Vastgesteld 18 september 2008
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft op 4 september 2008 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:
– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 7 mei 2008 over de stand van zaken moties en toezeggingen begrotingsbehandeling LNV (31 200-XIV, nr. 216);
– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 23 april 2008 met de reactie op de aangenomen moties naar aanleiding van de behandeling van het burgerinitiatief «Stop fout vlees» (31 060, nr. 25);
– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 6 juni 2008 over de stand van zaken aangenomen moties VAO sojateelt van 29 januari 2008 (31 200-XIV, nr. 223);
– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 juni 2008 met het overzicht openstaande moties en toezeggingen vanaf de begrotingsbehandeling LNV voor 2008 (31 200-XIV, nr. 225);
– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de minister van Economische Zaken d.d. 27 juni 2008 inzake uitvoering motie-Van Geel (31 200, nr. 16) en motie-Atsma (31 200-XIV, nr. 110) over bevordering van de leefbaarheid van het platteland (29 576, nr. 55);
– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 1 juli 2008 over de stand van zaken met betrekking tot het voorgestelde verbod op de handel in vossen- en chinchillabont (28 286, nr. 222);
– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 9 juli 2008 over ganzenopvang (29 446, nr. 60).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De voorzitter: Dit AO gaat over heel veel onderwerpen en heel veel verschillende moties. Wij hebben afgelopen dinsdag getracht om daar een beetje structuur in aan te brengen. Het gaat voor een groot deel over natuur, landbouw en een aantal varia. Wij hebben daar een lijst van gekregen. Ik stel voor dat wij ons daar in grote lijnen aan houden, maar ik heb zelf gemerkt dat het niet meevalt om de grens heel nauwsluitend te maken. Als iemand nauwkeurig aangeeft dat hij of zij nog een opmerking over iets wil maken, zal ik daar wat ruimte voor geven. Gisteren is een aanvullende agenda uitgegaan met nog drie extra onderwerpen daarop. Ook daarop mag dus worden ingegaan. Dat betreft de leefbaarheid van het platteland, vos- en chinchillabont en het ganzenopvangbeleid.
Ik heet de minister welkom bij deze aftrap van het nieuwe vergaderseizoen. Ik heet ook de ambtenaren en de aanwezigen op de publieke tribune welkom. Mevrouw Wiegman heeft gevraagd om te mogen beginnen. Gelet op het huidige aantal aanwezige Kamerleden, stel ik voor dat wij per spreker ongeveer zes minuten voor de eerste inbreng nemen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank mijn collega’s voor het feit dat ik als eerste mag spreken. Ik moet mij ook verontschuldigen voor het feit dat ik hierna weg moet vanwege allerlei dubbele verplichtingen. Ik zie op een gegeven moment de besluitenlijst en het verslag met de reactie van de minister met belangstelling tegemoet, zodat ik die reactie kan meenemen in verdere debatten over verschillende onderwerpen.
Ik zal mij vandaag concentreren op de drie moties van mijn hand over soja. De noodzaak om ons met de sojaproblematiek bezig te houden, is er niet minder om geworden. Ik wijs alleen al op het artikel van gisteren in Trouw, waarin het fosfaattekort, de voedselcrisis en soja duidelijk aan elkaar gekoppeld zijn. Ik sprak gisteren met IJmert Muilwijk, de voorzitter van de ChristenUniejongeren, die als klimaatambassadeur van Nederland een reis naar Brazilië heeft gemaakt, onder andere om inzicht te krijgen in de sojaproblematiek. Zijn conclusie is dat wij niet mogen stilzitten en dat wij samen op zoek moeten gaan naar oplossingen, want de tijd dringt. Daarom ben ik ook wel een beetje teleurgesteld over de reactie op de moties, maar ik ben ook benieuwd wat er in de tussentijd is gedaan.
Allereerst de motie op stuk nr. 174 over kansen en risico’s voor ontwikkelingslanden en de ontwikkeling van Europese alternatieven. Wanneer komt de gezamenlijke reactie van Ontwikkelingssamenwerking en LNV over de kansen en risico’s? In de gezamenlijke landbouwnotitie wordt slechts summier ingegaan op soja, terwijl soja bij uitstek een onderwerp is dat hier past. Daar krijg ik dus graag antwoord op. Het is goed dat er aandacht is voor Europese alternatieven. Kan de minister nadere informatie geven over de aard en omvang van de onderzoeken en over de alternatieven die worden onderzocht? Daarover zou ik graag voor de behandeling van de LNV-begroting nadere informatie ontvangen.
Dan de motie op stuk nr. 175 over duurzame soja onder de MIA en Vamil en de maatlat duurzame veehouderij. Voor de ChristenUnie staat het doel dat wij willen bereiken, voorop: meer gebruik van duurzaam veevoer, dus duurzame soja of Europese eiwitten. Onder «duurzame veehouderij» verstaat mijn fractie dus ook het gebruik van duurzaam veevoer. Het is duidelijk dat dit niet gemakkelijk is, maar degenen die daartoe willen overgaan, verdienen ondersteuning, bijvoorbeeld door het halen van extra punten op de maatlat of door gebruik te kunnen maken van aantrekkelijke regelingen. Begrijp ik het goed dat de minister dit doel steunt, maar uitvoeringsproblemen ziet voor de MIA en Vamil? Zo ja, welke andere mogelijkheden ziet de minister dan om het gebruik van duurzaam veevoer te stimuleren met fiscale regelingen of subsidies of om het prijsgat tussen duurzame en niet duurzame soja te dichten? Zolang het gebruik nog niet door de markt geregeld kan worden tegen redelijke prijzen, is betrokkenheid van de overheid gewenst, zeker gelet op de ambities van het kabinet.
De heer Koopmans (CDA): Ik wil voorkomen dat debatten die al ongeveer drie keer over soja gevoerd zijn, worden overgedaan. Eigenlijk moet de ChristenUnie zelf zeggen hoe die uitvoeringsproblemen opgelost zouden moeten worden. De minister heeft al telkenmale gezegd dat dit niet te handhaven is. Dan kun je wel telkens die vraag stellen, maar ik vind dat wij intussen bij het moment zijn waarop een fractie zelf moet zeggen hoe het zou kunnen op een manier die te handhaven is. Dan horen wij graag van de minister wat zij daarvan vindt.
Mevrouw Van Velzen (SP): Mevrouw Wiegman weet welke projecten gaande zijn. Op dit moment zijn allerlei poldermodelgesprekken gaande over criteria voor duurzame soja. Verschillende organisaties zijn daar al uit gestapt, bijvoorbeeld omdat zij het proces niet zien zitten. Heeft mevrouw Wiegman er vertrouwen in dat wij met niet wettelijk bindende afspraken en met criteria waaraan bedrijven al of niet kunnen meedoen, de massale invoer van niet duurzame soja voor onze bio-industrie kunnen kenteren en dat wij kunnen omschakelen naar duurzame invoer? Heeft zij er vertrouwen in dat het streven van de minister om de veehouderij binnen vijftien jaar duurzaam te maken, op deze manier kan worden gerealiseerd? Het mag duidelijk zijn dat ik daar geen vertrouwen in heb.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Op het punt dat mevrouw Van Velzen aansnijdt, zal ik later in mijn betoog terugkomen. Wat de opmerking van de heer Koopmans betreft: wij hebben echt oog voor de uitvoeringsproblemen in die regeling. Wij zijn ook zelf op zoek naar mogelijkheden, maar ik ben ook heel erg benieuwd welke andere mogelijkheden de minister, ondersteund door het ambtenarenapparaat, ziet om duurzaam veevoer te stimuleren. Wij zeggen dus niet dat die regeling gebruikt moet en zal worden. Wij willen vandaag even met elkaar vaststellen of wij het doel delen en zo ja, of wij de motivatie delen om tot andere uitvoeringsmogelijkheden te komen. Suggesties daarvoor zal ik later ook noemen.
Mevrouw Van Velzen (SP): U zegt dat u er later in uw betoog op terugkomt, maar misschien kunt u gewoon antwoord geven op mijn vraag.
De voorzitter: Ik stel voor dat mevrouw Wiegman haar verhaal afmaakt, want ik kijk ook naar de klok. Als u dan nog geen antwoord hebt gekregen, kunt u de vraag opnieuw stellen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik kom op dit punt terug wanneer ik inga op de motie over de Baselcriteria. Daar zit namelijk heel veel in, want daarbij heb je het over de criteria en de randvoorwaarden die je kunt stellen.
Ik heb nog één vraag over de MIA en Vamil en de maatlat duurzame veehouderij, dus over de motie op stuk nr. 175. Op welke termijn denkt de minister meer te weten over de uitbreiding van de regeling Groenprojecten met duurzame (melk)veehouderij en over de mogelijkheid om ook het gebruik van duurzaam veevoer te stimuleren en te belonen? Valt er eventueel iets te doen met de Groenprojecten?
De motie op stuk nr. 176 gaat over het stimuleren van het gebruik van duurzame soja volgens de Baselcriteria. De wens om het gebruik van duurzaam veevoer te stimuleren, hangt samen met de motie over de soja volgens de Baselcriteria. De kern van deze motie is dat er duurzame soja op de markt is en dat gebruik hiervan gestimuleerd wordt ten koste van niet-duurzame soja, zeker nu de resultaten van de Round Table on Responsible Soy, waarop de minister haar pijlen vooral richt, nog steeds op zich laten wachten. Mijn fractie heeft de problemen daarbij al vaker geschetst: het duurt erg lang, de criteria zijn niet helder of uitgebreid genoeg en de handhaving moet nog blijken. Daarom pleiten wij voor meer inzet op de goede alternatieven die er nu al zijn. Wat wordt op dat vlak ondernomen? Ik zeg dus niet dat er een streep door die ronde tafel moet. Daar moet vooral mee worden doorgegaan, maar daarnaast moeten ook dingen worden ondernomen. Ik denk bijvoorbeeld aan het Amazonemoratorium, een afspraak van Braziliaanse sojaverwerkers en -handelaren om gedurende twee jaar geen soja meer te verwerken en te verhandelen die afkomstig is uit gebieden die na juli 2006 zijn ontbost. Ook dit initiatief staat of valt met de handhaving. Hoe zet de minister zich in voor verbetering van die handhaving? Hoe kan de markt ondersteund worden bij de handhaving om bestaande initiatieven beter tot hun recht te laten komen?
Afrondend: ik denk dat er meer mogelijk is voor verduurzaming van de sojaproductie. Een kleine opmerking nog: waarom wordt in het tripartiete overleg tussen overheid, bedrijfsleven en de Sojacoalitie niet besproken hoe de aangenomen moties uitgevoerd zouden kunnen worden? Dat lijkt mij het overleg waarin oplossingen gevonden kunnen worden.
Mevrouw Van Velzen (SP): Mag ik dan concluderen dat de fractie van de ChristenUnie wel degelijk gelooft in niet wettelijk verplichtende criteria? Dat is immers het proces dat nu gaande is met die Round Table on Responsible Soy, waar multinationals samen met een enkele ngo criteria opstellen die niet bindend zijn. Hoe kun je dan die massieve stroom aan niet-duurzame soja tegenhouden? Uiteindelijk stimuleer je hiermee toch de free rider die gewoon geld ziet?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Daarom zeg ik ook dat er geen streep moet worden gezet door die ronde tafel. Wij moeten vooral doorgaan met overleg en ontmoetingen rondom die tafel, maar ga ook verder met alternatieven die al gaande zijn en die meer in de verplichtende sfeer liggen. Het is ontzettend mooi als Nederland naast die ronde tafel via kleinschalige projecten een aandeel kan leveren aan het toezicht en de handhaving. Daar vraag ik dus om.
De heer Graus (PVV): Mevrouw de voorzitter. Wij hebben in de procedurevergadering besloten dat de zeer belangrijke motie over de AID in een ander debat komt. Dat is toch duidelijk? Ik zag die motie namelijk hier weer op de lijst staan. Ik wil op dat punt niet de mist in gaan. De AID en de RAD komen dus apart ter sprake, iets waarvoor ik anderhalf jaar heb gevochten.
Ik heb enkele korte vragen over andere moties, allereerst de aangenomen motie over boa’s, die ik niet zal voorlezen; ik neem aan dat de minister weet waarover die motie gaat. Ik ben op dit punt verontrust. In de motie staat dat de boa’s weerbaarder moeten worden en dus beter moeten worden opgeleid. Ik weet niet precies hoe het erin staat; daarvoor moet ik de motie er straks even bij halen. Er staat dat de opleidingseisen en bevoegdheden moeten worden heroverwogen, zodat zij hun taken optimaal kunnen uitoefenen. Wij hebben het toen ook bilateraal nog gehad over eventuele wapens, pepperspray en dat soort zaken. Wordt dat ook nog meegenomen? Ik hoor bijvoorbeeld van bijna alle boa’s op verschillende vlakken – dus niet alleen van groene boa’s, maar ook andere boa’s – dat zij een heel slecht contact met de politie hebben. Ik heb er ook voor gepleit dat het P2000-systeem wordt aangesloten op de politie. Je hoort dat ook bij mensen die hier in de duinen dienst doen en bij parkeerwachters, die ook met agressie te maken hebben. Als de minister toch al overleg voert met de minister van Justitie, wil zij dan ook het gebruik van pepperspray tegen een groep meenemen? Momenteel mag een boa niet eens pepperspray gebruiken. Dat wordt mogelijk in overweging genomen, maar ik pleit ervoor dat een boa pepperspray ook tegen een groep mag gebruiken. Als een boswachter wordt aangevallen door een groep mountainbikers, mag hij nu geen pepperspray gebruiken. Dat is natuurlijk te gek voor woorden. Met name dan zouden zij een busje moeten kunnen leegspuiten. Vaak zijn het potige mensen die wel wat aankunnen, maar juist tegen een groep zou pepperspray gebruikt moeten kunnen worden. Dat hoort ook bij de weerbaarheid van de boa’s.
Verder is er de motie-Graus op Kamerstuk 21501–32, nr. 267, over de mosselvissers. Ik merk daar weinig van. Ook de mosselvissers merken daar weinig van. Ik merk wel dat de minister er heel goed bovenop zit. Ik heb haar ook een paar keer in Yerseke en in bladen gezien. Ik zag op een gegeven moment ook iemand van de VVD, mevrouw Dezentjé Hamming. Zij stond daar als de redder van Yerseke, terwijl ik haar nog nooit in de commissie heb gezien. Dat was heel grappig. Ik heb gevochten als een leeuw, samen met de heer Koppejan van het CDA en de heer Van der Vlies. Dan staat iemand van de VVD met de eer te strijken. Dat was heel leuk om te zien. Wat is nu de actuele stand van zaken? Ik kom daar niet achter en de mosselvissers komen daar ook niet achter. Ik weet dat er een hoop toezeggingen worden gedaan en ik neem aan dat de minister hiermee bezig is, omdat zij daar ook is geweest. Wat is nu echter concreet de stand van zaken? Ik kan daar niet meer wijs uit worden.
Hetzelfde geldt voor mijn motie over de zandwinning in het Gasselterveld. Dat verontrust mij heel erg.
De voorzitter: Nu moet ik ingrijpen. Ik kreeg al signalen toen u het had over de mosselen. Dat hoort bij visserij en dat komt op 2 oktober aan de orde. Over Staatsbosbeheer wordt een AO gepland. Daaronder vallen ook de zandafgravingen. U moet zich nu dus even beperken.
De heer Graus (PVV): O, dan heb ik niets meer. Dan gaat verder alles naar andere AO’s. De rest hoort namelijk allemaal bij Staatsbosbeheer.
Omdat ook ik de zaal vroegtijdig moet verlaten, heb ik nog een vraag aan de minister. Er zijn van mij het afgelopen jaar, ook met dank aan de Kamer, nogal wat moties aangenomen. Vaak zijn die moties zelfs met 149 stemmen aangenomen. Omdat mevrouw Verdonk niet altijd aanwezig is, weet zij vaak niet waarover het gaat. Dan stemt zij veiligheidshalve maar tegen. Ik heb het Reglement van Orde erop nagelezen en ik weet dat de minister niet verplicht is om moties uit te voeren, maar ik heb veel sympathieke moties ingediend. Dat zijn echt sympathieke moties, waar het volk ook heel veel steun aan geeft en waarvoor ik heel veel complimenten krijg van allerlei burgers, ook van niet-PVV-stemmers. Ik verzoek de minister om die sympathieke moties gewoon uit te voeren in het kader van onze democratie. Ik weet dat de minister dat niet verplicht is. Ik wil haar helemaal niet het mes op de keel zetten en ik heb ook een bepaald respect voor haar. Af en toe denk ik echter dat je, als een minister continu je motie niet uitvoert, twee dingen kunt doen: de Kamer moet dat accepteren of zij moet de minister naar huis sturen. Het laatste ben ik niet van plan, omdat ik verder tevreden ben over de minister. Ik heb ook een bepaald respect voor haar; daar gaat het dus niet om, maar zij zal wel mijn moties moeten uitvoeren. Dat wilde ik nog even gezegd hebben.
Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Dit is een debat over moties en toezeggingen. Het enige waar ik dan naar kijk, is of de moties worden uitgevoerd. Anders dan de heer Graus ben ik van mening dat wij altijd de onderlinge afspraak hebben gehad dat moties worden uitgevoerd. Of zij nu sympathiek zijn of niet, dat is een politieke keuze. Het is zeker niet aan de minister om te beoordelen wat sympathiek is of niet. Ik zie vandaag vooral een stand van zaken over allerlei moties op de agenda staan. Als de Kamer een motie aanneemt, betekent dit dat de Kamer verandering wil, een andere koers. Soms is dat een klein tikkeltje anders, soms is het een heel grote stap. Het beschrijven van de stand van zaken, zoals die was ten tijde van het aannemen van de moties, is daarom niet voldoende. Ik zal een aantal moties langslopen, maar dat wil niet zeggen dat ik de niet door mij behandelde moties voor kennisgeving aanneem en dat ik de minister daarmee een vrijbrief geef. In het algemeen zie ik dat heel veel moties niet uitgevoerd worden.
De eerste motie waarop ik wil ingaan, gaat over natuurbeheer. Boeren die gezamenlijk aan natuurbeheer doen, hebben daarbij last van bizarre bureaucratische barrières, lange procedures en meerdere vragenlijsten. Je zou er een punthoofd van krijgen. Mijn collega Polderman heeft de minister gevraagd om een einde te maken aan al die bureaucratische knelpunten. Samenwerken moet beloond en niet tegengewerkt worden. Dat was een heel redelijk voorstel van Polderman; het is een jaar geleden ook aangenomen. De minister beschrijft nu dat de ILG-processen lopen en dat er wordt gekeken naar de subsidieverlening. Dat is prachtig, maar dit moet nu aangepakt worden. Ik wil gewoon resultaten zien. Ik denk dat een jaar tijd goed genoeg is om een motie uit te kunnen voeren. Ik vraag de minister wat zij concreet gaat doen om die bureaucratie tegen te gaan.
Op het terrein van de landbouw zijn enkele moties over co-existentie en over het op de agenda zetten van biologische landbouw aangenomen. Die moties gaan erover hoe gentechboeren en gangbare en biologische boeren met elkaar kunnen omgaan, zodat zij geen last van elkaar hebben en wat er moet worden gedaan als zij wel last van elkaar hebben, als zij gaan «uitkruizen» en als biologische of gangbare gewassen niet langer gentechvrij zijn. De minister is gevraagd om wettelijke regels op te stellen over aansprakelijkheid. Ik heb daar niets van teruggezien. Er is haar ook gevraagd om een actieve rol te spelen bij het instellen van een restschadefonds. Ik heb begrepen dat daar in de zomer over gesproken is, maar dat er nog steeds geen resultaten zijn. Nu gentechgewassen steeds meer in opmars zijn, hebben vriend en vijand er toch belang bij om dit goed te regelen? Voert de minister die motie nog uit? Komt er een restschadefonds? Gaat de minister wettelijke aansprakelijkheidsregels opstellen? Daarop krijg ik graag een reactie.
Een ander punt dat op de agenda staat, is een aangenomen motie van mij over vossen en chinchilla’s. Wij hebben in Nederland de consensus dat je deze dieren niet op een diervriendelijke manier kunt fokken. Daarom is dat sinds april jongstleden verboden. Daar ben ik heel erg blij mee. Nu de rest van Europa nog. Dat hebben wij aan de minister gevraagd: zet het op de agenda, voer dat debat in Brussel, met als doelstelling een Europees verbod op het fokken van dieren waarvan wij vinden dat dat niet diervriendelijk kan. Hoe vaak heeft de minister dat aan de orde gesteld? Wat was nou het eigenlijk het resultaat? Het uitvoeren van een motie houdt niet alleen in dat aan de Kamer wordt gemeld dat de motie op ambtelijk niveau aan de orde is gesteld. Nee, er was aan de minister gevraagd om dit zelf aan de orde te stellen en om ons te vertellen wat de resultaten daarvan zijn. Het is raar dat vossen en chinchilla’s niet gefokt mogen worden omdat dat niet diervriendelijk kan, maar dat het product daarvan, vossen- en chinchillabont, wel degelijk verhandeld mag worden in Nederland en in de rest van Europa. Die handel zou je dus moeten tegengaan. Dat staat ook in de motie. In het verleden hebben wij de handel in zeehondenbont om exact dezelfde reden in Nederland verboden, met dank aan de collega’s Snijder en Kruijsen. Nu komt de minister met een heel scala aan argumenten waarom dit nu niet zou kunnen. De Kamer heeft de minister gevraagd om dit nu te regelen. Wij hoeven dus niet te wachten totdat er een Wet dieren gepasseerd is, te wijzen naar WTO-strubbelingen of wat dan ook. De motie moet gewoon uitgevoerd worden. Ik vraag de minister om te handelen. Ik weet dat zij hier positief tegenover staat. Ik vraag haar dus of zij komt met een algemene maatregel van bestuur om dit nu te regelen en om hier niet langer mee te wachten.
Een andere motie gaat over ganzen en eenden. Verschillende landen in Europa produceren foie gras. Daarbij is sprake van dwangvoederen, waarbij dieren letterlijk ziek gemaakt worden door er met een pomp eten in te stuwen. Dat is dus eigenlijk een product van wreedheid. Wij hebben een motie aangenomen waarin wij de minister vragen om ervoor te zorgen dat dit verboden wordt. De minister zegt dat dit allemaal wat moeilijk ligt en dat dit niet gaat gebeuren, maar ik ben het eens gaan nakijken. De minister kent haar klassiekers natuurlijk ook. Er is een richtlijn van juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren. Daarin lees ik dat het dwangvoederen van dieren, dus precies wat er gebeurt bij het produceren van foie gras, volgens die richtlijn feitelijk al verboden is. Toch zegt de minister dat dit allemaal niet zo makkelijk ligt. Ik vraag haar of zij er bij de Europese Commissie keihard op wil aandringen dat de landen die nu nog produceren, zoals Frankrijk, België, Bulgarije en Hongarije, op de vingers getikt worden omdat zij de Europese regels niet naleven. Wil zij er verder voor zorgen dat er, om te beginnen in Nederland – dat is precies wat de motie vraagt – maar het liefst in heel de EU een importverbod op dit product komt? Het zou dus niet geproduceerd en ook niet geconsumeerd moeten worden. Daarop krijg ik graag een reactie.
Over soja zei mevrouw Wiegman een aantal heel wijze dingen. Er ligt een reeks aangenomen moties. Ik wijs op de motie van mevrouw Koşer Kaya, waarin de regering wordt gevraagd om maatregelen te nemen ter bestrijding van de handel in soja uit net ontboste gebieden en van de handel in soja waarvoor slavernij is gebruikt. De reactie van de minister is eigenlijk alleen dat er nu een Round Table on Responsible Soy is. Wij weten echter allemaal -ik zei het zojuist al in een interruptie – dat dit misschien ooit via een poldermodel gaat leiden tot vrijwillige afspraken. Vrijwillige afspraken zijn nu niet aan de orde. Er is een alarmerende situatie, omdat en masse regenwoud gekapt wordt en omdat en masse sociaal onacceptabele situaties plaatsvinden. Dan moeten wij onze verantwoordelijkheid nemen, want wij zijn de hoofdimporteur hiervan. In plaats van met vrijblijvende criteria moeten wij dus komen met wettelijke criteria. Dat moeten wij niet alleen in Nederland doen, maar in heel de EU. Vervolgens moeten wij bekijken hoe wij het zelf kunnen regelen. Duurzame import van soja bestaat natuurlijk niet. Je kunt het wel duurzaam produceren, maar het is eigenlijk al per definitie niet duurzaam om het vanuit een ander continent hierheen te slepen. Ik vraag de minister dus om hierover daadwerkelijk een standpunt in te nemen en niet poldermodelprocedures af te wachten.
De voorzitter: Was dat uw inbreng? U bent namelijk al over de zes minuten.
Mevrouw Van Velzen (SP): Mijn laatste punt...
De voorzitter: Heel kort.
Mevrouw Van Velzen (SP): Eén zin. Er ligt een motie van mijn hand, waarin de minister wordt gevraagd om te kijken naar het stimuleren van regionaal gebonden landbouw. Die motie wordt op geen enkele manier uitgevoerd. Ik wil de minister vragen of zij de Kamer een blauwdruk kan sturen hoe zij – dus niet de markt, de consument en alle anderen dan het ministerie – de verduurzaming van de veehouderij in vijftien jaar voor zich ziet. Ik zie dat namelijk nog steeds niet gebeuren als iedereen naar iedereen blijft wijzen.
