Gepubliceerd: 27 april 2010
Indiener(s): Hirsch Ballin , Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA)
Onderwerpen: luchtvaart openbare orde en veiligheid organisatie en beleid verkeer
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31735-7.html
ID: 31735-7

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 april 2010

Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties berichten wij u het navolgende.

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 is de regeling voor het sluiten van verdragen tussen de Europese Unie en derde staten, zoals de PNR-overeenkomsten, ingrijpend gewijzigd.

Nieuwe procedure onder het Verdrag van Lissabon

De bevoegdheid voor het sluiten van verdragen, zoals de PNR-overeenkomsten, is vanaf 1 december 2009 geregeld in artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Krachtens deze regels beslist de Raad over het sluiten van overeenkomsten tussen de EU en derde landen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement. Artikel 218 VWEU voorziet niet (zoals het oude artikel 24, vijfde lid, EU-Verdrag) in de mogelijkheid dat lidstaten een verklaring afleggen dat zij hun nationale grondwettelijke procedures moeten volgen alvorens aan de overeenkomst gebonden te zijn. Op deze manier voorziet artikel 218 VWEU in een andere rol voor de lidstaten, hun regeringen en parlementen dan voorheen.

Dit betekent dat de democratische legitimatie van de overeenkomsten van de Europese Unie met zowel de Verenigde Staten van Amerika als met Australië inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers door luchtvaartmaatschappijen (PNR-overeenkomsten) een zaak van het Europees Parlement is geworden. De Europese Commissie heeft inmiddels beide PNR-overeenkomsten conform artikel 218 VWEU aan het Europees Parlement voorgelegd. Indien het Europees Parlement beide overeenkomsten goedkeurt, dient de Raad vervolgens met gekwalificeerde meerderheid een besluit te nemen tot definitieve sluiting van de overeenkomsten.

Gevolgen voor parlementaire behandeling PNR-overeenkomsten

Onder het Verdrag van Nice bestond bij door de Europese Unie te sluiten overeenkomsten de mogelijkheid voor een lidstaat om een verklaring af te leggen dat hij de bepalingen van zijn grondwettelijke procedure in acht moest nemen. Deze lidstaat werd pas aan de overeenkomst gebonden nadat deze procedure met positief gevolg was voltooid en de verklaring ingetrokken. Door Nederland is bij het besluit van de Raad tot ondertekening van de PNR-overeenkomsten met de Verenigde Staten en met Australië telkens een dergelijke verklaring afgelegd. Dit betekende dat de gebondenheid van Nederland aan de PNR-overeenkomsten gestalte kreeg via de procedure geregeld in artikel 91 van de Grondwet.

Onder het Verdrag van Lissabon is de gebondenheid van Nederland aan de PNR-overeenkomsten niet meer afhankelijk van de goedkeuring door de Staten-Generaal. Deze gebondenheid vloeit direct voort uit het eventuele besluit van het Europees Parlement en de Raad om deze overeenkomsten goed te keuren.

De voorliggende goedkeuringswetsvoorstellen betreffende beide PNR-overeenkomsten zullen dan ook met toepassing van artikel 86, eerste lid, van de Grondwet moeten worden ingetrokken. Ondergetekenden zullen dat op korte termijn bevorderen.

Intrekking van beide wetsvoorstellen betekent overigens geenszins dat er tussen regering en Staten-Generaal geen overleg meer zou kunnen plaatsvinden over beide PNR-overeenkomsten. De nadere besluitvorming in de Raad, na goedkeuring door het Europees Parlement, vormt daarvoor een zinvol aanknopingspunt. Van naderende besluitvorming in de Raad worden de Staten-Generaal via de daarvoor bestaande procedures op de hoogte gesteld. Ook overigens blijven ondergetekenden bereid het overleg met uw Kamer aan te gaan over beide overeenkomsten.

Wij zijn tot de volgende besluiten gekomen:

Wij zullen bevorderen dat de volgende wetsvoorstellen zullen worden ingetrokken:

Goedkeuring van de op 26 juli 2007 te Washington tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers door luchtvaartmaatschappijen aan het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika (PNR-Overeenkomst 2007), met briefwisseling en verklaring (Trb. 2007, 129)(Kamerstukken II 31 735);

Goedkeuring van de op 30 juni 2008 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en Australië inzake de verwerking en doorgifte van persoonsgegevens van passagiers (PNR) uit de Europese Unie door luchtvaartmaatschappijen aan de Australische douane (Trb. 2008, 170) (Kamerstukken II 31 584).

Ten aanzien van laatstgenoemd wetsvoorstel geldt dat uw Kamer op 13 oktober 2009 een verslag heeft vastgesteld (Kamerstukken II 2009/10, 31 584, nr. 6). Ondergetekenden menen dat de intrekking van het wetsvoorstel geen beletsel hoeft te zijn de vragen van de Kamer te beantwoorden. Bijgaand treft u daarom de nota naar aanleiding van het verslag aan. (zie kamerstuk 31584, nr. 7)

Het wetsvoorstel wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de uitvoering van de op 26 juli 2007 te Washington tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers door luchtvaartmaatschappijen aan het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika (PNR-Overeenkomst 2007), met briefwisseling en verklaring (Trb. 2007, 129) (KamerstukkenII 2009/1031 374) blijft gehandhaafd.

Dit wetsvoorstel bevat een voorziening die ook wenselijk blijft als het Europees Parlement instemt met één of beide overeenkomsten. De strekking van het wetsvoorstel heeft overigens een ruimere strekking dan de implementatie van beide overeenkomsten, aangezien het een oplossing wil bieden voor een fundamenteel probleem: het voorkomen dat Nederlandse bedrijven worden geconfronteerd met conflicterende verplichtingen uit buitenlands en Europees recht, zonder dat dit ten koste gaat van de bescherming van de gegevens van betrokkenen.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen