Vastgesteld 12 maart 2009
De vaste commissie voor Europese Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig en voldoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel ter goedkeuring van de Stabilisatie- en Associatie Overeenkomst (hierna: SAO) met Bosnië en Herzegovina. Deze leden zijn van mening dat de problemen in de westelijke Balkan niet onafhankelijk van elkaar en van de rest van Europa kunnen worden behandeld en dat dit bevestigd wordt in het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa, zoals vastgesteld te Keulen in juni 1999. Daarmee is aan alle landen van de westelijke Balkan volledige integratie in de structuren van de Europese Unie in het vooruitzicht gesteld. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat bij een SAO elk land op eigen merites beoordeeld dient te worden. Deze leden zijn voorts van mening dat een SAO geen onomkeerbare stap op weg naar een lidmaatschap van de Europese Unie is en ook kan leiden tot een partenariaat. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij deze visie deelt. In de derde considerans in de preambule, de zogeheten «evolutieve clausule», wordt Bosnië en Herzegovina aangemerkt als potentieel EU-lid. De leden van de CDA-fractie zijn bezorgd over de recente ontwikkelingen rond de onderhandelingen over de nieuwe grondwet en deze leden zijn van mening dat er bepaald geen sprake is van toename van de politieke stabiliteit. Deze leden vragen de regering haar visie te geven op de eis van de vertegenwoordigers van de Republika Srpska om het recht op zelfbeschikking en het recht op de mogelijkheid voor een referendum over een eventuele onafhankelijkheid van de Republika Srpska op te nemen in een nieuwe Grondwet. Ook vragen zij of de regering van mening is dat de SAO geratificeerd kan worden als de nieuwe Grondwet onverhoopt bovengenoemde bepalingen zal gaan bevatten. De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het vertrek van de Hoge Vertegenwoordiger Miroslav Lajcak en het voornemen om het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger na ratificatie van de SAO over te laten gaan in het mandaat van de EU Speciale Vertegenwoordiger. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het mandaat van de EU Speciale Vertegenwoordiger dan verruimd zal worden. Ook vragen deze leden de regering wat het verband is tussen een te sluiten SAO en een mogelijk besluit om het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger te beëindigen. Op welke wijze is een te ratificeren SAO van invloed op de werkwijze van de Peace Implementation Council (PIC), zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat een SAO alleen gesloten kan worden met een land dat politiek stabiel is en zij zijn dan ook bezorgd over de recente ontwikkelingen in Bosnië en Herzegovina. Deze leden begrijpen de grote bijdrage die een SAO kan leveren aan politieke stabiliteit, maar zij verwachten dan tevens dat er in het land zelf gewerkt wordt aan integratie van alle bevolkingsgroepen in het politieke proces om te komen tot een gezamenlijk gevoeld besef in één land te leven.
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van de goedkeuringswet met betrekking tot de SAO tussen de Europese Gemeenschappen en Bosnië en Herzegovina.
De leden van de SP-fractie zien de SAO als een verdere stap richting het EU-lidmaatschap. Deze leden onderschrijven het perspectief op EU-lidmaatschap dat aan alle landen van de westelijke Balkan is geboden, mits voldaan is aan de criteria die de Unie daarvoor heeft vastgelegd. Deze leden hechten daarom ook aan strikte naleving van die criteria.
Met betrekking tot de westelijke Balkan is het voor de leden van de SP-fractie van belang dat er, voordat deze landen onderdeel uitmaken van de EU, sprake is van een duurzame vrede tussen bevolkingsgroepen èn landen. Met betrekking tot het laatste maken deze leden zich zorgen of er zich vergelijkbare situaties kunnen voordoen als op dit moment tussen Kroatië en Slovenië, waar Slovenië vanwege een bilateraal conflict de afronding van de toetredingsonderhandelingen met Kroatië ophoudt. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij kennis heeft van potentiële conflicten tussen Bosnië-Herzegovina en haar buurlanden die in de toekomst kunnen leiden tot soortgelijke situaties. Indien dat het geval is, vragen deze leden hoe de politieke dialoog als onderdeel van de SAO een rol gaat spelen bij het oplossen van deze conflicten. Deze leden vragen of de regering het daarnaast wenselijk acht om deze landen het kandidaat-lidmaatschap aan te bieden voordat de SAO’s met alle landen op de Westelijke Balkan, specifiek Servië, zijn bekrachtigd.
