Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juni 2009
IGZ heeft signalen ontvangen dat de kwaliteit van refractiechirurgie in particuliere klinieken niet op orde zou zijn. Ook de Kamer heeft hierover vragen gesteld. In reactie hierop heeft IGZ een thematisch onderzoek verricht bij deze klinieken waarover zij nu een rapport uitbrengt. Ik zend u dit rapport bijgaand.1
IGZ is over het algemeen positief over de geleverde zorg in centra voor refractiechirurgie. Bij drie centra werd niet voldaan aan de eisen voor verantwoorde zorg en loopt een handhavingstraject. Op de onderdelen die verbetering behoeven heeft de IGZ afspraken met de beroepsgroep gemaakt om deze in veldnormen op te nemen. IGZ constateert dat er een belangrijke kwaliteitsimpuls is uitgegaan van de betrokken wetenschappelijke vereniging.
In het rapport stelt IGZ ook vast dat de wet BIG meer ruimte voor taakherschikking biedt dan de eisen die de beroepsgroep zelf stelt. Mijn reactie hierop is dat de ruimte die de wet BIG voor taakherschikking biedt, niet ingeperkt kan worden door richtlijnen of consensusdocumenten van beroepsgroepen. In concreto impliceert de huidige wet BIG dat niet-Wet-BIG-geregistreerde artsen in Nederland werkzaam mogen zijn en voorbehouden handelingen op hun specifieke werkterrein mogen verrichten in opdracht van een wet BIG-geregistreerde arts, mits zij daartoe bekwaam zijn en mits de opdrachtgevende arts zich ervan heeft vergewist dàt zij daartoe bekwaam zijn. Dit blijft in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en opdrachtnemer. Daarnaast dient de opdrachtgever de mogelijkheid van toezicht en tussenkomst te verzekeren.
Ik ben met IGZ zeer te spreken over de wijze waarop de beroepsgroep de kwaliteitsborging van refractiechirurgie heeft opgepakt. Omdat IGZ constateert dat de ontwikkeling van kwaliteitsbeleid op andere terreinen dan refractiechirurgie nog lang niet zo ver is, is het goed dat IGZ besloten heeft de klinieken die op die terreinen werkzaam zijn, nauwlettend in de gaten te houden.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink