Gepubliceerd: 11 december 2009
Indiener(s): Stef Blok (VVD)
Onderwerpen: arbeidsvoorwaarden europese zaken internationaal werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31891-8.html
ID: 31891-8

31 891
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op premiepensioeninstellingen (Wet introductie premiepensioeninstellingen)

nr. 8
NADER VERSLAG

Vastgesteld 11 december 2009

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben in een eerder stadium reeds benadrukt dat zij van mening zijn dat het belangrijk is dat er goede en betrouwbare pensioeninstellingen in de Europese Unie zijn. Zoals de regering weet zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat het belangrijk is dat het ook in Nederland mogelijk is om een pan-Europees pensioenfonds op te richten, zeker gezien het feit dat het in andere Europese landen reeds mogelijk is. Wel zijn genoemde leden van mening dat het van groot belang is dat het een goede en betrouwbare instelling betreft, die ook wel concurrerend moet zijn ten opzichte van vergelijkbare instellingen in andere EU-lidstaten. Maar zij menen ook dat het internationale karakter van de Nederlandse financiële instellingen de afgelopen jaren niet louter voordelen heeft betekent voor Nederland. De Nederlandse staat heeft immers zowel in absolute als in relatieve zin zeer forse bedragen in de financiële sector moeten investeren om die overeind te houden in de huidige crisis.

De leden van de CDA-fracties waren dan ook verbaasd om termen te lezen als «Pension Protection Fund» en «Pensionsversicherungsverrein». Dit zijn nieuwe garantiestelsels, maar het lijkt de leden van de CDA-fractie niet gepast om dit soort vehikels in Nederland op te zetten. Kan de regering garanderen dat er geen garantiestelsels en geen enkel financieel risico voor de staat voortvloeien uit het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie willen de regering om te beginnen danken voor de uitgebreide beantwoording van de vele – technische – vragen die zij in de eerdere inbreng hebben gesteld. In algemene zin willen de leden van de CDA-fractie echter graag een wat uitgebreider analyse van de regering over het winstoogmerk van een PPI. In het huidige wetsvoorstel is het zo dat een PPI winstdoeleinden kan en mag nastreven, zowel voor «zichzelf» als voor de pensioendeelnemers, zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag wordt uitgelegd. Voorts valt bijvoorbeeld in de nota van wijziging te lezen dat een PPI een aantal intermediaire activiteiten mag ontplooien. Ten aanzien van de winst voor «zichzelf» is een PPI Vpb-plichtig, ten aanzien van de winst voor de pensioendeelnemers niet. De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader te onderbouwen hoe zij denkt over een stelsel waarin uitvoeringsinstanties niet onder de PPI vallen? Dit zou dan toch betekenen dat we een stelsel krijgen met PPI’s waarin een aantal fondsen zit, welke tegen een fee worden beheerd door organisaties die niet onder het PPI-regime vallen? Hoe denkt de regering hierover, zo willen genoemde leden weten.

In de eerdere inbreng hebben de leden van de CDA-fractie vragen gesteld over de rechtspersonen die worden toegestaan in andere landen die een pensioeninstelling hebben die onder de IORP-richtlijn valt. Meer specifiek hebben genoemde leden gevraagd hoe deze rechtsvormen zich verhouden tot de NV, de BV, de stichting, de SE, de vereniging en de onderlinge waarborgmaatschappij. Uit de beantwoording blijkt dat andere landen veelal wel rechtsvormen toestaan die vergelijkbaar zijn met de stichting. Uit dien hoofde vragen genoemde leden de regering nader toe te lichten waarom zij geen stichting en geen onderlinge waarborgmaatschappij toestaat als onder PPI-regime. In hoeverre is Nederland concurrerend zonder mogelijkheid een stichting onder het PPI-regime te brengen?

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de afgelopen jaren ook bij pensioeninstellingen zich verschillende gevallen van hoge kosten hebben voorgedaan. Op welke wijze zijn de kosten van een PPI volstrekt transparant bij een PPI? Heeft de regering ook overwogen om toezicht te houden op de kosten of die aan een maximum te binden?

