Voorgesteld 16 april 2009
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het recht op arbeidsondersteuning overeenkomstig artikel 5.4.2 kan eindigen als een Wajong’er meer verdient dan 75% WML;
overwegende, dat de wet een aantal waarborgen bevat om te voorkomen dat een Wajong’er onterecht zijn recht op arbeidsondersteuning verliest;
overwegende, dat er na beëindiging een herlevingsmogelijkheid is van het recht binnen vijf jaar;
constaterende, dat een voormalige Wajong’er na het vervallen van het herlevingsrecht, zijnde een werknemer die een structurele functionele beperking heeft, op grond van artikel 35 WIA en de onderliggende beleidsregels van het UWV recht heeft op dezelfde arbeidsondersteuning als die vanuit de Wajong wordt geboden;
van mening, dat de rechtszekerheid van de toekomstige voormalige Wajong’er gediend is met een gelijkblijvende inhoud van artikel 35 WIA inclusief de onderliggende beleidsregels die samen materieel dezelfde arbeidsondersteuning geven als de Wajong;
van mening, dat een actieve voorlichting over deze mogelijkheid de onzekerheid over de herleving van het recht op arbeidsondersteuning kan wegnemen;
verzoekt de regering te waarborgen dat de materiële arbeidsondersteuning vanuit de WIA gelijk blijft met de arbeidsondersteuning vanuit de Wajong, te bevestigen dat een voormalige Wajong’er met structurele functionele beperking onder de definitie van artikel 35 WIA valt en verzoekt tevens, actieve voorlichting te geven over de mogelijkheden voor arbeidsondersteuning vanuit de WIA aan diegenen die op grond van de Wajong het recht op arbeidsondersteuning verliezen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ortega-Martijn
Spekman
Van Hijum