Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is uitvoering te geven aan de in de brief van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 oktober 2007 (Kamerstukken II 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 14) aangekondigde voornemens onder meer inzake de erkenning van omroepverenigingen, de positie van taakorganisaties, de toetreding van nieuwe omroepverenigingen tot het publieke bestel, de samenwerking binnen het publieke bestel en de uittreding van omroepverenigingen uit het publieke bestel;
dat in verband hiermee de Mediawet 200. dient te worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Indien het bij koninklijke boodschap van 25 februari 2008 ingediende voorstel voor de Mediawet 200. (Kamerstukken I 2007–2008, 31 356, A) tot wet is verheven en in werking is getreden, worden in die wet de volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Na de omschrijving van «mediadienst» worden drie nieuwe omschrijvingen ingevoegd, luidende:
NOS: Nederlandse Omroep Stichting, genoemd in artikel 2.34a;
NPO: Stichting Nederlandse Publieke Omroep, genoemd in artikel 2.2;
NPS: Nederlandse Programma Stichting, genoemd in artikel artikel 2.35;.
2. De omschrijving van «Programmastichting» vervalt.
3. In de omschrijving van «raad van bestuur» wordt «Stichting» vervangen door: NPO.
4. De omschrijving van «Stichting» vervalt.
In artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, wordt na «bestemd» ingevoegd: is.
Het opschrift van afdeling 2.2.1 komt te luiden: AFDELING 2.2.1 STICHTING NEDERLANDSE PUBLIEKE OMROEP.
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Nederlandse Omroep Stichting» vervangen door: Stichting Nederlandse Publieke Omroep.
2. In de aanhef van het tweede lid wordt «Stichting» vervangen door: NPO.
3. In het tweede lid vervalt onderdeel c en worden de onderdelen d tot en met k geletterd tot de onderdelen c tot en met j.
Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «Stichting» telkens vervangen door «NPO» en wordt « onderdeel g» telkens vervangen door: onderdeel f.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De gedragscode omvat in elk geval:
a. aanbevelingen voor de bestuurlijke organisatie, waaronder bestuurlijk toezicht;
b. een beloningskader;
c. gedragsregels voor integer handelen van bestuurders en medewerkers;
d. gedragsregels voor publieke en transparante verantwoording en verslaglegging;
e. procedures voor de behandeling van meldingen en vermoedens over mogelijke misstanden; en
f. regels voor toezicht en naleving van de gedragscode.
3. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
4. Het beloningskader, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, voor zover dat betrekking heeft op medewerkers die buiten de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst een beloning ontvangen, behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Voor zover Onze Minister goedkeuring daaraan onthoudt of als de NPO nalatig blijft bij het vaststellen van een beloningskader, bepaalt hij de inhoud van het beloningskader. De NPO stelt vervolgens het beloningskader vast overeenkomstig de inhoud, bedoeld in de vorige volzin.
In de artikelen 2.4, 2.9, tweede lid, 2.11, 2.15, 2.16, eerste lid, 2.17, 2.18, 2.21, eerste en vierde lid, 2.22, eerste lid, 2.31, eerste lid, 2.55, eerste lid, 2.58, 2.59, 2 105, tweede lid, 2 139, 2 148, derde lid, 2 184, eerste lid, 2 185, eerste en tweede lid, 2 187, tweede lid, 3.27 en 6.7, eerste lid, wordt «Stichting» telkens vervangen door: NPO.
In artikel 2.5, tweede lid, wordt «de Stichting, de Programmastichting, de erkende omroepverenigingen, bedoeld in artikel 2.24, en de erkende educatieve media-instelling, bedoeld in artikel 2.28,» vervangen door: de NPO, de NOS, de NPS en de omroepverenigingen en de educatieve media-instelling die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 onderscheidenlijk artikel 2.28 hebben verkregen.
Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «van functies» vervangen door: als bedoeld in het eerste lid.