De heer Koopmans (CDA): Voorzitter. Ik begin met twee complimenten aan de minister. Het eerste compliment geef ik omdat de minister Greenpeace gisteren de deur heeft gewezen. Er stond vanmorgen een prachtige foto in De Telegraaf. Het is heel goed dat organisaties die activiteiten ontplooien zoals het storten van rotsblokken in de zee om vissers te beschadigen, de deur wordt gewezen door de minister totdat die rotsblokken opgeruimd zijn. Dat is één.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): «Om vissers te beschadigen»; dat is interessant. Greenpeace heeft keurig aangegeven waar die blokken liggen. Het water is van iedereen. Op papier is het beschermd, maar dat is nog niet uitgevoerd. Een van de dingen die Greenpeace met deze actie laat zien, is dat je in dat gebied kennelijk allerlei activiteiten kunt ontplooien.
De voorzitter: Wat is uw vraag?
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Mag ik even de ruimte voor een interruptie? Dat lijkt mij alleszins op zijn plaats.
De voorzitter: U geeft een heel statement en het gaat hier om een interruptie met een vraag.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat klopt, maar dit soort complimenten is bij dit algemeen overleg niet aan de orde. Als die discussie wordt gevoerd, gaan wij die dus ook voeren. Mijn mening is dat u anders de inbreng van de heer Koopmans zojuist had moeten afbreken. De concrete vraag is waarop de heer Koopmans zijn stelling baseert dat Greenpeace de vissers wil beschadigen. Ik hecht daaraan omdat de maatschappelijke discussie over het reilen en zeilen van maatschappelijke organisaties – dan bedoel ik de milieubeweging – op dit moment fel gevoerd wordt. Als lid van deze volksvertegenwoordiging weiger ik mij aan te sluiten bij dit soort woorden.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik heb een punt van orde. Iedereen heeft hier natuurlijk de vrijheid om te zeggen wat hij wil, maar ik ben het met de voorzitter eens dat dit hier niet aan de orde is. Wij hebben het hier over moties en toezeggingen.
Mevrouw Van Velzen (SP): De heer Koopmans maakte die opmerking wel en daarmee staat die op de agenda, ook al kun je daar heel procedureel over doen. Ik moet de heer Koopmans meegeven dat die actie van Greenpeace natuurlijk totaal mislukt is, want iedereen heeft het over de actiemethode. Waar het daadwerkelijk over gaat, de overbevissing en de daarbij gebruikte methodiek, is van de agenda af. Dat heeft Greenpeace dus stom aangepakt. Dat is niet slim, maar ik nodig de heer Koopmans ertoe uit om zich vooral niet te verschuilen achter grote woorden en het «bashen» van de milieubeweging of activisten.
De voorzitter: Dit gaat nu echt buiten de orde.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik maak mijn zin af. Dat «bashen» is het hele zomerreces al gedaan, maar ik vraag de heer Koopmans om in te gaan op de inhoud en op de problematiek die Greenpeace aan de orde heeft willen stellen. Waar staat hij dan?
De voorzitter: Wij gaan nu niet in op de problematiek van Greenpeace, want dan heb ik ook nog wel het nodige te zeggen. Dat gaan wij absoluut niet doen.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik had het helemaal niet over de problematiek van Greenpeace, maar over overbevissing.
De voorzitter: Ik moet eerlijk zeggen dat dit regelmatig gebeurt. Ook de heer Graus heeft de minister in algemene zin een complimentje gegeven en een kritische noot laten horen. Ik ging en ga ervan uit dat ook de heer Koopmans het zo heeft bedoeld. Het is hier natuurlijk politiek, maar wij gaan hier echt geen debat voeren over Greenpeace. De heer Koopmans heeft met twee zinnen heel kort iets aangegeven. Iedereen kan daarmee doen wat hij wil. Nu gaat de heer Koopmans snel verder, want de klok loopt door.
De heer Koopmans (CDA): Het tweede compliment gaat over de moties. Volgens de CDA-fractie heeft de minister veel moties op een uitstekende manier uitgevoerd, zelfs als er tegengestelde moties zijn, bijvoorbeeld op het punt van de sojaproblematiek. De motie-Koopmans vraagt om kleine stapjes met in onze ogen grote gevolgen. Daar doet de minister meer mee dan met de motie-Koşer Kaya, die met grote woorden vraagt om stappen die volgens ons heel erg klein zullen zijn en die heel erg kleine gevolgen zullen hebben. Wij begrijpen dus dat het voor de minister in de brij van moties soms ingewikkeld is.
Ik heb een aantal punten, ten eerste de motie-Atsma en de motie-Van Geel ter bevordering van de leefbaarheid van het platteland. Er is 10 mln. beschikbaar. Na de ondertekening van de ILG-bestuursovereenkomsten ligt dat geld er. Er is een brief van de ministers van LNV en EZ naar de Kamer gestuurd. Dat klinkt allemaal positief. De deur staat open, maar wij horen toch van iedereen dat er geen mat ligt met «Welkom» erop. De mensen die daar binnenkomen met ideeën en signalen, krijgen op het ministerie een kille ontvangst. Dat gun ik niet iedereen. Ik vraag de minister dus om erop toe te zien dat die moties goed worden uitgevoerd en dat het geld snel ter beschikking komt ter bevordering van de leefbaarheid van het platteland.
De tweede motie is de motie-Atsma over de voor- en nadelen en het in beeld brengen van alles rondom een brede Dienst Grondzaken. Op dat punt is de minister in onze ogen wel heel erg summier. Wij zouden graag zien dat zij in dit overleg meer vertelt, mede gelet op onze ambities en de ambities van de Kamer op het punt van die Dienst Grondzaken. Heeft de minister ook in gedachten wanneer dit soort voorstellen naar ons toe zou kunnen komen?
Wij zijn benieuwd naar de rapporten die te maken hebben met de besteding van subsidies. De Algemene Rekenkamer heeft daar destijds over gesproken. Er is een toezegging gedaan over een betere besteding. Wij zouden daaraan de vraag willen koppelen hoe er is geborgd dat – bijvoorbeeld aan milieuen natuurorganisaties – toegekende middelen niet worden ingezet om te procederen tegen besluiten van het ministerie van LNV of van andere overheden. Je hoort nu iedereen in antwoorden en in media-uitingen zeggen dat dit allemaal is geregeld en dat men die middelen niet gebruikt voor procederen, maar hoe is dat geborgd? Daar zijn wij erg benieuwd naar.
De motie-Schreijer-Pierik over het Wierdense Veld roept ertoe op om in overleg te treden met de provincie Overijssel. Graag zouden wij het resultaat vernemen van het overleg met de provincie, waarvan wij denken of hopen dat het al heeft plaatsgevonden.
Bij de behandeling van de begroting van LNV en zelfs bij de behandeling van de begroting van VROM is gesproken over RAV-erkenningen. Wij hebben er ook een apart overleg over gehad. Een heleboel ondernemers die innovatieve ontwikkelingen willen die door iedereen in de samenleving gedeeld worden – op het punt van mestvergisting en het verminderen van de ammoniakuitstoot – merken dat de RAV-erkenning, dus de bureaucratische erkenning of die ontwikkelingen al dan niet goed zijn, niet goed loopt. Die erkenning kost veel te veel tijd. Er verlopen jaren, waardoor subsidietoekenningen en vergunningen allemaal niet op elkaar aansluiten. Wij zouden graag zien dat de minister daar een slag gaat maken.
Tot slot de moties over de regelgeving op het gebied van natuur. Voor de mountainbikewedstrijd die morgen in het Zuid-Limburgse Noorbeek gaat plaatsvinden, is een evenementenvergunning gevraagd en verleend.
De voorzitter: Dit onderwerp ligt nu niet voor. Ik stel dus voor om dit bij de evaluatie van de natuurwetgeving aan de orde te stellen.
De heer Koopmans (CDA): Klein probleempje: dan is die wedstrijd voorbij, want die is morgen. Gisteren speelde de problematiek. Wij zijn erg benieuwd hoe de minister aankijkt tegen het feit dat de Dienst Regelingen, nadat de rechter «ja» heeft gezegd, toch bezwaar heeft gemaakt omdat er mogelijkerwijs een das zit. Het barst in Limburg van de dassen. Wij zouden daar graag een toelichting op krijgen. Kan dit niet anders? Kan ook het algemeen belang hierbij niet een rol spelen? Het gaat immers niet alleen om het belang van de das, maar ook om het belang van de mountainbikers, de sport et cetera.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): «Het algemeen belang» staat open voor nadere definiëring, zullen wij maar zeggen.
Voorzitter. Dit is een beetje warrig AO. Wat mij betreft, is het experiment van het opsplitsen van een algemeen overleg over moties en toezeggingen naar verschillende AO’s die nog volgen, niet helemaal geslaagd. Ik ben bang dat ik het overzicht niet helemaal heb. Desondanks wil ik toch een aantal punten aanstippen.
Ik dank collega Van Velzen voor haar aandacht voor de motie over vossen- en chinchillabont en de foie gras. Ik sluit mij graag aan bij haar pleidooi.
Daarnaast wil ik nog stilstaan bij de discussie over soja en het cameratoezicht op veemarkten. De aangenomen motie-Koşer Kaya, waaraan wij ruimhartig steun hebben verleend, is in februari van dit jaar ingediend. Zij stelt dat de regering nu maatregelen moet nemen ter bestrijding van de handel in soja uit net ontboste gebieden, waarvoor waardevolle natuurgebieden zijn vernietigd en/of waarbij slavernij is gebruikt. De minister reageert daarop met de toezegging dat zij geld steekt in de Round Table. Dat was bij mijn weten op 12 februari jongstleden ook al het geval. Dat verandert dus helemaal niets. Wij hebben die motie natuurlijk ingediend in de wetenschap dat de Round Table weliswaar enige waarde kan hebben, maar wij vertrouwen daar niet op. De problemen zijn dermate groot dat regelgeving nodig is. Wij denken dat dit ook kan en dat de Europese regelgeving ruimte biedt aan de lidstaten. Dat is ook verwoord in de motie. Daar hebben wij verder geen discussie over gehad. De minister heeft toen niet gezegd dat dit absoluut niet gaat lukken en dat wij het dus maar moesten vergeten. De motie is aangenomen en er moet dus regelgeving komen. Het huidige moratorium en de verlenging daarvan met een jaar zijn mooi, maar staan onder grote druk. Dat weet de minister ook. De voedselcrisis kan de druk opvoeren. Het is eigenlijk boterzacht en de problemen zijn te groot om daaraan voorbij te gaan. Ik wijs de minister dan ook op De Nederlandse Sojacoalitie, waar niet de minste partijen in zitten, bijvoorbeeld de IUCN. Dat is een overlegorgaan waar maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en overheden in zitten. Als zij zelf zeggen dat er regelgeving moet komen en dat dit niet voldoende is, vraag ik mij af waar de minister de wijsheid vandaan haalt om dat niet te doen. Kerk in Actie doet er ook aan mee, evenals Solidaridad en de ontwikkelingsorganisaties. Waar moeten wij naar toe? Wachten wij op de besmeuring van die clubs, zodat wij ook die niet serieus hoeven te nemen? Of nemen wij deze coalitie en daarmee de problematiek gewoon serieus? Ik dring dus aan op regelgeving en neem geen genoegen met deze halfslachtige uitvoering van de motie, die eigenlijk helemaal geen uitvoering is.
Dan de motie over het cameratoezicht op veemarkten.
De voorzitter: Ook nu even een puntje van orde. Dat hoort officieel bij het dierenwelzijn, zoals blijkt uit het lijstje van gisteren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dan neem ik dat punt mee bij het dierenwelzijn, hoewel ik daar ook andere punten wil inbrengen. Maar goed, dat hebben wij nu eenmaal zo afgesproken. Daar kom ik dus later op terug.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik complimenteer de minister met de uitvoering, en de intenties daarachter, van de moties en toezeggingen. Ik vraag mij echter af of zij er enkele gemist heeft. Een daarvan betreft agrarisch natuurbeheer, vermindering van de bureaucratie en de administratieve lasten. Mevrouw Van Velzen sprak hier ook al over. Naar ik meen in november of december heeft de Kamer een motie aangenomen, volgens mij zelfs Kamerbreed, om een pilot te starten onder 900 boeren in de noordelijke Friese Wouden betreffende het verminderen van de bureaucratie en het versterken van de effectiviteit van agrarisch natuurbeheer. Die pilot loopt inmiddels. Wat zijn de huidige bevindingen en hoe verloopt de communicatie tussen het ministerie van LNV enerzijds en de mensen en instanties die aan de pilot meedoen, waaronder de provincie, anderzijds? Over enige tijd moeten wij waarschijnlijk landsbreed met deze motie aan de slag en de inhoud afstemmen met de Brusselse eisen.
Mijn volgende punt betreft de motie van 3 maart 2008 over biologische landbouw en een revolving fund. In de stukken staat dat het ministerie ermee bezig is en er in het najaar 2008 iets van gaat vinden. Wordt wel alles op alles gezet om tot een dergelijke constructie te komen? Dat was namelijk de intentie van die motie.
Ik begrijp dat het punt van de AID op 11 september wordt behandeld.
Ik heb een vraag over de motie betreffende tijdelijke natuur. Deze motie gaat over projecten waarvan het gehele traject democratisch gezien is afgesloten en waarvan duidelijk is dat er infrastructurele maatregelen of bouw komen. Deze motie is in het leven geroepen om te voorkomen dat er, uit angst voor miljoenenschade, op die terreinen steeds met shovels en gif wordt gewerkt om de natuur, waardoor men mogelijk zal worden geblokkeerd, tegen te houden. In de motie wordt ertoe opgeroepen om de natuur op die plekken zijn gang te laten gaan totdat er infrastructurele maatregelen komen. Mocht er intussen heel bijzondere natuur gekomen zijn, dan moet die verplaatst worden. Na overleg met onder andere de Directie Natuur, blijkt dat deze motie uit juni 2007 in de praktijk niet wordt uitgevoerd. Betekent dit dat de motie juridisch niet werkbaar is? Hoe komt dat dan? Als de motie wel juridisch werkbaar is, moet zij per ommegaande worden toegepast. Een aantal gemeenten zit zich momenteel te frustreren met deze motie en dat is geen goede zaak.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ga ervan uit dat mevrouw Jacobi klaar is met haar betoog. Ik heb haar bijdrage aan de discussie over de sojaproblematiek afgewacht. De motie daarover, waarin gevraagd wordt om maatregelen, is destijds door de PvdA-fractie gesteund. Nu lezen wij dat de minister eigenlijk niets doet. Toen de motie werd ingediend, bestond de Round Table on Responsible Soy al, en die werd gesteund door Nederland. Toch wijst de minister nu op dat systeem als uitvoering van de motie. Dat kan natuurlijk niet. De motie is niet voor niets ingediend; de indieners vonden die Round Table on Responsible Soy onvoldoende. Ik heb deze discussie zojuist ook al met mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink van de ChristenUnie gevoerd. Het is van belang om de minister goed op pad te sturen. Daarom is het van belang dat ook de PvdA-fractie haar hiermee niet weg laat komen.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Zoals mevrouw Ouwehand weet, ben ik niet het type om dingen te herhalen. Zo kunnen wij ons in Den Haag veel tijd besparen. Ik wacht dus eerst even de reactie van de minister af.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dan heb ik een vervolgvraag. Het zou goed zijn als de minister voordat zij haar antwoordt geeft een duidelijk signaal uit de Kamer krijgt dat wij dit onvoldoende vinden. Daarom mijn vraag: vindt mevrouw Jacobi het genoeg om te blijven hangen bij het punt van de Round Table on Responsible Soy en heeft zij dus eigenlijk spijt van de steun van de PvdA-fractie voor de motie, of vindt zij dat de minister nu aan de slag moet?
De voorzitter: Wij gaan geen debatten overdoen.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik wacht even de reactie van de minister af. Als mijn fractie die motie destijds heeft gesteund, zullen wij dat nu nog wel doen. Ik zie geen reden om ervan af te wijken.
Mevrouw Van Velzen (SP): Er staat een aantal moties over het notaoverleg Biologische landbouw op de agenda. De heer Waalkens, collega van mevrouw Jacobi, was daarbij zeer nadrukkelijk aanwezig. Hij heeft ook een aantal moties aangenomen gekregen. Ik hoor mevrouw Jacobi daar in het geheel niet over, terwijl die moties toch niet worden uitgevoerd. Is zij tevreden met het overleg over het restschadefonds en het wettelijk regelen van aansprakelijkheidskwesties in de hele gentechdiscussie?
Mevrouw Jacobi (PvdA): Volgens mij loopt dat. Mijn fractie is voorlopig tevreden met de reacties die in de stukken staan. Als mevrouw Van Velzen het niet genoeg vindt, moet zij daar zelf morgen maar actie op ondernemen.
Mevrouw Van Velzen (SP): Begrijp ik dat als een proces twee jaar loopt en er geen resultaten zijn, mevrouw Jacobi het toch goed genoeg vindt omdat het nu eenmaal loopt?
Mevrouw Jacobi (PvdA): Het is duidelijk dat er beweging zit in de reactie van de minister en dat het de goede kant uit gaat.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Mijn eerste punt betreft de motie-Jager over de ganzenproblematiek. Er staat in de stukken betreffende de moties nu een resultaat, maar inmiddels heeft de minister ook nog een brief gestuurd. Het ging in de motie zowel over de gewasrotatie als over de maximale vergoeding. Uit de correspondentie valt op te maken dat de Europese Commissie al toestemming heeft gegeven voor de gewasrotatie. In de brief noemt de minister ook de maximale vergoeding die verbeterd zou moeten worden. Daarover is zij in overleg geweest. Heeft de Europese Commissie hiervoor inmiddels toestemming gegeven? Voor het komende jaar is het van essentieel belang om te weten of de maximale vergoeding inderdaad omhoog kan worden getrokken en of provincies daar meer de ruimte in kunnen krijgen. Een ander onderwerp dat mij beroert, is de discussie over de overzomeraars. Het zou goed zijn als de minister op korte termijn duidelijk maakt hoe dat punt beter kan worden aangepakt. Er bestaat hierover namelijk in de desbetreffende gebieden veel zorg.
Mijn tweede punt betreft de motie die ik heb ingediend over de natuurcompensatiemaatregelen. Daarin wordt gevraagd om te onderzoeken of en hoe mitigatie mogelijk is, in plaats van heel verstrekkende compensatiemaatregelen. De minister zegt dat zij dit zal uitzoeken en de Kamer erover zal informeren. Wanneer krijgt de Kamer hier duidelijkheid over? De motie spreekt voor zich. Het gaat dus om de vraag of en hoe mitigatie een rol kan spelen bij natuurcompensatie. De motie spreekt echt helemaal voor zich. De minister heeft toegezegd dat zij de Kamer zal infomeren, maar die informatie is er nog steeds niet.
Mijn derde punt gaat over de SN-subsidies en de SAN-subsidies. Dit punt is ook al aan de kaak gesteld bij het overleg over natuur en in diverse vraagstellingen. Mijn fractie constateert helaas dat er nog steeds geen helderheid en duidelijkheid komen uit Europa, noch over de SN-subsidies, betreffende de fiscale onduidelijkheid, noch over het deel van de SAN-subsidies dat betrekking heeft op landschapsbeheer. Het wordt nu echt tijd dat hier duidelijkheid over komt. Een aantal zaken ligt al voor sinds 1999. Inmiddels heeft het kabinet aangekondigd dat er twee fiscale rapporten over natuurbeheer zijn verschenen, een LEI-rapport en een rapport van Ernst & Young uit 2005. Over die rapporten moet het kabinet nog een standpunt innemen. Ik verwacht dat het kabinet nu snel duidelijkheid hierover geeft. De diverse beheerders vragen hierom. Verder ligt er al vanaf 2002 een stimuleringsregeling betreffende bosaanleg. Ook over deze maatregel bestaat nog geen duidelijkheid. Ook daarvan vindt mijn fractie dat er nu eindelijk boter bij de vis moet komen, zowel vanuit Europa als vanuit het ministerie van LNV. Ik heb de minister verzocht of zij bij de staatssecretaris wil pleiten voor een pas op de plaats bij het neerleggen van de belastingaanslagen. De minister heeft dat min of meer toegezegd. Zij heeft weliswaar geen inspanningsverplichting gegeven maar heeft wel toegezegd een poging te doen. Nu blijkt dat er geen gevolg wordt gegeven aan het verzoek tot een pas op de plaats. Het verzoek is om het bezwaar dat wordt gemaakt, in ieder geval even op de plank te laten liggen. De minister laat voortdurend weten dat het eraan komt, maar voor een aantal ondernemers liggen de belastingclaims zeer hoog. Nogmaals, er is duidelijkheid nodig over die subsidieverleningen en over de fiscale onduidelijkheden.
Wat betreft de sojadiscussie sluit ik mij aan bij de heer Koopmans. Ook die motie heeft mijn fractie uiteraard gesteund. Wij vinden dat de stappen die de minister zet, in die zin de juiste zijn.
De voorzitter: Ik stel voor dat de minister in één keer antwoordt, zonder geïnterrumpeerd te worden, tenzij er iets heel bijzonders is. Daarna volgt een tweede termijn.
Minister Verburg: Voorzitter. Ik bedank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Het moet mij van het hart dat het mij goed doet om u allen na een aantal maanden weer in goede gezondheid te treffen.
Ik heb verschillende Kamerleden horen zeggen dat ik eindelijk eens het een en ander moet gaan regelen. Ik wil daarover een opmerking maken. De Kamer produceert een groot aantal moties. Er liggen hier op tafel een paar mappen met moties en amendementen waaraan u de productiviteit kunt aflezen. Aan uw productie ligt het niet. Soms wordt de regering in zo’n motie opgeroepen om zaken te regelen of te veranderen. Sommige van die zaken kunnen binnen een week geregeld worden, andere duren wat langer, zeker als er ook nationale of internationale partners voor nodig zijn.
Bij Europees of internationaal belangrijke zaken is het een kwestie van overleg. Ik beluister dat sommige Kamerleden vinden dat als ik harder aan het gras trek, dat vanzelf ook harder gaat groeien. Zij geven echter niet aan op welke manier dat moet gebeuren. Ik heb op dit punt met belangstelling geluisterd naar de interruptie die werd geplaatst bij de vragen van mevrouw Wiegman. Sommige zaken die gevoelsmatig urgent zijn, vragen toch enig geduld om tot resultaat te komen. Ik zeg dit met name omdat er gesproken is over de productie van duurzame soja. Ik ben daar ook een voorstander van. Ik kom hier later nog op terug. Ook het kabinet is voorstander van de verduurzaming van soja en het stimuleren van handel in duurzame soja. Ik zeg daar wel bij dat hoe harder de Kamer roept om regelgeving, hoe minder zij op dit punt bereikt. Ik ben het daarom zeer eens met de Kamerleden die mij en de maatschappelijke organisaties ertoe oproepen om in te zetten op de Round Table on Responsible Soy. Dat betekent namelijk dat iedereen die er iets mee te maken heeft, erbij betrokken is, ook de kleine boeren en dat het gaat om een substantiële agenda, niet alleen om de duurzame productie in het kader van het milieu maar ook om sociale en economische vraagstukken. Dat wil ik hier vandaag nadrukkelijk naar voren brengen. Ik begrijp dat sommigen van u pleiten voor duurzaamheid in alleen milieutechnische zin. Wij hebben echter ook een grote verantwoordelijkheid voor de kleine boeren en voor de mensen die samenwerken in coöperaties. In de discussie over grootschalige boskap en grootschalige private ondernemingen is het juist zaak om de kleintjes niet te vergeten, om daar aandacht aan te besteden. Wij faciliteren dat proces. Schijnbaar maken wij daarbij kleine stappen. Het zijn echter wel kleine stappen waarmee niet over de mensen om wie het gaat, daarginds in de productie, heen wordt gewalst omdat wij in Nederland en in deze Kamer met ons gevoel voor hoe het hoort, voorschrijven hoe het moet zonder rekening te houden met de situatie en de positie van mensen en producenten daar.
Dat gezegd hebbende, loop ik nu alle thema’s en punten langs die aan de orde zijn gesteld. De dames Van Velzen, Jacobi en Snijder willen weten wanneer het ontbureaucratiseren van het agrarisch natuurbeheer geregeld zal zijn. Ik ben erg gemotiveerd om dit te doen. Wij hebben echter wel te maken met een complexe situatie. Er is agrarisch natuurbeheer en er is natuurbeheer dat door de provincies wordt aangestuurd. Dit zijn twee regelingen die echt in elkaar geschoven moeten worden. Daar komt nog bij dat boeren, naar mijn mening terecht, zeggen dat zij meer langjarige contracten en dus zekerheid willen. Om dat voor elkaar te krijgen, is er in Brussel nogal wat nodig. Ik wijs hierbij alleen al op het feit dat boeren, boerenorganisaties en andere organisaties bij financiële regelingen tien tot vijftien jaar bedoelen als zij spreken over «langjarige contracten». Het gemeenschappelijk landbouwbeleid dat nu is afgesproken, inclusief de financiering, duurt echter maar tot en met 2013. Als ik het groene licht geef voor het afsluiten van contracten met een looptijd van vijftien tot twintig jaar, heeft de Kamer het recht om mij te vragen hoe ik dat allemaal financieel denk rond te breien en hoe ik financiële garanties kan geven na 2013. Met dit soort zaken heb ik te maken.
