Ontvangen 23 oktober 2008
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 3.126, eerste lid, onderdeel c, wordt «die gedurende ten minste drie jaar voor het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht is verzekerd bij dat fonds of dat lichaam» vervangen door: die reeds voor het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht is verzekerd bij dat fonds of dat lichaam en dat fonds of lichaam voldoet aan door Onze Minister te stellen voorwaarden.
b. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
In artikel 10.10 wordt «artikel 3.52, onderdeel b» vervangen door: artikel 3.52, eerste lid, onderdeel b.
In artikel II wordt vóór onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 18a, achtste lid, onderdeel a, wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
In artikel IV wordt vóór onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 6a, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen b tot en met d vervallen.
2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
b. banktegoeden.
Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:
a. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aan artikel 1:1 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen wijzigingen worden aangebracht in de bijlage bij deze wet.
b. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 9:3, eerste en tweede lid, wordt «de operateur» vervangen door: de belanghebbende, bedoeld in artikel 799, onderdeel c, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek.
c. Onderdeel B, onder 2, komt te luiden:
2. In de alfabetische rangschikking worden ingevoegd:
– Binnenvaartwet
– Wet inzake bloedvoorziening.
Na artikel XV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A. Na artikel 45 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 6A. OVERIGE BEPALINGEN
De artikelen 83 en 88, eerste, derde en vierde lid, van de Wet op de accijns zijn van overeenkomstige toepassing.
B. In artikel 46 vervalt het vijfde lid.
Artikel XVI, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel IV, onderdeel A, terugwerkt» vervangen door: artikel IV, onderdeel A, en artikel XVA terugwerken.
2. In onderdeel c wordt «artikel IX, onderdelen A en B, en artikel XV» vervangen door: artikel I, onderdeel G, artikel IX, onderdelen A en B, en artikel XV.
De onderhavige nota van wijziging bevat naast enkele technische aanpassingen onder andere een aanpassing in de vennootschapsbelasting voor de vrijgestelde beleggingsinstellingen.
Vrijgestelde beleggingsinstellingen
Vrijgestelde beleggingsinstellingen (VBI’s) zijn vrijgesteld voor de vennootschapsbelasting. Wel dienen zij aan bepaalde eisen te voldoen. Zo mag een vrijgestelde beleggingsinstelling uitsluitend beleggen in financiële instrumenten. In de praktijk blijkt er onduidelijkheid te bestaan of een VBI langdurig mag beleggen in banktegoeden zoals spaarrekeningen en deposito’s. Tijdens de parlementaire behandeling van de introductie van een regeling voor vrijgestelde beleggingsinstellingen is opgemerkt dat een vrijgestelde beleggingsinstelling ook banktegoeden mag aanhouden ten behoeve van de beleggingsinstelling en het betalingsverkeer dat daarmee samenhangt (betaal-, spaar-, of depositorekeningen) (Kamerstukken II 2006/07, 30 533, nr. 7, blz. 4). Om buiten kijf te stellen dat een vrijgestelde beleggingsinstelling in banktegoeden mag beleggen, worden de financiële instrumenten waarin een VBI mag beleggen, uitgebreid. Voorts wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de lijst van financiële instrumenten in lijn te brengen met de uitgebreide definitie van financieel instrument in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
Artikel I, onderdeel AA (artikel 3 126 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
In artikel 3.126 Wet inkomstenbelasting 2001 is geregeld welke aanbieders in aanmerking komen als toegelaten lijfrenteaanbieder. Artikel 3.126, eerste lid, onderdeel c, Wet inkomstenbelasting 2001 bevat in dat verband een regeling voor een vrijwillig voortgezet pensioen of een lijfrente die is ondergebracht bij een niet in Nederland gevestigd(e) pensioenfonds of verzekeraar. Voorgesteld wordt in artikel 3.126, eerste lid, onderdeel c, Wet inkomstenbelasting 2001 de eis te laten vervallen dat de vrijwillig voortgezette pensioenregeling of lijfrente ten minste drie jaar voor het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht moet zijn verzekerd bij dat pensioenfonds dan wel bij die verzekeraar. Daarvoor komt in de plaats dat het buitenlandse pensioenfonds of verzekeraar moet voldoen aan voorwaarden die door de Minister worden gesteld. Dit zullen onder meer voorwaarden zijn die betrekking hebben op de professionaliteit van het pensioenfonds/de verzekeraar (is er in het buitenland een adequaat financieel toezicht).
Artikel I, onderdeel G (artikel 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Het huidige artikel 10.10 Wet inkomstenbelasting 2001 bevat als gevolg van de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten (Stb. 262) een foutieve verwijzing naar artikel 3.52 Wet inkomstenbelasting 2001. De thans voorgestelde wijziging van artikel 10.10 Wet inkomstenbelasting strekt er toe dit te herstellen.
