Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2008
Het Kabinet hecht er aan bij de toezending van het wetsvoorstel BU/Wtcg in te gaan op de talrijke berichten die in de afgelopen week in de media zijn verschenen over de koopkrachteffecten van de kabinetsvoornemens voor het begrotingsjaar 2009. Onder meer is voortijdig informatie naar buiten gekomen uit de zogeheten Macro-Economische Verkenningen (MEV) van het Centraal Planbureau. In afwijking van voorgaande jaren heeft het CPB niet de standaardkoopkrachttabel zoals het Kabinet deze hanteert in de hoofdtekst van de MEV opgenomen, maar slechts een duiding gegeven van de koopkrachtcijfers volgens een andere, CPB-definitie. Daarbij is enige verwarring ontstaan over de juistheid van de diverse koopkrachtcijfers. Tegen deze achtergrond achten wij het dienstig om het feitelijke koopkrachtbeeld in 2009 nog eens helder uiteen te zetten.
Voorop moet worden gesteld dat verschillen in koopkrachtcijfers niets nieuws zijn. Ieder jaar zijn er verschillen in de koopkrachtcijfers van CPB, NIBUD en Miljoenennota. Deze zijn het gevolg van de aannames die gehanteerd worden bij de berekeningen. Koopkrachtplaatjes zijn nu eenmaal nodig om de effecten van het beleid te bepalen, maar het blijven gemiddelden, met alle beperkingen van dien. Wie de ontwikkeling van de koopkracht wil volgen, heeft een meetlat nodig. Bij die keuze is vooraf enige mate van vrijheid: men kan koopkracht op vele manieren meten. Maar consistentie is vereist: men kan niet steeds een andere meetlat nemen. Voor de discussies over het inkomensbeleid hanteren Kabinet en Kamer al sinds jaar en dag het zogeheten standaardkoopkrachtbeeld.
De ontwikkeling van de koopkracht in 2009 wordt in hoge mate bepaald door de stand van de economie. De internationale economische onrust gaat niet aan Nederland voorbij. De kredietcrisis en de hoge prijzen voor olie en voedsel leiden ook in ons land tot lagere economische groei en hogere inflatie. De hogere prijzen zijn een gevolg van structurele, blijvende veranderingen in de wereldeconomie. Het gevolg is dat de olieproducerende landen via hogere olieprijzen een groter deel van het wereldinkomen voor zich opeisen. Dat is pijn die Nederland moet nemen. In de MEV geeft het CPB een niet mis te verstane waarschuwing af: in de jaren zeventig is geprobeerd om het dreigende koopkrachtverlies via loonstijgingen af te wentelen op het bedrijfsleven. Dat leidde tot een loon-prijsspiraal en langdurige economische schade. Die fout moeten we niet nog een keer maken. Nederland verarmt dus, en dat zet de koopkracht in ons land onder druk. Tegen deze achtergrond werd het kabinet in augustus geconfronteerd met voorlopige koopkrachtcijfers die voor diverse huishoudtypen, met name ouderen en sociale minima, forse minnen bevatten, oplopend tot – 1¼%.
Desondanks blijkt het mogelijk om voor 2009 op een – over het algemeen – gunstig koopkrachtbeeld uit te komen. Een aantal zaken heeft een positieve invloed op het koopkrachtbeeld. Belangrijk is het niet door laten gaan van de BTW-verhoging. Dit levert een bijdrage aan het beteugelen van de inflatie en werkt positief op de koopkracht voor alle huishoudens. Daarnaast is het kabinet bereid de WW-premie voor werknemers te verlagen naar nul, onder voorwaarde van een verantwoorde loonontwikkeling. Met name middeninkomens zien hierdoor hun koopkracht toenemen. Dit alles resulteert in het gepresenteerde standaardkoopkrachtbeeld.
Overigens zal de welvaart voor gezinnen in 2009 in het algemeen gunstiger zijn dan de statische koopkrachtcijfers aangeven, omdat die laatste geen rekening houden met onder andere de groei van de werkgelegenheid, waardoor mensen een baan krijgen en er in inkomen op vooruitgaan, en met incidentele loonstijgingen.
Er zijn echter nooit koopkrachtgaranties te geven voor individuele gevallen, omdat koopkrachtcijfers naar hun aard nu eenmaal geaggregeerde cijfers zijn, en de verschillen op het individuele niveau te groot zijn. Ook bij het nu voorliggende gunstige standaardbeeld zullen er dus mensen zijn die er op achteruit gaan.
