Gepubliceerd: 16 november 2009
Indiener(s): Jan Kees de Jager (staatssecretaris financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31907-10.html
ID: 31907-10

31 907
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de invoering van een nieuwe regeling voor de plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting, alsmede een nieuwe regeling voor de teruggaaf van omzetbelasting aan in een andere lidstaat gevestigde ondernemers (implementatie richtlijnen BTW-pakket)

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2009

Inleiding

Bij de plenaire behandeling in de Tweede Kamer op 23 september 2009 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 5, blz. 319–333) van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de invoering van een nieuwe regeling voor de plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting, alsmede een nieuwe regeling voor de teruggaaf van omzetbelasting aan in een andere lidstaat gevestigde ondernemers (implementatie BTW-pakket), nr. 31 907, heb ik de Tweede Kamer toegezegd in de loop van oktober of net daarna, te komen met nadere informatie omtrent een aantal zaken die verband houden met dit wetsvoorstel.

Met deze brief wordt aan die toezegging gevolg gegeven. Het gaat daarbij met name om de stand van de implementatie van de wetgeving en van het teruggaafsysteem in de Europese Unie, de situatie met betrekking tot het tijdstip van verschuldigdheid van de BTW voor verlegde B2B-diensten, de rentevergoeding bij te late teruggaaf van buitenlandse BTW, de eventuele budgettaire gevolgen van de BTW-verlegging voor diensten en de richtsnoeren van het BTW-Comité.

Tot slot wordt in deze brief stilgestaan bij de inwerkingtreding van de implementatiemaatregelen in Nederland via een eerst aan de Tweede en de Eerste Kamer over te leggen voordracht voor een koninklijk besluit. Deze voordracht zal bij brief van heden worden gedaan. In verband hiermee, en mede omdat het onderhavige wetsvoorstel thans bij de Eerste Kamer aanhangig is, stuur ik deze brief eveneens aan beide Kamers.

Stand van implementatie wetgeving en teruggaafsysteem in Europa

Naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer dienaangaande is in de onderlinge contacten met andere lidstaten en de Europese Commissie geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de richtlijnen van het BTW-pakket in de nationale wetgeving van de lidstaten en naar de stand van zaken met de bouw van de nieuwe teruggaafsystemen in de verschillende lidstaten. Daaruit is naar voren gekomen dat de lidstaten verwachten tijdig aan hun implementatieverplichtingen te kunnen voldoen.

In dit verband is ook een schriftelijk verzoek aan de Europese Commissie gedaan om te vernemen hoe zij aankijkt tegen de actuele stand van zaken en wat haar verwachting is wat betreft de tijdige implementatie van de wetgeving en de ontwikkeling van het teruggaafsysteem in alle overige lidstaten.1

Van de diensten van de Commissie is vernomen dat zij geen indicatie hebben dat de implementatie van de wetgeving in nationale wetgeving niet tijdig klaar zou zijn. Wat specifiek de richtlijn voor teruggaaf betreft, verwacht de Commissie, op basis van de informatie die zij tijdens overleggen in o.a. het Steering Committee on IT (SCIT) van 24 september 2009 over deze materie van de lidstaten heeft verkregen, dat zowel de wetgeving als de benodigde IT systemen per 1 januari 2010 gerealiseerd zullen zijn.

Ook heeft de Commissie aangegeven dat zij voor de teruggaaf van in een andere lidstaat betaalde BTW een «fall back» procedure ontwikkelt om de situatie soepel te laten verlopen in een lidstaat die onverhoopt toch iets te laat is. Daarbij benadrukt de Commissie dat een falen van één lidstaat geen enkele gevolg mag hebben voor de lidstaten die wel op tijd zijn. De brief van de Commissie is gevoegd bij deze brief.

Zoals hiervoor is aangegeven zijn van de lidstaten zelf nadien geen andere geluiden vernomen, noch wat betreft de implementatie als geheel, noch wat betreft de voortgang in het testtraject. Door de Belastingdienst is bij de contactpersonen bij het SCIT in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, België en Luxemburg hiernaar nog specifiek navraag gedaan, maar ook dit heeft geen andersluidende signalen opgeleverd.

Wat betreft het testen van de ondersteunende systemen bij de Nederlandse Belastingdienst voor teruggaaf van BTW kan worden gemeld dat conform de planning in de tweede helft van oktober 2009 het testtraject voor VAT Refund Core Asset (VRCA) is ingezet. Daarbinnen is als eerste stap de verbinding met het Europese netwerk tot stand gebracht. Thans zullen langs de aangebrachte verbinding bij wijze van test fysieke verzoeken en bijbehorende berichten worden verstuurd. Daarbij zijn nog geen bijzondere knelpunten gebleken die de haalbaarheid beïnvloeden.

