Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 januari 2010
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen die in de eerste termijn van de plenaire behandeling op 13 januari jl. van de zijde van Uw Kamer zijn gesteld over bovengenoemd wetsvoorstel (zie bijgaand).
Zoals ik aan het eind van de eerste termijn van uw Kamer heb toegezegd, treft u bijgaand de beantwoording aan van de feitelijke vragen. Bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel zal ik nader ingaan op de meest in het oog springende aandachtspunten van uw Kamer en alle amendementen. De bijgevoegde beantwoording van de vragen heb ik geordend naar onderwerp.
Hierbij bied ik u eveneens de derde nota van wijziging aan.
De heer Jansen (SP) stelde de vraag of het afschakelen van installaties aan de vraagkant voor afnemers een aantrekkelijke optie zal zijn. Voorts vroeg hij of alleen industriële afnemers hiervoor in aanmerking komen of ook andere (combinaties) van afnemers.
Het wetsvoorstel schept voorwaarden voor de handel in flexibiliteit. Onder het nieuwe balanceringsregime zullen marktpartijen op basis van stuursignalen hun behoefte aan flexibiliteit kunnen regelen door het inen verkopen van (uur)blokken op de intraday markt. Met name marktpartijen met gasopslagen zullen actief gas aanbieden op de intraday markt en de biedladder. Maar ook industrieën die makkelijk kunnen afschakelen of tuinders of andere (combinaties) van afnemers kunnen gas aanbieden op de intraday markt.
Marktpartijen worden in het nieuwe balanceringsregime juist geprikkeld om de netbeheerder van het landelijk gastransportnet te helpen om het net in balans te houden (assistentiegas). Zij krijgen dan de prijs die de netbeheerder van het landelijk gastransportnet betaalt op de biedladder. Marktpartijen kennen hun eigen onbalanspositie en de positie van het systeem. Ook de prijzen op de intraday markt en de biedladder zijn openbaar. Op de intraday markt en de biedladder zullen de goedkoopste biedingen het eerste worden afgeroepen. Welke dit zijn, kan ik niet voorspellen, dit is aan de vrije-markt-krachten.
Mevrouw Spies (CDA) vroeg mijn reactie op een aantal mogelijkheden om de werking van de groothandelsmarkt verder te verbeteren. Als eerste mogelijkheid tot verbetering noemde zij een betere internationale koppeling van onze gasnetten. Ik onderschrijf dit standpunt van mevrouw Spies. Ik heb u hierover enige tijd geleden mijn Gasrotondebrief (Kamerstukken II 2009/10, 29 023, nr. 73, hierna: de Gasrotondebrief) gestuurd. Zoals ik daarin heb aangegeven streeft het kabinet naar een situatie waarin Nederland als knooppunt in de internationale gastromen en als distributiecentrum van gas in Noordwest-Europa fungeert. Dit draagt bij aan een verdere versterking van de binnenlandse markt waarbij een toenemend aantal spelers op de markt de keuzemogelijkheden voor eindverbruikers vergroot. Dit wetsvoorstel richt zich primair op de werking van de binnenlandse gasmarkt. Wel werk ik op dit moment, zoals aangekondigd, aan een wijziging van de regeling tariefstructuren en voorwaarden gas om de beschikbaarheid van met name korte termijn grensoverschrijdende transportcapaciteit te verbeteren. Verder werk ik in het Pentalateraal Gasplatform (samenwerking tussen overheden uit België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland) aan een betere internationale koppeling van onze gasmarkt. Dit platform heeft tot doel de integratie van de Noordwest-Europese gasmarkt te bevorderen en afspraken te maken over voorzieningszekerheid en leveringszekerheid. Hier werken overheden, netbeheerders en toezichthouders aan ondermeer het opheffen van belemmeringen met betrekking tot balanceringsregimes en transportprocedures; het beter benutten van de capaciteit van transportleidingen; het verbeteren van de marktkoppeling tussen lidstaten; het opzetten van gecoördineerde open seasons en het opheffen van bestaande wettelijke belemmeringen. Door deze combinatie van nationale en internationale maatregelen komt er meer grensoverschrijdende transportcapaciteit beschikbaar voor de gashandel en zal de internationale koppeling van onze gasmarkt verder verbeteren.
Als tweede mogelijkheid noemde mevrouw Spies het tegen redelijke prijzen beschikbaar stellen aan de markt van gecontracteerde maar niet benutte importcapaciteit. Ik ben het er mee eens dat dit helpt om de Nederlandse markt beter toegankelijk te maken. Dan kan er meer gas naar Nederland. Dit is dan ook een van de maatregelen die ik zal doorvoeren. In de derde nota van wijziging heb ik hiervoor de wettelijke basis versterkt. De verdere uitwerking is onderdeel van de aangekondigde wijziging van de Regeling tariefstructuren en voorwaarden gas. In geval van contractuele congestie wordt geregeld dat niet genomineerde transportcapaciteit tijdig verplicht wordt doorverkocht. Gelet op de korte termijn van handelen ligt een veiling daarbij voor de hand. De wijziging van deze regeling zal ik bij uw Kamer voorhangen.
Als derde mogelijkheid om de werking van de groothandelsmarkt verder te verbeteren noemde zij het stimuleren van seizoensflexibiliteit, onder andere door meer deelname van EBN aan gasopslag. Dit is in lijn met de motie Ten Hoopen c.s. (Kamerstukken II, 2008/09, 31 700 XIII, nr. 44) waarin ook de deelname van EBN aan gasopslag wordt bepleit. De deelname aan gasopslag is voor EBN geen wettelijk opgedragen taak. Wel biedt de Mijnbouwwet EBN ruimte om nevenactiviteiten te verrichten die nauw verwant zijn aan haar publieke taak, mits die de uitvoering van haar taken niet belemmeren en die het algemeen belang van het energiebeleid dienen. EBN oordeelt daarom, als zij daarvoor door marktpartijen gevraagd wordt, in eerste instantie zelf over deelname in een gasopslag. Uiteindelijk is instemming van de minister van Economische Zaken vereist voor een dergelijke deelname. Zoals ik in onder andere in de Gasrotondebrief heb aangegeven sta ik hier welwillend tegenover. Zo heb ik bij de gasopslag in Bergermeer hiervoor mijn instemming gegeven. Als vierde mogelijkheid suggereerde mevrouw Spies een plicht voor GasTerra om bepaalde volumes gas en flexibiliteit op TTF aan te bieden en daar als prijsvolger te opereren. Ik wil in een vrije markt niet sturen op het marktaandeel van een individueel bedrijf. Ik wil de marktontwikkeling ondersteunen door de mogelijkheden voor alle bedrijven op de markt te versterken; niet door een individueel bedrijf in haar vrijheid te beperken. Voor wat betreft de activiteit van GasTerra op de TTF het volgende. In 2009 leverde GasTerra een kleine 14 van de bijna 27 mrd. kubieke meter gas op de TTF. Dit betekent dat in 2009 al meer dan 50% van het gas op de TTF werd geleverd door GasTerra. Bij deze levering stelt GasTerra zich als prijsvolger op. GasTerra levert dit gas voor alle gebruikelijke periodes, van jaar- tot daggas, en als daar vraag naar is, uurgas. Dit biedt marktpartijen de mogelijkheid om op verschillende tijden verschillende hoeveelheden gas af te nemen en daarmee flexibiliteit. Flexibiliteit is immers niets anders dan de mogelijkheid om op verschillende momenten een verschillende hoeveelheid gas te kopen.