2. In het vierde lid wordt «Stichting» vervangen door: NPO.
Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Stichting» vervangen door «NPO» en wordt na «NPO» ingevoegd: , het functioneren van de raad van bestuur als toezichthouder bij de NOS.
2. In het tweede lid wordt «Stichting» telkens vervangen door: NPO.
Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid en het tweede lid, onderdeel c, wordt «Stichting» telkens vervangen door: NPO.
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «Stichting» vervangen door «NPO» en vervalt «, waaronder de verzorging van haar media-aanbod».
Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het college van omroepen is als volgt samengesteld:
a. de omroepverenigingen en de educatieve media-instelling die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 onderscheidenlijk artikel 2.28 hebben verkregen, de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, de NOS en de NPS benoemen elk één lid; en
b. de kerkgenootschappen en de genootschappen op geestelijke grondslag die op grond van artikel 2.42 zijn aangewezen, benoemen gezamenlijk één lid.
2. Het derde lid vervalt.
Artikel 2.13, derde lid, vervalt.
Artikel 2.14, eerste lid, komt te luiden:
1. Voordat de raad van bestuur een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, aangaat dan wel een besluit neemt over een taak als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, onderdelen d, e of f, of over de wijze van aanwending van het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel h, stelt hij het college van omroepen in de gelegenheid daarover zijn mening te geven binnen een door de raad van bestuur te stellen redelijke termijn.
Artikel 2.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Stichting» vervangen door: NPO.
2. In het tweede lid wordt «tien jaar» vervangen door: vijf jaar.
3. Het derde lid vervalt.
In artikel 2.20, eerste lid, vervalt «en vóór aanvang van de tweede periode van vijf jaar van de concessieperiode» en wordt «Stichting» vervangen door: NPO.
Na artikel 2.21 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Artikel 2.21, derde lid, is niet van toepassing, als de raad van bestuur bij wijze van experiment van beperkte omvang of duur media-aanbod via andere aanbodkanalen dan die, bedoeld in artikel 2.20, tweede lid, onderdelen b en c, aanbiedt. Een experiment dient om te onderzoeken of deze aanbodkanalen een bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van de publieke media-opdracht op landelijk niveau.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer sprake is van beperkte omvang of duur en kunnen nadere regels worden gesteld over het uitvoeren van experimenten.
Paragraaf 2.2.1.5 vervalt.
Artikel 2.25 komt te luiden:
Voor een erkenning komen slechts in aanmerking omroepverenigingen die:
a. in de voorafgaande erkenningsperiode een erkenning of een voorlopige erkenning hadden;
b. ten minste 150 000 leden hebben; en
c. op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin die erkenning ingaat, een reserve als bedoeld in artikel 2.174a hebben waarvan het saldo nihil of positief is.
De hoogte van het saldo, bedoeld in de eerste volzin, wordt aangetoond door overlegging van de jaarrekening, bedoeld in artikel 2.171, tweede lid, die vergezeld gaat van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 2.26 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel b vervalt «en».
2. Onderdeel c wordt geletterd tot onderdeel d.
3. Na onderdeel b wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:
c. op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin die erkenning ingaat, een reserve als bedoeld in artikel 2.174a hebben waarvan het saldo nihil of positief is; en.
4. Onderdeel d komt te luiden:
d. zich naar stroming als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, onderdeel c, en naar voorgenomen media-aanbod wat betreft genre, inhoud en doelgroepen zodanig onderscheiden van de omroepverenigingen, bedoeld in artikel 2.25, dat de verscheidenheid van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst wordt vergroot en een vernieuwende bijdrage wordt geleverd aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau.
5. Aan het artikel wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 2.25, tweede volzin, is van toepassing.
In artikel 2.30, tweede lid, onderdeel b, wordt «de Stichting of de Programmastichting» vervangen door: de NPO, de NOS of de NPS.
Artikel 2.32, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen a, b en c worden geletterd tot de onderdelen b, c en d.
2. In dat lid wordt een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidende:
a. in twee achtereenvolgende evaluatierapporten als bedoeld in artikel 2.186 is vastgesteld dat de aanvrager door de wijze waarop hij uitvoering heeft gegeven aan zijn publieke taak, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 2.28, tweede lid, onderdeel b, onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau.
Na artikel 2.34 wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 2.2.2a NEDERLANDSE OMROEP STICHTING
1. De Nederlandse Omroep Stichting heeft tot taak media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst te verzorgen op het gebied van nieuws, sport en evenementen dat zich bij uitstek leent voor gezamenlijke verzorging, waaronder media-aanbod dat:
a. een hoge frequentie en vaste regelmaat van verspreiding vereist;
b. een algemeen dienstverlenend karakter draagt; of
c. met een doelmatiger inzet van middelen beter gezamenlijk tot stand kan worden gebracht.
2. De NOS verzorgt teletekst voor de landelijke publieke mediadienst.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welk media-aanbod als bedoeld in het eerste lid in ieder geval door de NOS wordt verzorgd.
De organen van de NOS zijn een raad van toezicht en een directie.
1. De raad van bestuur vormt de raad van toezicht van de NOS.
2. De toelage aan de leden van de raad van toezicht bedraagt nihil.
1. De raad van toezicht houdt toezicht op het beleid van de directie en op de algemene gang van zaken binnen de NOS en de pluriformiteit van het media-aanbod van de NOS en staat de directie met advies terzijde.
2. Bij de vervulling van hun taak richten de leden van de raad van toezicht zich naar het algemene belang van de NOS.
1. De directie van de NOS bestaat uit ten hoogste drie leden die worden benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht.
2. Het lidmaatschap van de directie is onverenigbaar met:
a. het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een andere landelijke publieke media-instelling;
b. het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een commerciële media-instelling;
c. het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, een provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;
d. een dienstbetrekking bij een ministerie of bij een dienst, instelling of bedrijf direct vallende onder de verantwoordelijkheid van een minister; en
e. het hebben van financiële of andere belangen bij bedrijven of instellingen en het vervullen van nevenfuncties waardoor een goede vervulling van de functie of de handhaving van de onafhankelijkheid van het betrokken lid of van het vertrouwen daarin in het geding kan zijn.
3. De directieleden zijn in dienst van de NOS. De raad van toezicht stelt hun arbeidsvoorwaarden vast.
1. De directie bestuurt de NOS.
2. De directie is belast met de dagelijkse leiding en het financiële beheer van de NOS.
3. De directie is verder belast met datgene wat niet uitdrukkelijk tot de taken of bevoegdheden van de raad van toezicht behoort.
1. De NOS verstrekt Onze Minister desgevraagd alle inlichtingen met betrekking tot de werkzaamheden van de stichting.
2. Onze Minister kan inzage verlangen in zakelijke gegevens en bescheiden van de NOS voor zover dat voor de vervulling van zijn taak nodig is.
1. De NOS stelt jaarlijks vóór 1 mei een jaarverslag over het afgelopen kalenderjaar vast.
2. In het jaarverslag wordt aandacht besteed aan de werkzaamheden van de NOS, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van de werkzaamheden in het bijzonder.
3. De NOS zendt het jaarverslag aan Onze Minister en maakt het openbaar.
1. Wijziging in de statuten van de NOS behoeven de instemming van Onze Minister.
2. De raad van toezicht en de directie kunnen niet besluiten tot ontbinding van de NOS.
In de artikelen 2.35, tweede lid, 2.39 en 2.40 wordt «Programmastichting» telkens vervangen door: NPS.
Na artikel 2.35 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
De organen van de NPS zijn een raad van toezicht en een algemeen directeur.