Het totale testtraject loopt tot begin december; voor zover thans kan worden overzien zal deze datum worden gehaald. Daarna zal VRCA conform de planning in de operationele omgeving van de Belastingdienst worden klaargezet, om daarmee te realiseren dat elke ondernemer (mits daarvoor geautoriseerd) vanaf begin januari 2010 langs deze weg een verzoek om teruggaaf van BTW kan indienen.

Eind november zal de ondernemer op Belastingdienst.nl een faciliteit ter beschikking worden gesteld om te beoordelen of autorisatie zinvol is en om deze vervolgens aan te vragen.

Zoals het er zich nu laat uitzien zal Nederland dus op 1 januari 2010 klaar zijn om verzoeken via een aparte webingang van Nederlandse ondernemers te ontvangen en door te sturen, en verzoeken vanuit het buitenland te ontvangen en te verwerken.

Tijdstip van verschuldigdheid voor diensten

In de BTW-richtlijn geldt als basisregel dat het moment waarop de dienst wordt verricht het tijdstip is waarop de BTW verschuldigd wordt, tenzij voor die dienst reeds eerder is betaald.

Nederland maakt nu gebruik van de in de BTW-richtlijn bestaande mogelijkheid om hiervan af te wijken, door het tijdstip van verschuldigdheid voor onder meer B2B-diensten te koppelen aan de uitreiking van de factuur voor zo’n dienst. De factuur moet worden uitgereikt voor de 15e dag na de maand waarin de dienst is verricht. Als de factuur eerder wordt uitgereikt dan die dag, dan geldt de datum van de factuur. Als eerder wordt betaald, geldt de datum van de betaling.

Deze afwijking mag vanaf 1 januari 2010 niet langer worden toegepast waar het gaat om B2B-diensten die op grond van de nieuwe hoofdregel in het land van de afnemer plaatsvinden en waarvoor de BTW-schuld naar de afnemer wordt verlegd.

Dit betekent dat voor B2B diensten die ingevolge de nieuwe hoofdregel in Nederland belast zijn en ter zake waarvan de belastingplicht wordt verlegd naar de afnemende ondernemer in Nederland, het tijdstip van verschuldigdheid voor die diensten moet worden vastgesteld overeenkomstig de basisregel, inhoudende dat een dergelijke B2B-dienst belast is op het tijdstip waarop deze dienst wordt verricht.

De aangifte voor die diensten moet door de Nederlandse afnemer dan worden gedaan over het tijdvak (kwartaal of maand) waarin dit tijdstip van presteren is gelegen. Het niet langer koppelen van de aangifte voor deze diensten aan het tijdstip van uitreiking van de factuur betekent in de nieuwe Nederlandse praktijk dat de aangifte over een vroegere maand dan nu moet worden gedaan in de gevallen waarin de factuur in de maand volgende op die van de dienst wordt uitgereikt. Ondernemers zullen de inrichting van hun administratie daaraan moeten aanpassen.

Voor B2B-diensten die door een Nederlandse ondernemer worden verricht voor een ondernemer in een andere lidstaat geldt, dat in die gevallen ingevolge de nieuwe hoofdregel de BTW ter zake van die diensten moet worden voldaan door de buitenlandse ondernemer in die lidstaat, en wel over het tijdvak waarin die dienst is verricht. De Nederlandse dienstverrichter is bij die aangifte niet betrokken.

Van de zijde van de CDA-fractie is tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer gevraagd naar de situatie in andere lidstaten, wat betreft de regeling voor de verschuldigdheid. Voor zover uit de ons beschikbare informatie valt af te leiden, is het tijdstip van verschuldigdheid niet overal gelijk maar is er wel een lijn te onderkennen waaruit duidelijk kan worden waarom de gewijzigde regelgeving op dit punt op EU-niveau mogelijk niet tot discussies heeft geleid. In dit verband zij ook opgemerkt dat de onderhavige maatregelen mogelijk niet in alle lidstaten gelijk worden bezien vanuit de oogpunten van reductie van AL enerzijds en van fraudebestrijding anderzijds.

Anders dan Nederland hanteren de meeste lidstaten het tijdstip van presteren als tijdstip van verschuldigdheid of hebben die lidstaten die wel uitgaan van een factuur, de termijn waarbinnen deze factuur moet worden uitgereikt, op of kort na de datum van de prestatie bepaald. Hierdoor zal deze wijziging doorgaans voor ondernemers in die andere lidstaten praktisch geen gevolgen hebben.

