Vastgesteld 9 oktober 2008
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
1. | Inleiding | 1 |
2. | Aanleiding wetsvoorstel: de arbeidsmarkt voor ouderen | 4 |
3. | Het nieuwe systeem van premiekortingen voor ouderen | 5 |
4. | Gevolgen voor het wetsvoorstel STAP, samenhang instrumentarium | 8 |
5. | Financiële effecten | 8 |
6. | Toetsen UWV, Belastingdienst en ketenbureau | 10 |
7. | Artikelsgewijs | 11 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel van de regering om de arbeidsdeelname van ouderen te stimuleren door middel van fiscale premiekortingen.
Zij ondersteunen het streven van de regering om de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen en stellen vast dat dit wetsvoorstel aansluit op een van de aanbevelingen van de Commissie Arbeidsparticipatie (commissie-Bakker). De commissie heeft aanbevolen om de premievrijstelling voor ouderen effectiever te maken en alleen nog toe te staan als werkgevers oudere werklozen in dienst nemen. De leden van de CDA-fractie delen deze conclusie en constateren dat de regering dit advies heeft overgenomen. Kan de regering nader toelichten waarom in aanvulling op dit advies ook een premiekorting wordt verstrekt voor het in dienst houden van werknemers van 62 jaar of ouder?
De leden van de CDA-fractie ondersteunen het voorstel om de huidige premievrijstelling (percentage van het loon) te vervangen door een premiekorting (vast bedrag). Zij delen de inschatting van de regering dat de regeling hierdoor effectiever wordt en meer ouderen aan de onderkant van de arbeidsmarkt kans maken op een baan.
De leden nemen aan dat de regering met de premiekorting beoogt bij te dragen aan de hiervoor genoemde cultuuromslag. Wanneer is dit doel volgens de regering bereikt? Hoe wordt beoordeeld in hoeverre de korting als zodanig effectief is en daadwerkelijk bijdraagt aan de participatie van ouderen? Heeft de regering overwogen om – net als bij de loonkostensubsidie- de inzet van het instrument afhankelijk te maken van de bijdrage aan de uitstroom naar werk? Of om het instrument te laten vervallen als een zekere participatiegraad is bereikt?
De leden van de CDA-fractie constateren dat er een aanzienlijk palet aan instrumenten ontstaat om langdurig werklozen te ondersteunen bij hun terugkeer naar werk. Naast de voorgestelde premiekorting gaat het dan onder meer om no-riskpolissen, loonkostensubsidies en afdrachtvermindering of vergoedingen bij scholing. Niet voor alle groepen kunnen echter dezelfde instrumenten worden ingezet; voor een langdurig werkloze oudere biedt de wetgeving andere mogelijkheden dan voor een werkloze jongere zonder startkwalificatie of een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werkzoekende. Kan de regering een overzicht verschaffen van de instrumenten die voor de diverse groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt beschikbaar zijn? Overweegt de regering om de instrumenten voor de verschillende doelgroepen nog verder te stroomlijnen?
Graag vernemen de leden van de CDA-fractie ook een toelichting van de regering op het onderscheid dat in de wetgeving wordt geïntroduceerd tussen oudere en jongere langdurig werklozen. Waarom wordt voor werklozen vanaf 50 jaar een premiekorting ingevoerd en voor werklozen tot 50 een loonkostensubsidie?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij onderschrijven het hoofddoel van het wetsvoorstel, namelijk het effectiever maken van de premievrijstelling voor ouderen. Dit zal eraan bijdragen dat werkloze ouderen sneller een nieuwe baan zullen vinden, en dat oudere werknemers langer aan het werk blijven. Dit doel zal naar de mening van deze leden worden bereikt met de huidige voorstellen. Toch zijn zij er niet op voorhand van overtuigd dat met de huidige voorstellen wordt gekozen voor de best mogelijke vormgeving. Dit noopt hen tot een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het voorstel tot invoering van een premiekorting voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder en het in dienst houden van werknemers van 62 jaar en ouder. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie zien de problemen die 50 plussers hebben met het vinden van betaalde arbeid en onderschrijven de urgentie om dit probleem op te lossen. Zij zijn van mening dat het primair de verantwoordelijkheid is van werkgevers om uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder in dienst te nemen. Het voorliggend voorstel resulteert in een lastenverlichting voor werkgevers met, naar de mening van de leden van de SP-fractie, onvoldoende verplichtingen.
De leden van VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben een aantal fundamentele en inhoudelijke vragen omtrent het voorstel.
De leden van de VVD-fractie delen de zorg om de participatie van ouderen in de arbeidsmarkt. Dat er maatregelen genomen moeten worden deze groep meer te activeren staat buiten kijf, vooral het in dienst houden is een belangrijk punt van aandacht.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de arbeidskosten van oudere werknemers (55+) 50 tot 60% hoger liggen dan werknemers van 30 jaar. Dit blijkt uit cijfers van de OESO, zoals aangegeven in de kabinetsnotitie «Men is zo oud als men zich voelt». Daaruit blijkt ook dat door specifieke CAO afspraken oudere werknemers 12% duurder worden dan jongere werknemers met een vergelijkbare productiviteit.
Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat een belangrijke reden voor de relatief hoge loonkosten van oudere werknemers (in vergelijking met jongere werknemers met dezelfde productiviteit) vooral ligt aan de kostenverhogende bepalingen in veel Cao’s? Zo ja, waarom is dit aspect buiten beschouwing gelaten in het wetsvoorstel?
Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om de afspraken in de Cao’s die de arbeidskosten van ouderen aanzienlijk verhogen, aan te pakken?
Heeft de regering eraan gedacht de voorgetelde regeling alleen open te stellen voor sectoren die in de Cao’s alle voor oudere werknemers arbeidskostprijsverhogende bepalingen wegnemen? Zo ja, waarom wordt dit dan niet gedaan? Zo nee, waarom niet? Is de regering het ermee eens dat als het wegnemen van obstakels in de Cao’s niet plaatsvindt, de voorliggende wetswijziging een stuk minder efficiënt zijn? Zo nee, waarom niet?
In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het aan de werkgevers, werknemers en uitkeringsgerechtigden is om de mogelijkheden van de regelgeving te benutten. Hoe worden deze mogelijkheden gecommuniceerd? Gaat de bekendheid met deze regels niet voor een groot deel het succes van het voorstel bepalen? Zo ja, waarom is er niet ingegaan op een specifiek communicatieplan in de memorie van toelichting? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Komt met deze wettelijke maatregel de premievrijstelling voor bedrijven die mensen in dienst hebben van 54,5 tot 62 jaar te vervallen? Wat zijn hiervan de gederfde inkomsten voor bedrijven. Werkt deze maatregel niet juist demotiverend om mensen in dienst te houden na hun 50ste.
De beoogde percentages voor wat betreft arbeidsparticipatie van ouderen zijn voor 2007 en 2010 respectievelijk 44,9% en 45% Zijn de uitgaven voor de arbeidsparticipatie ouderen tussen de 55 en 65 jaar tegenover de percentages rendabel?
De verwachtte stijging arbeidsparticipatie ouderen (55–65 jaar) heeft van 2007 tot 2010 een stijging van 0,1% (45% in 2010) vanwaar dit lage percentage?
Wat is het effect van dit wetsvoorstel en het rendement van deze investering als slechts 0,1% weer aan het werk is?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren met de regering dat het voor ouderen die buiten de arbeidsmarkt staan erg moeilijk is om weer aan het werk te komen. Een dergelijk premiekorting voorstel spreek ons dan ook aan. Zij zijn echter van mening dat de regering zich te beperkt opstelt als het gaat om de doelgroepen. De herintreder of wisselaar van baan komen de leden van de GroenLinks-fractie helaas niet tegen in dit wetsvoorstel, lees memorie van toelichting. Ook deze groep ondervindt dezelfde problemen om aan het werk te komen. Hoe staat de regering tegenover het verbreden van de doelgroep? In de memorie van toelichting wordt gesproken over het voorkomen van «dead weight loss», door het instellen van een doorwerkbonus wordt er een nieuwe mogelijkheid tot dead weight loss gecreëerd. Deze doorwerkbonus pakt de problematiek niet aan. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat het budget wat hiervoor gebruikt wordt op verschillende andere manieren veel effectiever ingezet zou kunnen worden. Te denken valt hier aan bijvoorbeeld een gericht scholingsimpuls. Kan de regering aangeven waarom er niet breder is gezocht naar effectievere manieren om de gestelde problematiek aan te pakken?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat het tegengaan en voorkomen van ouderenwerkloosheid de hoogste prioriteit verdient. Dit wetsvoorstel levert, volgens deze leden, een bijdrage hieraan.
