook in het Europese proces, willen halen, zijn verwoord in de brieven aan de Tweede Kamer van 21 september 2007 (Tweede Kamer 2007–2008, 30 495 nr. 3), 29 april 2008 (Tweede Kamer 2007–2008, 30 495 nr. 4) en 17 november 2008 (Tweede Kamer 2008–2009, 31 793, nr. 1). Deze doelen zijn grotendeels terug te vinden in de EU-inzet voor de mondiale onderhandelingen, zoals deze is vastgesteld in de conclusies van de verschillende Raadsformaties (Milieuraad, Ecofin, Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen en Europese Raad) in 2008 en 2009.

39

Hoe kunt u vaststellen dat de doelen voor het bijdragen aan een nieuw ambitieus klimaat akkoord, vast te stellen in Kopenhagen in 2009, zijn gerealiseerd als het akkoord nog niet gesloten is? Op basis van welke prestaties heeft u die conclusie kunnen trekken? Wanneer beschouwt u haar bijdrage als succesvol?

Strikt genomen is de doelstelling zoals omschreven pas in december van 2009 integraal toetsbaar, omdat dan een akkoord (al dan niet naar tevredenheid) wordt afgesloten. Dat wij daar goed op weg naar zijn, is geconcludeerd aan de hand van de tot nu bereikte resultaten als gevolg van de Nederlandse inzet in de EU en het UNFCCC. De voornaamste prestaties die ten grondslag liggen aan deze conclusie, zijn dat de EU het Nederlandse initiatief in de Voorjaarsraad 2008 ten aanzien van de financiële architectuur van het internationale klimaatbeleid heeft opgepakt en nader uitgewerkt en dat de door Nederland ingebrachte criteria voor de financiële architectuur bij de klimaatconferentie in Poznan in december 2008 internationaal zijn omarmd. Daarnaast was Nederland zeer actief in de onderhandelingen over internationaal klimaatbeleid in de verschillende Europese en internationale/multilaterale/VN gremia. De dialoog met het internationale bedrijfsleven en NGO’s is geïntensiveerd. Tot slot is onderzoek en beleidsanalyse uitgezet ter ondersteuning van de Nederlandse en Europese positiebepaling. Wij beschouwen onze bijdrage als succesvol wanneer in Kopenhagen een samenhangend, alomvattend, efficiënt en effectief akkoord wordt bereikt, conform de inzet die is verwoord in de brieven aan de Tweede Kamer van 21 september 2007, 29 april 2008 en 17 november 2008.

40

Waaruit blijkt dat de effectiviteit van de voorbereiding van Europees beleid is verhoogd? Welke meetbare resultaten zijn er al geboekt met dit project?

De effectiviteit van de voorbereiding van Europees beleid is verhoogd, doordat dossierteams:

– Effecten van Europese regelgeving in kaart brengen aan de hand van een quick scan en indien nodig impact assessments en krachtenveldanalyses;

– Aan de hand van deze instrumenten eerder in het proces invloed uitoefenen op het Europese beleidsproces;

– nauwe samenwerking met betrokkenen buiten VROM (zoals andere departementen en decentrale overheden) bevorderen.In de loop van 2008 is deze werkwijze ontwikkeld en toegepast bij een 5-tal pilot dossierteams (vuurwerk, IPPC, klimaatadaptatie, CO2 emissies auto’s, natuurlijke hulpbronnen). De werkwijze is weliswaar net in gebruik genomen, maar de eerste resultaten zijn bemoedigend. Hoewel moeilijk meetbaar te maken, laten meerdere onderzoeken zien, dat door vroegtijdig en gericht invloed uit te oefenen, de effectiviteit van de inzet verbeterd wordt. De werkwijze is in 2009 uitgebreid naar meer dossiers.

41

Wat zijn de oorzaken van de mutaties bij de verplichtingen en uitgaven voor realisatie voor de post-Kyoto afspraken (€1,9 miljoen op pagina 48 en €2,7 miljoen op pagina 49)? Wat zijn de oorzaken en redenen voor het doorschuiven van de uitgaven voor CDM? Wat zijn de redenen voor het verlagen van de uitgaven aan binnenlandse klimaatinstrumenten?

1. De oorzaak van deze mutatie betreft een onderuitputting van onderzoeksbudget in 2008.

2. De oorzaak is de vertraging die is opgetreden bij het verifiëren en certificeren va de gegenereerde emissiereducties door de onafhankelijke verificatoren.

3. Redenen voor het verlagen van het budget voor binnenlandse klimaatinstrumenten zijn onder andere overboekingen voor gezamenlijke opdrachten met de departementen van EZ en LNV, opdrachten aan SenterNovem (middels overboekingen), bijdragen aan het RIVM (middels overboekingen), etc

42

Welke concrete CDM-projecten zijn in 2008 gefinancierd?

In 2008 hebben betalingen voor geleverde CERs plaatsgevonden voor de volgende projecten:

Argentina – Villa Dominico

Bolivia – Taquesi

Brazil – Brascan

Brazil – Jalles Machado

Brazil – NovaGerar

China – Jiangshu Meilan

China -Changshu

China – Rudong

Colombia – Transmilenio

Ecuador – Abanico

Ecuador – Rio Calope

Honduras – La Esperanza

India – Bhandardara-1

India – Gujarat

India – Kalpa Taru Ganganagar

Jamaica – Wigton

Peru – Poechos

43

Wat behelzen de mutaties in het programma voor beperken van grootschalige luchtverontreiniging en verzuring?

De mutaties behelzen onder andere overboekingen vanwege de opdrachtverlening aan SenterNovem (apparaatskosten), contributies aan internationale organisaties en overboekingen voor gezamenlijke opdrachten met de ministeries van LNV en VenW, aanvullende opdrachtverlening aan het RIVM.

44

Ontstaat er budgettaire ruimte op minder noodzakelijke CDM-gelden door de lagere geprognosticeerde Nederlandse uitstoot als gevolg van de kredietcrisis? Zo ja, hoeveel?

Op dit moment ontstaat er geen budgettaire ruimte, omdat het beschikbare budget gebaseerd is op de verwachte betalingen, die voortvloeien uit reeds afgesloten contracten.

45

Wat zijn de kosten voor sanering van de asbestwegen paden en erven geweest? Hoeveel wegen, paden en erven zijn vrijgemaakt van asbest?

De sanering van de asbestwegen wordt uitgevoerd in drie fasen. De eerste fase is afgerond. De tweede fase wordt volgens planning begin 2010 afgerond. De sanering van de wegen in de derde fase is beoogd te starten in het najaar van 2009 en zal volgens planning in 2011 worden afgerond.

In fase 1 zijn in totaal 276 locaties gesaneerd. De kosten voor de saneringen bedroegen € 12 040 298,05.

In fase 2 komen 494 locaties voor sanering in aanmerking. De sanering vindt plaats door de provincies Gelderland (omgeving Harderwijk) en Overijssel (omgeving Hof van Twente). Op dit moment zijn circa 230 locaties gesaneerd. Het rijk draagt voor de sanering van deze risicovolle situaties maximaal € 34,2 miljoen bij als gebonden budget via de regeling sanering asbestwegen, fase 2. De kosten voor de sanering van de asbestwegen, paden en erven, inclusief technisch onderzoek, bedragen tot nu toe € 18 469 168,24.

Voor de uitvoering van fase 3 is tussen VROM en DLG (Dienst Landelijk Gebied) op 15 januari 2009 een contractprogramma gesloten. Er is bepaald in het contractprogramma dat op basis van de gunning van het eerste saneringsbestek DLG een eerste prognose van de eindkosten maakt. Deze prognose zal in oktober 2009 ter instemming aan VROM worden voorgelegd.

46

Waaruit bestaat die aanvullende prestatieverplichting? Welke gemeenten en provincies betreft het? Krijgen zij aanvullende financiële middelen voor deze verplichtingen?

Een aantal gemeenten en provincies hebben niet de prestaties gehaald die zij in de periode 2002 t/m 2004 gehaald zouden moeten hebben met de aan hen ter beschikking gestelde Rijksmiddelen voor de uitvoering van de meerjarenprogramma’s Wet bodembescherming. Op basis van onderzoek is vastgesteld hoeveel niet gerealiseerde prestaties alsnog door de desbetreffende gemeenten en provincies te realiseren zijn. Deze prestaties zijn toegevoegd aan de prestatieafspraken over de periode 2005 t/m 2009. Het zijn daardoor geen «nieuwe» verplichtingen. Nieuwe Rijksbijdragen zijn daarom niet noodzakelijk.

Bij de beslissing om de nog te realiseren prestaties van de periode 2002 t/m 2004 door te schuiven naar de periode 2005 t/m 2009 is expliciet gekeken of de desbetreffende gemeente of provincie redelijkerwijs in staat is deze prestaties te realiseren. Nog niet bestede bodemsaneringsmiddelen uit de periode 2002 t/m 2004 speelden daarbij een belangrijke rol. Ook deze zijn doorgeschoven naar de periode 2005 t/m 2009.

De doorgeschoven prestatieverplichtingen zijn in dezelfde termen geformuleerd als ze dat al waren voor de periode 2002 t/m 2004.

De gemeenten en provincies die het betreft zijn: Flevoland, Friesland, Gelderland, Groningen (prov), Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Zeeland, Zuid-Holland, Amsterdam, Drenthe, Limburg, Tilburg, Venlo en Zaanstad.

47

Welke consequentie is er getrokken uit het geringe beroep op de garantieregeling bodemsaneringskrediet MKB?

De garantieregeling bodemsaneringskrediet MKB betreft het Besluit Borgstelling MKB Kredieten. Er is slechts 2 maal per jaar gebruik gemaakt van deze regeling. Dit heeft te maken met het feit dat de regeling niet is toegesneden op bodemsanering. De regeling gaat uit van investeringen die een cashflow opleveren, waarmee rente en aflossing voldaan kunnen worden. Dit is bij bodemsanering niet het geval. Bij het vormgeven van een gebiedsgerichte aanpak zal een garantieregeling worden ontwikkeld die past bij de specifieke problematiek.

48

Naar welke instanties is de € 8,4 miljoen euro gegaan voor uitvoering met betrekking tot afvalstoffenbeleid en introductie van nieuwe systemen daarvoor? Kunt u die nieuwe systemen nader toelichten?

De € 8,4 miljoen euro voor uitvoering met betrekking tot afvalstoffenbeleid en introductie van nieuwe systemen daarvoor is ingezet als vergoeding van de werkzaamheden die SenterNovem in dat kader uitvoert. Voor de ondersteuning van de uitvoering van deze werkzaamheden is een nieuw systeem gebouwd, genaamd Terra.

De kosten voor de uitvoering van het afvalstoffenbeleid door Senter Novem was € 7,2 miljoen.

Het resterende bedrag van € 1,2 miljoen is gebruikt voor de ontwikkeling van Terra.

Terra is de opvolger van DaVinci. Dit systeem is bestemd voor een efficiënte uitvoering van de EG-Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Kennisgevingen, beschikkingen, transport-, ontvangst- en verwerkingsmeldingen worden ingevoerd in Terra. De gegevens in het systeem worden gebruikt voor de handhaving van de EVOA, maar tevens voor monitoring, waardoor goede jaarrapportages kunnen worden verkregen voor de verplichte rapportage aan onder meer de Europese Commissie. Daarnaast is voor ondersteuning van de uitvoering van de Kernenergiewet het systeem Havik gebouwd.

De noodzaak om een nieuw systeem te laten bouwen was dat de software voor het oude systeem niet langer door de leverancier werd ondersteund.

49

Hoeveel inkomsten zijn gegenereerd uit boetes opgelegd naar aanleiding van handhavingsacties door de VROM-Inspectie?

Er moet onderscheid worden gemaakt in boetes die de VROM-Inspectie zelf kan opleggen en boetes die door het Openbaar Ministerie (OM) worden opgelegd naar aanleiding van processen-verbaal (pv’s) die de VROM-Inspectie opmaakt.

Boetes die de VROM-Inspectie zelf kan opleggen In 2008 is een bedrag van EUR 81 900,– geïncasseerd naar aanleiding van overtredingen van de legionella en EVOA weten regelgeving.

Daarnaast zijn in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden eind 2008 11 boeterapporten opgemaakt. Van 7 daarvan zijn de boetebedragen vastgesteld met een totaal bedrag van EUR 18 000,–.

Pv’s die de VROM-Inspectie opmaakt In 2008 hebben de opsporingsambtenaren van de VROM-Inspectie 136 pv’s opgemaakt.

Naar aanleiding hiervan biedt het OM transacties aan en legt de strafrechter boetes op. Dit traject loopt via Justitie.

50

Op welke thema’s en met welke instanties is samenwerking gezocht en vormgegeven, waarvoor er kosten zijn gemaakt voor samenwerking in methodiek en strategie? Welk bedrag is gemoeid met het opstellen van het convenant en het vormgeven van de samenwerkingsmethodiek en strategie voor uitvoering van de motie Poppe-Boelhouwer met betrekking tot aanpak van de gegaste containers? Hoe verhoudt zich dat tot de kosten voor daadwerkelijke controle en handhaving op basis van de motie?

Het antwoord op het eerste deel van de vraag luidt:

in het kader van Vernieuwing Toezicht is met andere rijksinspecties, met andere overheden en met brancheorganisaties een aantal methoden ontwikkeld die de toezichtlasten voor het bedrijfsleven reduceren. Voorbeelden zijn een handreiking voor toezichthouders om risicoanalyses uit te voeren en het Toezichtarrangement Buisleidingen.

Verder heeft de VROM-Inspectie samen met andere departementen en andere overheden gewerkt aan de ontwikkeling van een vitaler interbestuurlijk toezichtinstrumentarium. De nieuwe wetgeving hiervoor wordt eind 2009 aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer.

Tenslotte gaat de VI steeds meer gebruik maken van informatiegestuurd toezicht. Daarvoor is een nieuw informatiesysteem opgezet.

Het antwoord op het tweede deel van de vraag luidt:

het is niet mogelijk om op basis van de tijdregistratie aan te geven welk deel van de bestede tijd is gerelateerd aan het convenant, aan de samenwerkingsmethodiek en strategie en aan daadwerkelijke controles en handhaving omdat deze onderdelen niet als aparte tijdschrijfposten zijn gedefinieerd.

De inspectiediensten zijn overigens zodanig georganiseerd dat werkzaamheden als het opstellen van een convenant niet ten koste gaan van de operationele capaciteit.

51

Hoeveel voltijdbanen bood VROM begin en hoeveel eind 2008?

In begin 2008 waren er 3717 fte in dienst bij VROM. Eind 2008 is dit aantal afgenomen tot 3506 fte. Deze aantallen zijn inclusief de Rijksgebouwendienst en exclusief de medewerkers bij het Kadaster.In de overzichten van het programma Vernieuwing Rijksdienst worden de fte’s van het kadaster wel meegenomen.

52

Is er voor de categorieën waarbij nog geen projecten zijn toegekend, omdat er nog gewacht wordt op toestemming van de Europese Commissie in het kader van een staatssteuntoets, een tijdspad te schetsen waarop deze categorieën wel ingevuld kunnen worden door projecten?

Zo ja, per wanneer kunnen deze projecten van start?

Bij de eerste tender, waarvan de resultaten in 2008 bekend zijn gemaakt, konden alleen projectvoorstellen worden ingediend door bestuursorganen, niet-gouvernementele organisaties en particulieren voor zover het niet-commerciële activiteiten betrof.

Bij de tweede tender, waarvan de resultaten op 30 mei 2009 bekend zijn gemaakt, is de regeling uitgebreid voor de landbouwsector, de visserijsector en de zgn. de-minimusssteun. Dit laatste houdt in dat afhankelijk van de sector per bedrijf een beperkt bedrag subsidie kan worden ontvangen.

De derde tender, die dit najaar zal worden geopend, zal opengesteld worden voor alle relevante partijen voor het Waddenfonds. Dit betekent dat aan de subsidieregeling Waddenfonds de hoofdstukken Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (OO&I) en Milieu zullen worden toegevoegd. Besluitvorming over deze projecten zal plaatsvinden in het voorjaar van 2010, waarna met de projecten kan worden gestart.

53

Hoeveel manjaar bedraagt de externe inhuur van ruim 58 miljoen?

VROM heeft een goed beeld van de uitgaven aan inhuur externen. We hebben echter geen precies beeld van daarbij horende aantallen. Wel kunnen we op basis van een omrekenfactor een inschatting maken van de manjaren externe inhuur. Voor het kerndepartement gaat het om ongeveer 380 fte.

54

Kunt u specifiek aangeven voor welke taakvelden (Mooi Nederland, bodem, water, lucht, ruimtelijke ordening, klimaat enzovoort) en/of afdelingen (financieel, wetgevingstechnisch, ICT enzovoort) het departement hoeveel tijdelijke krachten heeft ingehuurd? Is in die taakvelden en/of afdelingen sprake van een incidenteel personeelstekort dat externe inhuur rechtvaardigt? Zo ja, waardoor wordt dat tekort veroorzaakt? Of, is er sprake van een structureel personeelstekort en zo ja, waarom wordt dat niet weggenomen?

VROM heeft geen overzicht van de inhuur externen per afdeling of programma. Wel is er een overzicht naar portefeuille (Milieu, Ruimte, Wonen etc) en een verdeling per categorie. De redenen voor inhuur externen zijn tweeledig. Allereerst de kortdurende inhuur voor de opvang van tijdelijke personeelstekorten, inhuur van specifieke kennis of tijdelijke werkzaamheden in het normale werk van een directie. Daarnaast wordt externe inhuur ingezet als tijdelijke capaciteit voor tijdelijke programma (flexibele schil).

Tabel 1: Inhuur externen per portefeuille en per dienst (1000 €)

CategorieWWI Milieu Ruimte KennisVB VI RGD totaal
Interim-Management 25  3   1 956 1 984
O&F advies39   32 173245
Beleidsadvies 3 852592 137  72  235 4 889
Communicatie417 98   181  498 1 194
Juridisch Advies 48 569   153 36 317 1 123
ICT5   168 7 186  1 795 9 155
Financiën 14 52 25 143 828 3 1 2532 319
Uitzendkrachten 4 331 1 2632 040 497 15 558 1 522 8 702 33 912
Totaal 8 731 2 574 2 202 811 24 0111 562 14 929 54 821

55

Kan de tabel op pagina 122 nader worden gespecificeerd met aantal fte’s per punt? Zo nee, waarom niet? Kan de tabel worden uitgesplitst naar kerndepartement en ZBO? Zo nee, waarom niet? Wat zouden de cijfers zijn exclusief ZBO?

De inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (inhuur externen) is niet te specificeren naar fte’s per categorie. In de administratie worden alleen de uitgaven aan inhuur externen opgenomen.

Van het totaal van € 54,8 mln is € 15,5 mln voor rekening van de batenlastendiensten (Rijksgebouwendienst en Nederlandse Emissieautoriteit) en het Planbureau voor de Leefomgeving en € 39,3 voor het kerndepartement. De cijfers van het Kadaster (ZBO) worden niet meegenomen in het jaarverslag.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) en Linhard (PvdA).

Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Sterk (CDA), Ortega-Martijn (CU) en Besselink (PvdA).