Artikel 2.36 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De raad van toezicht van de NPS bestaat uit vijf of zeven leden die op voordracht van de raad van toezicht door Onze Minister worden benoemd en die door Onze Minister kunnen worden geschorst en ontslagen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De raad van toezicht wijst uit zijn midden de voorzitter aan.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. De raad van toezicht wordt zodanig samengesteld dat bestuurlijke ervaring en deskundigheid op de terreinen die relevant zijn voor het media-aanbod dat de NPS verzorgt, aanwezig zijn.
Artikel 2.37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «het bestuur van de Programmastichting» vervangen door: de raad van toezicht van de NPS.
2. In het eerste lid worden de onderdelen a tot en met e geletterd tot de onderdelen b tot en met f.
3. In het eerste lid wordt een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidende:
a. de functie van algemeen directeur van de NPS;.
4. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «van functies» vervangen door: als bedoeld in het eerste lid.
5. Aan het artikel worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:
4. De leden van de raad van toezicht kunnen gezamenlijk worden ontslagen, als in twee achtereenvolgende evaluatierapporten als bedoeld in artikel 2.186 is vastgesteld dat de NPS door de wijze waarop hij uitvoering heeft gegeven aan zijn publieke taak, bedoeld in artikel 2.35, onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau. In het geval van een ontslag als bedoeld in de eerste volzin benoemt Onze Minister de leden van de nieuwe raad van toezicht.
5. De leden van de raad van toezicht ontvangen van de NPS een door Onze Minister vast te stellen vergoeding.
Na artikel 2.37 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. De raad van toezicht houdt toezicht op het beleid van de algemeen directeur, op de algemene gang van zaken binnen de NPS en op de pluriformiteit van het media-aanbod van de NPS en staat de algemeen directeur met advies terzijde.
2. Bij de vervulling van hun taak richten de leden van de raad van toezicht zich naar het algemene belang van de NPS.
1. De algemeen directeur van de NPS wordt benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht.
2. Artikel 2.37, eerste lid, onderdelen b tot en met f, is van overeenkomstige toepassing op de algemeen directeur.
3. De algemeen directeur is in dienst van de NPS. De raad van toezicht stelt zijn arbeidsvoorwaarden vast.
1. De algemeen directeur bestuurt de NPS.
2. De algemeen directeur is belast met de dagelijkse leiding en het financiële beheer van de NPS.
3. De algemeen directeur is verder belast met datgene wat niet uitdrukkelijk tot de taken of bevoegdheden van de raad van toezicht behoort.
Artikel 2.38 komt te luiden:
De statuten van de NPS regelen de instelling van een adviesraad die de algemeen directeur adviseert over het media-aanbod van de NPS.
Artikel 2.41 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «Programmastichting» telkens vervangen door: NPS.
2. In het tweede lid wordt «Het bestuur» vervangen door: De raad van toezicht.
In artikel 2.42, tweede lid, wordt «in slechts» vervangen door: slechts in.
In artikel 2.43, eerste lid, wordt «een vijfjaarlijkse periode van de concessie als bedoeld in artikel 2.19, derde lid» vervangen door: de periode van de concessie, bedoeld in artikel 2.19, tweede lid.
In artikel 2.48, eerste lid, wordt «Stichting» vervangen door «NPO» en wordt «kerkgenootschappen» vervangen door: aangewezen kerkgenootschappen.
Artikel 2.49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «geestelijk» vervangen door: geestelijke.
