Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 november 2008
Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2009 c.a. in de nacht van 20 november in uw Kamer heb ik toegezegd nader schriftelijk terug te zullen reageren op de budgettaire effecten van het amendement van de heer Omtzigt op Kamerstuknummer II 2008–2009, 31 704, nr. 60 inzake de SNBI’s.
Zoals de heer Omtzigt terecht opmerkte, heeft het opnemen van de bevoegdheid om organisaties aan te wijzen als SNBI in de wet op zichzelf geen budgettair effect. De budgettaire effecten waar ik tijdens de plenaire behandeling aan refereerde, zullen zich naar de huidige stand van zaken gaan voordoen indien gebruik gemaakt zou worden van deze bevoegdheid. Zoals ik al tijdens het wetgevingsoverleg heb aangegeven, doen zich bij het toekennen van deze bevoegdheid afbakeningsproblemen voor. Door deze afbakeningsproblemen zou de reikwijdte van de vrijstelling wellicht ruimer uitvallen dan beoogd. Het gelijkheidsbeginsel kan niet worden veronachtzaamd.
Bovendien zijn de administratieve lasten en de uitvoeringskosten op dit moment nog onbekend. Dat is ook de reden waarom ik de Kamer tijdens het wetgevingsoverleg heb toegezegd juist deze afbakening te zullen onderzoeken en de uitkomsten daarvan volgend jaar aan de kamer te presenteren.
Daarnaast ben ik, mede gelet op de motie Jurgens, van mening dat een dergelijke aanwijzingsbevoegdheid niet in een ministeriële regeling thuishoort maar in de wet geregeld moet worden. Om deze redenen ontraad ik dit amendement.