De verwarring is nu ontstaan omdat het CPB, voor andere groepen dan het Kabinet altijd hanteert, een tabel met mediane koopkrachtcijfers presenteert. Die tabel meet dus iets anders dan de informatie op basis waarvan Kabinet en Kamer hun debatten plegen te voeren. Overigens bevestigt het CPB, dat als onderdeel van de MEV van oudsher ook de koopkrachtcijfers van het kabinet narekent, dat er in het standaardkoopkrachtbeeld geen groepen op achteruitgaan (bijlage 13 MEV).
Een van de verschillen tussen de koopkrachtdefinities van het Kabinet en het CPB is gelegen in de wijze waarop wordt omgegaan met zogeheten niet-standaardeffecten. Voorbeelden daarvan zijn de kinderopvangtoeslag en de huurtoeslag. De belangrijkste van die niet-standaardeffecten in 2009 is het feit dat er een nieuwe compensatieregeling komt voor chronisch zieken en gehandicapten, ter vervanging van de huidige Buitengewone-Uitgavenregeling. Extra complicerend daarbij is dat deze hervorming van de BU nog niet volledig is afgerond, waardoor er nog een onvolledig beeld bestaat van de koopkrachtcijfers voor specifieke groepen.
De vervanging van de BU is nodig, omdat de huidige regeling maar beperkt wordt gebruikt door de mensen voor wie deze bedoeld is, de chronisch zieken en gehandicapten, en vooral door mensen voor wie deze niet bedoeld is. Belangrijk voordeel van de nieuwe Wet tegemoetkoming Chronisch Zieken en Gehandicapten (BU/Wtcg) is dan ook het terugdringen van niet-gebruik, doordat chronisch zieken en gehandicapten automatisch compensatie krijgen en zij bovendien een lagere eigen bijdrage AWBZ gaan betalen. Bovendien blijft er ook nog een fiscale regeling bestaan die veel scherper dan de huidige BU gericht is op kosten van chronisch zieken en gehandicapten. Kortom, de regeling wordt zodanig aangepast dat die vanaf volgend jaar beter gericht is op chronisch zieken en gehandicapten. In het algemeen hanteert het kabinet daarbij het uitgangspunt dat vergelijkbare kosten in principe moeten leiden tot vergelijkbare compensatie en dat de uiteindelijke compensatie niet meer bedraagt dan de gemaakte kosten. In het algemeen zal gelden dat chronisch zieken en gehandicapten er op vooruit gaan. Mensen die niet chronisch ziek of gehandicapt zijn, kunnen de buitengewone uitgaven niet meer aftrekken en ervaren een inkomensdaling.
De inkomenseffecten van het hervormen van de BU staan nog niet vast. Ten eerste is het kabinet nog doende met het doorrekenen van de nieuwe systematiek op basis van gedetailleerde inkomensgegevens op huishoudniveau. Ten tweede is het kabinet, mede op basis van gesprekken met de CG-raad, nog aan het zoeken naar mogelijkheden om de vergoedingen in de nieuwe systematiek beter te laten neerslaan bij de beoogde doelgroep, c.q. naar mogelijkheden om bepaalde groepen chronisch zieken, zoals PKU-patiënten, beter in beeld te krijgen. De inkomenseffecten van de herziening zijn hoe dan ook buitengewoon divers en in hoge mate afhankelijk van de individuele situatie binnen een huishouden. Het kabinet kijkt nog naar mogelijke knelpunten en oplossingen, waarbij vanuit de samenhang instrumenten in het domein van de zorg in het bijzonder aandacht krijgen. Ook de suggesties van de CG-Raad zijn daarbij aan de orde.
Tevens is in deze context relevant dat er overlap bestaat tussen de doelgroep waarvoor het kabinet nog nadere voorstellen zal ontwikkelen in het kader van de BU/Wtcg, en de groep uitkeringsgerechtigden waarvoor het CPB een min rapporteerde in het medianenoverzicht waarnaar eerder werd verwezen. Het Kabinet heeft er om die reden het volste vertrouwen in dat met de nog te nemen maatregelen in het kader van de BU/Wtcg de koopkrachtontwikkeling van deze groep ook in de presentatie van het CPB meer in balans zal komen.
Het streven is om de Kamer eind september, tegelijkertijd met de toegezegde integrale doorrekening van de inkomenseffecten van de BU/Wtcg, en dus ruim voor de mondelinge behandeling van de BU/Wtcg, hierover nader te informeren.
Mede namens de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport