Kamerstuk 31893-7

Nota van wijziging

Dossier: Invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen

Gepubliceerd: 20 mei 2009
Indiener(s): Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA)
Onderwerpen: ouderen sociale zekerheid werkloosheid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31893-7.html
ID: 31893-7
Origineel: 31893-2

31 893
Invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 mei 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor onderdeel A worden vier onderdelen ingevoegd, luidende:

aA

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De definitie van «CWI» vervalt.

2. In de definitie van «minimumloon» vervalt:, vermeerderd met de daarover berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van de definitie van «werknemer» door een puntkomma, wordt een definitie toegevoegd, luidende: WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

bA

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3 Recht op uitkering

1. Recht op uitkering op grond van deze wet heeft de persoon:

a. wiens eerste dag van werkloosheid tussen 30 september 2006 en 1 juli 2011 ligt;

b. die op die dag 60 jaar of ouder is;

c. die op die dag voldeed aan de voorwaarden voor duurverlenging, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Werkloosheidswet, en

d. op wie geen uitsluitingsgrond van toepassing is als bedoeld in artikel 6.

2. Tevens heeft recht op uitkering op grond van deze wet de persoon:

a. die terzake van een eerder recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, voldoet;

b. voor wie nadien een nieuw recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet is ontstaan terzake waarvan artikel 42b van de Werkloosheidswet toepassing heeft gevonden of terzake waarvan voldaan is aan de voorwaarden voor duurverlenging, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Werkloosheidswet, en

c. op wie geen uitsluitingsgrond van toepassing is als bedoeld in artikel 6.

3. Het tweede lid is niet van toepassing indien het eerdere recht, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, geheel niet geldend is gemaakt als gevolg van een maatregel van blijvend gehele weigering als bedoeld in artikel 27, eerste en tweede lid, van de Werkloosheidswet.

4. Het recht op uitkering ontstaat op de dag na de dag waarop de geldende uitkeringsduur op grond van de Werkloosheidswet is verstreken, tenzij op de dag voorafgaand aan het verstrijken van de uitkeringsduur een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.

cA

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a Recht op uitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikte ouderen

1. Recht op een uitkering op grond van deze wet heeft tevens de persoon:

a. voor wie tussen 31 december 2007 en 1 juli 2011 recht is ontstaan op de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering;

b. die op de dag dat het recht op de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering ontstond 60 jaar of ouder is, en

c. op wie geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 6 van toepassing is.

2. Het recht op een uitkering op grond van dit artikel ontstaat op de dag na de dag waarop de geldende uitkeringsduur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken en kan niet eerder ontstaan dan na inwerkingtreding van deze wet.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien artikel 59, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toepassing heeft gevonden, tenzij de eerste dag van de werkloosheid op grond waarvan een uitkering op grond van de Werkloosheidswet werd ontvangen als bedoeld in dat artikel, lag op of na 1 oktober 2006 en de persoon op die dag 60 jaar of ouder was.

dA

In artikel 5 wordt na «bedoeld in artikel 3, eerste lid,» ingevoegd: en artikel 3a, eerste lid,.

b. Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 6, eerste lid, onderdeel d, vervalt, onder verlettering van onderdelen e en f tot onderdelen d en e.

c. Na onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7 Eindigen van het recht op uitkering

Het recht op een uitkering eindigt:

a. met ingang van de dag waarop er ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde een uitsluitingsgrond van toepassing is;

b. de dag volgend op de dag waarop de uitkeringsgerechtigde overlijdt.

Ab

In artikel 8 wordt na «bedoeld in artikel 3, eerste lid,» ingevoegd: en artikel 3a, eerste lid,.

d. Onderdeel C komt te luiden:

C

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «A staat voor het minimumloon» vervangen door «A niet hoger is dan het minimumloon en staat voor de som van:

a. 10/7 vermenigvuldigd met het totale bedrag aan uitkeringen exclusief vakantiebijslag dat de uitkeringsgerechtigde ontving op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in de kalendermaand voorafgaande aan de dag waarop de geldende uitkeringsduur van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet of van de WGA-uitkering is verstreken, en

b. het loon uit dienstbetrekking dat de uitkeringsgerechtigde in die maand verdiende, waarbij A wordt herzien op de wijze als bedoeld in artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag» en wordt «B staat voor het in de desbetreffende kalendermaand verworven inkomen» vervangen door «B staat voor het inkomen per kalendermaand».