2. In het derde lid wordt «Stichting» vervangen door: NOS.
Artikel 2.51, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Op de algemene programmakanalen:
a. beschikken de omroepverenigingen die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, per jaar over 325 uren voor televisie en over 1500 uren voor radio, aangevuld met een aantal uren dat wordt berekend naar rato van het aantal leden van de omroepverenigingen overeenkomstig het tweede lid;
b. beschikken de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, per jaar over 100 uren voor televisie en over 450 uren voor radio;
c. beschikt de NOS per jaar over 1300 uren voor televisie en over 1500 uren voor radio;
d. beschikt de NPS per jaar over 650 uren voor televisie en over 3000 uren voor radio; en
e. beschikt de educatieve media-instelling die een erkenning als bedoeld in artikel 2.28 heeft verkregen, per jaar over 500 uren voor televisie en over 475 uren voor radio.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld over de wijze waarop de vaststelling van het aantal uren, bedoeld in de eerste volzin, onderdeel a, plaatsvindt.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt na het eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het aanvullend aantal uren voor televisie en radio per omroepvereniging wordt vastgesteld aan de hand van de formule
(l : t) * 325 onderscheidenlijk 1500, waarbij
l = het aantal leden per omroepvereniging; en
t = het totaal aantal leden van alle omroepverenigingen die een erkenning hebben verkregen.
Voor de vaststelling van het aantal uren telt het aantal leden dat het aantal van 400 000 leden overschrijdt, niet mee.
3. In het nieuwe derde lid wordt na «gebruiken» ingevoegd: dan de aantallen, bedoeld in dat lid.
4. In het nieuwe vierde wordt «onderdelen a tot en met c» vervangen door: onderdelen a en b.
In artikel 2.56, eerste lid, onderdeel a, wordt «de Programmastichting en de Stichting» vervangen door: de NOS en de NPS.
In artikel 2.60, eerste lid, wordt na «taken» een komma geplaatst en vervalt «en de politieke partijen en de overheid aan wie op grond van artikel 6.1 uren zijn toegewezen».
Artikel 2.75, tweede lid, onderdeel c, wordt «van functies» vervangen door: als bedoeld in het eerste lid.
In artikel 2.77, eerste lid, wordt «De Wereldomroep heeft een directie die» wordt vervangen door: De directie van de Wereldomroep.
In artikel 2.86, derde lid, vervalt «specifieke».
In artikel 2.87 wordt «Stichting» telkens vervangen door: NOS.
Artikel 2.97 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
In artikel 2.114, tweede lid, vervalt «overheidsinstelling of».
Artikel 2.116 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld hoeveel procent van het totaal van de budgetten, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, met uitzondering van onderdeel g, en de gelden die op grond van artikel 2.158 ter beschikking zijn gesteld voor het verzorgen van media-aanbod, wordt besteed aan Europese producties als bedoeld in artikel 6 van de Europese richtlijn die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke productie.
2. Het tweede lid vervalt, waarna het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt «de andere televisieprogrammakanalen» vervangen door: de televisieprogrammakanalen.
In artikel 2.120, eerste lid, aanhef, en tweede lid, onderdeel b, en artikel 2.121, aanhef, en onderdeel c, wordt «programma-aanbod» telkens vervangen door: media-aanbod.
Artikel 2.125 komt te luiden:
De stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties heeft tot taak:
a. het verstrekken van financiële bijdragen voor de ontwikkeling en vervaardiging van media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard ten behoeve van de landelijke en regionale publieke media-instellingen, met uitzondering van de Ster, en de Wereldomroep; en
b. het verstrekken van financiële bijdragen voor de samenwerking tussen enerzijds de omroepverenigingen en de educatieve media-instelling die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 onderscheidenlijk artikel 2.28 hebben verkregen, de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, de NOS en de NPS en anderzijds de instellingen op het terrein van de cultuur.
In artikel 2.132, tweede lid, wordt «het ter uitvoering van de publieke media-opdracht verzorgen van media-aanbod» wordt vervangen door: de uitvoering van de publieke media-opdracht.
In artikel 2.136 wordt, onder vernummering van het tweede tot derde lid, na het eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Omroepverenigingen die een erkenning of een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, kunnen de netto inkomsten uit contributies, verenigingsactiviteiten en nevenactiviteiten tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regels gebruiken voor verenigingsactiviteiten.