De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering een overzicht te geven van de loonkostensubsidies, afdrachtverminderingen, premievrijstellingen en premiekortingen die nu voor alle doelgroepen gelden en die straks gaan gelden, op grond van wetsvoorstellen die in voorbereiding en/of behandeling zijn.
De regering stelt dat de huidige premievrijstelling niet effectief en duur is, omdat ze niet alleen gericht is op in dienst nemen, maar ook op het in dienst houden. Hierdoor ontstaat dead-weight loss. Maar, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, dit verschijnsel doet zich toch ook voor bij de nieuwe premiekorting voor 62 jaar een ouderen? Waarom is het in dat geval dan wel effectief om de maatregel in te stellen?
Waarom is gekozen voor de grens van resp. 50 en 62 jaar in het nieuwe wetsvoorstel, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Waarom is de grens al niet gelegd bij 45+, aangezien de arbeidsperspectieven voor deze groep al achteruit gaat? En hoe verhoudt de keuze voor deze leeftijden zich tot bepalingen rondom leeftijdsdiscriminatie, zo vragen deze leden. Voorts vragen deze leden wat het effect is van het leggen van de leeftijdsgrens op 50 jaar op de participatiekansen van 50-minners?
2. Aanleiding wetsvoorstel: de arbeidsmarkt voor ouderen
De regering constateert dat oudere werklozen zonder betaald werk zeer moeizaam aan een baan komen, in het bijzonder de laagopgeleiden onder hen. Een reden die werkgevers aanvoeren zijn de hogere loonkosten in vergelijking met jongere werknemers (memorie van toelichting, bladzijde 2). De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven in hoeverre dit beeld van hogere loonkosten en/of risico’s bij oudere werknemers wordt gestaafd door feiten en onderzoeken. Welke actie onderneemt de regering samen met sociale partners om de eventuele achterliggende oorzaken van dit gepercipieerde kosten- en risiconadeel weg te nemen, bijvoorbeeld in CAO’s? Hoe wordt in overleg met werkgevers gewerkt aan een cultuuromslag, om te bereiken dat het normaal wordt om ouderen in dienst te hebben/houden en in hen te blijven investeren?
De regering schrijft dat de werkgever een cruciale rol speelt bij de beslissing van de werknemer om vervroegd uit te treden. De huidige leeftijd bij uittreding is gemiddeld 61,7 jaar. De leden van de SP fractie constateren dat de regering onderkent dat werkgevers een groot aandeel hebben in het probleem. De leden van de SP fractie vragen waarom er gekozen is voor stimulerende maatregelen voor werkgevers niet voor dwingende maatregelen of een combinatie van beiden.
Is er een mogelijkheid om werkgevers te verplichten om werknemers waarvoor zij premiekorting ontvangen na het verstrijken van drie jaar in dienst te houden? Is de regering bereid deze mogelijkheid te onderzoeken? Graag zien zij een toelichting van de regering tegemoet.
De premiekorting geldt voor de duur van maximaal drie jaar, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Wat voor effect heeft dit wetsvoorstel op de contracten die aangeboden worden op 50-plussers, zo vragen deze leden. Bestaat er een gevaar dat 50-plussers voor een periode van maximaal drie jaar worden aangeboden, of telkens een jaarcontract krijgen aangeboden? Zo ja, hoe wordt dit tegengegaan? En bestaat er een gevaar dat huidige, werkzame, 50-plussers ontslagen gaan worden, waarna ze met een premiekorting weer aangenomen gaan worden? Met andere woorden, bestaat het gevaar dat de arbeidsmarktpositie van 50-plussers – tijdelijk – juist verslechtert met dit wetsvoorstel in plaats van verbetert, zo vragen de leden van de ChristenUnie fractie.
Voorts vragen deze leden of er een eenmalig recht is op de premiekorting. Oftewel, kan een 50-plusser, die een premiekorting heeft genoten en vervolgens is ontslagen, weer opnieuw met premiekorting aangenomen worden? Zo ja, zijn daar dan nog specifieke voorwaarden aan verbonden?
3. Het nieuwe systeem van premiekortingen voor ouderen
De leden van de CDA-fractie constateren dat de premiekorting voor oudere werknemers een vast bedrag is dat behoort bij een dienstbetrekking van ten minste 36 uur per week. Dit bedrag wordt evenredig verminderd indien de werknemer minder dan 36 uur werkzaam is. Waarom gaat de regering niet uit van de norm van een 40-urige werkweek?
