Ontvangen 2 maart 2009
In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In het opschrift en de considerans wordt «Mediawet 200.» telkens vervangen door: Mediawet 2008.
De aanhef van artikel I komt te luiden:
In de Mediawet 2008 worden de volgende wijzigingen aangebracht:.
In artikel I, onderdeel A, worden onder vernummering van de punten 1 tot en met 4 tot de punten 3 tot en met 6 twee nieuwe punten ingevoegd, luidende:
1. In de omschrijvingen van «commerciële mediadienst«, «publieke mediadienst» en «publieke media-instelling» wordt «op basis van» telkens vervangen door: op grond van.
2. Na de omschrijving van «dagbladmarkt» worden twee nieuwe omschrijvingen ingevoegd, luidende:
«educatieve media-instelling»: instelling als bedoeld in artikel 2.28, eerste lid; «erkenningperiode»: periode als bedoeld in artikel 2.29, eerste lid;.
Artikel I, onderdeel B, komt te luiden:
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «bestemd» ingevoegd: is.
2. In het vierde lid wordt na «stimuleren» ingevoegd: de NPO en de.
In artikel I, onderdeel E, wordt onder vernummering van de punten 2 en 3 tot de punten 3 en 4 na punt 1 een nieuw punt ingevoegd, luidende:
2. In het tweede lid wordt na «integriteit bij» ingevoegd: de NPO en.
In artikel I, onderdeel F, vervallen «2.11,», «2.55, eerste lid,», «2.58,» en «3.27» en wordt na «2.59,» ingevoegd: 2.100,.
In artikel I wordt na onderdeel J een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid wordt «Stichting» telkens vervangen door: NPO.
2. In eerste lid, onderdeel c, wordt «Stichting» telkens vervangen door «NPO» en wordt «de andere» vervangen door: de.
In artikel I, onderdeel P, vervalt in artikel 2.21a, eerste lid, «de raad van bestuur» en wordt «aanbiedt» vervangen door: wordt aangeboden.
In artikel I worden na onderdeel S twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 2.27, eerste lid, wordt «hebben ingediend» vervangen door: heeft ingediend.
In artikel 2.29, eerste lid, wordt «een vijfjaarlijkse periode van de concessie als bedoeld in artikel 2.19, derde lid» vervangen door: de periode van de concessie, bedoeld in artikel 2.19, tweede lid.
Artikel I, onderdeel U, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt «, tweede lid,».
2. In punt 1 wordt «De onderdelen a, b en c worden» vervangen door: In het tweede lid worden de onderdelen a, b en c.
3. In punt 2 wordt «dat lid» vervangen door: het tweede lid.
4. Aan het onderdeel worden twee nieuwe punten toegevoegd, luidende:
3. In het tweede lid, onderdeel b (nieuw), vervalt «bij of».
4. In het derde lid wordt «artikel 2.26, onderdeel c» vervangen door: artikel 2.26, onderdeel d.
In artikel I, onderdeel V, wordt in artikel 2.34e, tweede lid, onderdeel a, wordt «een andere» vervangen door: de NPO of een.
In artikel I, onderdeel X, wordt in artikel 2.35a «een raad van toezicht en een algemeen directeur» vervangen door: een raad van toezicht, een algemeen directeur en een adviesraad.
In artikel I, onderdeel Z, wordt onder vernummering van de punten 4 en 5 tot de punten 5 en 6 een nieuw punt ingevoegd, luidende:
4. In het eerste lid, onderdeel b (nieuw), wordt «een andere» vervangen door: de NPO of een.
Artikel I, onderdeel HH, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt «, eerste lid,».
2. In punt 1 vervalt de tweede volzin van artikel 2.51, eerste lid.
3. In punt 2 komt de eerste volzin van artikel 2.51, tweede lid, te luiden:
Het aanvullend aantal uren voor televisie en radio per omroepvereniging die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 heeft verkregen, wordt vastgesteld aan de hand van de formule
(l : t) * 325 * o onderscheidenlijk (l : t) * 1500 * o, waarbij
l = het aantal leden per omroepvereniging die een erkenning heeft verkregen;
t = het aantal leden van alle omroepverenigingen die een erkenning hebben verkregen; en
o = het aantal omroepverenigingen die een erkenning hebben verkregen.
4. In punt 2 wordt in de tweede volzin van artikel 2.51, tweede lid, «het aantal uren» vervangen door: het aanvullend aantal uren.
5. In punt 2 wordt na de tweede volzin van artikel 2.51, tweede lid, een volzin ingevoegd, luidende: Het aanvullend aantal uren wordt naar boven afgerond op het naastbij gelegen gehele getal.
In artikel I worden na onderdeel HH twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 2.54, tweede lid, wordt «artikel 2.19» vervangen door: artikel 2.20.
In artikel 2.55, eerste lid, wordt «Stichting en de andere» vervangen door: NPO en de.
Artikel I, onderdeel II, komt te luiden:
Artikel 2.56 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de Programmastichting en de Stichting» vervangen door: de NOS en de NPS.
2. In het derde lid wordt «bestuursorgaan van» vervangen door: bestuursorgaan van de NPO of.
In artikel I wordt na onderdeel II een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.58 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «Stichting» vervangen door: NPO.
2. In onderdeel a wordt na «waarop door» ingevoegd: de NPO en.
Artikel I, onderdeel JJ, komt te luiden:
In artikel 2.60, eerste lid, wordt na «taken» een komma geplaatst en wordt «instellingen die media-aanbod verzorgen voor de landelijke mediadienst en de politieke partijen en de overheid aan wie op grond van artikel 6.1 uren zijn toegewezen» vervangen door: landelijke publieke media-instellingen.
Artikel I, onderdeel LL, komt te luiden:
Artikel 2.77 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De Wereldomroep heeft een directie die» vervangen door: De directie van de Wereldomroep.
2. In het derde lid wordt «a en c tot en met g» vervangen door: a en c tot en met f.
In artikel I worden na onderdeel NN twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 2.89, eerste lid, wordt in onderdeel a «Reclame» vervangen door «reclame» en wordt in onderdeel b «Vermijdbare» vervangen door: vermijdbare.
In artikel 2.96, eerste lid, onderdeel a, wordt «blokken die» vervangen door: blokken, welke blokken voor televisieprogramma-aanbod.
In artikel I, onderdeel OO, wordt onder vernummering van de punten 1 en 2 tot de punten 2 en 3 een nieuw punt ingevoegd, luidende:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «onderdelen» ingevoegd: in blokken die ten minste een minuut duren.
In artikel I wordt na onderdeel OO een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Aan artikel 2.98 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor artikel 2.96, eerste lid, onderdeel a, geldt de vorige volzin uitsluitend voor het overige media-aanbod met beeldinhoud, al dan niet mede met geluidsinhoud.
In artikel I, onderdeel SS, wordt artikel 2.125 als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a vervalt «, met uitzondering van de Ster,».
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. het verstrekken van financiële bijdragen aan landelijke en regionale publieke media-instellingen en de Wereldomroep ter bevordering van de samenwerking met instellingen op het terrein van de cultuur.
In artikel I wordt na onderdeel SS een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 2.128, onderdeel c, wordt «de overige stimuleringsmaatregelen» vervangen door: de samenwerking, bedoeld in artikel 2 125, onderdeel b.
Artikel I, onderdeel TT, komt te luiden:
Artikel 2.132 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «De» ingevoegd: NPO en de.
2. In het tweede lid wordt «het ter uitvoering van de publieke media-opdracht verzorgen van media-aanbod» vervangen door: de uitvoering van de publieke media-opdracht.
In artikel I worden na onderdeel TT drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 2.133 wordt «artikel 2.111, eerste lid» vervangen door: artikel 2.111, eerste en tweede lid.
In artikel 2.134, eerste lid, wordt na «kunnen» ingevoegd: de NPO en.
In artikel 2.135, eerste lid, wordt na «gebruiken» ingevoegd: de NPO en.
Artikel I, onderdeel UU, komt te luiden:
Artikel 2.136, eerste lid, komt te luiden:
1. Omroepverenigingen die een erkenning of een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, kunnen netto inkomsten uit contributies en verenigingsactiviteiten tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regels gebruiken voor verenigingsactiviteiten.
In artikel I wordt na onderdeel VV een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In de artikelen 2.141, eerste lid, en 2.142, tweede lid, wordt «De publieke media-instellingen» telkens vervangen door: De NPO en de publieke media-instellingen.
In artikel I, onderdeel WW, wordt artikel 2.142a als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De landelijke publieke media-instellingen» vervangen door: De NPO, de landelijke publieke media-instellingen.