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot vierde tot en met zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder uitkering op grond van de Werkloosheidswet tevens verstaan inkomen dat op grond van artikel 34 van de Werkloosheidswet geheel in mindering is gebracht op de uitkering op grond van de Werkloosheidswet.

3. Voor de toepassing van het eerste lid worden de uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet en de Ziektewet, bedoeld in eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 21,75 en vervolgens gedeeld door het aantal werkdagen in die betreffende kalendermaand.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «het inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven» vervangen door: inkomen uit arbeid.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «wordt inkomen in verband met arbeid» vervangen door: wordt overig inkomen.

5. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat wordt verstaan onder inkomen uit arbeid als bedoeld in het vierde lid en overig inkomen als bedoeld in het vijfde lid.

6. Het vijfde lid (oud) en zevende lid vervallen.

7. Het zesde lid (oud) wordt vernummerd tot zevende lid en komt te luiden:

7. Voor zover het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedeeltelijk is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam dat bij rechtstreekse verkiezing wordt samengesteld, of een algemeen bestuur van een waterschap, staat bij de toepassing van het eerste lid A, in afwijking in zoverre van het eerste lid, voor het minimumloon.

e. Na onderdeel E worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ea

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. werken mee aan een voor hen gewenst onderzoek naar hun arbeidsgeschiktheid door een arts, een psycholoog of een beroepskeuze-adviseur;.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:

a. het re-integratiebedrijf dat in opdracht van het UWV werkzaamheden verricht; of

b. personen die met toestemming van het UWV zijn aangewezen door een re-integratiebedrijf als bedoeld in onderdeel b, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de bij overeenkomst aan deze personen en rechtspersonen opgedragen taken.

Eb

Artikel 15, onderdeel a, komt te luiden:

a. staan als werkzoekende geregistreerd en verlengen die registratie tijdig;.

f. Onderdeel F komt te luiden:

F

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «op grond van de artikelen» ingevoegd: 12, tweede lid, onderdeel c,.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De artikelen 14, eerste lid, en 15 zijn niet van toepassing op de werknemer die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening behoort.

g. Na onderdeel H worden vier onderdelen ingevoegd, luidende:

Ha

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «de Wet arbeid en zorg» ingevoegd:, de Werkloosheidswet.

2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien het UWV gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4.4.4.2.10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.

3. In het vierde lid, aanhef, wordt «artikel 21, vijfde lid» vervangen door: artikel 21, vierde lid.

4. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «artikel 4.4.1.9, derde lid» vervangen door: artikel 4.4.1.9, vierde lid.

Hb

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26 Betaling van de uitkering

Het UWV betaalt de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat per maand achteraf.

Hc

Artikel 27 komt te luiden:

Artikel 27 Recht op vakantie-uitkering

De uitkeringsgerechtigde die over een maand recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, heeft over die maand recht op vakantie-uitkering.

Hd

Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende

Artikel 27a Hoogte van de vakantie-uitkering

1. De vakantie-uitkering bedraagt 8 procent van het bedrag aan uitkering op grond van deze wet, waarop recht bestond in het tijdvak van twaalf maanden, voorafgaande aan de maand mei.

2. Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, treedt dit gewijzigde percentage in de plaats van het in het eerste lid genoemde percentage. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat vanaf de dag waarop de wijziging ingaat.

3. Het UWV betaalt de vakantie-uitkering jaarlijks in de maand mei over de aan die maand voorafgaande 12 maanden, of, indien het recht op uitkering eerder dan in de maand mei geheel eindigt, in de desbetreffende maand.

4. De vakantie-uitkering wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

h. Onderdeel I komt te luiden:

I

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28 Inhouding vereveningsbijdrage

Het UWV houdt op de uitkering, op de vakantie-uitkering en op de toeslag op grond van de Toeslagenwet een bedrag in, dat gelijk is aan het bedrag van de premie die een werkgever, op grond van afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, op het overeenkomstige loon van een werknemer, die verzekerd is op grond van de Werkloosheidswet, inhoudt.

i. Onderdeel J komt te luiden:

J

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, wordt «over een periode van vier weken» vervangen door «over een periode van één kalendermaand» en wordt na «bedoeld in artikel 3, eerste lid» toegevoegd «, en artikel 3a, eerste lid».