De leden van de SP-fractie onderschreven de voorwaarden die destijds zijn gesteld aan het sluiten van een SAO. Deze leden zijn dan ook verheugd om te kunnen constateren dat er met betrekking tot Bosnië-Herzegovina naar het oordeel van hoofdaanklager Brammertz sprake is van volledige samenwerking met Joegoslavië tribunaal. Meer zorgen maken deze leden zich over de vele conflicten die blijven bestaan tussen de verschillende bevolkingsgroepen. In dat kader vragen de leden of de hervorming van de politie waarbij de scheiding tussen bevolkingsgroepen werd opgeheven ook van duurzame aard is. Graag ontvangen deze leden hierover een nadere appreciatie van de regering.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie wat de precieze betekenis is van de overgang van het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger in die van een «louter» EU Speciale Vertegenwoordiger. Moeten deze leden begrijpen dat met die overgang het mandaat op basis van het Dayton akkoord komt te vervallen? De leden van de SP-fractie vragen daarnaast wat de overige voorwaarden zijn, naast het tekenen van de SAO, waaraan voldaan moet zijn wil deze overgang plaatsvinden.
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van de SAO tussen de Europese Gemeenschappen en Bosnië en Herzegovina.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen het bieden van een uiteindelijk Europees perspectief aan landen in de Westelijke Balkan. In de aanloop tot het opstellen van deze SAO maakte de Europese Commissie zich echter, ten aanzien van Bosnië-Herzegovina, naar de mening van de leden van de VVD-fractie, terecht grote zorgen over onder meer de gebrekkige staatsvorming, vertragingen op het gebied van justitiële hervormingen en corruptiebestrijding, voortdurende etnische spanningen en onvoldoende verwerking van het oorlogsverleden. Een belangrijk aandachtspunt bij de besluitvorming over deze SAO was ook de (gebrekkige) vooruitgang met betrekking tot de politiehervorming.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er nog steeds zeer grote problemen bestaan met betrekking tot de staatsvorming in Bosnië en Herzegovina. Zo ontstonden er zeer recent weer grote problemen rond Milorad Dodik, de premier van de Republika Srpska, nadat hij was beschuldigd van corruptie. Het landsbestuur lijkt daarop weer te worden gesaboteerd door het Servische deel van de bevolking, aldus deze leden. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering het feit beoordeelt dat de Nederlandse ambassadeur in Bosnië deze Dodik heeft bestempeld als «erger dan Loekasjenko». Ook vragen deze leden het oordeel van de regering over de blijvende constitutionele problemen die nauw samenhangen met de etnische heterogeniteit van Bosnië-Herzegovina. Zij vragen welke perspectieven de regering in dat opzicht ziet voor de komende periode. Zij vragen waaruit de bereidheid blijkt van de inwoners van de Republika Srpska om tot een echte integratie te komen binnen een levensvatbare staat Bosnië-Herzegovina. De leden van de VVD-fractie vragen het oordeel van de regering over de eis van premier Dodik dat hij een nieuwe grondwet alleen wil goedkeuren wanneer daarin het «recht van afscheiding» voor elke bevolkingsgroep in Bosnië is vastgelegd. Voorts vragen deze leden in hoeverre de regering nu wel iets kan zeggen over mogelijke Servische pogingen deze afscheiding te bevorderen en of daarvoor aanwijzingen zijn. Zij vragen of Kroatië hierin een rol speelt dan wel dat er krachten in Kroatië zijn die dit bevorderen. Hebben deze aanwijzingen consequenties voor de toetreding van dit land tot de Europese Unie, zo vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie vragen welke vooruitgang er is geboekt met betrekking tot een modernisering van de grondwet en of er weinig of geen voortgang meer is geboekt sinds in april 2006 een pakket aan wijzigingsvoorstellen met betrekking tot de grondwet door een meerderheid van het parlement is verworpen. Ook vragende deze leden of er de laatste tijd geen voortgang meer is geboekt bij het creëren van staatsstructuren die het proces van Europese integratie zouden bevorderen, zoals in het «Bosnia and Herzegovian 2008 progress report» werd geconstateerd. Deze leden vragen de regering naar haar oordeel over de voortgang met betrekking tot de justitiële hervormingen. Ook wijzen deze leden op de waarschuwing van de president van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, Lluis Maria de Puig, dat er nog een enorm gat gaapt tussen de officiële normen in Bosnië-Herzegovina en de alledaagse werkelijkheid. In dit verband vraagt de president aandacht voor mensenrechten, minderheidsrechten, sociale rechten en marteling. De leden van de VVD-fractie vragen het oordeel van de regering over die onderwerpen. Enigszins wrang lijkt het volgens deze leden ook dat de Europese Commissie gestimuleerd werd om de SAO-onderhandelingen met Bosnië-Herzegovina af te ronden doordat in oktober 2007 een akkoord was bereikt over de hervorming van de politie. Thans lijkt de integratie van de politie in Bosnië-Herzegovina juist weer te stagneren en de leden van de VVD-fractie vragen wat de consequenties daarvan zullen zijn voor het ratificatieproces. Deze leden vragen het oordeel van de regering daarover. Ook vragen zij waarom niet is overwogen om de SAO-onderhandelingen met Bosnië-Herzegovina opnieuw te openen.