Hoe denkt de regering te voorkomen dat werkgevers de regeling misbruiken door bijvoorbeeld alleen contracten aan te bieden voor bepaalde tijd, de werknemer te ontslaan en weer opnieuw aan te nemen, waardoor opnieuw recht ontstaat op loonkostensubsidie en/of premiekorting? Graag zien zij een toelichting tegemoet.
De regering richt de premiekorting ook op het in dienst houden van werknemers van 62 jaar en ouder. Kan de regering aangeven waarom voor deze aanvulling is gekozen? Kan de regering een overzicht geven van alle maatregelen die zijn/worden getroffen om het doorwerken tot 65 jaar bij werkgevers en werknemers te stimuleren? Treden hierbij naar het oordeel van de regering geen ongewenste cumulatieve effecten op? Kan de regering becijferen wat de «dead weight loss» van deze korting is, aangezien deze ook wordt verstrekt aan werknemers die al werken en of dat reeds van plan waren? Kan de regering inzichtelijk maken wat de verschillen in fiscale behandeling zijn van een werknemer van 55 jaar en een werknemer van 62 jaar? En waarom wordt de korting in 2013 verhoogd tot € 6500, terwijl de aanvankelijke korting € 2750 bedraagt?
De leden van de PvdA-fractie of de regering kan onderbouwen waarom is gekozen voor een harde grens bij 50 jaar en niet voor een andere en niet voor een meer vloeiende grens? In hoeverre acht de regering het een risico dat de arbeidsmarktkansen voor werkloze eindveertigers sterk zullen verslechteren ten opzichte van werkloze beginvijftigers? Kan de regering dit met cijfers onderbouwen?
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre oudere (50-plus) uitkeringsgerechtigden ook in aanmerking komen voor een premievrijstelling als zij een ANW-uitkering ontvangen, een IOAW-uitkering of een IOAZ-uitkering. Als zij niet voor een uitkering in aanmerking komen, waarom dan niet? Wat zou het dan (netto) kosten om hen wel in aanmerking te laten komen? Kan de regering dit toelichten?
Waarom heeft de regering ervan afgezien niet-uitkeringsgerechtigden (die bijvoorbeeld langer dan 12 maanden niet hebben gewerkt en die ouder zijn dan 50) voor de premiekorting in aanmerking te laten komen, voor zover zij een oudere partner hebben? De leden van de PvdA-fractie achten de premiekorting in zulke gevallen van belang, onder meer met het oog op het vervallen van de AOW-partnertoeslag vanaf 2015.
Kan de regering met feitelijke informatie onderbouwen waarom hij ervoor gekozen heeft om de premiekorting maximaal drie jaar toepassing te laten zijn? Het lijkt de leden van de PvdA-fractie geen rare gedachte om de premiekorting langer van toepassing te laten zijn, bijvoorbeeld ten minste 4 jaar (zodat de betrokkene in ieder geval beschikt over een vast dienstverband).
Waaruit bestaat volgens de regering de prikkel om de betrokkene «blijvend» in dienst te nemen? Na drie jaar wordt toch immers geen premiekorting meer toegekend?
Waarom bedraagt de premiekorting voor 62-plussers in de periode 2009–2012 € 2 750? Waarop is dit bedrag gebaseerd?
Waarop is het bedrag van € 6 500 (vanaf 2013) gebaseerd?
Waarom is gekozen voor een verhouding € 2 750 : € 6 500?
Waarom ligt de grens bij 62 jaar en niet bij een andere leeftijd?
Kan de regering toelichten waarom hij er niet voor heeft gekozen de grens te laten meeschuiven met de gemiddelde uittreedleeftijd in Nederland (thans 61,7 jaar)? Naar mate het gewoner wordt om langer door te werken neemt toch ook de noodzaak voor een premiekortingsregeling af?
Waarom is het bedrag voor premiekorting arbeidsgehandicapte (€ 2 042) gebaseerd? Komt dit boven op de premiekorting voor 50- respectievelijk 62-plussers?
Bij een dienstbetrekking van minder dan 36 uur per week wordt de premiekorting naar evenredigheid verlaagd, schrijft de regering. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe het aantal uren zal worden bijgehouden. Ook vragen zij of hiervoor extra informatie-uitvraag bij werkgevers nodig is. Verder vragen zij of deze opzet voldoende veilig is tegen gesjoemel met het aantal gewerkte uren.
Mocht de uitkeringsgerechtigde 50-plusser die weer aan de slag gaat, binnen de periode van 3 jaar van baan veranderen, blijft de premiekorting dan voor de resterende tijd bestaan? En geldt de premiekorting ook voor werknemers die aan de slag gaan via een uitzendbureau?
Hoe is het bedrag van € 6 500,- premiekorting per jaar- tot stand gekomen? Is dit bedrag met werkgevers afgestemd? Zo, ja, is het bedrag van € 6 500,– premiekorting per jaar volgens werkgevers voldoende aantrekkelijk om werkloze ouderen in dienst te nemen?
Voor welk percentage van de werkende 62-plussers zal naar verwachting vanaf 2009 en vanaf 2013 geen of slechts gedeeltelijke premiekorting kunnen worden toegepast vanwege verzilveringsproblemen? En hoe zit dit voor uitkeringsgerechtigde 50-plussers die aan de slag gaan?
Hoeveel premiekorting kan een werkgever verzilveren in elk van de volgende gevallen?
Twee werknemers, allebei WML, waarvan één 50-plusser die afkomstig is uit de bijstand?
Drie werknemers, allen WML, waarvan één 50-plusser die afkomstig is uit de bijstand?
Twee werknemers, allebei een modaal inkomen, waarvan één 50-plusser die afkomstig is uit de bijstand?
Drie werknemers, allen een modaal inkomen, waarvan één 50-plusser die afkomstig is uit de bijstand?
Welk bedrag is gemoeid met onvolledig en niet te verzilveren premiekortingen voor kleine werkgevers?
Krijgt een werkgever in 2009 een premiekorting voor een 51-jarige werknemer die hij begin 2008 als 50-jarige in dienst heeft genomen? Zo nee, waarom niet?
De premiekorting is maximaal drie jaar van toepassing voor uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder, ongeacht de duur van de werkloosheid. De leden van de SP-fractie vragen of een werknemer met werkloze tussenperiode meerdere periode van 3 jaar premiekorting voor werkgevers kan opleveren. Zo ja, hoeveel jaren maximaal? Acht de regering deze mogelijkheid wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat de regering hieraan doen?
De leden van de SP fractie vragen naar de aantallen uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder die in 2006 en 2007 een betaalde baan hebben gevonden, uitgesplitst naar uitkeringsvorm.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe door de voorgestelde maatregelen ontslag van oudere werknemers wordt ontmoedigd. Er bestaat een kans dat werknemers tussen de 50 de 62 die worden aangenomen, voor het verstrijken van de periode van drie jaar (kortingsperiode) worden ontslagen om later weer te worden heraangenomen. Dit met het oog op een vernieuwde kortingsperiode van drie jaar. Bestaat deze mogelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt de regering dit probleem op te vangen?
De leden van de VVD-fractie vragen of er naast deze maatregelen ook nog andere voorstellen worden gedaan om ervoor te zorgen dat oudere werknemers minder snel ontslagen worden.
De premie van 6 500 euro, is dat een standaard bedrag of een maximum bedrag? Indien het een maximum bedrag is, hoe wordt bepaald wat de korting per geval is?
De leden van de PVV-fractie vragen of de redenering klopt dat de kans bestaat dat werknemers van 50plus worden vervangen door andere oudere werknemers van 50plus. Waarom geldt de premiekorting alleen bij in dienst nemen en niet bij behoud?
Kan de regering garanderen dat werkgevers en/of mensen die geen gebruik maken van deze regeling niet worden benadeeld ten opzichte van werkgevers of oudere werknemer die dit wel doen?
Waarom is de bonus voor werknemers die na hun 52ste doorwerken niet in dit wetsvoorstel verwerkt?
Zijn er regels opgenomen om ervoor te zorgen dat werkgevers de werknemers niet na 3 jaar de korting te hebben ontvangen ontslaan?
Op grond waarvan komt het CPB tot de conclusie dat een tijdelijke verlaging van de loonkosten effectiever is dan een structurele, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Dient een 50-plusser een minimumperiode in de bijstand, WW of arbeidsongeschiktheidsregeling te zitten, alvorens het recht bestaat op een premiekorting, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?
Is de premiekorting ook toepasbaar op de inhuur van – oudere – ZZP’ers en flexwerkers, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?
Waarom wordt gekozen voor een oplopend bedrag voor de premiekorting en wordt niet meteen de volle korting uitgekeerd, zo vragen de leden van de ChristenUnie fractie?