2. In het vierde lid wordt «artikel 6, eerste lid, onderdeel f» vervangen door: artikel 6, eerste lid, onderdeel e.

j. Onderdeel K komt te luiden:

K

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en vierde lid vervallen onder vernummering van het derde lid tot tweede lid en het vijfde lid tot derde lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt «belanghebbende» vervangen door: aanvrager of de uitkeringsgerechtigde.

k. Na onderdeel K worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ka

Artikel 38 vervalt.

Kb

In artikel 40, eerste lid, wordt na «De op grond van deze wet te betalen uitkeringen» ingevoegd: , de door het UWV te verstrekken vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

2

Artikel II, onderdeel A, komt te luiden:

A

In artikel 1, onderdeel l, onder 2°, wordt na «de Werkloosheidswet,» ingevoegd: de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen,.

3

In artikel III wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Aan artikel 8a wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt tevens onder grondslag verstaan de factor A, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, gedeeld door 21,75.

4

In de artikelen IV, VI, VII, VIII en XI, onderdeel A, wordt «de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen» vervangen door: de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen,.

5

Artikel V komt te luiden:

ARTIKEL V WIJZIGING VAN DE WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN

In artikel 96, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt na «de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen,» ingevoegd: de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen,.

6

Artikel IX wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «overeenkomstig het derde, vierde en vijfde lid» vervangen door: overeenkomstig het derde tot en met zesde lid en het negende lid.

2. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot tiende en elfde lid, worden vier leden ingevoegd, luidende:

6. Indien dat lager is dan de grondslag, vastgesteld op grond van het derde tot en met vijfde lid, bedraagt de grondslag, bedoeld in het eerste lid, 10/7 x A + B, waarbij:

A staat voor de uitkeringen ontvangen op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in de kalendermaand voorafgaande aan de dag waarop de geldende uitkeringsduur op grond van de Werkloosheidswet is verstreken;

B staat voor het loon uit dienstbetrekking dat de uitkeringsgerechtigde in die kalendermaand verdiende, waarbij A wordt herzien op de wijze als bedoeld in artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

7. Voor de toepassing van het zesde lid wordt onder uitkering op grond van de Werkloosheidswet tevens verstaan inkomen dat op grond van artikel 34 van de Werkloosheidswet geheel in mindering is gebracht op de uitkering op grond van de Werkloosheidswet.

8. Voor de toepassing van het zesde lid worden de uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet en de Ziektewet vermenigvuldigd met 21,75 en vervolgens gedeeld door het aantal werkdagen in die betreffende kalendermaand.

9. Het zesde lid is niet van toepassing, voor zover de uitkomst van de berekening op grond van dat lid minder bedroeg dan de van toepassing zijnde grondslag op grond van het derde tot en met vijfde lid, als gevolg van een gedeeltelijke eindiging van een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet door het verrichten van werkzaamheden als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam dat bij rechtstreekse verkiezing wordt samengesteld, of van een algemeen bestuur van een waterschap.

b. Onderdeel B komt te luiden:

B

Artikel 9, vierde en vijfde lid, vervallen.

c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

D

Na artikel 63b wordt een artikel ingevoegd, luidende

Artikel 63c

Artikel 9, vierde en vijfde lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet tot invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (Stb. PM), blijft van toepassing met betrekking tot:

a. een recht op uitkering dat voor 1 december 2009 is ontstaan;

b. een recht op uitkering dat voor 1 december 2009 is ontstaan, daarna is geëindigd en na 1 december 2009 op grond van artikel 7 van die wet is herleefd, of;

c. personen die voor 1 december 2009 voldoen aan artikel 2 maar die voor die datum geen recht hebben op een uitkering.

Toelichting

I. Algemeen

Deze nota van wijziging brengt enkele wijzigingen aan in het wetsvoorstel Invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (iIOW) (31 893). De wijzigingen betreffen technische en redactionele aanpassingen die (beleids-)inhoudelijk geen wijzigingen met zich meebrengen voor de IOW-gerechtigden. Met uitzondering van de bepalingen onder onderdeel 1, onder b, die ervoor zorgen dat de IOW steeds prevaleert boven een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) om voor bepaalde situaties te voorkomen dat er nadelige inkomenseffecten optreden. Tevens bevat de nota van wijziging een aantal juridische verbeteringen, die evenmin leiden tot inhoudelijke wijzigingen.