Als vijfde en laatste mogelijkheid om de werking van de groothandelsmarkt verder te verbeteren stelde mevrouw Spies voor om meer eisen te stellen aan de stuurinformatie die de netbeheerder van het landelijke gastransportnet aan de programmaverantwoordelijke moet verschaffen. Deze informatie moet correct, tijdig en volledig zijn. Omdat op dit punt ook een amendement (Kamerstukken II, 2009/10, 31 904, nr. 19) is ingediend, zal ik hierop reageren tijdens de voortzetting van het debat.
Mevrouw Spies (CDA) vroeg op welke termijn de transporttarieven voor gasopslagen aangepast worden. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik aangegeven dat het huidige tariefsysteem met dubbele entry- en exittarieven inderdaad een belemmering kan vormen voor de ontwikkeling van gasopslagen. Gezien het cruciale belang van gasopslag voor de Nederlandse markt en de ontwikkeling van de Nederlandse gasrotonde, is de netbeheerder van het landelijk gastransportnet inmiddels gevraagd met een voorstel te komen voor een andere tarifering voor het transport naar en van een gasopslag. Er is een voorstel in de maak dat investeringen in gasopslag kan helpen door een gunstiger tarievensysteem voor entry en exittarieven. Dit voorstel komt in overleg met de NMa en marktpartijen tot stand en zal worden meegenomen in de transporttarieven die gelden vanaf 2011. Dit is de eerst mogelijke gelegenheid (tarieven worden jaarlijks vastgesteld en kunnen niet tijdens het jaar aangepast worden).
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) sprak over de systeembalans en het noodvermogen. Ze vroeg naar mijn verwachting van de werking van de intraday markt en de biedladder. Daarnaast vroeg ze of het wenselijk is om nu al noodvermogen te contracteren.
Ik verwacht dat de intraday handel na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel snel op gang zal komen. Het wetsvoorstel schept duidelijke voorwaarden voor een goede werking van deze markten. Door het nieuwe balanceringsregime kunnen marktpartijen op basis van stuursignalen hun behoefte aan flexibiliteit regelen door het inkopen en verkopen van uurblokken op de intraday markt. Op dit moment is balanceren op basis van een stuursignaal niet mogelijk. Met dit wetsvoorstel verander ik dat. Programmaverantwoordelijken krijgen elk uur actuele informatie over hun eigen onbalanspositie en de situatie op het net. Voor de biedladder hebben al meerdere partijen belangstelling getoond. Wel bestaan er zorgen over de liquiditeit van de biedladder bij sommige partijen. Daarom is een aantal maatregelen voorzien om de liquiditeit op de biedladder te verhogen. Zo zal de netbeheerder van het landelijk gastransportnet een reserveringsvergoeding betalen voor een deel van het voor de biedladder benodigde gas. Deze maatregel is tijdelijk en is bedoeld om de liquiditeit van de biedladder en het vertrouwen in de biedladder te vergroten.
Verder zijn GTS en APX in gesprek over een koppeling tussen de intraday markt en de biedladder. Niet afgeroepen gas op de intraday markt zou dan kunnen doorschuiven naar de biedladder.
Het wordt mogelijk om kleinere blokken gas aan te bieden en partijen krijgen langer de tijd om over hun aanbod na te denken. Ten slotte wordt het systeem aangepast zodat ook langzamere middelen, zoals import of gas uit kleine velden, ingezet kunnen worden op de biedladder. Hierdoor zal het aantal partijen dat gas kan en wil aanbieden op de biedladder toenemen. In combinatie met de overige voorgestelde maatregelen zal de liquiditeit op de groothandelsmarkt gas naar verwachting sterk verbeteren.
De netbeheerder van landelijk gastransportnet ziet op dit moment dan ook geen noodzaak tot het contracteren van noodvermogen. Pas als regelmatig onvoldoende gas op biedladder beschikbaar is en er dus instructies moeten worden gegeven aan afnemers om meer in te voeden of minder af te nemen kán het wenselijk zijn om noodvermogen te contracteren. Bij de afweging zullen de nadelen van het contracteren van noodvermogen voor de liquiditeit van de intraday markt en de biedladder moeten worden meegenomen. Het is mogelijk dat vrijwillige afspraken met producenten en afnemers om tegen vergoeding vrijwillig meer in te voeden of minder gas af te nemen hier beter werken. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet verwacht dat de inzet van noodmaatregelen slechts sporadisch zal voorkomen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) vroeg naar mijn verwachtingen ten aanzien van de levering van gas aan de voordeur. Wat betekent dit voor de liquiditeit van de markt?
Het wetsvoorstel gaat uit van ontkoppeling van het entry- en het exitprogramma. De invoeder en afnemer van gas kunnen hierdoor zelf bepalen of zij het gas zelf produceren of elders kopen respectievelijk zelf afnemen of verkopen. Als gevolg van dit wetsvoorstel neemt de verhandelbaarheid van gas sterk toe. Het is uiteindelijk aan de marktpartijen zelf of zij hier ook gebruik van willen maken. Naar verwachting zullen in eerste instantie met name grote afnemers en leveranciers met eigen flexibiliteitsmiddelen van deze vrijheid gebruik maken. Kleinere afnemers en leveranciers zonder eigen middelen zullen in het begin deels kiezen voor levering aan de voordeur. Deze partijen kunnen op deze manier ervaring opdoen op de groothandelsmarkt en naarmate de liquiditeit op de markt toeneemt meer gas op de TTF kopen. De handel op de TTF neemt al jaren toe. Met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal dit alleen maar verder toenemen.
De heer van der Ham (D66) stelde dat Nederland de gasrotonde van Europa wil worden. Tegelijkertijd ziet hij andere kapers op de kust en hij vraagt zich af hoe Nederland de concurrentieslag om de gasrotonde van de Europese Unie te worden, gaat winnen. Ik ben hier eerder in de Gasrotondebrief uitgebreid op ingegaan. Het is juist dat ook andere landen ambitie hebben om zich tot gasknooppunt te ontwikkelen. Dit kan leiden tot beleidsconcurrentie. Maar tegelijkertijd constateer ik dat er in toenemende mate een dialoog en samenwerking bestaat tussen de landen van Noordwest-Europa. Dit past binnen de strategie van het kabinet waarbij aan de Gasrotonde wordt gewerkt vanuit een Noordwest-Europees perspectief. De ontwikkeling van een Noordwest-Europese gasmarkt vergt op elkaar afgestemde grensoverschrijdende investeringen die alleen door samen te werken kunnen worden gerealiseerd. Hier wordt onder meer binnen het Noordwest-Europese Gas Regional Initiative (samenwerking tussen de toezichthouders) en het Pentalateraal Gasplatform aan gewerkt, waarbij ook de landelijke netbeheerders en marktpartijen nauw zijn betrokken.
Als we iets verder kijken dan de Noordwest-Europese regio dan zien we dat binnen Europa meerdere gasknooppunten aan het ontstaan zijn. Gezien het toenemende belang van gasvoorzieningszekerheid, vind ik dat juist een logische en hele goede ontwikkeling. We moeten niet uit het oog verliezen dat Nederland, als spil in de Noordwest-Europese Gasrotonde, baat heeft bij goed functionerende (infrastructurele) voorzieningen in andere delen van Europa. Vanwege enkele belangrijke concurrentievoordelen is Nederland goed gepositioneerd om hier voluit van te profiteren, namelijk:
• een gastransportnetwerk dat van hoge kwaliteit is en goed verbonden is met de netwerken in de ons omringende landen;
• de ligging aan zee waardoor het relatief makkelijk is om LNG aan te voeren;
• diverse mogelijkheden voor het ontwikkelen van ondergrondse opslag in uitgeproduceerde gasvelden en in zoutcavernes;
• de huidige marktpositie van Nederland met een aantal grote producenten en verkopers van aardgas;
• de virtuele handelsplaats TTF en de gefuseerde gasbeurzen APX en Endex;
• een open gasmarkt die het (ook voor buitenlandse partijen) aantrekkelijk maakt om te investeren;
• een groot aantal partijen dat in Nederland al actief is op het gebied van gas: shippers, nationale en internationale energie-distributiebedrijven, (buitenlandse) gasproducenten (al dan niet met winningsactiviteiten in Nederland);
• de aanwezigheid van gaskennis bij organisaties als Gasunie/GTS, GasTerra, EBN, NAM, Nogepa, het Energy Delta Institute, ECN, TNO en Clingendael.
De groeicijfers demonstreren dat Nederland zich als Europese handelsplaats ontwikkelt en in toenemende mate aantrekkelijk is voor gashandelaren en leveranciers. Gashandelaren en -leveranciers maken in continentaal Noordwest-Europa in toenemende mate gebruik van de TTF om hun gas te verhandelen. Door een groeiende handel laat de TTF zowel in fysiek geleverd volume als in handelsvolume de andere handelsplaatsen op het Europese continent in omvang achter zich. Ter vergelijking (handelsvolume/fysiek geleverd volume in 2008): TTF 65/20, Zeebrugge 52/10 en EGT 16/onbekend. In weinig Europese landen wordt zoveel geïnvesteerd in gasinfrastructuur en faciliteiten als in Nederland. De energiesector investeert miljarden in de gassector en ook voor de komende jaren staan grote investeringen op stapel. De positie van Nederland in de gasrotonde is dus veelbelovend en er is dus geen reden te veronderstellen dat Nederland de slag zal verliezen.
De heer Jansen (SP) vroeg een reactie op zijn gedachte productielocaties te veilen op basis van de hoogste maatschappelijke waarde en de opbrengst daarvan ten goede te laten komen aan de netten of de eindafnemers. Ik zie geen toegevoegde waarde van een veiling ten opzichte van de huidige situatie. Elke installatie, in casu een centrale en de aansluiting, moet al voldoen aan alle vereisten uit de milieuwetten en de wetten rond de ruimtelijke ordening. Daarmee wordt de maatschappelijke betekenis in deze domeinen al beoordeeld. Voorts leidt een veiling tot extra kosten en extra procedures en dus tot hogere drempels voor toetreders. Dit zal zeker geen gunstig effect hebben op de elektriciteitsprijzen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) vroeg waarom voorrang bij dispatch – het gebruik van duurzame energie – buiten beschouwing is gelaten? Heeft de richtlijn niet juist als doel om duurzaam opgewekte elektriciteit permanent een voorrangspositie te geven bij de merit order, kortom: duurzame elektriciteit wordt als eerste afgenomen?
Ik neem aan dat met de vraag gedoeld wordt op een regeling die duurzame elektriciteit ook voorrang geeft op de markt. Met behulp van de SDE-subsidies is het voor elke producent mogelijk de duurzame elektriciteit concurrerend aan te bieden op de markt. De subsidie heeft invloed op de markt, maar laat het proces van prijsvorming tussen aanbiedende en vragende partijen ongemoeid. Een andere benadering, waarbij duurzame elektriciteit buiten de markt wordt geplaatst, past niet in de geliberaliseerde markt van Europa, zeker niet gegeven het feit dat het aandeel duurzame elektriciteit verder zal stijgen tot een substantieel deel van de vraag.
De heer Jansen (SP) vroeg naar het aantal hoogrenderende WKK’s in Nederland. Het Nederlandse WKK-park voldoet voor het overgrote deel (meer dan 95%) aan de normen van «hoogrenderend» zoals die door de EU zijn vastgesteld. De kleinere WKK’s bij tuinders zijn allemaal hoogrenderend. Ook de industriële WKK’s kunnen op een enkele oudere unit na hoogrenderend opereren. Daarom zie ik geen probleem rond de voorrang voor de Nederlandse WKK’s.
Mevrouw Spies (CDA) vroeg naar de juridische houdbaarheid van het onderscheid bij de kostenallocatie tussen «groen» en «grijs». In het wetsvoorstel worden de kosten neergelegd bij de producenten in het congestiegebied waarop de netbeheerder congestiemanagement toepast. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen producenten van duurzame elektriciteit en producenten van niet-duurzame elektriciteit. Duurzame elektriciteit wordt in geval van congestie getransporteerd. Het transport van duurzame elektriciteit heeft voorrang ten opzichte van het transport van niet-duurzame elektriciteit. Op het transport van duurzame elektriciteit wordt dus geen congestiemanagement toegepast. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 16 van de richtlijn duurzaam. Op niet-duurzame elektriciteit past de netbeheerder congestiemanagement toe. De Europese kaders staan toe dat aan partijen die onder een bepaald regulerend regime van de netbeheerder vallen (in dit geval congestiemanagement) ook de kosten daarvan in rekening worden gebracht. Congestiemanagement is een dergelijk regime dat alleen wordt toegepast op de grijze producenten in een gebied waar congestie dreigt. Bij die producenten wordt de rekening voor congestiemanagement dus ook neergelegd. In de situatie dat met het afregelen van niet-duurzame elektriciteit congestie niet kan worden voorkomen, valt duurzame elektriciteit ook onder congestiemanagement. In dat geval betalen de producenten van duurzame elektriciteit ook mee aan de kosten van congestiemanagement.
Ook vroeg mevrouw Spies in hoeverre onze eigen productieleveringsbedrijven op achterstand worden gezet als in Duitsland, België en Frankrijk de kosten van congestiemanagement worden gesocialiseerd. Het is niet uitgesloten dat er inderdaad een kleine kostenverhoging van 1 à 2% van de marktwaarde van elektriciteit zou kunnen optreden. Hierbij moet bedacht worden dat producenten nationaal, maar zeker internationaal, te maken hebben met grotere verschillen op andere, belangrijker kostenposten: de aanvoer van kolen, de transportkosten van gas, belastingregime, loonkosten, grondprijzen enzovoorts. Een dergelijke kostenstijging vind ik aanvaardbaar als dit wordt afgewogen tegen het belang om de prijsverhoging te beteugelen die kan ontstaan door strategisch gedrag van producenten. Ook moet bedacht worden dat socialiseren van de kosten langs hetzelfde betoog er toe leidt dat de afnemende industrie op achterstand wordt gezet ten opzichte van het buitenland. Overigens is in al onze buurlanden op dit moment sprake van een herbezinning op de wijze van kostenverdeling bij schaarste van transport. In bijvoorbeeld het VK heeft de Britse toezichthouder voor energie Ofgem de landelijke netbeheerder opdracht gegeven alternatieve opties voor kostenverdeling te onderzoeken waaronder allocatie aan producenten.
Mevrouw Spies (CDA), mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) en de heren Zijlstra (VVD) en Van der Vlies (SGP) vroegen in zijn algemeenheid naar de invoering van een transporttarief voor producenten (LUP) en in het bijzonder naar de mogelijkheid om de kosten voor congestiemanagement in het LUP onder te brengen. De Elektriciteitswet 1998 biedt in artikel 29, tweede lid, al de mogelijkheid om bij producenten een transporttarief in rekening te brengen. Dit tarief bedraagt op dit moment 0,00 euro. Invoering van het LUP is op zich dus mogelijk. Op dit moment doe ik in het kader van de Herziening van het Reguleringskader onderzoek naar de gevolgen van het invoeren van een transporttarief voor producenten. Ik verwacht u medio 2010 hierover te informeren.
Indien de kosten voor congestiemanagement worden opgenomen in het transporttarief, en bij de producenten in rekening gebracht moet worden, zal het transporttarief voor producenten ingevoerd moeten worden. De tarieven voor invoeden kunnen op grond van het huidige artikel verschillen, afhankelijk van het spanningsniveau van het net waarop de elektriciteit wordt ingevoed. Het aanbrengen van een nieuw onderscheid in dit tarief, namelijk tussen het invoeden van duurzame en van niet-duurzame elektriciteit, is niet toegestaan vanwege de eisen van objectiviteit en non-discriminatie die in artikel 20, eerste lid, van de tweede elektriciteitsrichtlijn en artikel 32, eerste lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn worden gesteld aan de handelen van netbeheerders.
Mevrouw Spies (CDA) vroeg of congestiemanagement een tijdelijk instrument is of dat het laten bestaan van congestie in vergelijking met onbegrensde investeringen in het net wenselijk kan zijn. Ook vroeg zij in hoeverre de Europese richtlijnen niet verplichten elke congestie op te heffen.
Mijn uitgangspunt ten aanzien van de congestie is dat deze op de kortst mogelijke termijn met investeringen wordt opgelost. Tegelijkertijd onderzoek ik de vraag of het verstandig is de netten altijd uit te blijven breiden voor nieuwe producenten. Het zou immers onverstandig zijn netten zover uit te breiden dat die macro-economisch niet meer zinvol zijn. Daarbij handhaaf ik twee belangrijke uitgangspunten: iedere producent of afnemer wordt aangesloten en de levering van elektriciteit blijft gegarandeerd.
De vraag gaat zodoende alleen over het transport: moet dat in àlle gevallen verzekerd zijn, ook als het tientallen miljoenen kost om enkele uren congestie te voorkomen? Deze vraag wordt onderzocht in het kader van de herziening van het reguleringskader, waarover ik u medio 2010 nader zal berichten.
Netbeheerders hebben op grond van de artikelen 12, onderdeel a, en 25, eerste lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn tot taak ervoor te zorgen dat hun net op de lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transport van elektriciteit. In de richtlijn is de taak om elektriciteit te transporteren opgenomen als een inspanningsverplichting voor de netbeheerder en niet als een resultaatsverplichting. De derde elektriciteitsrichtlijn onderkent dat er capaciteitsproblemen op het net kunnen ontstaan. In dat geval moet de netbeheerder de beschikbare transportcapaciteit op een eerlijke en transparante manier verdelen. Netbeheerders hebben weliswaar de plicht om te investeren in het uitbreiden of verzwaren van hun netten, maar die plicht wordt begrensd door de rentabiliteit van de investeringen die daarmee gemoeid zijn. Vanzelfsprekend is dit juridische kader bepalend voor de afweging van kosten en baten van investeringen in netuitbreidingen.
Mevrouw Spies (CDA) en mevrouw Wiegman (CU) vroegen naar de toepasbaarheid van congestiemanagement in de regionale netten. Het voorgestelde systeem van congestiemanagement is goed toepasbaar in de regionale netten. De regionale netbeheerder Westland Infra toont dit al een jaar in de praktijk aan. Zeker sinds het van kracht worden van de Regeling Optimale benutting netcapaciteit in 2009 hebben de regionale netbeheerders de mogelijkheid voldoende meet- en regelapparatuur in hun net aan te brengen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) vroeg of artikel 16 van de richtlijn duurzaam niet te beperkt wordt geïmplementeerd doordat alleen voorrang aan duurzame elektriciteit wordt gegeven bij een capaciteitsprobleem. In het wetsvoorstel wordt aan duurzame elektriciteit voorrang bij congestie gegeven. In de Elektriciteitswet 1998 is de toegang voor productie-installaties die duurzame elektriciteit opwekken al gewaarborgd. Daar hoef ik dus niet iets extra’s voor te regelen. Daarnaast geldt dat via verschillende maatregelen in dit wetsvoorstel (structurele en tijdelijke) congestie zoveel mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld betere prikkels voor investeringen in infrastructuur. Dat is namelijk de hoofdroute. Het systeem van congestiemanagement borgt de voorrang in tijdelijke situaties van transportschaarste. Ik heb andere instrumenten, waaronder de SDE, om de productie van duurzame elektriciteit structureel te stimuleren.
De heer Van der Ham (D66) vroeg of ik de congestieproblematiek ook op internationaal niveau kan agenderen. Mijn ambtsvoorganger heeft enkele jaren geleden het initiatief genomen tot intensief overleg met vier buurlanden over energiezaken: het Pentalateraal overleg. Een van de aanleidingen was de ongecontroleerde elektriciteitsstroom vanuit Duitsland over het Nederlandse net. Deze elektriciteitsstroom leidt tot congestie op de grenzen en kan nationale congesties vergroten.
Ook voor 2010 staat congestie centraal op de agenda van dit politieke overleg, dat inmiddels is uitgebreid met overleggen tussen de betrokken TSO’s en toezichthouders.
De heer Samsom (PvdA) vroeg over de kostenallocatie of de wijziging van de Netcode die aan de NMa is voorgelegd, uitgaat van socialisatie. Tevens vroeg de heer Samsom of ik kan toezeggen dat de Netcode in overeenstemming wordt gebracht met systeem dat nu in de wet wordt opgenomen. Deze toezegging kan ik doen. Het klopt dat de wijziging van de Netcode die nu voorligt bij de NMa uitgaat van verrekening van kosten in de transporttarieven. Onder het huidige wettelijk regime kunnen de kosten alleen worden gesocialiseerd.
In de wet zal nu een andere kostentoedeling worden opgenomen. Zodra dit wetsvoorstel als wet inwerking treedt, zal de Netcode moeten worden aangepast; ik zal er op zien dat dit met zo min mogelijk vertraging geschiedt.
De heer Zijlstra (VVD) vroeg naar de status van de brief van 16 november over de nadere invulling van de AMvB voorrang voor duurzaam. Na het versturen van deze brief (Kamerstukken II, 2009/10, 31 904, nr. 10) heb ik een consultatie georganiseerd. De uitkomsten daarvan hebben geleid tot een andere systeemkeuze. Ik heb u daarover vlak voor de kerst schriftelijk geïnformeerd in mijn antwoorden van 18 december (Kamerstukken II, 2009/10, 31 904, nr. 12) op de vragen van de Kamer naar aanleiding van de brief van 16 november. Daarmee is mijn schriftelijke beantwoording van 18 december formeel de laatste stand van zaken.
De heer van de Vlies (SGP) vroeg om een toelichting op de stelling van de minister dat de kosten van het systeem gering zijn in het licht van de verhouding tussen deze kosten en die van op- en afregelen. Het betreft hier vooral investeringen in ICT voorzieningen die een biedingsysteem kunnen faciliteren. Dit zijn primair eenmalige kosten. In het Westland heeft dergelijk systeem en het onderhoud en management daarvan 800 000 euro gekost. Eenmalige kosten voor Westland moesten gemaakt worden en zijn onvermijdelijk als noodzakelijke investering. Deze investering biedt ook de basis voor het landelijk te hanteren systeem.
De heer van de Vlies wees er terecht op dat de kosten voor de inrichting van het systeem in het Westland hoger zijn dan die voor het op- en afregelen zelf. In dat kader begrijp ik ook goed zijn vraag hoe het zit met de doorberekening van kosten aan de eindgebruiker. De ervaring in het Westland kan echter niet zondermeer als voorbeeld worden gehanteerd. Er zijn in het Westland de laatste 1,5 jaar veel minder installaties gebouwd dan voorzien. Daardoor is er minder schaarste opgetreden dan oorspronkelijk verwacht en zijn de kosten voor het op- en afregelen relatief beperkt geweest.
De heer van de Vlies vroeg tevens om bevestiging dat kosten van netbeheerder bij de eindgebruiker terecht kunnen komen. Dat is inderdaad correct, maar dat is beperkt tot uitsluitend de kosten voor het inrichten en onderhouden van het systeem als zodanig. Dit betreft dus niet de kosten van het op- en afregelen van centrales.
De heer van der Vlies (SGP) vroeg voorts waarom het doorberekenen van kosten aan producten relevant is voor het voorkomen van strategisch gedrag van producenten.
Dit vergt enige uitleg over het tactische spel dat de producenten kunnen spelen.
Vrijwel alle producenten bezitten centrales binnen en buiten het congestiegebied. Zij hebben de vrije keus deze centrales al dan niet in te zetten. Zij kunnen dus de congestie vergroten door hun centrales maximaal in het congestiegebied in te zetten, ook al is dat voor de betrokken producent niet de meest kostenefficiënte inzet van centrales.
