Ontvangen 14 april 2009
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In de eerste zin van artikel 5.6.1, derde lid, in de tweede zin van artikel 5.6.2, eerste lid, en in de eerste zin van artikel 5.7.1, zesde lid, wordt de zinsnede «die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening» vervangen door: die een dienstbetrekking heeft als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening of die naar het oordeel van het UWV niet in staat is tot het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 77c komt te luiden:
Artikel 77c Bij recht op arbeidsondersteuning geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
1. De jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 2 heeft geen recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 1A.
2. Vanaf een nader bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip kan de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 2, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verzoeken om toekenning van het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 1A.
3. Een verzoek om toekenning van het recht op arbeidsondersteuning als bedoeld in het tweede lid, wordt ingewilligd indien de jonggehandicapte voldoende mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4. Door inwilliging van het verzoek, bedoeld in het tweede lid, eindigt het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 2 en ontstaat het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 1A.
5. Artikel 5.4.1, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op de jonggehandicapte die een verzoek doet als bedoeld in het tweede lid, voor wat betreft de periode waarin hij recht heeft gehad op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 2.
6. Hoofdstuk 4 van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen en de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria zijn niet van toepassing op de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 1A.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere bepalingen worden gesteld met betrekking tot de overgang van het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar het recht op arbeidsondersteuning overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid.
In dit onderdeel wordt in het voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning een wijziging aangebracht in verband met de Wet sociale werkvoorziening (Wsw).
In het kabinetsstandpunt op het advies van de commissie fundamentele herbezinning Wsw (29 817, nr. 40) en in de nota naar aanleiding van het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel (31 780 nr. 7) is gemeld dat met de nieuwe werkregeling voor jonggehandicapten een reëel alternatief wordt geboden om te participeren in plaats van de Wsw en dat nader wordt bezien op welke wijze kan worden voorkomen dat sprake zal zijn van communicerende vaten tussen beide regelingen.
In aansluiting hierop en op de brieven aan de Tweede Kamer van 24 maart 2009 (31 780, nr. 9) en van 7 april 2009 (31 780, nr. 23) over de relatie tussen het onderhavige wetsvoorstel en de Wsw worden in deze nota van wijziging aanvullende maatregelen voorgesteld.
Aangezien met ingang van 1 januari 2010 de gewijzigde Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) een ander regime voorstaat en een alternatief gaat vormen voor jonggehandicapten is het belangrijk dat duidelijk is hoe vanaf die datum de verhouding ligt met de indicatiestelling in het kader van de Wsw. Dit wordt in de Wajong verhelderd.
Deze nota van wijziging regelt daarom dat met ingang van 1 januari 2010 een nieuw in de Wajong ingestroomde jonggehandicapte, die een dienstbetrekking op grond van de Wsw heeft, is ontheven van de sollicitatie- en re-integratieverplichtingen in het kader van de gewijzigde Wajong. Gedurende de periode dat een jonggehandicapte op de wachtlijst staat in het kader van de Wsw zijn de sollicitatieen re-integratieverplichtingen in het kader van de gewijzigde Wajong wel aan de orde, tenzij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van oordeel is dat de Wajonger aangewezen is op beschutte arbeid en niet in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid bij een reguliere werkgever te verrichten. Het UWV legt dit oordeel vast in het participatieplan. Deze beslissing is voor bezwaar en beroep vatbaar.
Deze aanpassing komt de doelstelling van zowel de Wajong als de Wsw ten goede, aangezien op deze manier meer arbeidsplaatsen kunnen worden gerealiseerd.
Op grond van artikel 77c komen jonggehandicapten die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet in aanmerking voor het recht op arbeidsondersteuning. Deze tekst is ongewijzigd overgenomen in het voorgestelde eerste lid.
Deze nota van wijziging regelt dat dit alsnog mogelijk wordt vanaf een nader bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip. Dit tijdstip is afhankelijk van de vraag of de nieuwe aanpak werkt en of uitvoering kan worden gegeven aan het aldus te verschaffen recht. De resultaten van de werkregeling die daarvoor van belang zijn, zullen regelmatig worden gemonitord en hierover zal worden gerapporteerd.
De jonggehandicapte die na dit tijdstip gebruik wil maken van dit recht, dient daartoe een verzoek in te dienen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Op grond van artikel 5.4.1, eerste lid, ontstaat het recht op arbeidsondersteuning niet dan op aanvraag. Een dergelijke aanvraag kan als een verzoek als bedoeld in artikel 77c, tweede lid, worden beschouwd. Op een dergelijk verzoek wordt, op grond van het derde lid, slechts positief beslist indien de jonggehandicapte voldoende mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Jonggehandicapten die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen, doordat op hun verzoek als bedoeld in artikel 77c, tweede lid, positief is beslist, tevens recht op arbeidsondersteuning ontvangen. In het vierde lid is geregeld dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 2 eindigt op de dag waarop het recht op arbeidsondersteuning van deze persoon ontstaat. Dit recht ontstaat, op grond van artikel 5.4.1, tweede lid, zestien weken na de dag waarop deze persoon dit heeft aangevraagd. Wanneer eenmaal recht op arbeidsondersteuning is ontstaan is er voor deze personen geen herlevingsmogelijkheid van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ze blijven derhalve jonggehandicapten in de zin van hoofdstuk 1A.
Personen die op grond van dit artikel in aanmerking komen voor het recht op arbeidsondersteuning kunnen tijdelijk in staat zijn geweest om meer dan 75% te verdienen, waarna het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering na toename van de mate van arbeidsongeschiktheid weer is herleefd. Om te voorkomen dat deze personen hierdoor geen recht op arbeidsondersteuning zouden krijgen, is in het vijfde lid geregeld dat de voorwaarde dat men sinds de dag waarop men jonggehandicapte is geworden niet in staat moet zijn gebleven om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen niet op hen van toepassing is.
Op de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 2 kunnen op basis van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen nog bepalingen uit de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet van toepassing zijn. Tevens kan een recht op uitkering op grond van de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria bestaan. Het zesde lid regelt dat in het geval de jonggehandicapte kiest voor het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 1A deze aanspraken vervallen. Voorts zal, voor zover deze regeling nog in werking is op het moment dat artikel 77d in werking treedt, in de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten geregeld worden dat de jonggehandicapte die gekozen heeft voor het recht op arbeidsondersteuning niet langer een tegemoetkoming ontvangt.
Deze delegatiebevoegdheid heeft alleen betrekking op de in het vierde lid geregelde overgang van het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar het recht op arbeidsondersteuning.