De aanpassing in de iIOW die samenloop tussen een IOW- en een IOAW-uitkering mogelijk maakt, heeft geen effect op het volume van de IOW en IOAW tezamen. Aangezien de uitkomst voor betrokkene door deze wijziging slechts in een incidenteel geval gunstiger is, zijn de extra uitkeringslasten die hiermee gemoeid zijn nihil. De aanpassing heeft evenmin gevolgen voor de uitvoeringskosten.

Deze nota van wijziging wordt mede aangeboden door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vanwege haar betrokkenheid bij enkele van de in deze nota opgenomen wijzigingen.

II. Artikelsgewijs

Onderdeel 1. Wijzigingen inzake de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen

Onderdeel 1, onder a

Onderdeel aA

Met de inwerkingtreding van de Wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering (Stb. 600), zijn de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) samengevoegd. Dit is juridisch vormgegeven als een overgang van de CWI naar het UWV. Daarom wordt voorgesteld de definitie van CWI te laten vervallen.

Voorts wordt met dit onderdeel geregeld dat voor de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) onder minimumloon wordt verstaan het minimumloon exclusief de vakantiebijslag.

Voorgesteld wordt verder om een definitie van «WGA-uitkering» toe te voegen opdat deze in het wetsvoorstel verkort kan worden aangehaald.

Onderdeel bA

Voorgesteld wordt om aan het eerste lid van artikel 3 toe te voegen dat de persoon op de eerste werkloosheidsdag voldaan moet hebben aan de voorwaarden voor duurverlenging bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Werkloosheidswet (WW). Hiermee wordt geregeld dat er alleen recht op IOW kan ontstaan als betrokkene tussen 30 september 2006 en 1 juli 2011 voldaan heeft aan de arbeidsverledeneis en om die reden meer dan drie maanden een loongerelateerde WW-uitkering heeft ontvangen.

In de huidige formulering van artikel 3 worden personen uitgesloten voor het recht op IOW die op basis van hun eerste WW-recht wél voldoen aan de voorwaarden in het eerste lid (welke WW-uitkering, bijvoorbeeld wegens werkhervatting, is geëindigd voordat de uitkeringsduur is verstreken), maar op basis van een later, tweede WW-recht niet aan die voorwaarden voldoen omdat de eerste werkloosheidsdag van dat tweede WW-recht ligt na 1 juli 2011. Dat is niet de bedoeling, want het zou betekenen dat de betrokkene in een slechtere positie komt door het werk te hervatten. Daarom wordt voorgesteld om een nieuw tweede lid in te voegen. Het voorgestelde tweede lid regelt in aanvulling op het eerste lid dat ook iemand die eerder recht had op een WW-uitkering en toen voldeed aan de voorwaarden van het eerste lid, recht heeft op IOW als hij daarna opnieuw recht heeft op een WW-uitkering waarvan de duur is verlengd op grond van artikel 42b WW of omdat voldaan is aan de arbeidsverledeneis. Daarbij doet niet ter zake of de eerste werkloosheidsdag van dat tweede recht ligt voor 1 juli 2011.

In de situatie dat betrokkene een tweede WW-recht heeft van «slechts» drie maanden – dus zonder verlenging van de uitkering op grond van artikel 42, tweede lid, WW of op grond van artikel 42b WW – ontstaat dus geen recht op IOW. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als het eerdere recht blijvend geheel geweigerd is, het eerdere recht niet meer kan herleven omdat de herlevingstermijn overschreden is en/of betrokkene langer dan 6 maanden niet beschikbaar is voor arbeid.

Onderdeel cA

In dit onderdeel wordt geregeld dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte oudere na de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering, recht kan hebben op een IOW-uitkering. Ook in de situatie dat betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering geen recht heeft op WGA-vervolguitkering of -loonaanvulling omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan recht ontstaan op IOW-uitkering. De voorwaarden voor het ontstaan van dat recht zijn overeenkomstig de ontstaansvoorwaarden voor het recht op een IOW-uitkering voor de oudere werkloze.

Onderdeel dA

Door de toevoeging van artikel 3a, dient dit artikel ook te worden genoemd in artikel 5 van de IOW.

Onderdeel 1, onder b

Het in de iIOW voorgestelde onderdeel g van artikel 6 regelt dat samenloop van een IOW-uitkering met een uitkering op grond van de IOAW wordt voorkomen. Na heroverweging van de voor- en nadelen is de regering van oordeel dat het recht op IOW-uitkering altijd prevaleert en dat samenloop met IOAW mogelijk wordt. Daarom wordt voorgesteld dit onderdeel te laten vervallen. Het in de iIOW voorgestelde onderdeel h kan vervallen omdat toepassing van deze uitsluitingsgrond tot gevolg kan hebben dat het recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet wordt beëindigd, terwijl dat niet is beoogd.

Onderdeel d kan vervallen omdat het onbetaald verlof genieten geen uitsluitingsgrond behoort te zijn.

Onderdeel 1, onder c

Onderdeel Aa

Het is wenselijk dat het recht op uitkering eindigt op de dag ná het overlijden van de uitkeringsgerechtigde. De voorgestelde wijziging corrigeert dit. Opgemerkt wordt dat artikel 7, onderdeel a, niet inhoudelijk wordt gewijzigd.

Onderdeel Ab

Door de toevoeging van artikel 3a, dient dit artikel ook te worden genoemd in artikel 8.

Onderdeel 1, onder d

Het eerste lid van artikel 10 wordt op verschillende punten gewijzigd. In de iIOW is voorzien in samenloop van meerdere uitkeringen alsmede samenloop met loon in de maand voorafgaande aan het ontstaan van het recht op IOW. Niet geregeld was echter dat als uitgangspunt dient te worden genomen genoemde uitkeringen exclusief vakantiebijslag. Dit is van belang omdat de hoogte van IOW-uitkering is gebaseerd op het minimumloon exclusief vakantiegeld.

Voorts moet het gaan om de uitkeringen die de uitkeringsgerechtigde ontving in de kalendermaand voorafgaand aan de dag waarop de WGA-uitkering of de WW-uitkering is verstreken. Het is immers niet ondenkbaar dat iemand na het eindigen van de WGA- of WW-uitkering niet direct een aanvraag voor een IOW-uitkering doet. In de maand voorafgaand aan het recht op een IOW-uitkering wordt dan geen WGA- of WW-uitkering aangetroffen. Vandaar dat voorgesteld wordt uit te gaan van de kalendermaand voorafgaand aan de dag waarop de geldende uitkeringsduur van de WGA- of WW-uitkering is verstreken.

Omdat het minimumloon op grond van artikel 14 van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag (Wml) ieder jaar wordt herzien, dient de factor A op dezelfde wijze te worden herzien.

Wat betreft de factor B wordt ter verduidelijking voorgesteld te bepalen dat B staat voor het inkomen per kalendermaand in plaats van voor het in de desbetreffende kalendermaand verworven inkomen.

Tevens wordt voorgesteld een nieuw tweede lid in te voegen. Met dit nieuwe lid wordt geregeld dat onder uitkering op grond van de WW tevens wordt verstaan inkomen dat op grond van artikel 34 WW geheel in mindering is gebracht op de WW-uitkering. Uitgaan van de hoogte van de WW-uitkering per maand in de situatie dat deze uitkering is verminderd met toepassing van artikel 34 WW leidt tot een onredelijk resultaat. De factor A wordt met deze aanpassing gebaseerd op de volledige WW-uitkering, dus zonder eventuele inkomstenverrekening op grond van artikel 34 WW.

Voorts word voorgesteld om een nieuw derde lid in te voegen. De uitkeringen op grond van de WW en de Ziektewet (ZW) worden niet per kalendermaand uitbetaald maar per dag, week of per 4 weken. Dit heeft tot gevolg dat het totale bedrag aan uitkeringen dat de uitkeringsgerechtigde ontving in die kalendermaand afhankelijk is van het aantal werkdagen in die laatste kalendermaand. Dit aantal kan per kalendermaand variëren. Om te voorkomen dat de hoogte van de IOW afhankelijk wordt van het aantal werkdagen in die laatste kalendermaand, wordt in het derde lid voorgesteld om deze uitkeringen te vermenigvuldigen met 21,75 en vervolgens te delen door het aantal werkdagen in die kalendermaand.

Onderdeel 1, onder e

Onderdeel Ea

De huidige formulering van artikel 12, tweede lid, onderdeel c, bepaalt niet duidelijk om welke onderzoeken het gaat en door wie deze kunnen worden uitgevoerd. Bij de nu voorgestelde formulering is aansluiting gezocht bij artikel 26, eerste lid, onderdeel g, WW.

Daarnaast wordt het derde lid technisch verbeterd.

Onderdeel Eb

Uit dit artikel wordt «bij de CWI» geschrapt om de redenen genoemd in de toelichting bij onderdeel aA. Tevens wordt voorgesteld de plicht om de registratie tijdig te verlengen toe te voegen, zoals die plicht ook in artikel 26, eerste lid, onderdeel d, van de WW is opgenomen.

Onderdeel 1, onder f

In het huidige artikel 16, tweede lid, worden alleen de artikelen 14 en 15 genoemd. Artikel 12, tweede lid, onderdeel c, bevat echter ook een verplichting waarvan tijdelijk ontheffing moet kunnen worden verleend, overeenkomstig de mogelijkheid van tijdelijke ontheffing van dezelfde verplichting genoemd in artikel 26, eerste lid, onderdeel g, WW. Daarom wordt voorgesteld dat artikelonderdeel aan het tweede lid toe te voegen.

Het in de iIOW voorgestelde derde lid heeft met deze nota van wijziging geen wijziging ondergaan.

Onderdeel 1, onder g

Onderdeel Ha

In de opsomming van wetten waarmee de bestuurlijke boete verrekend mag worden ontbreekt in artikel 24, eerste lid, IOW, de WW. Voor de IOW is de WW in dit artikel van belang omdat een IOW-uitkeringsgerechtigde naast een IOW-uitkering ook recht op een WW-uitkering kan hebben. De boete moet in dat geval ook met de WW-uitkering verrekend kunnen worden.

In artikel 24, derde lid, ontbrak de zin die het wetsvoorstel Aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht ( 31 124) toevoegt aan andere socialezekerheidswetten. Door de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.

In artikel 24, vierde lid, staan twee onjuiste verwijzingen. Die worden met subonderdelen 3 en 4 hersteld.

Onderdeel Hb

Het UWV zal de IOW-uitkering per maand achteraf betalen, hiermee kan de bepaling over de betaling per vier kalenderweken vervallen. Omdat de overige leden van artikel 27 kunnen vervallen (deze worden al dan niet gewijzigd in de nieuw voorgestelde artikelen 27 en 27a opgenomen (zie voor de toelichting onderdelen Hc en Hd hieronder)), wordt tevens voorgesteld artikel 26 en artikel 27, eerste lid, samen te voegen tot een nieuw artikel 26.

Onderdelen Hc en Hd

Met de voorgestelde wijziging wordt geregeld dat de uitkeringsgerechtigde aanvullend op een IOW-uitkering recht heeft op een vakantie-uitkering ten bedrage van 8% van de IOW-uitkering.

Onderdeel 1, onder h

Artikel 28 wordt slechts in technische zin aangepast: «vakantiebijslag» wordt «vakantie-uitkering» overeenkomstig de artikelen 27 en 27a en «op de toeslag op de uitkering op grond van de Toeslagenwet» wordt «op de toeslag op grond van de Toeslagenwet». Het woord «uitkering» zoals opgenomen in de versie in de iIOW, is overbodig.

Onderdeel 1, onder i

Door de toevoeging van artikel 3a, dient dit artikel ook te worden genoemd in artikel 29. Verder wordt het vierde lid technisch aangepast.

Onderdeel 1, onder j en k

Onderdeel K en Ka

Voorgesteld wordt om het tweede lid van artikel 34 en artikel 38 te laten vervallen. Deze bepalingen blijken bij nader inzien niet nodig.

Onderdeel Kb

In het huidige artikel 40, eerste lid, is niet nader bepaald dat de door het UWV te verstrekken vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet ten laste komt van het Toeslagenfonds. Met de voorgestelde wijziging wordt dit verduidelijkt.

Onderdeel 2. Wijzigingen inzake de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

Met de inwerkingtreding van de Wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering, is duidelijk geworden in welk onderdeel van artikel 1 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen «de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen» kan worden ingevoegd. Deze wijziging heeft geen inhoudelijk effect.