2. In het tweede lid wordt «De publieke media-instellingen» vervangen door: De NPO en de publieke media-instellingen.
In artikel I wordt na onderdeel WW een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 2.143 wordt «De publieke media-instellingen» vervangen door: De NPO en de publieke media-instellingen.
Aan artikel I, onderdeel XX, wordt een punt toegevoegd, luidende:
5. Onder vervanging aan het slot van onderdeel m (nieuw) van de punt door een puntkomma wordt na dat onderdeel een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
n. vergoedingen aan het landelijk orgaan dat informatie verstrekt en anderszins ondersteuning biedt aan de programmaraden, bedoeld in artikel 6.15, eerste lid.
In artikel I, onderdeel YY, wordt onder vernummering van de punten 2 en 3 tot de punten 3 en 4 een nieuw punt ingevoegd, luidende:
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «instellingen die media-aanbod verzorgen voor de landelijke publieke mediadienst» vervangen door: NPO en de landelijke publieke media-instellingen.
In artikel I, onderdeel ZZ, wordt onder vernummering van punt 2 tot punt 3 na punt 1 een nieuw punt ingevoegd, luidende:
2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister stelt het budget, bedoeld in de eerste volzin, onderdeel d, niet hoger vast dan het maximale budget dat met toepassing van artikel 2.152 voor een omroepvereniging kan worden vastgesteld.
In artikel I, onderdeel CCC, vervalt in artikel 2 152 het derde lid.
In artikel I wordt na onderdeel GGG een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 2.157, eerste lid, wordt «instellingen» vervangen door: landelijke publieke media-instellingen.
Artikel I, onderdeel III, komt te luiden:
Artikel 2 167, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. de NPO en de landelijke publieke media-instellingen;.
2. Onderdeel c komt te luiden:
c. de door hem aangewezen instellingen voor het in stand houden en exploiteren van omroepkoren, omroeporkesten en een muziekbibliotheek, van een media-archief en van een expertisecentrum voor media-educatie.
In artikel I worden na onderdeel III drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 2.168, tweede lid, wordt «landelijke publieke media-instellingen» vervangen door: de NPO, aan de landelijke publieke media-instellingen.
In artikel 2.170, eerste lid, aanhef, wordt «omroepdienst» vervangen door: mediadienst.
In het opschrift van paragraaf 2.6.6.1 wordt «Rechtmatigheidscontrole» vervangen door: Rechtmatigheidstoetsing.
Artikel I, onderdeel JJJ, wordt als volgt gewijzigd:
1. De punten 1 en 2 worden vernummerd tot de punten 3 en 4.
2. Voorafgaand aan punt 3 (nieuw) worden twee nieuwe punten ingevoegd, luidende:
1. In het eerste lid wordt «rechtmatigheidscontrole» vervangen door «rechtmatigheidstoetsing» en wordt «publieke media-instellingen» vervangen door: NPO en de publieke media-instellingen. 2. In het tweede lid vervalt «, met uitzondering van de Stichting,» en wordt voorafgaand aan «zenden» ingevoegd: en de Wereldomroep.
Artikel I, onderdeel KKK, komt te luiden:
In artikel 2.173 vervalt «derde lid,» en wordt «rechtmatigheidscontrole» vervangen door: rechtmatigheidstoetsing.
Artikel I, onderdeel LLL, komt te luiden:
Artikel 2.174 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Landelijke» vervangen door «De landelijke» en wordt na «gelden» ingevoegd: voor de verzorging van media-aanbod.
2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De NPO kan gelden die bestemd zijn voor de verzorging van media-aanbod door de landelijke publieke media-instellingen, reserveren.
In artikel I, onderdeel MMM, wordt in artikel 2.174a, eerste lid, «inkomsten» vervangen door «netto inkomsten» en wordt «nevenactiviteiten» vervangen door «verenigingsactiviteiten». In dat artikellid wordt voorts «voor verenigingsdoeleinden reserveren tot een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag» vervangen door: tot een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag reserveren voor verenigingsactiviteiten.
In artikel I wordt na onderdeel MMM een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In de artikelen 2.175, eerste lid, en 2.176, eerste lid, wordt na «gelden» telkens ingevoegd: voor de verzorging van media-aanbod.
In artikel I wordt na onderdeel PPP een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 2.183, eerste lid, wordt «de financiële middelen, bedoeld in artikel 2.146, aanhef» vervangen door: de rijksmediabijdrage en de inkomsten van de Ster.
In artikel I, onderdeel QQQ, wordt onder vernummering van de punten 2, 3 en 4 tot de punten 3, 4 en 5 na punt 1 een nieuw punt ingevoegd, luidende:
2. In onderdeel a wordt na «de wijze waarop» ingevoegd: de NPO en.
Artikel I, onderdeel SSS, komt te luiden:
Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «vermeld» ingevoegd: of getoond.
2. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt na het eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het vermelden en vertonen als bedoeld in het eerste lid mogen het publiek niet door middel van specifieke aanprijzingen aansporen tot het kopen of huren van producten of afname van diensten van de sponsors.
In artikel I wordt na onderdeel TTT een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 2.23, tweede lid» vervangen door: artikel 2.34a, derde lid.
2. In de onderdelen a en b wordt «Stichting» telkens vervangen door: NOS.
In artikel I worden na onderdeel UUU vijf nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
Artikel 6.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst van het artikel wordt het cijfer «1.» geplaatst.
2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 6.15, tweede lid, wordt «-kijken luisterpubliek» vervangen door: kijk- en luisterpubliek.
Artikel 6.18, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «een College» vervangen door: het College.
2. In onderdeel d vervalt «, al dan niet tegen betaling,» en wordt «bij een» vervangen door: bij de NPO, een.
In artikel 6.20, eerste lid, wordt «uitzendnetten» vervangen door: omroepnetten.
In artikel 7.4, onderdeel c, wordt «bij een» vervangen door: bij de NPO, een.
In artikel I wordt aan onderdeel WWW een punt toegevoegd, luidende:
3. In het derde lid (nieuw) wordt «de artikelen 2.132 tot en met 2.134 en 6.10 tot en met 6.15» vervangen door: de artikelen 2.132 tot en met 2.134, 6.10 tot en met 6.14 en 6.20.
In artikel I worden na onderdeel XXX drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 7.16, eerste lid, onderdeel a, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.
In artikel 7.19, eerste lid, aanhef, wordt «artikel 7.14» vervangen door: artikel 7.11.
In artikel 8.5, onderdeel c, wordt «bij een» vervangen door: bij de NPO, een.
In artikel I worden na onderdeel ZZZ twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
De artikelen 9.7 tot en met 9.15 vervallen.
In artikel 9.17 wordt «1.3» vervangen door: 1.2.
Artikel II komt te luiden:
De omroepverenigingen waaraan in 2005 een erkenning als bedoeld in artikel 31 van de Mediawet of een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 37 van die wet is verleend, worden in het kader van een aanvraag om verlening van een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 van de Mediawet 2008 beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de Mediawet 2008, zoals die luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
In artikel III wordt «Mediawet 200.» telkens vervangen door: Mediawet 2008.
Onder vernummering van artikel IV tot artikel VI worden na artikel III twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 2.19, tweede lid, van de Mediawet 2008 geldt de concessie voor de Stichting Nederlandse Publieke Omroep, genoemd in artikel 2.2 van die wet, die aanvangt na de concessie voor de periode 2005–2010, voor vijf jaar en vier maanden.
2. In afwijking van artikel 2.29, eerste lid, van de Mediawet 2008 geldt de erkenning of de voorlopige erkenning voor de omroepverenigingen, bedoeld in artikel 2.24 van die wet, en voor de instelling, bedoeld in artikel 2.28 van die wet, die aanvangt na de erkenningperiode 2005–2010, voor vijf jaar en vier maanden.
3. In afwijking van artikel 2.43, eerste lid, van de Mediawet 2008 geldt de aanwijzing van de kerkgenootschappen en de genootschappen op geestelijke grondslag, bedoeld in artikel 2.42 van die wet, die aanvangt na de aanwijzingsperiode 2005–2010, voor vijf jaar en vier maanden.
Indien deze wet na 31 juli 2009 in werking treedt, worden de aanvragen om verlening van een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 van de Mediawet 2008 beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de Mediawet 2008, zoals die luidden op 31 juli 2009.
Deze nota van wijziging brengt in de eerste plaats enkele wijzigingen van inhoudelijke aard in het wetsvoorstel aan. Deze wijzigingen vloeien met name voort uit de beantwoording van vragen uit het verslag over het wetsvoorstel. Het betreft de onderdelen AA, GG, HH, YY en AAA.