Na artikel 2.138 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Wanneer een omroepvereniging uitvoering geeft aan het voornemen, bedoeld in artikel 2.138, eerste lid, draagt zij zo spoedig mogelijk na afloop van de periode waarvoor een erkenning of een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24, is verleend, zorg voor de vaststelling van een eindafrekening. De eindafrekening gaat vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 2.171, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Mede op basis van de eindafrekening, bedoeld in het eerste lid, stelt het Commissariaat het terug te betalen bedrag vast. Teruggevorderde bedragen voegt het Commissariaat toe aan de algemene mediareserve, bedoeld in artikel 2.166.
3. In het geval, bedoeld in het eerste lid:
a. betaalt de omroepvereniging de op het moment, bedoeld in artikel 2.138, eerste lid, aanwezige gelden die bestemd zijn voor de verzorging van media-aanbod voor de landelijke publieke omroep, terug aan het Commissariaat;
b. draagt de omroepvereniging er zorg voor dat programmamateriaal dat verspreid is op de programmakanalen van de landelijke publieke omroep dan wel daarvoor is geproduceerd of aangekocht en de daaraan verbonden programmaformats, namen en merken, voor zover het auteurs- of gebruiksrecht daarop bij de omroepvereniging berust, gedurende drie jaar na afloop van de periode waarvoor een erkenning of voorlopige erkenning is verleend, om niet ter beschikking wordt gesteld aan de raad van bestuur voor gebruik op aanbodkanalen van de landelijke publieke omroep;
c. stelt de omroepvereniging het programmamateriaal, bedoeld in onderdeel b, ter beschikking aan de door Onze Minister aangewezen instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief; en
d. onthoudt de omroepvereniging zich gedurende drie jaar na afloop van de periode waarvoor een erkenning of voorlopige erkenning is verleend, van gebruik of exploitatie van het programmamateriaal, bedoeld in onderdeel a, en de daaraan verbonden programmaformats, namen en merken, tenzij daarover met de raad van bestuur een overeenkomst is gesloten tegen een marktconforme vergoeding.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder omroepvereniging tevens begrepen haar rechtsopvolger of rechtsverkrijgende.
5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing, als:
a. aan een omroepvereniging geen erkenning als bedoeld in artikel 2.24 of artikel 2.28 wordt verleend;
b. een erkenning of voorlopige erkenning overeenkomstig artikel 2.33 wordt ingetrokken; en
c. een omroepvereniging in strijd met artikel 2.34, eerste lid, tijdens een erkenningsperiode niet langer als omroepvereniging media-aanbod voor de landelijke publieke omroep verzorgt.
Na artikel 2.142 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De landelijke publieke media-instellingen en de instellingen die door Onze Minister zijn aangewezen voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten, omroepkoren en een muziekbibliotheek, van een media-archief en van een expertisecentrum voor media-educatie, richten hun bestuurlijke organisatie zodanig in dat er een helder onderscheid is tussen het dagelijks bestuur en het onafhankelijke toezicht daarop.
2. De landelijke publieke media-instellingen volgen daarbij zoveel als mogelijk aanbevelingen uit de gedragscode, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid.
3. Dit artikel is ten aanzien kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag alleen van toepassing op de rechtspersonen, bedoeld in de artikelen 2.42, eerste lid, en 2.49, derde lid.
Artikel 2.146 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen i en j wordt «aan te wijzen instelling» telkens vervangen door: aangewezen instelling.
2. De onderdelen k en l worden geletterd tot de onderdelen l en m.
3. Na onderdeel j wordt een nieuw onderdeel k ingevoegd, luidende:
k. vergoedingen aan de door Onze Minister aangewezen instelling voor het in stand houden en exploiteren van een expertisecentrum voor media-educatie;.
4. In het nieuwe onderdeel l wordt «een door Onze Minister aan te wijzen overlegorgaan» vervangen door: het door Onze Minister aangewezen overlegorgaan.
Artikel 2.147 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Stichting» vervangen door: NPO.