Er ontstaat zo congestie en zij kunnen bij de netbeheerder biedingen doen om terug te regelen. De kans dat zij terug moeten regelen is groot omdat zij een goed bod kunnen doen (de ingezette centrale is immers relatief weinig efficiënt). Ook voor opregelen buiten het congestiegebied kan de producent een goed bod doen (daar is zijn centrale immers relatief zeer efficiënt). De producent zal waarschijnlijk moeten terugregelen in het congestiegebied en daarbuiten opregelen.
Dit inzetpatroon is voor de producent ook de optimale inzet van hun centrales. Maar de producent maakt op beide biedingen nog een marge en verdient dus aan het congestiemanagement.
Als de producent de biedingen verliest, dan kan hij zonder kosten zijn inzetpatroon weer wijzigen naar de meest kostenefficiënte inzet van centrales.
Deze tactiek is niet verboden en de NMa kan er dus niets tegen doen. Maar het leidt wel tot onnodig hoge kosten. Indien deze kosten niet bij producenten zouden komen, hebben zij een «free lunch». Zij kunnen zonder enig risico hun tactische spel spelen: ze maken of extra winst of het resultaat is neutraal. Ik vind dat volstrekt ongewenst, en dat is een belangrijke reden om de kosten bij de producenten in het congestiegebied neer te leggen. De producenten betalen dan zelf de kosten van dit tactische biedgedrag, hetgeen een sterk disciplinerende werking heeft.
De heer Jansen (SP) vroeg naar de redenen waarom in dit wetsvoorstel geen verbod op winstuitkering uit de netwerken wordt geregeld en aanvullend vroeg hij of het gekozen marktmodel niet leidt tot te veel bureaucratie en een suboptimaal resultaat. Ook mevrouw Spies vroeg naar de winstuitkering – mede in relatie tot de keuze bij de drinkwaterbedrijven.
De mogelijkheid om winst te maken en het eigen bedrijfsresultaat te beïnvloeden draagt bij aan de efficiency van netbeheerders. Op deze manier krijgen netbeheerders een prikkel bedrijfsmatig te opereren. De ruimte om eigen resultaat te behalen en te behouden draagt dus bij aan de doelmatigheid en de kwaliteit van de bedrijfsvoering wat uiteindelijk ten goede moet komen aan afnemers.
Of een netbeheerder de behaalde winst uitkeert, is een beslissing van de onderneming en de aandeelhouders. Het mag echter niet zo zijn dat een netbeheerder winst uitkeert terwijl dit geld nodig is om financieel gezond te zijn en blijven en om noodzakelijke investeringen te kunnen verrichten. In de Gas- en Elektriciteitswet 1998 (art. 10e en 18a) worden eisen gesteld aan die financiële gezondheid. In dit wetsvoorstel wordt in de artikelen I, onderdeel Ga, en II, onderdeel Ea, geregeld dat er geen winst wordt uitgekeerd op het moment dat een netbeheerder niet meer aan deze eisen voldoet. Hiermee wordt voorkomen dat financiële middelen wegvloeien uit de organisatie indien de financiële situatie dit niet toelaat en wordt zeker gesteld dat de financiële middelen van de netbeheerder worden gebruikt om de financiële positie te verstevigen en niet wegvloeien naar de aandeelhouders.
De drinkwatersector en energiesector verschillen aanzienlijk qua inrichting, waardoor ook verschillende keuzen worden gemaakt ten aanzien van de regulering van dividenduitkering door publieke aandeelhouders. De drinkwatersector wordt gekenmerkt door een model van decentraal toezicht door de aandeelhouders van de drinkwaterbedrijven (provincies en gemeenten). Er is in deze sector geen sprake van door een toezichthouder gereguleerde tarieven: uiteindelijk bepalen de bedrijven en hun aandeelhouders de tarieven. Om zorg te dragen voor redelijke tarieven voor de klant worden de prestaties van drinkwaterbedrijven inzichtelijk gemaakt door middel van een benchmark en voorziet het kabinet in nadere voorwaarden aan de dividenduitkering door aandeelhouders. In de energiesector zijn de tarieven gereguleerd en is een sectorspecifieke toezichthouder (de Energiekamer) belast met de uitvoering van en toezicht op naleving van de sectorale wetgeving. Bedrijven en aandeelhouders hebben in deze sector niet zelf de vrijheid om de tarieven te bepalen. De tariefregulering is daarmee het disciplinerende instrument om te komen tot voor de klant redelijke tarieven. Als zodanig heeft het zijn functie in binnen- en buitenland bewezen. Voor zover bedrijven financieel gezond zijn ligt het in dit stelsel niet voor de hand om ook de dividenduitkering aan de aandeelhouders te reguleren.
De heer Jansen (SP) vroeg mijn mening over zogenaamde «wild west» overnames van netbeheerders (casus Alliander overname midden in Enexis gebied). Is niet meer regie van de minister nodig?
Van «wild west» overnames is naar mijn mening geen sprake. Netbeheerders zijn zelfstandige bedrijven die zelfstandig en met instemming van hun aandeelhouders besluiten kunnen nemen binnen de daarvoor gestelde wettelijke kaders. Die kaders zijn vastgelegd in of bij de Mededingingswet, de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De NMa en ik zien toe op correcte naleving hiervan. Overigens heb ik in reactie op het rapport van de Commissie publiek aandeelhouderschap energiebedrijven aangekondigd na afronding van de splitsing een onderzoeksgroep in te zullen stellen ten aanzien van herstructurering van het netbeheer in Nederland. Daartoe worden nu door mij en mijn ambtenaren gesprekken gevoerd. Doel van deze gesprekken is te verkennen op welke wijze de onderzoeksgroep zou moeten worden ingericht en ingevuld. Ik zal uw Kamer hierover dit voorjaar nader informeren.
De heer Jansen (SP) vroeg hoe kostengeoriënteerd de tarieven moeten zijn voor de gasaansluitingen. Is er straks kruissubsidie mogelijk tussen gebruikers met dure en goedkope tarieven? Dit wetsvoorstel regelt dat de aansluitingen gereguleerd worden. Dit betekent dat de netbeheerder een wettelijke taak krijgt voor aansluitingen (artikel 10 gaswet) en dat de NMa verantwoordelijk is voor de vaststelling van de tarieven (artikel 81c gaswet). Net als de heer Jansen vind ik enige vorm van socialisatie prima. De NMa is voornemens om voor de gasaansluitingen een vergelijkbaar systeem in te voeren als bij elektriciteit. Voor een standaard aantal meters betaalt iedereen hetzelfde (bij elektriciteit is dit 25 meter) en daarna loopt het tarief op naarmate de afstand toeneemt. Dit betekent dat iemand die verder weg woont van het gasnet inderdaad meer moet betalen dan iemand die naast het gasnet woont.
In reactie op het Rekenkamerrapport vroegen mevrouw Spies (CDA) en de heer Zijlstra (VVD) mij of ik bereid ben om over te gaan tot herwaardering van de netwerken.
Herwaardering van de netten vind ik onwenselijk. Ik kan hierover eigenlijk niet duidelijker zijn dan ik in de nota naar aanleiding van het verslag ben geweest. De Rekenkamer heeft kanttekeningen geplaatst bij het proces van totstandkoming, maar benadrukt dat hij geen oordeel heeft over de juistheid van de hoogte van de waarden (paragraaf 2.6, pagina 18). De waarden van de netwerken voldoen aan alle eisen die de regels eraan stellen. Ook de Europese regels. Er bestaat niet één, unieke en onomstotelijke methode voor waardevaststelling. Daarmee zullen de waarden altijd tot op zekere hoogte arbitrair zijn. Op dit moment vind ik een stabiel reguleringskader van het grootste belang, vanwege de investeringen die netbeheerders moeten doen om de leverings- en voorzieningszekerheid te garanderen. De waarde van de netwerken is de basis voor de inkomsten van de netbeheerder uit de tariefregulering. Op het moment dat een heroverweging van de waarde van zijn netwerk aan de orde is, betekent dit langdurige onzekerheid voor de netbeheerder over zijn inkomsten en dus over de mogelijkheid om toekomstige investeringen te verrichten. Het mogelijke effect hiervan is dat netbeheerders alsnog investeringen gaan uitstellen. Terwijl dit wetsvoorstel nu juist bedoeld is om netbeheerders meer zekerheid te geven en daarmee investeringen te stimuleren. In de reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer heb ik voorts gemeld dat ik met belangstelling uitkijk naar de resultaten van het NMa-onderzoek naar investeringen. Deze resultaten zouden aanvullende gegevens kunnen bevatten, die aanleiding zouden kunnen zijn tot aanpassingen in de regulering. De regering wacht dan ook de uitkomsten en vervolgacties van de NMa af.
Drie leden hebben vragen gesteld over de positie van representatieve organisaties en in het bijzonder van afnemers bij het wijzigen van de codes. Kunnen, zo vroegen mevrouw Spies en de heer Zijlstra, de representatieve organisaties niet het recht krijgen om een wijziging te initiëren bij de netbeheerders. Door de betrokkenheid te vergroten zouden de bezwaar- en beroepsprocedures verminderen en wijzigingen sneller tot stand komen. Laat ik vooropstellen dat consultatie van de representatieve organisaties nuttig is. In de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 is opgenomen dat de representatieve organisaties worden geconsulteerd over voorstellen tot codewijzigingen. Een initiatiefrecht beoogt iets anders: de representatieve organisaties kunnen dan zelf het initiatief tot codewijziging bij de gezamenlijke netbeheerders indienen. Marktpartijen formeel het initiatief geven vind ik echter onwenselijk. Dit kan juist leiden tot vertraging in het proces. De representatieve organisaties zijn zeer divers en vertegenwoordigen de belangen van diverse categorieën producenten en van diverse categorieën afnemers. De belangen van deze organisaties zijn niet per definitie gelijkluidend. Als een voorstel van de ene organisatie wordt overgenomen in de codes, wil dat niet zeggen dat een andere organisatie daar dan niet tegen in bezwaar gaat. Ik wijs er op dat zij in het huidige systeem bij de NMa altijd een verzoek tot wijziging van de codes kunnen indienen; de NMa zal de belangen van de verschillende partijen (marktpartijen en netbeheerders) vervolgens afwegen.
Mevrouw Wiegman gaf aan dat afnemers pas kunnen reageren op een wijziging van een code als die door de NMa is vastgesteld en vroeg of afnemers niet eerder kunnen worden betrokken. Zoals hierboven is aangegeven is dat al het geval. In artikel 12d van de Gaswet en in artikel 33 van de Elektriciteitswet is bepaald dat de gezamenlijke netbeheerders overleg voeren met de representatieve organisaties over het wijzigen van de codes. Bij het recente opstellen van de codevoorstellen voor de gasmarktmaatregelen zijn de afnemersorganisaties bijvoorbeeld actief en vroeg betrokken. In het voorstel dat de gezamenlijke netbeheerders naar de NMa sturen moeten zij bovendien vermelden hoe zij de zienswijzen van de representatieve organisaties hebben verwerkt in het voorstel. Met deze wettelijk vastgelegde betrokkenheid lijkt mij de positie van de afnemers voldoende geborgd bij codewijzigingen.
De heer Zijlstra (VVD) stelde dat de Algemene Rekenkamer concludeert dat de tariefsverhoging voor gas niet nodig was. Die zou uitsluitend tot gevolg hebben dat het rendement van de Staat wordt verhoogd. In de nota naar aanleiding van het verslag ben ik hier uitvoerig op ingegaan. De Algemene Rekenkamer stelt vergelijkbare vraagtekens bij het proces rondom dit besluit als bij de regionale netbeheerders, maar zegt niet dat de tariefsverhoging onnodig zou zijn. Het rendement op een investering is een van de overwegingen in de besluitvorming. Doel daarvan is niet om de staatskas te spekken, maar een rendement moet hoog genoeg zijn om noodzakelijke investeringen te kunnen doen, juist in het belang van afnemers. Ook de Algemene Rekenkamer geeft dit aan (pagina 106): Zowel het beleidsbelang van het kabinet om haar ambitie verwezenlijkt te krijgen dat het Nederlandse gasnet binnen Europa als «gasrotonde» gaat fungeren, alsook het budgettair belang van de minister van Financiën om het rendement uit de staatsdeelneming in Gasunie/GTS afgestemd te laten zijn op het met die investering gemoeide risico, zijn legitieme belangen.