Wordt het met dit wetsvoorstel zo, dat werkgevers de premie voor het arbeidsongeschiktheidsfonds eerst moeten gaan betalen en dat daarna een premiekorting wordt doorberekend, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de beperking van de administratieve lasten? Deze vraag stellen de leden ook met betrekking tot de speciale regimes rondom de brugbanen. Hoe wordt de administratieve complexiteit voor werkgevers weggenomen in deze situaties, zo vragen zij?
De leden van de ChristenUnie fractie willen weten waar de verantwoordelijkheid ligt voor het leveren van het bewijs dat een 50-plusser een uitkering had voordat hij/zij in dienst werd genomen – en de werkgever dus een premiekorting geniet? En is de premiekorting ook van toepassing op werknemers die voorheen gedeeltelijk loon en gedeeltelijk uitkering genoten, zo vragen zij?
Bij een volledig dienstverband wordt uitgegaan van een werkweek van 36 uur, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Waarom is gekozen voor dit uren-criterium, zo vragen zij?
Wordt de premiekorting jaarlijks geïndexeerd, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Zo ja, op basis waarvan? En zo nee, waarom niet?
4. Gevolgen voor het wetsvoorstel STAP, samenhang instrumentarium
Waarom geldt voor de premiekorting een duur van drie jaar, en voor de loonkostensubsidie een maximale periode van één jaar vragen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering nader toelichten waarom oudere werkzoekenden – in tegenstelling tot andere categorieën werkzoekenden – drie jaar de tijd krijgen om kennis en vaardigheden op te bouwen in een nieuwe baan? De periode die hiervoor nodig is, is toch niet afhankelijk van de leeftijd?
Voor de groep herbeoordeelden WAO/WAZ/WIA geldt dat geen leeftijdsgrens wordt gehanteerd voor toepassing van de loonkostensubsidie. Dit betekent dit tevens dat de werkgevers van deze groep zowel profiteren van de loonkostensubsidie als van de premiekorting voor ouderen en arbeidsgehandicapten. Om hoeveel herbeoordeelden gaat het hierbij? En waarom acht de regering een stapeling van regelingen voor deze groep gerechtvaardigd?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de loonkostensubsidie in het kader van STAP niet voor alle Wajongers geldt. Zal het systeem van loonkostensubsidie bij Wajongers bestaan naast het systeem van «verrekening met de uitkering»?
Zal er ook pensioen worden opgebouwd over het «gesubsidieerde» loon?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er verschil bestaat tussen de loonkostensubsidie die uitgekeerd wordt in het wetsvoorstel STAP en de premiekorting op grond van het voorliggende wetsvoorstel. Wat gebeurt er met een persoon die op grond van het wetsvoorstel STAP een loonkostensubsidie krijgt en gedurende deze periode 50 jaar wordt, zo vragen deze leden? Behoudt deze persoon de loonkostensubsidie of wordt die omgezet in de premiekorting? En wat voor effect heeft deze «leeftijdsknip» op het verstrekken van loonkostensubsidies aan mensen die net iets jonger zijn dan 50 en gedurende de looptijd van de subsidie waarschijnlijk de 50 jaar zullen bereiken?
De leden van de CDA-fractie constateren dat vanaf 2012 naar verwachting jaarlijks voor in totaal circa 135 000 werklozen ouder dan 50 jaar gebruik zal worden gemaakt van de premiekorting. Daarnaast zullen vanaf 2009 circa 125 000 werknemers van 62 jaar en ouder gebruik maken van de premiekorting. Met de korting is een bedrag gemoeid van € 1 mld in 2012 dat oploopt tot € 1,6 mld in 2020. Hier tegenover staat een geschatte besparing op de uitkeringslasten van € 100 mln per jaar. Hoe beoordeelt de regering de kosteneffectiviteit van de premiekorting? Heeft de regering ook alternatieve instrumenten overwogen, die wellicht leiden tot een gunstiger verhouding tussen kosten en baten/effecten? Heeft er een evaluatie plaatsgevonden van de effecten van de huidige premievrijstelling, en zo ja wat zijn de resultaten? Op grond waarvan verwacht de regering dat het voorliggende voorstel effectiever zal zijn? Kan de regering nader inzicht verschaffen in de verwachte financiële en maatschappelijke effecten van de korting?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering voor elk van de jaren 2009 t/m 2013 en 2020 de volgende informatie te geven:
Voor hoeveel werknemers wordt naar verwachting de premiekorting voor het in dienst nemen uitkeringsgerechtigden toegepast, uitgesplitst naar 1e, 2e en 3e jaar van toepassing? Hoeveel geld is daarmee gemoeid?
Voor hoeveel werknemers vanaf 62 jaar wordt naar verwachting de premiekorting toegepast, uitgesplitst naar 1e, 2e en 3e jaar van toepassing? Hoeveel geld is daarmee gemoeid?
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering het wenselijk acht nu al vast te leggen met welke percentages de Awf-premie in de periode 2015–2020 moet worden verlaagd?
In het coalitieakkoord is het volgende afgesproken over de premies werknemersverzekeringen: «Uitgangspunt is om lastendekkende premies te realiseren waarbij – met inachtneming van een ook na te streven evenwichtig inkomensbeeld – rekening wordt gehouden met het afbouwen van bestaande vermogenssaldi die uitgaan boven wat nodig is om een redelijke buffer te vormen tegen onverhoopte tegenvallers.» Kan de regering een overzicht geven van het verwachte vermogenssaldo van het Algemeen werkloosheidsfonds tot en met 2020 en daarbij aangeven welke invloed de nu voorgestelde verlagingen van de Awf-premie zullen hebben op dat vermogenssaldo?
Hoe verhoudt de verandering van de premiekorting zich volgens de regering tot de afspraak uit het coalitieakkoord om via premiedifferentiatie WW een fors bedrag te besparen?
De leden van de PvdA-fractie vragen de voorgenomen verlaging van de Awf-premie op voor- en nadelen te vergelijken met de volgende opties: (Tijdelijke) verhoging van de premiekorting voor het in dienst nemen van werkloze 50-plussers naar € 8 000, zodat de stimulansen voor een werkgever voor het indienstnemen van een 50-plusser met een grote afstand tot de arbeidsmarkt niet kleiner zijn dan voor een 50-minner met eenzelfde afstand die in aanmerking komt voor een loonkostensubsidie.
Verlenging van de duur van de premiekorting naar 4 jaar of langer voor werkloze 50-plussers, zodat een soepele overgang naar een vast dienstverband kan worden bewerkstelligd.
Verkleining van het verschil in premiekorting tussen 50-plussers en 50-minners door ook eindveertigers een (beperkte) premiekorting te verstrekken.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de tabellen op bladzijde 10 van Kamerstuk 31 577 nr. 3, bladzij 7 van Kamerstuk 31 707 nr. 3 en bladzij 8 van Kamerstuk 31 707 nr. 3 zouden wijzigen als de leeftijdsgrens voor de loonkostensubsidie zou worden verhoogd naar 51 jaar, naar 52 jaar en naar 53 jaar, onder gelijktijdige en gelijke verhoging van de leeftijd waarbij werkgevers de voorgestelde premiekorting voor werklozen etc. kunnen toepassen? Hoe beoordeelt de regering de financiële consequenties van deze suggesties?
Welke besparingen aan uitkeringslasten worden met de voorgestelde maatregelen gerealiseerd in de jaren in 2009 en 2010? Is de genoemde besparing aan uitkeringslasten in 2011 van € 100 miljoen daarna structureel/hoe verlopen de besparingen aan uitkeringslasten na 2011?
Waarop zijn de ramingen voor de aantallen personen waarvoor een beroep op de nieuwe kortingsregelingen kan worden gedaan gebaseerd? Met welke aannames is daarbij precies gewerkt? Welke scenario’s zijn daarbij gebruikt en op basis van welke argumenten is uiteindelijk de keuze gemaakt voor de genoemde aantallen? Is er een bandbreedte/betrouwbaarheidsinterval aan te geven voor de genoemde bedragen op basis van verschillende aannames/scenario’s?
Op welke manier zal de regering het effect van de nu voorgestelde wijziging in de premieheffing werknemersverzekeringen evalueren? Wanneer zal die evaluatie plaatsvinden?
De premiekorting voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigde 50-plussers eindigt drie jaar na indiensttreding. Dit valt samen met de maximale periode van tijdelijke contracten uit de Wet flex en zekerheid. De leden van de PvdA-fractie hechten eraan dat mensen die met dank aan de premiekorting aan de slag, ook na drie jaar aan de slag blijven. Zij vragen de regering daarom een streefcijfer te noemen voor voortzetting van het dienstverband na 3 jaar (bijvoorbeeld: 93% van de dienstverbanden wordt voortgezet bij het aflopen van de premiekortingsperiode). Als dit streefcijfer niet gehaald wordt, kan vervolgens de vormgeving van de regeling heroverwogen worden.
De leden van de SP-fractie constateren dat in de jaren 2009 tot 2011 naar verwachting voor 115 000 werknemers gebruik zal worden gemaakt van de premiekorting. Kan de regering deze raming verder onderbouwen en aangeven hoe betrouwbaar deze onderbouwing is? Met welk percentage zal de netto-arbeidsparticipatie van ouderen door de premiekorting worden verhoogd? Met welk percentage zal de netto-arbeidsparticipatie van ouderen door een premiekorting van € 3 250 worden verhoogd?
De leden van de SP fractie vragen naar de bruto kosten voor een werkgever die een herbeoordeelde van 50 in dienst neemt tegen 120% van het minimumloon en gebruik maakt van de loonkostensubsidie, premiekorting en premiekorting voor arbeidsongeschikten.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in het coalitieakkoord voor 2011, 100 miljoen wordt opgegeven onder uitgavenombuigingen en lastenverzwaringen voor premiedifferentiatie WW (pagina 50 coalitieakkoord). Kan de regering bevestigen dat dit bedrag met de maatregelen van dit wetsvoorstel is ingeboekt?
Hoe beoordeelt de regering het eerder door de VVD gedane voorstel om werkgevers vrijstelling van ww-premies te geven voor alle werknemers vanaf 55 jaar, te financieren uit een beperkte verhoging van het werkgeverspremies WW, voor werknemers onder de 55 jaar? Is de regering bereid deze optie te overwegen?
De leden van de PVV-fractie vragen wat deze regeling de schatkist gaat kosten. Hoeveel meer mensen denkt de regering dat hierdoor meer zullen participeren dan dat deze regeling niet had bestaan?
Hoe verhoudt de aangekondigde lastenverlichting voor werkgevers zich tot de- bij de Miljoenennota – aangekondigde lastenverlichting voor werkgevers, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? En hoe kan de regering een lastenverlichting aankondigen die buiten de scope van deze kabinetsperiode valt, zo willen zij weten.
6. Toetsen UWV, Belastingdienst en ketenbureau
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering met de nota naar aanleiding van verslag ook een kopie (kopieën) van de brief (brieven) van UWV aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mee te sturen waarin UWV beschrijft waaruit de «uitvoeringstechnische bezwaren» tegen een anticumulatieregeling bestaan. Ook vragen zij de regering UWV te laten becijferen hoe hoog de uitvoeringskosten zouden zijn als wel een anticumulatieregeling voor loonkostensubsidie 50+ zou worden ingevoerd.
Kan de Belastingdienst de regeling per 1 januari 2009 uitvoeren, als de Kamer dit najaar zou besluiten om de bedragen € 6 500 en € 2 750 te verhogen of te verlagen?
Hoeveel voorbereidingstijd heeft de Belastingdienst nodig om een premiekorting te kunnen uitvoeren waarbij de hoogte voor een werkloze 50-plussers die aan de slag gaat, in de eerste drie (of vier) jaar monotoon daalt?
De leden van de PVV-fractie vragen wat de bedrijven deze maatregel kost. Voor zowel het in dienst nemen als het aanpassen van de bedrijfsadministratie.
Hoe komt de regering tot de conclusie dat de administratieve lasten van dit wetsvoorstel beperkt zijn, terwijl Actal tot een andere conclusie komt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?
Artikel I Wijzigingen van de Wfsv
Onderdeel G
De leden van de PvdA-fractie vragen waar de stelling vandaan komt «dat het de bedoeling is om in de structurele situatie (vanaf 2010 geen onderscheid meer te maken tussen de twee soorten premies». Wanneer en hoe is dit met Kamer gecommuniceerd? Wanneer en hoe heeft de Kamer daar volgens de regering mee ingestemd? Wat bedoelt de regering met «de structurele situatie»?
Onderdeel H
Waarom moet er ten minste 3 jaar zitten tussen twee dienstverbanden waarbij de premiekorting kan worden toegepast vragen de leden van de PvdA-fractie. Waarom is hier niet aangesloten bij de termijn die op grond van de Wet flex en zekerheid tussen opeenvolgende tijdelijke contracten moet zitten om automatische omzetting in een vast contract te voorkomen (namelijk 3 maanden)? Geldt de periode van 3 jaar alleen voor één en dezelfde werkgever, of ook als iemand werkloos raakt en bij een andere werkgever aan de slag wil?
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Blok (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Vacature (algemeen).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GL), De Krom (VVD), Heerts (PvdA), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).