Rentevergoeding te late teruggaaf van buitenlandse BTW

Naar aanleiding van het verzoek van de SP-fractie over de rentetarieven in de andere lidstaten heb ik toegezegd deze informatie in deze brief op te nemen voor zover wij deze informatie op redelijke wijze kunnen achterhalen. Op een verzoek om informatie aan alle lidstaten hebben er 10 gereageerd. De rentepercentages verkregen uit deze informatieronde variëren van 0,011% per dag tot 0,5% per maand. Ter vergelijking, de rentes in Nederland zijn per 1 oktober 2009 0,0069% per dag en 0,2083% per maand. Uiteraard is de rente aan verandering onderhevig zodat deze informatie slechts als indicatie kan dienen.

Raming gevolg BTW-verlegging

Van de zijde van de CDA-fractie in de Tweede Kamer is gevraagd een raming te verstrekken van de gevolgen voor de schatkist van de verlegging van BTW naar de afnemer bij de B2B diensten, omdat in de toelichting bij het wetsvoorstel hiervoor geen budgettaire gevolgen zijn opgenomen. De verlegging heeft per saldo geen budgettaire gevolgen wat de BTW-stromen betreft.

Dit komt omdat het bij de verlegde BTW steeds gaat om diensten tussen ondernemers. De heffing verlegt zich weliswaar van het land van de dienstverlener naar dat van de afnemer, maar door het aftrekrecht heeft dit per saldo geen gevolgen voor de belastingopbrengst in beide landen.

Dit laat zich het best verklaren aan de hand van een voorbeeld. Tot 2010: Een managementsdienst door een Nederlandse ondernemer verricht aan een Belgische ondernemer leidt nu tot een factuur met 19% BTW. De Belgische ondernemer kan deze BTW op grond van de 8e BTW-richtlijn in Nederland terugvragen. De BTW stroom voor de Nederlandse schatkist is per saldo nihil. Vanaf 2010: Een managementsdienst door een Nederlandse ondernemer verricht aan een Belgische ondernemer leidt tot een factuur met BTW verlegd. De Belgische ondernemer geeft over deze dienst in België de verschuldigde BTW aan en trekt deze op grond van de Belgische nationale wet af. De BTW stroom voor de Nederlandse schatkist is per saldo nihil.

BTW-richtsnoeren

Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer is toegezegd de richtsnoeren van het BTW-comité met de Kamer te delen zodra deze zijn vastgesteld. Op dit moment zijn de richtsnoeren echter nog niet definitief vastgesteld. Ik ga er van uit dat dit op korte termijn wel het geval zal zijn. Zodra deze vaststaan zal ik mijn toezegging gestand doen.

Inwerkingtreding van wetsvoorstel 31 907

Via het amendement Omtzigt c.s. (31 907, nr. 9) is in artikel VII, eerste lid, van het wetsvoorstel aangegeven dat het in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In het tweede lid, van genoemd artikel is onder meer bepaald dat de voordracht voor dat koninklijk besluit niet eerder wordt gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Het is van groot belang dat Nederland net als de andere lidstaten van de Europese Unie de implementatie van de richtlijnen tijdig per 1 januari 2010 realiseert en dat het bedrijfsleven en de belastingdienst daarover zo snel mogelijk zekerheid hebben.

Een niet tijdige implementatie zou beteken dat het Nederlandse bedrijfsleven vanaf 1 januari 2010 niet meer in de gelegenheid zou zijn een verzoek in te dienen voor teruggaaf van in het buitenland betaalde BTW.

Te late implementatie zou voor Nederland eveneens betekenen dat onze plaats van dienst bepalingen met ingang van 1 januari 2010 in een aantal gevallen zouden afwijken van die in de andere lidstaten. Hierdoor kunnen dan situaties van dubbele heffing ontstaan alsmede gevallen waarin geen BTW-heffing mogelijk is.

Zoals eerder in deze brief is aangegeven, mag worden verwacht dat alle overige lidstaten de nieuwe regelgeving tijdig in hun nationale wetgeving zullen hebben omgezet. Om te verzekeren dat ook in Nederland de implementatiewetgeving tijdig in werking kan treden, wordt u bij brief van gelijke datum het ontwerp van het koninklijk besluit voorgelegd dat de inwerkingtreding regelt van wetsvoorstel 31 907 met ingang van 1 januari 2010.

Indien beide Kamers akkoord gaan met dit ontwerp van een koninklijk besluit kan het wetsvoorstel na aanvaarding door de Eerste Kamer en bekrachtiging door de Koningin onmiddellijk worden gevolgd door het inwerkingtredingsbesluit. Aldus wordt bereikt dat het wetsvoorstel tijdig in werking treedt en dat het bedrijfsleven en de belastingdienst op een zo vroeg mogelijk tijdstip zekerheid krijgen dat de aangekondigde veranderingen ook in Nederland met ingang van 1 januari 2010 doorgang zullen vinden.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.