Meer succes lijkt volgens de leden van de VVD-fractie te zijn geboekt bij het vormen van een nationale krijgsmacht in Bosnië-Herzegovina. Toch lijken bij eenheden van dat leger nog steeds de verschillende etnische bloedgroepen een rol van betekenis te spelen. De leden van de VVD-fractie vragen het oordeel van de regering daarover.
Weinig bevorderlijk voor het indammen van etnische tegenstellingen in Bosnië-Herzegovina is volgens de leden van de VVD-fractie ook de aanwezigheid van wahhabieten resp. salafisten en de financiering van Bosnische moskeeën vanuit landen als Saoedi-Arabië. Inmiddels zouden reeds meer dan zesduizend Bosniërs zijn bekeerd tot het salafisme. Zo lijkt de islamitische identiteit van een deel van de Bosnische moslims juist weer een harder karakter te krijgen terwijl het Servische nationalisme daardoor waarschijnlijk nog weer verder wordt aangezwengeld, aldus de leden van de VVD-fractie. Deze leden vragen de beoordeling van de regering van deze ontwikkeling. Voorts vragen deze leden of ook vanuit Turkije de islamitische voorgeschiedenis van Bosnië op een dusdanige wijze wordt benadrukt dat daardoor anti-islamitische gevoelens bij Serven en Kroaten juist weer kunnen worden versterkt (bijvoorbeeld bij de reconstructie van de brug van Mostar). De leden van de VVD-fractie vragen de regering naar de aanwijzingen dat zich in het Servische deel van Bosnië-Herzegovina nog oorlogsmisdadigers bevinden die worden gezocht door het Joegoslavië-tribunaal. Deze leden vragen welke rol die aanwijzingen spelen bij de opstelling van de regering en van de Europese Commissie bij het integratieproces van Bosnië-Herzegovina ten opzichte van de Europese Unie.
Grote zorgen maken de leden van de VVD-fractie zich ook over de mate van corruptie in Bosnië-Herzegovina. Het land staat nu op de 92ste plaats op de corruptielijst van Transparency International met een «score» van 3,2 op een schaal van 10 (eminent) tot 0 (extreem slecht). Die score van Bosnië-Herzegovina is altijd nog weer beduidend slechter dan die van Roemenië en Bulgarije, waarover de EU reeds zeer kritisch is, aldus deze leden.
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie het oordeel van de regering over de voortgang bij de intraregionale samenwerking voor zover die van toepassing is op Bosnië-Herzegovina.
2. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2: Volgens artikel 2 behoort Bosnië en Herzegovina volledig samen te werken met het Joegoslavië Tribunaal. De leden van de CDA-fractie vragen of hier ook het actieve opsporingsbeleid van de nog voortvluchtige verdachten van oorlogsmisdaden onder valt en op welke wijze Bosnië en Herzegovina en dan met name de Republika Srpska actief meewerken aan het opsporen van deze verdachten.
Artikel 8: De associatie zal met een overgangsfase van maximaal 6 jaar in twee fasen worden ingevoerd. De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven wat de gevolgen zijn van een onvoldoende tussentijdse toetsing als de overgangsfase is gemaximeerd tot 6 jaar. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het noemen van tijdfases ongewenst is.
Artikel 78: De leden van de CDA-fractie vragen de regering een overzicht te geven van de bijdrage van Nederland aan de opbouw en consolidatie van de rechtsstaat Bosnië en Herzegovina. Voorts vragen deze leden de regering op welke wijze Bosnië en Herzegovina samenwerkt met de Venetië commissie van de Raad van Europa en of het wenselijk is deze samenwerking te intensiveren.
Artikel 81: De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze Bosnië en Herzegovina zich inspant om mensenhandel en georganiseerde criminaliteit te bestrijden. Zij vragen de regering aan te geven wanneer de uitkomsten van een onderzoek van de nog in te stellen Stabilisatie- en Associatieraad naar gezamenlijke inspanningen inzake de bestrijding en preventie van illegale immigratie en mensenhandel verwacht kunnen worden. Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of de problematiek niet dermate urgent is dat samenwerking nu al hoge prioriteit dient te hebben.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), voorzitter, Van Baalen (VVD), Ormel (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Boekestijn (VVD), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Gill’ard (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) en Peters (GL).
Plv. leden: Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vos (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Haverkamp (CDA), Lempens (SP), Schermers (CDA), Knops (CDA), Jacobi (PvdA), Samsom (PvdA), Kuiken (PvdA), Teeven (VVD), Spies (CDA), Roemer (SP), Wilders (PVV), Vacature (VVD), Van der Ham (D66), Van der Burg (VVD), Boelhouwer (PvdA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Voordewind (CU) en Vendrik (GL).