Investeringen in de infrastructuur zijn een hoeksteen van het energiebeleid. Op meerdere gebieden is de afgelopen jaren duidelijk geworden dat de investeringen in de netten zijn achtergebleven. Daarom heb ik een duidelijke afweging gemaakt tussen ruimte voor investeringen aan de ene kant en zo min mogelijk tariefstijging aan de andere kant. Hierbij is een goede balans gevonden tussen voorzieningszekerheid en consumentenbescherming. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft in 2008 in een rapport het belang van investeringen benadrukt. De raad is bezorgd over de kwaliteit van de infrastructuur op lange termijn. Volgens de WRR gaat de aandacht teveel uit naar de korte termijneffecten voor efficiëntie, consumentenbelang en kostprijs. Dit kan ten koste gaan van investeringen in het publieke belang op lange termijn. De tarieven boden onvoldoende ruimte aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet om noodzakelijke investeringen in het net te doen. Er is daarom nu nadrukkelijk gekozen voor uitbreiding van het gasnet in het belang van de voorzieningszekerheid. Het kabinet beschouwt voorzieningszekerheid als haar verantwoordelijkheid. Uitbreiding van het net is niet mogelijk zonder een lichte tariefstijging.
De heer Zijlstra (VVD) stelde een vraag over de doelmatigheidskorting voor regionale netbeheerders. De lagere (regionale) netbeheerders moeten tarieven betalen aan de bovenliggende (landelijke) netbeheerder. Die kunnen ze niet beïnvloeden. Maar de doelmatigheidskorting (x-factor) die ze opgelegd krijgen, geldt voor hun totale tarief. Waarom is dit niet gecorrigeerd in het wetsvoorstel?
De NMa/Energiekamer heeft de vinger aan de pols voor deze materie. Met de regionale netbeheerders elektriciteit bestaat discussie over de vraag of en in hoeverre zij invloed hebben op de kosten die door de landelijk netbeheerder in rekening worden gebracht en hoe deze inkoopkosten worden gebruikt in de berekening van de x-factor van de regionale netbeheerders. In de opzet van de reguleringsmethode is geen sprake van een verdubbeling van x-factor-werking. In de opzet van de reguleringsmethode voor de regionale netbeheerders wordt de uitwerking van de x-factor van de landelijk netbeheerder in diens tarieven als het ware doorgegeven, via de regionale netbeheerders, aan de afnemers. Bij een doelmatigheidskorting voor de landelijke netbeheerders dalen diens tarieven en daarmee de inkoopkosten bij de regionale netbeheerders. Zij hoeven dan minder te betalen aan de landelijk netbeheerder. Die lagere kosten worden eveneens weerspiegeld in een doelmatigheidskorting bij de regionale netbeheerders. Maar dit houdt geen dubbeling in.
De NMa maakt in eerste instantie een inschatting van de kosten die de regionale netbeheerder moet maken voor de tarieven aan de landelijk netbeheerder en verwerkt die inschatting in de x-factor en de tarieven. Als achteraf blijkt dat de werkelijkheid van deze inschatting afwijkt, wordt dit verschil gecorrigeerd in de tarieven voor de regionale netbeheerders.
De heer Zijlstra (VVD) vroeg om aanpassing van de Elektriciteitswet 1998 zodat deze een juiste prikkel bevat voor de locatiekeuze van een producent en om te voorkomen dat productie-installaties kunstmatig worden opgeknipt in kleinere installaties. Door dit laatste zouden producenten hun installaties onder de 10 MVA kunnen brengen, waardoor de kosten voor netverzwaringen worden gesocialiseerd.
De grens van een aansluitwaarde van 10 MVA is voor de aansluiting om drie redenen van belang. Allereerst betreft dit de termijn waarbinnen de aansluiting gerealiseerd moet zijn. Voor aansluitingen tot 10 MVA bedraagt dit 18 weken; voor aansluitingen van 10 MVA of hoger dient de termijn redelijk te zijn. De grens is ook bepalend voor het punt in het net waarop de producent wordt aangesloten. Voor aansluitingen tot 10 MVA is dit het dichtstbijzijnde punt in het net met een bij de aansluiting behorend spanningsniveau. Voor aansluitingen van 10 MVA of hoger is dit het dichtstbijzijnde punt in het net waar voldoende netcapaciteit beschikbaar is. Tot slot is de grens bepalend voor de hoogte van de aansluitkosten. Voor aansluitingen tot 10 MVA is het aansluittarief gereguleerd. Voor aansluitingen van 10 MVA of hoger betaalt de producent de werkelijke kosten van de aansluiting. Met deze bepalingen worden afnemers met een kleine aansluitwaarde beschermd bij de toegang tot het net. Het laten vervallen van de grens vind ik niet wenselijk omdat daarmee die bescherming wegvalt. Ik ben het wel met de heer Zijlstra eens dat het opknippen van installaties, met louter als doel om onder de grens van 10 MVA te blijven, onwenselijk is. Een belangrijke categorie van productie-installaties waarbij de installatie opgeknipt kan worden is windenergie. Een windmolenpark bestaat immers uit meerdere windmolens, die per stuk of per klein cluster aangesloten kunnen worden. Met deze specifieke situatie houdt de Elektriciteitswet 1998 reeds rekening. In artikel 1, vijfde lid, is bepaald dat in het geval van windenergie, de productie-installaties die behoren tot eenzelfde onderneming of instelling en die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen, geacht worden te beschikken over één aansluiting.
De heer Zijlstra (VVD) vroeg hoe ik een prikkel bij TenneT ga inbouwen om congestie te voorkomen. De heer Zijlstra wil de prikkel om tijdig te investeren versterken door TenneT meer risico’s toe te staan. Ik zie het door de heer Zijlstra gekozen middel echter niet als het geëigende middel voor het doel waar ik het wel mee eens ben. Ook ik wil dat de netbeheerder alles doet wat in zijn mogelijkheid ligt om tijdig te investeren. Wat helpt voor wat u en ik willen is dat de netbeheerder (zowel elektriciteit als gas) zekerheid heeft dat hij zijn investering kan terugverdienen. En die zekerheid bied ik met dit wetsvoorstel. Na vaststelling van nut en noodzaak, heeft TenneT zekerheid. Dat is aanzienlijk eerder dan in de huidige situatie Wat ook helpt is de rijkscoördinatieregeling om procedures te versnellen. Daarnaast is er ook nog het visiedocument van de NMa waarin staat wat minimaal van de netbeheerder mag worden verwacht. Samen biedt dit een voldoende kader voor tijdige investeringen, zonder dat TenneT hoge risico’s hoeft te lopen, die uiteindelijk op de afnemers worden afgewenteld.