De wet van 3 juli 2008 tot wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten (Stb. 262) is per 11 juli 2008 in werking getreden. Daarom vindt de wijziging van artikel 10.10 Wet inkomstenbelasting 2001 met terugwerkende kracht tot en met 11 juli 2008 plaats.
Artikel II, onderdeel 0A ( artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964)
Op de voet van de delegatiemogelijkheid in artikel 18a, achtste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964, zijn in artikel 10aa van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 bedragen opgenomen voor de berekening van de minimaal in aanmerking te nemen AOW-inbouw in een pensioenregeling in gevallen waarin een lager opbouwpercentage per dienstjaar wordt gehanteerd dan is toegestaan op grond van artikel 18a, eerste tot en met derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de ontwikkeling van de hoogte van de AOW. Deze indexering dient op grond van de huidige formulering van artikel 18a, achtste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 eveneens steeds bij algemene maatregel van bestuur plaats te vinden.
Door in de delegatiebepaling de formulering «bij algemene maatregel van bestuur» te vervangen door «bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» wordt de mogelijkheid geschapen om het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 zodanig aan te passen, dat deze jaarlijkse indexering in de toekomst als onderdeel van de zogenoemde Bijstellingsregeling kan plaatsvinden.
Artikel IV, onderdeel 0A (artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
De financiële instrumenten waarin een vrijgestelde beleggingsinstelling ingevolge artikel 6a, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 mag beleggen worden uitgebreid met banktegoeden. Daarnaast komen de onderdelen b tot en met d van genoemd artikel 6, derde lid, te vervallen. De financiële instrumenten die genoemd zijn in de huidige onderdelen b tot en met d vallen thans onder de definitie van financieel instrument genoemd in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en daarmee onder artikel 6a, derde lid, onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Artikel VII, onderdeel OA (artikel 1:1 van de Algemene douanewet)
De wijziging in artikel 1:1 van de Algemene douanewet (hierna: Adw) betreft de introductie van de mogelijkheid om de bijlage bij de Adw bij algemene maatregel van bestuur te wijzigen. Met deze delegatiebepaling wordt voorkomen dat na de introductie, het vervallen of de wijziging van een wet die van belang is voor de Adw, geruime tijd misverstanden zouden kunnen bestaan over de reikwijdte van de Adw.
Artikel VII, onderdeel AA (artikel 9:3 van de Algemene douanewet)
De wijziging in artikel 9:3 van de Adw betreft een redactionele wijziging.
Artikel VII, onderdeel B (de bijlage, onder B, van de Algemene douanewet)
Aan de bijlage, onder B, van de Algemene douanewet wordt – naast de in het wetsvoorstel reeds opgenomen Binnenvaartwet – de Wet inzake bloedvoorziening toegevoegd.
Artikel XVA, onderdelen A en B (afdeling 6A en artikel 46 van de Wet belastingen op milieugrondslag)
Op grond van de Wet van 8 november 2007 tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Stb. 476) heeft de in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) opgenomen kolenbelasting per 1 januari 2008 een vorm gekregen die meer aansluit bij de accijnssystematiek. Daartoe is aangesloten bij de gebruikelijke begripsbepalingen in de Wet op de accijns en de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten. In die wetten zijn bepalingen opgenomen inzake goederen die worden vermist en goederen die verloren gaan bij de vervaardiging, tijdens het vervoer of tijdens de opslag. De kolenbelasting kent een dergelijke bepaling niet. Uit de praktijk blijkt dat hier wel behoefte aan is. Een dergelijke bepaling sluit echter niet aan bij de onderwerpen van de bestaande afdelingen van hoofdstuk V van de Wbm. Daarom is gekozen voor de invoeging van een nieuwe afdeling: Afdeling 6A. Overige bepalingen. Voorgesteld wordt in afdeling 6a een artikel 45a op te nemen, waarin artikel 83 en artikel 88, eerste, derde en vierde lid, van de Wet op de accijns van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Artikel 46, vijfde lid, van de Wbm komt in dat geval te vervallen. De Wet van 8 november 2007 tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag is per 1 januari 2008 in werking getreden. Daarom vinden ook bovenstaande wijzigingen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 plaats.
Artikel XVI (inwerkingtreding)
Zoals in de toelichting op de in onderdeel 1 opgenomen wijziging van artikel I, onderdeel G, is aangegeven, dient de daarin opgenomen wijziging van artikel 10.10 Wet inkomstenbelasting 2001 terug te werken tot en met 11 juli 2008. In de toelichting bij onderdeel 5 is aangegeven dat de in onderdeel 5 opgenomen wijzigingen dienen terug te werken tot en met 1 januari 2008. Onderdeel 6 bevat de daartoe strekkende wijzigingen van artikel XVI.