De positie van de deelnemer en de gewezen deelnemer

Welke mogelijkheden heeft de deelnemer om invloed uit te oefenen op het beleggingsbeleid en de wijze waarop het vermogen beheerd wordt?

Welke mogelijkheden heeft de slaper om invloed uit te oefenen op het beleggingsbeleid en de wijze waarop het vermogen beheerd wordt? Wat kan hij doen als hij het niet eens is met het beleid?

Welke mogelijkheden heeft de gepensioneerde om invloed uit te oefenen op het beleggingsbeleid en de wijze waarop het vermogen beheerd wordt? Wat kan hij doen als hij het niet eens is met het beleid?

Hoe is het recht op waardeoverdracht geregeld? Aan wie kan worden overgedragen en welke kosten kunnen daarbij in rekening worden gebracht?

Omzetting van een pensioenfonds in een PPI

Welke stappen moet een pensioenfonds ondernemen indien zij zich wil omvormen tot een PPI? Op welke wijze kunnen sociale partner, slapers en gepensioneerden dit blokkeren, indien zij dit wensen? De leden van de CDA fractie zouden graag zien dat er zeer veel sloten op deze deur zitten!

Hierop aansluitend hebben genoemde leden vragen over een passage uit de nota naar aanleiding van het verslag: «De regering wil vooreerst opmerken dat zij geen uitspraken wil doen over de kwalificatie van buitenlandse pensioeninstellingen en de verenigbaarheid van buitenlandse IORP’s met de IORP-richtlijn. Ook wil de regering zelf geen «vergelijkend warenonderzoek» uitvoeren. Dat laat zij aan de markt over. Een vergelijking van de PPI met artikel 17 IORP’s zou overigens mank gaan. Het gaat hier immers om verschillende instellingen. De regering meent echter wel dat de PPI volledig de concurrentie aan kan met andere niet-artikel 17 IORP’s. De regering meent dat de kracht van de PPI ligt in zijn eenvoud en transparantie. Met de introductie van de PPI wil de regering een ontwikkeling – zoals deze zich voordeed begin jaren ’90 – voorkomen. In deze periode viel een «uitvlucht» van vermogensbeheerders naar Luxemburg waar te nemen. Wanneer Nederland een PPI kent, zal deze toevlucht – in ieder geval wat betreft niet-artikel 17 IORP’s – hoogstwaarschijnlijk niet plaatsvinden». De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de regering niet alle buitenlandse instelling en detail analyseert en kijkt naar de verenigbaarheid van buitenlandse IORP’s met de IORP-richtlijn, maar vraagt zich wel af waarop zij haar stelling baseert dat de PPI volledig de concurrentie aan kan met andere niet-artikel 17 IORP’s?

Een ander punt dat de CDA-fractie graag nog wat nader belicht ziet is de relatie tussen de PPI en de zelfstandigen. De regering komt tot de conclusie dat de PPI een zeer beperkte rol voor zelfstandigen kan spelen. Genoemde leden vragen de regering nader te bekijken of en hoe dit zou kunnen worden veranderd. Is het hierbij misschien toch nodig om een onderlinge waarborgmaatschappij als PPI toe te staan? Is de regering bereid om met (organisaties van) zelfstandigen in overleg te treden om een en ander uit te zoeken en de Kamer hierover in januari 2010 te berichten?

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie welke van de OESO-lidstaten een pensioenfonds waarvan in feite geen belasting wordt geheven niet als verdragsinwoner beschouwen, meldt de regering dat dit niet exact bekend is. Wel is duidelijk dat het slechts om een kleine minderheid gaat, zo lezen genoemde leden, maar zij vragen zich wel af hoeveel OESO-lidstaten het nu eigenlijk betreft? Als de regering stelt dat zij zich al jaren tijdens verdragsonderhandelingen inzet voor het expliciet aanmerken van pensioenfondsen als verdragsinwoner, moet toch wel bekend zijn welke OESO-lidstaten dat niet doen? Ook merkt de regering op «in de meeste Nederlandse verdragen met OESO-lidstaten is niet opgenomen dat ook Nederland (als bronstaat) mag heffen, aangezien deze landen pensioeninkomsten over het algemeen adequaat belasten». Hoe zit het met alle onlangs afgesloten verdragen?

De leden van de CDA-fractie hebben gelezen dat bij algemene maatregel van bestuur de criteria omtrent het beleggingsbeleid nog nader wordt uitgewerkt. Wanneer wordt deze AMvB gepubliceerd? En waarom moet een PPI bij uitvoering van een niet-Europese pensioenregeling zich houden aan eventuele beleggingsvoorschriften uit het land van oorsprong van deze pensioenregeling?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele aanvullende vragen.

De regering geeft aan dat onderhavige wet niet regelt hoe eventuele sterftewinsten moeten worden toebedeeld. Het staat de betrokkenen bij de pensioenregelingen vrij om tot een overeenstemming te komen aan wie de aanspraken van een vooroverleden pensioengerechtigde worden uitgekeerd, dit kunnen ook nabestaanden zijn. De leden van de PvdA-fractie sluiten zich aan bij het voorstel van de leden van de CDA-fractie om de toewijzing van de pensioenopbouw standaard aan de nabestaanden na te laten, tenzij anders wordt afgesproken tussen betrokkenen. Kan de regering toezeggen deze wijziging op te nemen in het wetsvoorstel?

Een analyse van de mogelijke gevolgen van de introductie van de PPI op het Nederlandse pensioenstelsel is (nog) niet voorhanden. Is de regering voornemens een dergelijke analyse te maken alvorens over te gaan tot de invoering van de PPI? Zo ja, wanneer kunnen wij deze analyse verwachten. Zo nee, waarom niet?

Zolang er geen analyse ligt van de gevolgen van de invoering van de PPI op het Nederlandse pensioenstelsel, of indien blijkt dat de invoering van de PPI een negatieve invloed heeft op het Nederlandse pensioenstelsel, zo vragen de leden van de PvdA-fractie zich af, is het dan niet aan te raden om ook voor PPI’s een domeinafbakening in het wetsvoorstel te introduceren die ertoe leidt dat PPI’s uitsluitend pensioenregelingen van buitenlandse ondernemingen mogen uitvoeren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag bij wetsvoorstel Wet introductie premiepensioeninstellingen. Zij danken de regering voor de uitgebreide beantwoording naar aanleiding van de eerdere inbreng van de verschillende fracties in de Kamer. Toch hebben deze leden naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag nog enkele vragen en opmerkingen.

In de beantwoording op de vraag van de leden van de VVD-fractie aangaande de financiering antwoordt de regering dat de API als pensioenuitvoerder naast de bestaande uitvoerders moet worden geplaatst. Zou dit punt door de regering nog verduidelijkt kunnen worden? Hoe ziet de gebruiker uiteindelijk terug of hij van doen heeft met een API, een pensioenfonds, een verzekeraar of bijvoorbeeld een verzekeraar die via de API-constructie een pensioenregeling uitvoert?

De vraag van de leden van de VVD-fractie met betrekking tot de uitvoering in andere landen via een API is niet beantwoord. Deze vraag was mede vanuit de fasering gesteld en de regering is hier niet op ingegaan, kan de regering dit alsnog doen?

Ten aanzien van het antwoord van de regering over de interpretatie van het belastingverdrag met Amerika zijn de leden van de fractie van de VVD gerustgesteld door de beantwoording van de regering.

Ten aanzien van de crediteurenregeling in geval van een faillissement roept de beantwoording van de regering richting de leden van de CDA-fractie op dit moment nog wel de nodige vragen op. De leden van de VVD-fractie interpreteren de beantwoording zodanig dat er in ieder geval geen vermenging plaatsvindt tussen de verschillende pensioenregeling die bij de PPI in kwestie zijn ondergebracht en dat de ontvangers van de regeling voorgaan bij een faillissement. Kunnen de leden van de fractie van de VVD de woorden van de regering zo interpreteren?

De voorzitter van de commissie,

Blok

De griffier van de commissie,

Berck


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP), Sap (GL) en Linhard (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Pieper (CDA), Aptroot (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), Elias (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Heerts (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP), Vendrik (GL) en Smeets (PvdA).