Daarnaast bevat het wetsvoorstel een aanzienlijk aantal wijzigingen van technische en redactionele aard. Het gaat daarbij om herstel van onjuistheden als gevolg de vernummering die tijdens de behandeling van het voorstel voor de Mediawet 2008 heeft plaatsgevonden, herstel van omissies en harmonisatie van de tekst van artikelen.
De wijzigingen zijn met uitzondering van die van redactionele aard hieronder toegelicht.
Onderdelen A en B (opschrift, considerans en aanhef van het wetsvoorstel)
Nu als gevolg van plaatsing in het Staatsblad van de nieuwe Mediawet de volledige citeertitel van die wet bekend is, worden het opschrift en de considerans van het wetsvoorstel en de aanhef van artikel I dienovereenkomstig gewijzigd.
Aan artikel 1.1 zijn twee omschrijvingen van begrippen die een aantal keren in de Mediawet 2008 voorkomen, toegevoegd.
Onderdelen D, E, G, K, M, O onder HHb, P, Q, Y, Z onder TTb en TTc, BB, CC, DD, JJ, KK onder IIIa, LL, RR, UU onder UUUc en UUUe, en WW onder XXXc
Als gevolg van de afsplitsing van de taak van de publieke omroep op het terrein van de verzorging van media-aanbod is de NPO niet langer een landelijke publieke media-instelling in de zin van de omschrijving van dat begrip in artikel 1.1. De taak om media-aanbod te verzorgen is immers overgegaan naar de NOS. Dit brengt mee dat in een aantal artikelen van de Mediawet 2008 die ook betrekking hebben op de NPO, die organisatie is toegevoegd en dat twee artikelen waarin de NPO reeds was opgenomen, technisch zijn aangepast.
Nu de raad van bestuur van de NPO geen taak meer heeft op het terrein van de verzorging van media-aanbod, is – om misverstanden te voorkomen – de eerste volzin van artikel 2.121a, eerste lid, in die zin technisch aangepast.
Onderdeel I, onder Sb (artikel 2.29)
In artikel 2.29, eerste lid, was de noodzakelijke wijziging als gevolg van het terugbrengen van de concessieperiode van 10 naar 5 jaar nog niet doorgevoerd. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
De NPS krijgt in artikel 2.38 de opdracht om via de statuten een adviesraad in te stellen. Deze adviesraad ontbreekt echter in artikel 2.35a waar de organen van de NPS zijn genoemd.
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag in antwoord op desbetreffende vragen van de fracties van het CDA en de PvdA reeds is aangegeven, ontbreekt in de formule van artikel 2.51, tweede lid, eerste volzin, een vermenigvuldigingsfactor. Deze factor is het aantal erkende omroepverenigingen.
Aan de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen voor de toepassing van de formule van genoemde bepaling bij de bepaling van het aanvullend budget van de omroepverenigingen is geen behoefte. De toepassing van de formule is volledig helder. Er is geen noodzaak daar nog nadere regels voor op te stellen. Deze delegatiegrondslag kan dan ook vervallen. Wel is artikel 2.51, tweede lid, aangevuld met een bepaling over de wijze van afronding van de uitkomst van de formule.
Onderdelen T onder NNb, U en V (artikelen 2.96, 2.97 en 2.98)
Met deze wijzigingen wordt een technische onvolkomenheid hersteld. De verplichte minimumduur van reclameblokken geldt alleen voor televisie (artikel 41a, vijfde lid, van de oude Mediawet). Door de algemene bepaling van artikel 2.96, eerste lid, onderdeel a, zou dat onder de nieuwe Mediawet 2008 ook voor radio gaan gelden. Dat is niet de bedoeling. Voor radio geldt de verplichte minimum blokduur alleen bij programma-onderbrekende reclame (artikel 41a, eerste lid, onderdeel d, onder 1, van de oude Mediawet). De wijzing van artikel 2.97 regelt dat duidelijker. De wijziging van artikel 2.98 voorkomt dat via die bepaling de minimum blokduur alsnog voor radioprogramma’s gaat gelden.