U weet allen dat wij per 1 januari 2007 een decentralisatie hebben doorgevoerd bij het ILG, het Investeringsbudget Landelijk Gebied. De verantwoordelijkheid wordt zo dicht mogelijk gelegd bij de mensen en de gebieden, de provincies dus, waar het om gaat. Er is een evaluatie afgesproken waarbij de Kamer betrokken is via het grote project Ecologische Hoofdstructuur. Ook hier moet met de provincies worden gekeken hoe een en ander handen en voeten moet worden geven. Daarbij geldt ook in dit geval dat er financiering is voor een bepaalde periode maar dat de financiering voor de periode daarna nog niet gegarandeerd kan worden. Kortom, ik ben zeer geporteerd van een vereenvoudiging en van helder aangeven wat je wilt, wat je te bieden hebt en hoe je de door de agrariërs te leveren diensten en taken vastlegt en eenduidig controleert. De te zetten stappen moeten eenvoudig, handhaafbaar, uitvoerbaar en controleerbaar zijn. Ik hoop dat wij de termijn van 1 januari 2010 zullen halen. Dan heb ik er enorm achteraan gezeten. Ook hoop ik dat wij dan kunnen zeggen dat het een voorbeeld is van hoe een meerjarig, eenvoudig, uitvoerbaar, handhaafbaar en controleerbaar stelsel eruit ziet en dat duidelijk is hoe wij er met elkaar voor gaan betalen. Nu kan dat nog niet. Wij hebben wel een acuut probleem bij de kop gepakt dat tot grote ergernis aanleiding gaf. Ik doel hierbij op de verschillende manieren waarop de oppervlaktemetingen werden uitgevoerd. Dat gebeurde soms via GPS en soms via oppervlaktematen. Dit leidde terecht tot ergernis, zoals mij bleek uit gesprekken met boeren. Dit probleem nadert nu de finale oplossing zodat wij een punt kunnen zetten achter die ergernissen, inclusief het opleggen van de boetes.
Mevrouw Jacobi vraagt naar de bevindingen van de pilot in de Friese Wouden. Op dit moment is daar geen tussenstand van te geven. Ik zeg toe dat ik voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie die tussenstand heb, zodat ik dan een actueel inzicht kan geven over de verloop van de pilot. Ook voor deze pilot geldt dat die even tijd nodig heeft om zich te zetten. Ik onderstreep wat mevrouw Jacobi opmerkt over het belang van de pilot. De pilot is belangrijk, ook om ervaring op te doen met een andere, eenvoudige manier van natuurbeheer, waarbij de effectiviteit van het natuurbeheer gemeten moet kunnen worden.
De heer Koopmans vraagt hoe geborgd kan worden dat middelen voor natuurorganisaties niet worden gebruikt om te procederen. Ik voer de lijn op mijn ministerie dat wij alleen iets samen met natuurbeschermingsorganisaties en milieuorganisaties financieren als het gaat om een concreet project met concrete doelen. Het ministerie van LNV kent geen instandhoudingsubsidies, maar alleen projectsubsidies. Het doel moet helder omschreven zijn. Er moeten zowel inhoudelijke als financiële rapportages plaatsvinden en er moet verantwoording worden afgelegd. Met andere woorden, instandhoudingsubsidies en subsidies voor andere activiteiten verlenen wij vanuit het ministerie van LNV niet.
De heer Koopmans wil ook weten hoe het zit met de uitvoering van de motie-Schreijer-Pierik over het overleg met het Wierdense Veld en de provincie Overijssel. Dat overleg heeft plaatsgevonden. Ik zie geen aanleiding om het Wierdense Veld niet als Natura 2000-gebied aan te wijzen. Ik handhaaf dus het Wierdense Veld als Natura 2000-gebied. Er vindt de komende weken nog nader overleg plaats.
Mevrouw Jacobi vraagt hoe het zit met de tijdelijke natuur en hoe het komt dat de motie daarover in de praktijk niet wordt toegepast. Deze motie is echter wel degelijk een werk in uitvoering. Op dit moment wordt de inhoud in Amsterdam, Rotterdam en ook elders uitgewerkt in overleg met de private organisaties, onder andere het havenbedrijf, om te bezien hoe de uitvoering in de praktijk het effectiefst kan gebeuren. Daarbij moet worden opgemerkt dat zolang de perspectieven niet helder zijn, bedrijven hier niet zomaar instappen. Men wil weten of tijdelijke natuur op den duur toch niet permanente natuur zal blijken te zijn, als er zich bijzondere planten en dieren vestigen. Er is dus nog wat aarzeling. De vertegenwoordigers van de betrokken bedrijven begrijpen het sympathieke van de motie heel goed. Dat doe ikzelf overigens ook. De Kamer mag het de bedrijven echter niet kwalijk nemen dat zij er een beetje behoedzaam naar kijken. Dit neemt niet weg dat het een werk in uitvoering is.
Mevrouw Snijder vraagt naar de natuurcompensatie. Zij wil weten wanneer de mitigatieregelingen resultaten opleveren. Dat zal dit najaar gebeuren en ik zeg nu al toe dat de Kamer de resultaten voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie zal ontvangen.
Mevrouw Snijder wil ook weten wanneer er een reactie komt op de twee fiscale rapporten over natuurbeheer en hoe het zit met de stimuleringsmaatregel betreffende bosaanleg. Ook daarvan zeg ik toe dat de Kamer dit voor de begrotingsbehandeling zal ontvangen. Dat moet kunnen. De vraag wanneer de reactie op de fiscale rapporten verschijnt, is een terechte. Er is al een aantal keer op aangedrongen. Het is een van de punten die onderwerp zijn van bespreking met de Europese Commissie. Dat ligt ingewikkelder dan je zo zou denken. Wij opereren behoedzaam. Ik begrijp het ongeduld. De Europese Commissie kijkt echter met ogen op stokjes of hier sprake is van bijvoorbeeld staatssteun, ongeoorloofde bevoordeling of precedentwerking ten aanzien van wat andere lidstaten doen. Wij werken dus behoedzaam maar wel voortvarend, want ik begrijp het ongeduld, ook van de mensen buiten de Tweede Kamer.
Mevrouw Snijder vraagt ook hoe het zit met de motie-Jager betreffende de ganzenproblematiek en wat er gebeurt met de overzomerende ganzen. In een brief die op 9 juli, dus tijdens het reces, aan de Kamer is gestuurd wordt deze geïnformeerd over de voorstellen die aan de Europese Commissie zijn voorgelegd. Heel eerlijk gezegd, verwacht ik dat de Europese Commissie begrip heeft voor de problemen die wij in Nederland hebben. Als dat niet het geval is, kan de Commissie elke dag komen kijken. Ik hoop de komende weken een positief besluit van de Commissie te ontvangen.
De heer Koopmans vraagt hoe het zit met de moties over de leefbaarheid van het platteland en de beschikbare 10 mln. Het gaat om een eenmalige impuls. Volgens de heer Koopman zijn er al organisaties met ideeën gekomen maar voelden zij zich niet welkom op het ministerie. Dat is absoluut helemaal tegen de teneur die ik voorsta. Ik wil juist dat die organisaties zich wel degelijk welkom voelen. Ik doe daarom hier de uitnodiging: kom met die voorstellen! Er zijn afspraken gemaakt met de provincies om er via het ILG handen en voeten aan te geven. Zodra er concrete voorstellen liggen over het eenmalige bedrag, kunnen de provincies ermee aan de slag. Wat mij betreft is er een open deur. «Hoe concreter, hoe beter», want de leefbaarheid van het platteland is een groot goed in onze samenleving die nog steeds verder verstedelijkt.
De dames Van Velzen en Ouwehand stellen een vraag over vossen en chinchilla’s. Mevrouw Van Velzen vindt dat ik de handel in producten moet tegengaan. Zij vraagt om een AMvB. Ook dit is natuurlijk niet zonder gevolgen gebleven. Ik heb de Kamer hierover al begin april en naar ik meen ook half juni en 1 juli een brief geschreven. Ik ben bereid om de gevraagde regelgeving te realiseren. Deze is in voorbereiding. Tegelijkertijd zeg ik dat dit niet mogelijk is op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Dat betekent dat het geregeld moet worden via het wetvoorstel dat op dit moment bij de Kamer in behandeling is. Dit betekent ook dat dit onderwerp wel via het importverbod kan worden behandeld maar niet verder kan gaan. Het kan ook niet eerder in werking treden dan de Wet dieren, die ook bij de Kamer ligt, in werking treedt.
Verder stelt mevrouw Van Velzen vragen over Europa en de WTO. De notificaties daarbij zullen uitwijzen of het importverbod in werking kan treden. Dit is dus een van de punten waarover ik al aangaf dat de Kamer het wel onmiddellijk kan willen, maar dat er toch gewoon zorgvuldige procedures zijn afgesproken, zowel in Europees verband als in WTO-verband. Als het om zaken van andere lidstaten of landen als Canada gaat, willen wij graag dat er een zorgvuldige notificatieprocedure plaatsvindt. Dat geldt hier dan ook.
Ook vraagt mevrouw Van Velzen naar de ganzen- en de eendenlever. Zij stelt dat produceren hiervan feitelijk in strijd is met de verordening en wil een importverbod instellen. In haar motie vraagt zij de regering om de productie van ganzen- en eendenlever in Europa op de agenda te zetten en aan te dringen op een verbod. Ik heb hierover inderdaad, zoals toegezegd, met de Europese Commissie gesproken. De Commissie is de enige die dit punt op de agenda kan zetten. De Commissie begrijpt de Nederlandse zorg, maar geeft tegelijkertijd aan dat zij weinig mogelijkheden ziet om deze praktijk aan te pakken. De Commissie geeft geen prioriteit aan herziening van een aantal welzijnsrichtlijnen of aan het verder uitvoeren van het EU-actieplan voor dierenwelzijn, waarin de agenda van het welzijnsbeleid voor de periode 2006–2010 is vastgelegd. Omdat alleen de Europese Commissie het initiatief kan nemen tot het doen van nieuwe voorstellen, zie ik in alle openhartigheid op korte termijn geen verdere mogelijkheden om een verbod op dwangmatig voederen te agenderen. Ik heb daarmee dus de motie van mevrouw Van Velzen uitgevoerd binnen de mogelijkheden die ik daarvoor heb. Ik ben aan het einde van die mogelijkheden.
De voorzitter: U mag slechts een heel korte vraag stellen, mevrouw van Velzen.
Mevrouw Van Velzen (SP): Wat de minister hier vertelt, staat al in een van de brieven aan de Kamer, waarvoor dank, dus dit weten wij. Het is zonde van de beperkte tijd die wij hebben om heel veel zaken te bespreken. Bent u niet met mij van mening dat dit gelet op de bestaande richtlijnen feitelijk al verboden zou moeten zijn omdat dit niet is toegestaan onder de richtlijn die ik net heb aangehaald?
Minister Verburg: Dat is de duiding die u geeft aan die richtlijn. Ik maak hier in de Kamer wel vaker mee dat wij een soort exegese krijgen hoe u richtlijnen leest. In het overleg met de Europese Commissie hebben wij, aan de hand van de uitvoering van de aangenomen motie, moeten constateren dat er nu geen mogelijkheden zijn. Ik heb kennisgenomen van het feit dat de Europese Commissie er nu geen prioriteit aan geeft om de agenda voor het dierenwelzijnpakket eerder aan te passen. Dat betekent dat op zijn vroegst in 2010 de zaak weer aan de orde zou kunnen komen bij een nieuw programma.
Ik kom bij de vragen over soja. Mevrouw Wiegman vraagt of de Kamer inzicht kan krijgen in de resultaten uit de lopende onderzoeken voor de volgende begrotingsbehandeling. Het antwoord daarop is ja. Het onderzoek naar de kansen en risico’s voor sojaproducten voor ontwikkelingslanden en Europese alternatieven voor soja loopt en zal voor 1 november aanstaande worden afgerond. Ik heb gekeken naar de planning voor de begrotingsbehandeling van het ministerie van LNV. Het zal zeer waarschijnlijk eind november of begin december worden. Dat betekent dat ik toezeg dat ik de Kamer na ommekomst van de uitkomsten van het onderzoek zo snel mogelijk zal informeren. Dat kan zeer waarschijnlijk voor de begrotingsbehandeling.
Mevrouw Wiegman vraagt verder over motie nr. 174 wanneer er een gezamenlijke reactie komt van ontwikkelingsorganisaties en overheid. In de motie wordt de regering verzocht om een inventarisatie uit te voeren naar kansen en risico’s voor sojaproducten voor ontwikkelingslanden en om daarbij tevens de Europese alternatieven te onderzoeken. Daaraan wordt uitvoering gegeven. Ik heb regelmatig overleg met een aantal maatschappelijke partners, ook op dit gebied. Ik ben iemand die graag samenwerkt met maatschappelijke partners. Naar de gezamenlijke reactie van ontwikkelingsorganisatie en overheid is niet gevraagd. Ik ben dus ook niet voornemens om die te geven. Permanent overleg is er wel en de samenwerking is ook goed. Daarmee geven wij uitvoering aan deze motie.