2. In het derde lid, onderdeel c, wordt «de Programmastichting en de Stichting» vervangen door: de NOS en de NPS.
3. In het derde lid komt onderdeel e te luiden:
e. de financiële middelen voor de uitvoering van de taken en werkzaamheden van de NPO.
Artikel 2.149 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december de budgetten van de landelijke publieke mediadienst voor het komende jaar vast voor:
a. de verzorging van het media-aanbod van de omroepverenigingen die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, gezamenlijk;
b. de verzorging van het media-aanbod van de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, gezamenlijk;
c. de verzorging van het media-aanbod van de NOS;
d. de verzorging van het media-aanbod van de NPS;
e. de verzorging van het media-aanbod van de educatieve media-instelling die een erkenning als bedoeld in artikel 2.28 heeft verkregen;
f. de verzorging van het media-aanbod van de op grond van artikel 2.42 aangewezen kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag gezamenlijk;
g. de uitvoering van de taken en werkzaamheden van de NPO; en
h. de versterking van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst.
2. In het tweede lid wordt «Stichting» vervangen door: NPO.
Artikel 2.150 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel h, bedraagt dertig procent van het totaal van de budgetten, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdelen a tot en met e.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onder versterking van het media-aanbod wordt verstaan de bevordering van de pluriformiteit van het media-aanbod.
3. In het derde lid wordt «de Programmastichting en de Stichting» vervangen door: de NOS en de NPS.
In artikel 2.151, tweede lid, wordt «onderdelen b, e en f» vervangen door: onderdelen g en h.
Artikel 2.152 komt te luiden:
1. De raad van bestuur verdeelt het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel a, zodanig dat:
a. van de ene helft van het budget elke omroepvereniging een gelijk deel ontvangt; en
b. van de andere helft van het budget elke omroepvereniging een bedrag ontvangt waarvan de omvang wordt berekend naar rato van het aantal leden van de omroepvereniging overeenkomstig het tweede lid.
Voor de vaststelling van het budget, bedoeld in onderdeel b, telt het aantal leden dat het aantal van 400 000 leden overschrijdt, niet mee.
2. Het bedrag per omroepvereniging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt vastgesteld aan de hand van de formule
(l : t) * b, waarbij
l = het aantal leden per omroepvereniging ;
t = het totaal aantal leden van alle omroepverenigingen die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen; en
b = de helft van het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel a.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld over de wijze waarop de vaststelling van het budget, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, plaatsvindt.
Na artikel 2.152 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De raad van bestuur verdeelt het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel b, over de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, zodanig dat elke omroepvereniging een bedrag ontvangt van dertig procent van het basisbudget van een omroepvereniging, bedoeld in artikel 2.152, eerste lid, onderdeel a.
2. De omroepverenigingen, bedoeld in artikel 2.152, eerste lid, onderdeel a, de omroepverenigingen, bedoeld in het eerste lid, de NOS, de NPS en de educatieve media-instelling, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel e, besteden de ontvangen bedragen en de budgetten aan de in artikel 2.149, eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde doelen.
In artikel 2.153 wordt «onderdeel d» telkens vervangen door: onderdeel f.
In artikel 2.154, tweede lid, wordt «budget voor versterking van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst» vervangen door: budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel h.
Artikel 2.156 vervalt.
In artikel 2.160, tweede lid, onderdeel d, wordt «Stichting» vervangen door: NOS.
In artikel 2.167, eerste lid, komt onderdeel c te luiden:
c. de door hem aangewezen instellingen voor het in stand houden en exploiteren van omroepkoren, omroeporkesten en een muziekbibliotheek, van een media-archief en van een expertisecentrum voor media-educatie.
Artikel 2.171 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede en derde lid wordt «Stichting» telkens vervangen door: NPO.
2. In het derde lid wordt «1 juni» vervangen door: 1 juli.
In artikel 2.173 vervalt «derde lid,».
In de artikelen 2 174, eerste lid, en 2 175, eerste lid, wordt na «gelden» telkens ingevoegd: voor de verzorging van media-aanbod.
Na artikel 2.174 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Omroepverenigingen die een erkenning of voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, kunnen inkomsten uit contributies en nevenactiviteiten voor verenigingsdoeleinden reserveren tot een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag.
2. Artikel 2.174, derde lid, is van toepassing.
In artikel 2.177, eerste lid, wordt na «2 174, tweede lid,» ingevoegd: 2 174a, eerste lid,.
In het opschrift van afdeling 2.6.7 wordt «EN MEDIA-ARCHIEF» vervangen door: , MEDIA-ARCHIEF EN EXPERTISECENTRUM VOOR MEDIA-EDUCATIE.
In artikel 2.180, eerste lid, wordt «en voor het exploiteren van een media-archief» vervangen door: , van een media-archief en van een expertisecentrum voor media-educatie.
Artikel 2.186, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «Stichting» vervangen door: NPO.
2. Onderdeel c wordt verletterd tot onderdeel d.
3. Aan het slot van onderdeel b vervalt «en».
4. Na onderdeel b wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
c. de wijze waarop de omroepverenigingen waaraan een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 is verleend, een bijdrage hebben geleverd aan de vergroting van de verscheidenheid van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst en daarmee een vernieuwende bijdrage hebben geleverd aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau; en.
Artikel 3.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid komen de onderdelen a en b te luiden:
a. tussen 06.00 uur en 21.00 uur de vermelding van sponsors die zich bezighouden met de productie of verkoop van alcoholhoudende dranken, geschiedt door neutrale vermelding of vertoning van naam of (beeldmerk); en
b. in andere gevallen dan bedoeld in onderdeel a het publiek niet door middel van specifieke aanprijzingen wordt aangespoord tot het kopen of huren van producten of afname van diensten van de sponsors.
2. Het vierde lid vervalt.
Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt in artikel 3.17 na het eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het vermelden en vertonen als bedoeld in het eerste lid mogen het publiek niet door middel van specifieke aanprijzingen aansporen tot het kopen of huren van producten of afname van diensten van de sponsors.
In artikel 3.18, tweede lid, vervalt «overheidsinstelling of».
In artikel 4.3, eerste lid, onderdeel a, wordt «het eerste lid» vervangen door: artikel 4.2 , eerste lid.
In artikel 7.11, eerste lid, onderdeel a, wordt na «2.24 tot en met 2.33,» ingevoegd: 2.34a tot en met 2.34i,.
Artikel 7.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «de artikelen» ingevoegd: 2.34, eerste lid,.
2. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt na het eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. De bestuurlijke boete bij overtreding van het bepaalde in artikel 2.34, eerste lid, bedraagt tien procent van het totale bedrag aan gelden dat gemiddeld in de kalenderjaren voorafgaand aan de overtreding tijdens de lopende erkenningsperiode aan de omroepvereniging ter beschikking is gesteld voor de verzorging van media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst.
In artikel 7.13 wordt na «in brede zin» ingevoegd: , met uitzondering van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 7.12, tweede lid, die wordt toegevoegd aan de algemene mediareserve, bedoeld in artikel 2.166.
In artikel 8.21, tweede lid, wordt «tweede» vervangen door: eerste.
In artikel 9.2 wordt «2.98» vervangen door: 2.94.
De omroepverenigingen waaraan in 2005 een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 37 van de Mediawet is verleend, worden in het kader van een aanvraag om verlening van een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 van de Mediawet 200. beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de Mediawet, zoals die luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
De leden van het bestuur van de Nederlandse Programma Stichting, bedoeld in artikel 2.36 van de Mediawet 200., zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijn met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet lid van de eerste raad van toezicht van de Nederlandse Programma Stichting, bedoeld in artikel 2.36 van de Mediawet 200., zoals dat artikel luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, voor het resterende gedeelte van hun benoemingstermijn.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,