Bij gelegenheid van de behandeling van de OCW-begroting voor 2009, onderdeel Media, in november 2008 heb ik aangegeven dat ook de regionale publieke media-instellingen kunnen profiteren van de gelden die het Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties beschikbaar heeft voor de bevordering van samenwerking met culturele instellingen. Dit was nog niet in onderdeel b van de taakomschrijving van het Stimuleringsfonds verwerkt. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om dit onderdeel redactioneel te vereenvoudigen en om te verduidelijken aan wie de bijdragen verstrekt kunnen worden. De financiële bijdragen voor samenwerkingsprojecten worden verstrekt aan de media-instelling die het aanbod verzorgt op een van de publieke aanbodkanalen.
De uitzondering die in artikel 2.125 voor de Ster was gemaakt, kan achterwege blijven, omdat de Ster niet tot de landelijke publieke media-instellingen behoort.
Deze wijziging zorgt er voor dat de bepalingen inzake de inhoud van de begroting corresponderen met de taakomschrijving van het Stimuleringsfonds in artikel 2.125.
Onderdelen AA en OO (artikelen 2.136 en 2.174a)
Het nieuwe tweede lid van artikel 2.136, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel UU, vormt een doublure met het eerste lid van artikel 2.136 van de Mediawet 2008. In dit onderdeel van de nota van wijziging worden beide leden weer tot een lid samengevoegd. Daarbij is nu duidelijk is aangegeven welke inkomsten voor verenigingsactiviteiten kunnen worden ingezet. Anders dan in artikel 2.136, eerste lid, van de Mediawet 2008 is bepaald, kunnen inkomsten uit programmabladen (een nevenactiviteit) niet langer worden gebruikt voor verenigingsactiviteiten. Dit vloeit voort uit nader overleg met de Europese Commissie over de bestaande staatssteunzaak. De Europese Commissie heeft er bezwaar tegen dat inkomsten uit nevenactiviteiten niet voor de publieke taak worden ingezet. Toegezegd is dat de regels op dit punt worden gewijzigd. De inkomsten uit nevenactiviteiten dienen op grond van artikel 2.135, eerste lid, van de Mediawet 2008 te worden besteed aan het programma-aanbod.
Met deze wijziging wordt een omissie hersteld. In de tekst van artikel 2.146 is de grondslag om bijdragen te verstrekken aan de organisatie die de gemeentelijke programmaraden ondersteunt, weggevallen. Zolang nog geen nieuw model voor consumenteninvloed op de kabel is geïntroduceerd, moet deze grondslag behouden blijven.
Deze wijziging strekt er toe het maximum te bepalen voor de vaststelling van het budget van de NPS. Het budget van de NPS wordt door de minister niet hoger vastgesteld dan op het bedrag dat aan een omroepvereniging met toepassing van artikel 2.152 maximaal kan worden toegekend. Deze wijziging is toegelicht in hoofdstuk 2 van de nota naar aanleiding van het verslag.
In de nota naar aanleiding van het verslag betreffende dit wetsvoorstel is naar aanleiding van een vraag van de leden van de ChristenUnie aan het eind van het artikelsgewijze deel opgemerkt dat aan het derde lid van artikel 2.152 geen behoefte is. Dit onderdeel strekt tot het schrappen van genoemde bepaling.
Onderdelen KK onder IIIc, LL en MM (opschrift paragraaf 2.6.6.1 en artikelen 2.171 en 2.173)
In het opschrift van paragraaf 2.6.6.1 en in de artikelen 2.171, eerste lid, en 2.173 is het begrip «rechtmatigheidscontrole» vervangen door het begrip «rechtmatigheidstoetsing». De reden hiervan is dat de term «controle» in het kader van het financiële toezicht is voorbehouden aan de controlewerkzaamheden van de accountant.
In artikel 2.171, tweede lid, ontbreekt ten onrechte het voorschrift dat de Wereldomroep de jaarrekening aan het Commissariaat voor de Media en in afschrift aan de raad van bestuur zendt; verwezen wordt in dit verband naar artikel 2.165, tweede lid, aanhef. Deze omissie is hierbij hersteld.
Aan het artikel 2.174, eerste lid, is een volzin toegevoegd op grond waarvan de NPO gelden bestemd voor de verzorging van media-aanbod door de landelijke publieke media-instellingen, eventueel kan reserveren. De raad van bestuur beheert bijvoorbeeld de gelden van het programmaversterkingsbudget en eventueel afgeroomde reserves van omroepen. Deze gelden zijn via geld op schema weer bestemd voor de verzorging van media-aanbod door de omroepen.
Onderdeel PP (artikelen 2.175 en 2.176)
De wijziging van artikel 2.175, eerste lid, is niet nieuw en is thans opgenomen in artikel I, onderdeel LLL, van het wetsvoorstel. De wijziging van artikel 2.176, eerste lid, is eveneens technisch van aard en strekt tot verduidelijking van de tekst.
In artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, is het begrip «tonen» weggevallen. Deze omissie is hersteld, zodat de tekst weer aansluit bij die van de artikelen 2.107, tweede lid, en 2.108.
Als gevolg van de verzelfstandiging van NOS RTV verzorgt de NPO geen media-aanbod meer. Deze wijziging betreft het herstel van een omissie. In artikel 3.27 moet dan ook de verwijzing naar het vervallen artikel 2.23 (media-aanbod van de NPO) worden vervangen door een verwijzing naar artikel 2.34a (media-aanbod van NOS RTV) en dient «Stichting» te worden vervangen door NOS.
Onderdeel UU onder UUUa (artikel 6.11)
Voor het aanbod, bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel b, kan het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) afwijkende regels stellen ten aanzien van de classificatie van dit aanbod. Op informatiekanalen van aanbieders van een omroepzender of een omroepnetwerk worden delen van het programma-aanbod van media-instellingen getoond dat door deze aanbieders wordt verspreid. Op zogenaamde informatiekanalen wordt vaak getoond welk programma-aanbod deze aanbieder bijvoorbeeld in zijn digitale pakketten heeft. Als er programma-aanbod wordt getoond dat door een media-instelling is geclassificeerd, zal de aanbieder van het omroepnetwerk of de omroepzender bij de uitzending van dit programma-aanbod op zijn eigen informatiekanalen voor wat betreft de uitzendtijden rekening moeten houden met de classificatie van dat programma-aanbod. Ook voor niet geclassificeerd programma-aanbod, bijvoorbeeld van buitenlandse media-instellingen, geldt voor de aanbieder van het omroepnetwerk of de omroepzender een zorgplicht dat schadelijke beelden niet voor 20.00 uur of 22.00 uur worden uitgezonden.
In artikel 7.12, tweede lid, is de verwijzing naar artikel 6.15 geschrapt, omdat dit een onjuiste verwijzing betreft. De nu opgenomen verwijzing naar artikel 6.20 betreft de last onder dwangsom voor het niet opvolgen van een zwaarwegend advies van de programmaraad. Dit is een omissie die wordt hersteld, zodat de wettekst weer strookt met de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
Onderdeel XX onder AAAA (artikelen 9.7 tot en met 9.15)
De artikelen 9.7 tot en met 9.15 zijn met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Mediawet 2008 (1 januari 2009) uitgewerkt. De daarin opgenomen wijzigingen zijn met ingang van genoemd tijdstip in de desbetreffende wetten doorgevoerd. Deze artikelen hebben derhalve geen zelfstandige betekenis meer en kunnen worden geschrapt.
Artikel II is uitgebreid tot de omroepverenigingen die al over een volwaardige erkenning beschikken en opnieuw een aanvraag voor een nieuwe erkenning zullen indienen. Deze overgangsbepaling is toegelicht in het antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie in paragraaf 4.1.
Onderdeel AAA (artikelen IV en V)
In artikel IV is de eenmalige verlenging van de concessieperiode van de NPO van vijf jaar tot vijf jaar en vier maanden geregeld. Het blijkt in de praktijk voordelen te bieden, als de erkenningscyclus aansluit op de financiële boekjaren en de programmacyclus. De volgende concessieperiode vangt dan aan op 1 januari 2016 en loopt tot en met 31 december 2020.
Artikel V legt uitdrukkelijk vast dat, indien het wetsvoorstel niet voor het zomerreces door de beide Kamers der Staten-Generaal is aanvaard en tot wet is verheven, de aanvragen om verlening van een voorlopige erkenning volgens de huidige toetsingscriteria van de Mediawet 2008 worden beoordeeld. Uitsluitend als het wetsvoorstel tijdig voor het einde van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend, wet is geworden, kunnen de in dit wetsvoorstel opgenomen toetsingscriteria een rol spelen bij de beoordeling van deze aanvragen. Deze aanvraagperiode loopt van 27 tot en met 31 juli 2009 op grond van het nieuwe artikel 25b van de Mediaregeling 2008.