Mevrouw Wiegman vraagt voorts waarom de sojamoties niet in het tripartiete overleg ten uitvoer worden gebracht. In deze moties wordt de regering verzocht, bepaalde stappen te nemen. Daarover heb ik de Kamer geïnformeerd in de brief van 6 juni jongstleden. Ik overleg met zoveel mogelijke partners. Elke stap die wij hierin kunnen zetten, is een goede. Ik zeg er hier maar weer bij dat dit een zaak is van kleine stappen, waarover onze partners daar enthousiast zijn, net als mijn collega op regeringsniveau. Hetzelfde doen wij op het gebied van duurzame palmolie. Ik heb pas een palmolieplantage voor kleine ondernemers – small holders – mogen bezoeken. Daar wordt in coöperatieverband samengewerkt. Die boeren en hun families zijn zielsblij dat zij kunnen participeren in de rondetafel over duurzame palmolie. Ik heb dat met eigen ogen kunnen zien en zelf kunnen ervaren hoe belangrijk het voor kleine producenten en hun gezinnen is om mee te kunnen doen in het hele proces.
De andere kant van het verhaal is dat wij komen met heel zware eisen waaraan deze kleine ondernemers niet kunnen voldoen. Zij vragen zich af of Nederland en Europa niet bezig zijn om uit andere motieven onmogelijke eisen te stellen, waardoor het voor hen onmogelijk wordt om te produceren, ook voor export. Dat zijn argumenten die wij ook serieus hebben te wegen, dus dit is een proces dat met veel belangstelling kan worden gevolgd, zij het niet een proces waarin wij heel grote sprongen maken. Alle stappen die wij vooruit zetten, worden niet gevolgd door nieuwe stappen achteruit, dus dit is niet een processie van Echternach, maar een van kleine stappen en uiteindelijk grote, duurzame resultaten, die wereldwijd ook hun vruchten kunnen afwerpen.
Mevrouw Van Velzen vraagt naar de vrijblijvende criteria voor duurzame soja. Dan hebben wij het over een punt waarover ik in mijn inleiding al iets heb gezegd. Ik werp verre van mij dat de criteria waarover wordt gesproken in die rondetafelconferentie over duurzame soja vrijblijvend zouden zijn. Dat zijn zij absoluut niet. Ik prijs mij zeer gelukkig dat het initiatief voor die rondetafelconferentie niet is gekomen van overheden, maar van het bedrijfsleven samen met niet-gouvernementele organisaties. Dat is geweldig. Zij hebben gezegd dat wij om de tafel moeten gaan zitten om te kijken wat wij voor elkaar kunnen betekenen en hoe wij resultaat kunnen bereiken. Dat faciliteren wij. Ik financier daar ook een groot deel van. Mijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking is daar ook actief bij betrokken en zo hoort dat ook. Ik houd verre van mij dat het om een vrijblijvende zaak gaat. Het is wel zo dat wij nu op Europees niveau bezig zijn een richtlijn te ontwikkelen met duurzaamheidscriteria. Dat doen wij langs de duurzaamheidscriteria die op dit moment alleen zien op duurzaamheid in het kader van milieu. De mensen daar vragen wat wij doen met de sociale en de economische duurzaamheid. Als wij het hebben over verantwoord ondernemen, verantwoord produceren enzovoorts, dan gaat het om people, planet en profit. Dan gaat het niet aan om in Europa alleen maar de planet voorop te zetten en de people en de profit ook voor die kleine producenten dan maar even te laten waaien. Als wij maatschappelijk verantwoord ondernemen hier belangrijk vinden in Nederland en in Europa, moeten wij ook bereid zijn om dat in de criteria die wij met elkaar vaststellen ook mee handen en voeten te geven.
Mevrouw Wiegman vraagt nog wat er concreet wordt ondernomen om voor duurzame soja meer in te zetten op goede alternatieven. Mevrouw Van Velzen vraagt in dit verband ook of de handhaving van het Amazonemoratorium goed wordt geregeld. Ik heb daar in mijn brief van 6 juni jongstleden al over geschreven. Het gaat om gecertificeerde soja volgens de Baselcriteria, die op de Nederlandse markt verkrijgbaar is. Het gebruik van deze en andere gecertificeerde soorten acht ik een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Ik heb dat ook in het overleg met u gemeld.
Verder vind ik het belangrijk dat de zogenaamde mainstreamsoja, ook volgens de criteria van de Round Table on Responsible Soy, snel beschikbaar komt. De handhaving wordt geregeld volgens internationaal erkende certificering. Bij die certificering acht ik de handhaving ook voldoende geregeld.
Mevrouw Wiegman heeft ook nog een vraag over de MIA en Vamil en het duurzame veevoer. Ik heb daar eerder al van gezegd, ook in het overleg waarin ik aanneming van de motie heb ontraden, dat ik aan elk voerhek een AID’er zou moeten zetten, terwijl ik het moet doen met minder AID’ers. Ik sta ook voor mijn taakstelling om met minder fte’s ten minste dezelfde of betere kwaliteit te leveren. Ik kan het niet opbrengen om aan elk voerhek een AID’er te zetten om dit te controleren. Koeien vreten of de hele dag door, of worden toch tenminste twee keer per dag gevoerd. Dan zou ik iedere keer moeten controleren of een veehouder wel voldoet aan de criteria die aan de MIA en Vamil worden gehecht.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): De minister doet het nu voorkomen alsof zij een taakstelling heeft waar zij niet onderuit kan, maar dit is natuurlijk een keuze binnen haar eigen ministerie. Dat zou ik toch graag gecorrigeerd willen zien.
Minister Verburg: Om de drommel niet. Dat is helemaal geen keuze in mijn eigen ministerie, ik moet gewoon met minder mensen hetzelfde of beter presteren. Uw Kamer komt soms met verzoeken om handhaving. Uw partij is er bij uitstek zeer vaardig in om vooral veel extra controle en handhaving te vragen. Dus ik moet woekeren met de goede talenten die ik heb. Dat doe ik ook, maar dan kies ik ervoor om ook prioriteiten te leggen. Dit is geen prioriteit. Dit gaan wij dus niet doen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat begrijp ik, maar het punt is wel dat u binnen uw landbouwbudget ook een andere keuze kunt maken. Dus u had ervoor kunnen kiezen om niet te snijden in de AID. Dat wil ik hier gewoon helder hebben.
Minister Verburg: Ik denk dat ik maar eens ga overwegen om minder Kamervragen te beantwoorden om meer te kunnen inzetten op uitvoering en handhaving.
De heer Graus (PVV): Ik heb een oplossing hiervoor. Die heb ik ook gegeven aan de Kamer en aan de minister, in een motie die het helaas niet heeft gehaald over een dierenpolitie bij BZK. Als u nu wilt lobbyen bij uw collega van BZK dat er een dierenpolitie komt – die is al voor 30 mln. mogelijk met 300 dierenpolitiemensen – dan kan de AID zich daarbij aansluiten en is alles opgelost. Dan heeft u genoeg fte’s.
Minister Verburg: Ik heb hier al een keer op gereageerd. Als u dat zou willen, denk ik dat het verstandig is om dat direct onder de aandacht te brengen van de minister van Binnenlandse Zaken, die gaat over de politie. Ik denk dat het belangrijk is om de positie van de boa’s te versterken. Dat doen wij ook.
Mevrouw Wiegman refereert aan de belofte van minister Cramer en mij om te kijken of wij nog iets extra’s kunnen doen op de duurzaamheidsmaatlat. Het valt niet mee om dit te ontwikkelen, maar wij doen ons best. Zodra ik hierover iets te melden heb, komt dat natuurlijk ook naar uw Kamer, mede namens minister Cramer.
De heer Graus antwoord ik dat de contacten tussen de boa’s en de politie goed lopen. Zij vinden elkaar als partner in programmatisch handhaven. Dat is ook vastgelegd in het convenant dat wij zeer recent nog hebben vastgesteld met de politie en met het Openbaar Ministerie. Het optuigen van alle afzonderlijke diensten is van groot belang, maar de slagvaardigheid zit in de samenwerking. In het convenant over samenwerking en programmatisch handhaven wordt echt synergie bereikt, namelijk dat de contacten optimaal worden, dat met elkaar prioriteiten worden vastgesteld en dat men niet meer langs elkaar heen werkt, maar samenwerkt om op basis van een risicoanalyse zo effectief mogelijk te handhaven en wetsovertreders en boeven op dit gebied aan te pakken. Boa’s hebben een andere status dan gewone opsporingsambtenaren. Zij zijn ook anders opgeleid. Dat verklaart dat wapens en pepperspray niet tot de uitrusting van boa’s behoren en dat boa’s dus ook geen pepperspray mogen gebruiken als zij een groep tegenover zich hebben.
De heer Koopmans vraagt hoe het zit met de Dienst Grondzaken naar aanleiding van de motie-Atsma. Wij hebben hierover zeer recent met een aantal bewindspersonen een besluit geformuleerd, dat ik in samenwerking met de collega’s in een brief aan de Kamer zal toelichten. GLB en Domeinen gaan wel meer met elkaar samenwerken, terwijl Dienst Landelijk Gebied niet aan die samenwerking wordt toegevoegd omdat de DLG toch een iets andere taak heeft, namelijk het verwerven van grond en het beschikbaar krijgen daarvan. Bij Domeinen zitten er ook nog andere belangen bij. Dat is zeer terecht, maar dan moet je je de vraag stellen wat het meest effectief is. De toelichting hierop volgt later bij brief. Ik sluit niet uit dat wij op grond daarvan nog wel eens met elkaar van gedachten zullen wisselen omdat slagkracht en effectiviteit wel geoptimaliseerd moeten en kunnen worden.
Verder vraagt de heer Koopmans hoe het zit met Noorbeekse mountainbiketocht en de evenementenvergunning. De natuurorganisaties hebben daar inderdaad bezwaar tegen aangetekend. Wij hebben via de Dienst Regelingen twee mogelijkheden aangegeven. De eerste is het evenement afgelasten, de tweede het parcours verleggen. Met de organisatie is afgesproken dat het parcours enigszins wordt verlegd. Er worden op dit moment geen problemen meer verwacht, dus er komt geen bezwaar. Als het goed is, kan morgen de mountainbiketocht gewoon doorgang vinden. Ik wens de deelnemers en de organisatie daarbij veel succes en een beetje mooi weer toe. Ik weet hoe belangrijk dat kan zijn.
Tegelijkertijd maak ik de volgende opmerking, want dit is een situatie die zich best jaarlijks kan gaan voordoen, omdat iets dergelijks zich ook vorig jaar heeft voorgedaan. De organisatie kan na twee keer nu dus weten dat er een vergunning op grond van de Flora- en faunawet aan de orde is voor een dergelijk evenement. Dit is hier gewisseld in de Kamer, de organisatie weet het ook. Ik zou zeggen: denk de volgende keer een beetje vooruit.
Mevrouw Van Velzen vraagt hoe het zit met de motie over het restschadefonds co-existentie en de wettelijke aansprakelijkheid. Zij heeft aangegeven dat dit onderhand wel eens geregeld kan zijn. Dat zou ik ook zeggen, maar ik moet zeggen dat het overleg met de verschillende partners hierover bepaald niet soepel is verlopen. Ik kan er niet precies de vinger op leggen waar en hoe dat zit, maar dit viel absoluut niet mee. Het is nu wel gelukt. Er is nu overeenstemming bereikt en er komt een restschadefonds. Een van de problemen was wie daarin wat zou moeten storten, maar ook daar zijn wij nu uit. Dit betekent dat wij nu resultaat geboekt hebben. Daar ben ik blij om. Ik zal de Kamer de ins en outs en de afspraken omtrent het restschadefonds voor het algemeen overleg over biotechnologie van 11 september aanstaande toesturen.
Op haar vraag over de wettelijke aansprakelijkheid antwoord ik mevrouw Van Velzen dat daarover geen afspraken hoeven te worden gemaakt. Ik meen dat ik dit ook al eerder heb gemeld aan uw Kamer. Dit is afdoende geregeld via het civiele aansprakelijkheidsrecht in het nieuwe Burgerlijk Wetboek.
Mevrouw Jacobi vraagt naar de stand van zaken rond de motie over het revolving fund bij de biologische landbouw. Ik bekijk op dit moment samen met de sector de mogelijkheden om omschakeling te bevorderen, waaronder de mogelijkheden van een revolving fund. Ik heb tijdens het overleg al aangegeven dat niet iedereen zit te springen om zo’n fonds. Wij moeten kijken naar instrumenten die effectief zijn in dit geheel. Ik hoop dat ik voor de begrotingsbehandeling de Kamer kan laten weten wat de meest effectieve manier kan zijn voor het ondersteunen van deze omschakeling – waarover wij het wel met elkaar eens zijn – en de rol die een revolving fund daarin eventueel kan spelen.
Mevrouw Van Velzen vraagt ook nog om een blauwdruk omtrent het stimuleren van regionaal gebonden landbouw. Zeer waarschijnlijk kent mevrouw Van Velzen het antwoord al: de Kamer krijgt van mij geen blauwdruk. Wij bepalen niet vanuit Den Haag, niet vanuit mijn ministerie en niet vanuit de Kamer hoe de landbouw zich precies gaat ontwikkelen. Wij zetten daarvoor niet de strakke kaders. Waar ik op inzet – dat staat ook in mijn nota over duurzame veehouderij – is samenwerking om met elkaar de doelen te bereiken die helder zijn en waarover geen misverstand bestaat, binnen een termijn van vijftien jaar. Daarvan zeggen de verschillende partners in de keten dat dit ambitieus is, terwijl sommige niet-gouvernementele organisaties vinden dat vijftien jaar te lang duurt. Ik streef ernaar om dit te realiseren en om de volledige duurzaamheid binnen vijftien jaar handen en voeten te geven. Dat wil ik graag doen met alle maatschappelijke en economische spelers in het veld. Daarin hebben ngo’s ook een belangrijke verantwoordelijkheid, namelijk door mee aan tafel te zitten en mee na te denken hoe het zou kunnen om over vijftien jaar niet alleen een volledig duurzame veehouderijsector te hebben, maar ook een geweldig innovatieve en competitieve. Dit zijn zaken die ook in de toekomst zeer belangrijk blijven. Ik doe dit dus langs de lijn van convenanten. De partners in de keten zijn hierin zeer geïnteresseerd. Dat is een ongoing proces, maar dit betekent dat ik dus geen blauwdruk kan en wil leveren.
De heer Koopmans vraagt naar de plaatsing van de nieuwe stalsystemen op de RAV-lijst in het kader van de Regeling ammoniak en veehouderij. De Kamer weet dat ik een groot voorstander ben van nieuwe, goede, innovatieve systemen, maar zij moeten dan wel de verwachting waarmaken op het gebied van milieu, evenals andere duurzaamheidsthema’s, zoals dierenwelzijn. Samen met het ministerie van VROM besteden wij veel aandacht aan dit vraagstuk. Wij gaan eens kijken hoe wij dit snel maar zorgvuldig en effectief handen en voeten kunnen geven.
De heer Graus (PVV): Voorzitter. Mijn motie op stuk nr. 131, de eerste en belangrijkste motie die ik heb ingediend over een alarmnummer voor dierenmishandeling, staat hier niet in. Toch verzoek ik de minister om hier nog eens uitvoerig naar te kijken, want het aantal grove mishandelingen van dieren loopt echt ontzettend op. De afgelopen weken en maanden is dierenmishandeling in ons land fors toegenomen. Dat is op microniveau te zien in de kranten. Dat alarmnummer moet er echt komen. Het hele zomerreces heb ik lijnen gebeld. Het werkt voor geen meter: 112 scheept je af, andere organisaties zijn niet bereid. Er moet echt een alarmnummer voor dieren komen, dus voer deze motie gewoon uit. Dit is een motie die echt noodzakelijk is en waar 97% van de burgers achter staat. Wij leven over het algemeen in een diervriendelijk land.
De boa’s die ik spreek, zijn allemaal niet tevreden over de communicatie met de politie. Geen enkele boa heeft gezegd tevreden te zijn. De boa’s zijn bang en niet weerbaar. Zij hebben helemaal niets, dus zorg gewoon dat zij minimaal een busje pepperspray krijgen en dat zij dat ook iemand in het gezicht mogen spuiten als dat nodig is. Het P2000-systeem is het minimale wat zij nodig hebben. Laat die jongens als zij bedreigd worden door tuig assistentie krijgen van de politie, die wel de wapenstok of pepperspray mag gebruiken, zodat zij in ieder geval weerbaarder worden met ondersteuning van de politie. Ik heb pas nog een boa gesproken hier in Wassenaar op het strand, die zei dat hij totaal geen contact heeft met de politie. Hij moet eerst bellen, maar voordat hij dat heeft kunnen doen, is zijn telefoon al afgepakt en is die man helemaal het ziekenhuis in geslagen. Boa’s moeten acuut hulp kunnen inroepen waarbij ook meetbaar is waar zij zijn. Mocht een boa aangevallen worden of gewond raken, dan kan men via P2000 weten waar die man ligt. Dus zorg ervoor dat deze mensen P2000 krijgen.
De minister heeft natuurlijk een punt als zij zegt dat ik dit bij BZK kan neerleggen. Daar ben ik ook mee bezig. Zelfs onze fractieleider gaat zich met het dierenpolitieverhaal bemoeien. Laat dit mes nu aan twee kanten snijden, laten wij zorgen dat de minister van LNV ook in dat overleg zit. Nodig mij anders een keer uit. Ik wil graag het kabinet toespreken. Laten wij zorgen dat eens ter sprake komt hoe noodzakelijk het is dat er een landelijke dierenpolitie komt, ook ter ontlasting van de AID.
Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Wat het restschadefonds gentechnologie betreft, heb ik vanochtend nog een van de partners – misschien wel de meest kritische, namelijk Biologica – gebeld, die mij zegt dat er geen overeenkomst is. Er kan tijdens dit debat van alles gebeurd zijn wat ik niet weet, maar ik hoor dat men nog niet akkoord is. Ik ben blij dat de minister hierop nog nader terugkomt voor het debat, want dit proces loopt niet. Ik vind het van het grootste belang dat er een positief resultaat uitkomt.
Ik hoop dat de minister het wat foie gras betreft met mij eens is dat dwangvoederen een ranzige productiemethode is. Zij kan wel zeggen dat het een soort bijbellezing is wie de richtlijn zoals die is bekijkt, maar mij gaat het erom dat richtlijn 9859 dwangvoederen verbiedt, of in ieder geval verbiedt om dieren leed aan te doen door de voedermethode. Ik wil graag van de minister horen of zij bereid is om hiervan een juridische analyse te laten maken. Volgens mij wordt de richtlijn niet goed uitgevoerd. Dit geeft de minister het volste recht om bij de Europese Commissie aan te dringen op maatregelen. Zij zegt dat dit geen prioriteit is. Dat snap ik, maar het is wel de prioriteit van de Kamer, een prioriteit die wij aan haar hebben meegegeven. Zij hoeft het op de agenda zetten niet zo letterlijk te nemen. Zij kan het misschien niet, maar zij heeft wel heel veel macht. Zij is de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit die alle andere ministers kan aanspreken en die een blok kan vormen om deze dieronvriendelijke productiemethode tegen te gaan. Ik verwacht toch iets meer dan een bureaucratisch antwoord van de minister hoe zaken op de agenda kunnen worden gezet. Zaken worden op de agenda gezet door er zelf prioriteit aan te geven en er met vuur over te spreken. Ik denk dat de minister dat ook heel goed zou kunnen. Graag actie op dit punt.
Als het gaat om vos- en chinchillabont, ben ik heel blij dat de minister de import in Nederland wil verbieden, zoals de Kamer dat heeft gevraagd. Ik snap nog steeds niet waarom wij daarvoor op de Wet dieren moeten wachten. Dat was voor zeehondenbont ook niet nodig. Misschien kan de minister een AMvB schrijven. Hoe vaak heeft zij dit onderwerp zelf in Brussel aan de orde gesteld? Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over agrarisch natuurbeheer. De motie van mijn collega Polderman vraagt om iets te doen aan de lange procedures en aan de extra verzamellijsten die plotseling op tafel liggen als je samen natuurbeheer aanpakt. Wij vinden het heel goed dat agrariërs samen aan agrarisch natuurbeheer doen. Dat vindt de minister ook. Hier liggen gewoon bureaucratische knelpunten die kunnen worden aangepakt. Kan de minister met voorstellen komen? Dat vraagt de Kamer ook.
De criteria voor sojaproductie zijn misschien niet vrijblijvend, maar wel vrijwillig. Ik zie niet de oplossing in het proces zoals dat nu wordt gevolgd. Kleine boeren spreken niet mee. Wij moeten nog maar eens nader spreken over soja als apart onderwerp. Het is niet juist dat wij alleen maar milieumaatregelen willen. Ik ben het niet eens met de manier waarop de minister deze motie uitvoert.
De heer Koopmans (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Er zijn de afgelopen weken Kamerleden op bezoek geweest bij het IPO. Zij hebben daar een gesprek gehad over het nieuwe stelsel van financiële vergoedingen voor natuurbeheer. Wij hebben hoge verwachtingen en zijn voorzichtig optimistisch over de slagen die daarbij gemaakt worden. Ik verzoek de minister om goed op te letten dat het niet misgaat bij het laatste stukje in het volledig maken van dit stelsel. Het lijkt goed, zorg dat het goed blijft.
Wat het borgen van middelen bij milieuorganisaties in relatie tot procederen betreft, spreekt de minister van afspraken. Ik bedoelde borging, maar ik denk dat het misschien beter is dat wij hier bij de begrotingsbehandeling op terugkomen.
Het lijkt mij goed dat de minister nog een brief stuurt over het nadere overleg dat zij net heeft genoemd over het Wierdense Veld. Het begin van haar antwoord op dit punt was voor de CDA-fractie – ik spreek namens mevrouw Schreijer in het bijzonder – teleurstellend, maar wij wachten het nadere overleg af.
Ik dank de minister dat initiatieven welkom zijn op het gebied van duurzaamheid en leefbaarheid op het platteland.
Rondom de MIA en Vamil heb ik al eerder gesproken van «een tandje meer voor een centje meer». Wij zijn benieuwd of hiervan in de voorstellen voor Prinsjesdag iets terug te vinden zal zijn. Ik begrijp dat de minister dit hier nog niet kan zeggen.
Wij wachten op de brief over een grondbedrijf. Het lijkt mij goed dat wij op de gang van zaken in Noorbeek bij het overleg over de Flora- en faunawet nader terugkomen. Wij vinden dit toch niet zo’n handige manier van opereren.
De minister zegt dat zij samen met de minister van VROM gaat kijken hoe zij de versnelling van de RAV-erkenningen zal doen. Ik vraag haar om er samen met de minister van VROM voor te zorgen dat die versnelling er komt. Dit is een discussie die wij al bijna twee jaar met elkaar voeren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik nodig de minister zeker uit om minder Kamervragen te beantwoorden. Ik kan haar wel wat tips geven. Als er gewoon een deugdelijk beleid ligt, valt er niet zoveel te vragen en als wij meteen op de eerste set vragen antwoord krijgen, is zij er ook van af. Wellicht valt er wat te snijden als er wat efficiënter gewerkt wordt. In dat opzicht krijgt de minister alle aanmoediging van mij. Als zij heel hard werkt, ga ik misschien wel gewoon naar huis omdat alles geregeld is.
Dat zie ik nog niet zo snel gebeuren, dus dan toch nog maar even doorzeuren over de sojaproblematiek. Dit is een herhaling van zetten. De minister zegt dat wij niets bereiken als wij om regelgeving schreeuwen. De Kamer heeft al herhaaldelijk gezegd niet te geloven in een vrijwillige aanpak. De minister heeft zojuist wel heel stoer gezegd dat dit niet vrijblijvend is, maar een eindje verderop in haar verhaal heb ik haar toch horen zeggen dat gecertificeerde soja in haar ogen de verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven. Waar zit dan de onderbouwing van haar stelling dat het allemaal niet vrijblijvend is? Ik geloof daar niet zo in. Wij hebben deze discussie al eerder gevoerd. Blijkbaar hecht de minister niet zo veel waarde aan het oordeel van de Kamer. Ik beroep mij maar weer even op de Nederlandse Sojacoalitie. Daar zitten echt niet de minste partijen in. Ik noem IUCN, Kerk in Actie en Solidaridad, die contact hebben met de lokale partijen daar via rondetafelgesprekken en die tot de conclusie komen dat er regelgeving moet komen. De ontwikkelingen zijn zeer ernstig. Lokale maatschappelijke organisaties geven aan dat er nu bij de rondetafelconferentie partijen aan tafel zitten die zich nota bene schuldig maken aan slavernij. De kleine boerenorganisaties zitten er niet bij. Dus laten wij de oproep van de Nederlandse Sojacoalitie, die wel in gesprek is met de kleine sojaboeren – de mensen die verdreven zijn van hun gebied en die het slachtoffer zijn geworden van slavernij – gewoon serieus nemen. Ik daag de minister uit om voorstellen te doen voor regelgeving waarover wij op heel korte termijn verder kunnen praten.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik ben heel blij met de toezegging van een tussenstand voor de pilot met als doel een vermindering van bureaucratie en een effectievere uitvoering van het agrarisch natuurbeheer. Ik maak de minister een compliment dat dit voor de begrotingsbehandeling gebeurt.
Ik heb nog wel een vraag over tijdelijke natuur. Ik dank de minister voor haar opmerking dat hieraan in Amsterdam en Rotterdam wordt gewerkt. Ik merk in de praktijk dat er geen bekendheid is over de motie ter zake. Ik heb reacties gekregen van een paar kleinere gemeenten die met een groot infrastructureel project bezig zijn. Ik bepleit een betere communicatie zodat men dit in ieder geval weet en de betrokken gemeenten contact hebben met de Directie Natuur van het ministerie, omdat het niet duidelijk is wat precies de uitwerking is en omdat er juridische knelpunten bestaan. Misschien kan de minister dit nu niet allemaal beantwoorden, maar dan wil ik er wel graag meer aandacht voor.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Zij heeft gezegd voor de begrotingsbehandeling te komen met verduidelijking over een aantal moties. Ik sta nog even stil bij het ontbureaucratiseren van het agrarisch natuurbeheer. Wij zijn inderdaad bij het IPO geweest en hebben daar gehoord hoe men daar de toekomst ziet. Ik ben een beetje verontrust door het antwoord van de minister, die terecht aangeeft dat het GLB tot 2013 loopt en dat wij hier dus maar tot 2013 zicht op hebben. Ook de financiering in het ILG kent een bepaald traject. De minister zegt dat er in januari 2010 duidelijkheid komt. Wat gebeurt er? Wij hebben nu een aantal lopende contracten, die nog op zes jaar zitten, maar wij zijn nog niet in januari 2010. Lopen wij het risico dat wij in de tussentijd helemaal geen nieuwe contracten afsluiten omdat er onduidelijkheden zijn over de financieringsplaatjes? Het lijkt mij goed dat wij daarbij nog wat nadrukkelijker stilstaan.
Ik ben toch wat ongelukkig met de uitspraak van de minister dat zij de aanwijzing voor het Wierdense Veld handhaaft. Wij hebben volmondig de motie van het CDA hierover ondersteund. Wij weten ook dat dit een heel gevoelig punt is. Ook wij zien de brief die de minister nog zal sturen gaarne tegemoet. Ik ga ervan uit dat wij die krijgen. Ook de heer Koopmans heeft daarom gevraagd. Wellicht moeten wij hierop dan terugkomen.
De minister zei aan het begin van haar betoog dat het niet altijd meevalt om zaken «even» te regelen. Ik kom toch nog even terug op de fiscale vrijstelling. De LEI-rapporten liggen er al vanaf 2005, dus het wordt zaak dat er nu toch echt een kabinetsstandpunt komt over de fiscale vrijstelling. De Stimuleringsregeling bosaanleg loopt al vele jaren. De minister zegt wel dat zij een aantal zaken heeft voorgelegd. Mijn informatie is dat de omschakeling wel geregeld is, maar dat de stimuleringsregeling nog steeds niet aan Brussel is voorgelegd. Ik vraag om duidelijkheid hierover.
De SAN- en de SN-vrijstelling zijn projecten die al lopen vanaf 2000 en 2002. Mensen zitten daarop te wachten en krijgen belastingclaims op hun bureau die zij nu niet kunnen betalen. Dit is niet een kwestie van «even regelen», maar een zaak die er al zes of zeven jaar ligt. Het wordt tijd dat dit wel geregeld wordt.
Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. Tegen de heer Graus zeg ik wat ik zal doen rond de boa’s. Ik herken zijn punt niet op dit moment. Ik vind het wel een signaal om serieus te nemen. Er vindt van tijd tot tijd regulier werkoverleg plaats van de groene boa’s met het Openbaar Ministerie en de politie. Ik zal zorgen dat dit een punt op de agenda wordt. De groene boa’s kunnen daar overigens ook zelf voor zorgen, want zij hebben een eigen organisatie.
Over het alarmnummer heb ik regelmatig geantwoord. Ook meldingen over dieren kunnen worden gedaan via 112. Daar passen zij in de reguliere aanpak en daar worden als dat nodig zou zijn dierenambulances gebeld. Dat zit allemaal in het draaiboek, dus 113 lijkt mij geen reële optie.
Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd naar het restschadefonds. Ik weet niet wie zij bij Biologica heeft gesproken, maar bij ons heeft Biologica een handtekening onder het akkoord gezet. Wanneer dat nu wordt ontkend, is het blijkbaar weer opengebroken. Ik zou dat buitengewoon onverstandig vinden, want een organisatie als Biologica heeft juist belang bij een overeenkomt over zo’n restschadefonds. Voor zover ik weet, staat de handtekening van Biologica gewoon onder het akkoord en is men ook voluit mee. Het past ook voor een organisatie als Biologica om voluit mee te doen in zo’n nieuw proces.
Ten aanzien van artikel 98 en de Europese wetgeving...
Mevrouw Van Velzen (SP): Dit is tegenstrijdige informatie. Ik hoop dat de minister hierop terugkomt.
Minister Verburg: Nee, ik kom er niet op terug, alleen als blijkt dat Biologica haar handtekening actief terugtrekt. Dit is de informatie. Men heeft met ons en met andere partijen aan tafel gezeten. Ik kom hier niet op terug. Ik heb gewoon een handtekening van Biologica. Als die organisatie haar handtekening terugtrekt, is er een nieuwe situatie. Dan heb ik overigens een groot probleem met Biologica. Dan zal ik uw Kamer daarover informeren, maar tot die tijd ga ik er gewoon van uit dat ik een akkoord heb, inclusief Biologica.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik neem aan dat u de Kamer zult informeren over de inhoud van het akkoord. Dan kunt u dat daarbij toch ook meenemen? Wij kunnen toch niet louter op basis van de uitspraak dat er een akkoord is met u de discussie aangaan?
Minister Verburg: Zeker, over de inhoud van het akkoord heb ik gesproken, maar zodra Biologica niet meer meedoet, heb ik geen akkoord. Klaar, dan heb ik een probleem, en dan heeft Biologica ook een probleem.
Er is gevraagd of ik een juridische analyse wil maken van artikel 98. Het antwoord is nee. Ik zie daar geen aanleiding toe. Ik heb mijn inzet gepleegd in de richting van de Europese Commissie. Ik heb u daarover geantwoord. Ik zie geen aanleiding om hierin nog nieuwe stappen te zetten.
Mevrouw Van Velzen spreekt haar waardering uit voor een verbod op vos- en chinchillabont en vraagt waarom dit niet op dezelfde wijze kan worden geregeld als bij zeehondenbont. Dat komt door een verschil in wetgeving. Het verbod op zeehondenbont is gerealiseerd binnen de Flora- en faunawet, terwijl dit via een wetswijziging moet gebeuren, net als bij honden- en kattenbont is gebeurd. Dat is waarom ik dit in de Wet dieren wil regelen.
Over het agrarisch natuurbeheer en de bureaucratie zegt Brussel geen afspraken te maken met organisaties. Hiervoor hebben wij een modus gevonden voor agrarische natuurverenigingen die werken met verzamelaanvragen. Hierdoor lossen wij dit in één keer op. Dit is gewoon een pragmatische oplossing, die vele malen eenvoudiger is dan in Brussel tussentijds een regeling wijzigen.
Over de Sojacoalitie zeggen mevrouw Van Velzen en mevrouw Ouwehand dat zij niet alleen willen kijken naar de milieuomstandigheden maar ook naar andere omstandigheden. Ik wijs erop dat de conceptrichtlijn die op dit moment in Europa wordt ontwikkeld alleen ziet op de duurzaamheidscriteria voor het milieu. Het zou jammer zijn als wij die andere zaken daarbij vergeten. Dat is de reden waarom ik dit ook met mijn collega’s Koenders en Cramer bespreek. Ik wil graag dat wij inclusief denken en handelen, ook vanuit Europa, om naast het belang van milieu ook het sociale en het economische belang niet te veronachtzamen.
Mevrouw Ouwehand heeft gevraagd waarom ik niet overleg met de Sojacoalitie. Dat doe ik wel. Daar zit ik regelmatig mee aan tafel.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat heb ik niet gevraagd. Ik heb een oproep gedaan. Ook de Sojacoalitie stelt dat er regelgeving moet komen. Dat heb ik u niet horen toezeggen. Daarom heb ik gezegd dat wij dit serieus moeten nemen.
Minister Verburg: Wij spreken regelmatig met de Sojacoalitie. De afspraken die wij maken, zijn dus niet vrijblijvend of vrijwillig, zoals mevrouw Van Velzen suggereerde. Zij zijn verplichtend en gaan veel breder. Wij zitten met de Sojacoalitie dus regelmatig aan tafel, overigens ook met het bedrijfsleven, maar daar zitten niet de lokale ngo’s bij, dus daarmee houdt men geen rekening. Wij moeten ook rekening houden met de lokale ngo’s en de kleine boeren. Het bottom-upverhaal moeten wij bij onze counterparts op het gebied van soja en van duurzame palmolie ook heel goed in de gaten houden. Dat betekent dat wij terughoudend zijn met verplichtende regelgeving, omdat die al heel snel ten koste gaat van de belangen van de kleine boeren en de lokale ngo’s.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Hier moet ik een correctie op aanbrengen, want die kleine boeren en de lokale ngo’s zitten niet bij de Round Table.
Minister Verburg: Zij zitten juist wel bij die Round Table.
De voorzitter: Wij gaan hier niet een welles-nietesspelletje houden. De tijd laat dat niet toe. Het is al 13.30 uur geweest en wij hebben om 14.00 uur weer een nieuw debat met de minister.
Mevrouw Van Velzen (SP): Wij moeten hierover gewoon een debat aanvragen.
De voorzitter: Dat moet u dan maar doen.
Minister Verburg: De heer Koopmans pleit er nog voor om de nieuwe natuurbeheerregeling niet te ingewikkeld te maken. Ik kan mij daar zeer in vinden. Ik heb de criteria daarvoor aangegeven.
Over het Wierdense Veld stellen de heer Koopmans en mevrouw Snijder een vraag. Daarover zal ik de Kamer nog een brief schrijven.
Voor de MIA en Vamil heeft de heer Koopmans een wat andere formulering gevonden, namelijk niet «hoe» maar «dat». Ik heb op dit punt een toezegging gedaan.
De heer Koopmans (CDA): Dit «zorgen dat» zat vooral bij de RAV. Dit was echt een oproep aan u om ervoor te zorgen dat het sneller gebeurt en dat innovaties kunnen plaatsvinden.
Minister Verburg: Ja, ik versta dat goed.
Mevrouw Jacobi vraagt hoe wij bij de tijdelijke natuurregeling de knelpunten kunnen weghalen. Daar werken wij nu juist aan met de pilots.
Mevrouw Snijder vraagt of het feit dat de langjarige contracten en programma’s lopen tot 2013 betekent dat daardoor geen nieuwe contracten worden afgesloten. Dat is niet het geval, maar wij werken wel aan een versimpeling per 1 januari 2010, dus er is geen blokkade op het nu afsluiten van nieuwe contracten. Ik heb u aangegeven wat de belemmerende factoren zijn bij de wens om langjarig helderheid te geven.
Wat de belastingclaims in verband met de beheersubsidies betreft, ben ik het eens dat dit lang duurt. Ik ben hierover ook ongeduldig. De Kamer mag van mij aannemen dat zowel staatssecretaris De Jager als ik aandringen op zo spoedig mogelijke helderheid vanuit Brussel, want het is inderdaad hoog tijd.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De minister heeft indertijd toegezegd dat zij zou proberen een opschortende werking te krijgen. Daaraan wordt niet voldaan. Ik vraag haar nu om, met hopelijk het eindpunt in Brussel in zicht, de bezwaarschriften op een stapel te laten liggen. Anders moeten mensen gewoon nu afrekenen. Bij een aantal agrarische ondernemers en natuurbeheerders gaat dit om heel forse bedragen.
Minister Verburg: Ik vind dit een legitiem verzoek. Ik zal het onder de aandacht brengen van staatssecretaris De Jager, die gaat over de Belastingdienst.
De voorzitter: Daarmee zijn wij aan het einde van dit overleg.
– De minister informeert de commissie over het pilotproject Friese Wouden voor de behandeling van de begroting van LNV;
– De minister informeert de commissie eveneens voor de behandeling van de begroting van LNV over de resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheden van mitigatie;
– De commissie wordt voor de behandeling van de begroting van LNV geïnformeerd over stimuleringsregelingen voor bosaanleg;
– De commissie wordt voor de behandeling van de begroting van LNV geïnformeerd over onderzoeken naar soja;
– De minister informeert de commissie met de betrokken minister over de ontwikkeling van de Dienst Grondzaken, Domeinen en DLG;
– De minister informeert de commissie over het akkoord over het restschadefonds voorafgaand aan het algemeen overleg over biotechnologie van 11 september aanstaande;
– De minister informeert de commissie voor de behandeling van de begroting van LNV over de meest efficiënte ondersteuning bij omschakeling en over de eventuele rol van een revolving fund;
– De minister zal een brief aan de Tweede Kamer sturen over het Wierdense Veld.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).