Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2009
Bij brief van 20 april 2009 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot mijn onderzoek naar de financiële problemen bij Philadelphia1.
In deze brief heb ik u onder andere meegedeeld (zie punt 4 van mijn brief) dat verzocht is om openbaarmaking van het eerste rapport van het CSZ over de situatie bij Philadelphia. Het betreft het onderzoeksrapport dat ik de Tweede Kamer op 14 januari 2009 vertrouwelijk ter kennisname heb toegezonden.
Op 10 maart 2009 heb ik besloten het rapport, met uitzondering van de bedrijfsgevoelige informatie, openbaar te maken. Zowel Espria als de heer Kralt, ex-bestuurder, hebben bezwaar gemaakt tegen mijn besluit en aan de hand van een verzoek om een voorlopige voorziening de feitelijke verstrekking opgeschort.
Inmiddels kan ik mededelen dat de rechtbank Zutphen de verzoeken om een voorlopige voorziening heeft afgewezen en ik om die reden het rapport feitelijk aan de verzoekers heb verstrekt. Aan de heer Kralt is toegezegd dat zijn kritische kanttekeningen bij het rapport zouden worden meegestuurd. Volledigheidshalve stuur ik u hierbij het rapport en de kanttekeningen van de heer Kralt.2