Onderdeel 3. Wijzigingen inzake de Toeslagenwet

In de IOW wordt niet gesproken over «dagloon», «vervolgdagloon», of «grondslag». Om artikel 8a van de TW van toepassing te kunnen laten zijn op de IOW-gerechtigde, wordt voorgesteld om in artikel 8a van de TW te bepalen dat tevens onder grondslag wordt verstaan, de factor A, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de IOW. Deze moet worden gedeeld door 21,75 omdat de toeslag per dag wordt berekend.

Onderdeel 4. Wijzigingen inzake de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de Ziektwet

Deze wijzigingen zijn technisch van aard. Het betreft telkens het toevoegen van een komma na «de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen».

Onderdeel 5. Wijzigingen in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Voorgesteld wordt om de uitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikte ouderen te regelen in de IOW in plaats van in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In de IOW wordt de doelgroep hierop aangepast (zie het voorgestelde artikel 3a).

Tevens wordt een komma toegevoegd na «de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen».

Onderdeel 6. Wijzigingen inzake de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

Onderdelen A en B

Maximering tot de hoogte van het inkomen in de maand voorafgaande aan het ontstaan van het recht op uitkering op grond van artikel 9, vierde lid, van de IOAW, kan in een aantal gevallen leiden tot een onredelijk resultaat. Gezien de samenhang tussen IOW en IOAW is het wenselijk dat dit in beide wetten op dezelfde wijze wordt geregeld. In de IOW is er voor gekozen om in de situatie dat het inkomen in de maand voordat het recht op IOW-uitkering ontstond lager was dan het wettelijk minimumloon, de grondslag wordt vastgesteld op dat lagere bedrag. Het overnemen van deze systematiek in de IOAW is in de huidige versie niet juist geweest. Met toepassing van het nieuwe zesde lid van artikel 5 wordt voorgesteld dat de grondslag die is vastgesteld op grond van het derde tot en met het vijfde lid, lager kan worden vastgesteld volgens de berekening in het nieuwe zesde lid. Als het bedrag van 10/7 keer het totale bedrag aan uitkeringen (op grond van de WW, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet WIA) vermeerderd met loon uit dienstbetrekking in de kalendermaand voorafgaand aan de dag waarop de geldende uitkeringsduur op grond van de WW is verstreken (onderdeel a) lager is dan de grondslag zoals die op grond van het derde tot en met het vijfde lid, wordt de grondslag op dat lagere bedrag vastgesteld.

Voor de toelichting op het zevende en achtste lid zij verwezen naar de toelichting bij onderdeel 1, onder d, ten aanzien van het tweede en derde lid.

Het voorgestelde negende lid komt inhoudelijk overeen met het huidige vijfde lid van artikel 9 IOAW. Door deze leden op te nemen in artikel 5, kunnen de leden 4 en 5 van artikel 9 IOAW vervallen.

Onderdeel 7. Overgangsbepaling

Met de iIOW wordt de IOAW met ingang van 1 december 2009 aangepast. Als er geen overgangsrecht wordt getroffen dan geldt de nieuwe systematiek niet alleen voor het recht op IOAW-uitkering dat na 1 december 2009 is ontstaan, maar ook voor alle «lopende gevallen». Dit is niet gewenst; de nieuwe systematiek is moeilijk uitvoerbaar in de situatie dat de IOAW-uitkering al enige jaren geleden is vastgesteld. Daarnaast kan de wijziging van de systematiek ook gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Voorgesteld wordt dat de huidige bepalingen van toepassing blijven op de «lopende gevallen». Hieronder wordt verstaan:

– personen die voor 1 december 2009 een IOAW-uitkering ontvangen;

– personen die voor 1 december 2009 een IOAW-uitkering hebben ontvangen, welk recht inmiddels is beëindigd, maar herleeft na 1 december 2009;

– personen die tot de doelgroep van de IOAW behoren (voldoen aan artikel 2, IOAW, volledige duur WW doorlopen op 1e WW-dag 50 jaar of ouder) maar voor 1 december 2009 bestaat geen recht op IOAW (bijvoorbeeld vanwege een te hoog inkomen of een uitsluitingsgrond).

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner