Vastgesteld 25 juni 2009
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 23 april 2009 inzake de bestemming van de 50 miljoen euro uit het aanvullend beleidsakkoord Werken aan toekomst (31 700 XIV, nr. 149).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 juni 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Kan worden uiteengezet hoe de € 20 miljoen is verdeeld over de posten ontwikkeling en investering in duurzame stallen?
Ja, er gaat € 1 miljoen naar de SBIR (Small Business Innovation Research programma) voor de ontwikkeling van duurzame stallen en € 19 miljoen gaat naar de investering in Duurzame stallen.
Wordt bij de ontwikkeling van duurzame stallen ook aandacht besteed aan sectoren die nu nog niet onder de Maatlat duurzame veehouderij vallen?
Ja. Volgens de huidige planning van de onderzoeksprogrammering zal vanaf 2010 gewerkt gaan worden aan herontwerptrajecten voor de sectoren waarvoor nog geen Maatlat duurzame veehouderij is ontwikkeld.
Wordt bij de ontwikkeling van duurzame stallen extra aandacht besteed aan de fijn stof problematiek?
Ja, fijn stof is één van de randvoorwaarden in de herontwerptrajecten voor nieuwe integraal duurzame stallen en houderijsystemen.
Kan een inschatting worden gegeven hoeveel extra werkgelegenheid deze maatregelen opleveren in de bouwsector, en in het verlengde hiervan, in hoeverre aandacht besteed wordt aan de doorlooptijd van vergunningen?
De duurzame stallen worden vooral door Nederlandse bouw- en installatiebedrijven gebouwd. De extra investeringen in duurzame stallen komen dan ook vooral ten goede aan Nederlandse bedrijven. Exacte cijfers hiervoor zijn niet te geven.
Het verstrekken van vergunningen is een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Zij zijn zich terdege bewust van de financiële crisis en de noodzaak om het verlenen van subsidies te bespoedigen.
Gaat het bij het onderdeel duurzame stallen om nieuw te bouwen stallen of om aanpassingen aan bestaande, en worden bij de maatschappelijke randvoorwaarden ook de locatie en omgeving van bestaande dan wel nieuw te bouwen stallen betrokken, zoals de nabijheid van kwetsbare Natura 2000-gebieden?
In de meeste gevallen zal het gaan om nieuw te bouwen stallen, maar aanpassingen van bestaande stallen worden niet uitgesloten als aan de voorwaarden van de investeringsregeling integraal duurzame stallen kan worden voldaan.
Locatie en omgevingsgebonden factoren spelen geen directe rol bij het type integraal duurzame stal dat gebouwd wordt. Deze factoren spelen natuurlijk wel een rol bij de vergunningverlening, waaronder de Natuurbeschermingswet 1998.
Wat is de samenhang tussen de eerste maatregel betreffende duurzame stallen en de tweede maatregel betreffende luchtwassers?
Duurzame stallen betreffen het gehele stal- en houderijsysteem, waarbij een integrale aanpak van dierenwelzijn, milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden en economie wordt nagestreefd. Luchtwassers zijn primair gericht op het verminderen van de emissies naar het milieu en kunnen onderdeel uitmaken van een integraal stal- en houderijsysteem.
Wat is de definitie van het begrip «nabijheid», en is de nabijheid van Natura 2000-gebieden daarvoor een afstandsnorm?
In de module gecombineerde luchtwassystemen van de Regeling LNV subsidies is het begrip «nabijheid» als volgt gedefinieerd. De landbouwonderneming is ten hoogste 1000 meter verwijderd van een Natura 2000-gebied, waarvan de kritische depositiewaarde kleiner is dan 2400 mol N per hectare per jaar.
Kan de minister uiteenzetten langs welke randvoorwaarden de duurzaamheid ingevuld kan worden, en hoe denkt zij maatschappelijke randvoorwaarden en wettelijke eisen en welzijnsnormen te toetsen?
De maatschappelijke randvoorwaarden en wettelijke eisen, zoals die in de Investeringsregeling integraal duurzame stallen op dit moment worden gehanteerd, hebben betrekking op dierwelzijn, milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden en economische haalbaarheid.
Naast een extra verbetering van dierenwelzijn ten opzichte van de huidige wettelijke normen, moeten de stallen tenminste voldoen aan de randvoorwaarden en wettelijke eisen voor milieu, diergezondheid en arbeidsomstandigheden.
De subsidieaanvragen worden via een tendersysteem ingediend en per criterium door een deskundigencommissie beoordeeld door het toekennen van scores. Per criterium zijn verschillende wegingsfactoren vastgesteld. Dierwelzijn weegt bij de beoordeling zwaarder mee dan de andere criteria. Na de individuele beoordeling van de ingediende aanvragen, worden de projecten gerangschikt naar kwaliteit, waarbij de beste projecten (met de hoogste score) bovenaan de lijst komen en het eerst voor subsidie in aanmerking komen.
Indien er daadwerkelijk getoetst gaat worden op deze bedrijven, kan de minister bevestigen dat deze kosten niet verhaald zullen worden uit de enveloppe voor de duurzame agrarische sector, met andere woorden dat de beschikbare € 30 miljoen uitsluitend ten behoeve zal komen aan de agrarische ondernemers die duurzame aanpassingen op hun bedrijf willen maken?
Aanvullende toetsing wordt zoveel mogelijk gefinancierd uit bestaande budgetten voor de AID. Indien blijkt dat deze budgetten niet toereikend zijn, zal de extra toetsing uit de enveloppe voor de duurzame agrarische sector moeten worden gefinancierd.
Waaruit blijkt dat de ontwikkeling van luchtwassers voor de pluimveehouderij prioriteit heeft binnen het beleid, en hoeveel middelen zijn hiervoor in totaal beschikbaar?
In mijn brief van 10 juni jl. met daarin de antwoorden op de schriftelijke vragen over het jaarverslag van LNV voor het jaar 2008 heb ik u hierover geïnformeerd. Het betreft het antwoord op vraag 21.
Worden de doelstellingen zoals verwoord in de NEC (National Emission Ceiling) en de Europese richtlijn luchtkwaliteit met het huidige ingezette beleid al bereikt, en leiden deze nieuwe middelen tot versnelling en/of extra emissiereductie?
Minister Cramer heeft u tijdens het Algemeen Overleg over ammoniak van 22 januari jl. geïnformeerd (Kamerstukken II, 2008–2009, 30 654, nr. 74), dat Nederland met het nu ingezette ammoniakbeleid net aan het NEC-plafond voor het jaar 2010 zal kunnen voldoen. Dit met inbegrip van het aangekondigde Actieplan Ammoniak. Deze extra middelen ondersteunen het realiseren van het NEC-plafond voor ammoniak.
Om te voldoen aan de Richtlijn luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld. Dit programma richt zich op het oplossen van de zogenaamde knelpunten. Deze extra middelen leveren daar slechts een beperkte bijdrage aan. De meeste knelpunten voor fijn stof in de landbouw betreffen pluimveehouderijbedrijven. Deze extra middelen leveren echter wel een bijdrage aan het verlagen van de achtergrondconcentratie voor fijn stof.
Hoeveel bedrijven die gecombineerde luchtwassers leveren en installeren zitten in Nederland, wat is de huidige werkgelegenheid bij deze bedrijven, en hoeveel werkopdrachten hebben deze bedrijven op dit moment?
Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de productie en de plaatsing van gecombineerde luchtwassers in Nederland. Er zijn op dit moment vier producenten van gecombineerde luchtwassers, waarvan er één in Duitsland zit. De gecombineerde luchtwassers zullen op de veehouderijen geplaatst worden door lokale aannemers, installateurs e.d.
Ik heb geen inzicht in de exacte effecten van deze extra middelen op de werkgelegenheid en op de hoeveelheid werkopdrachten bij de verschillende bedrijven.
De kosten voor plaatsing van gecombineerde luchtwassers worden voor maximaal 35% gesubsidieerd. De extra investering bedraagt daarom ongeveer het drievoudige van de 20 miljoen euro die aanvullend beschikbaar is gesteld voor het stimuleren van de plaatsing van gecombineerde luchtwassers.
Richt het SBIR (Small Business Innovation and Research Programma) zich alleen op agrologistiek en biobased economy, wat zijn de randvoorwaarden voor deelname en kunnen bedrijven zich aanmelden die al ervaringen hebben met dergelijke activiteiten?
Het SBIR richt zich niet alleen op biobased economy en agrologistiek. Vanuit het ministerie van LNV zijn ook SBIR-tenders gestart voor de thema’s Biodiversiteit en Vervangers van dierlijke eiwitten. De nieuwe SBIR-tender in het kader van de stimuleringsmaatregelen van LNV richt zich specifiek op biobased economy en agrologistiek.
SBIR kan in principe worden ingezet op elk maatschappelijk probleem, dat een oplossing vraagt via innovatieve producten en diensten. De SBIR wordt uitgevoerd volgens de regels van de Europese aanbesteding. Elk bedrijf kan meedoen, ook zij die eerder ervaring met het betreffende thema hadden. Per tender worden specifieke criteria ontwikkeld waarop de ingediende projecten worden beoordeeld door een onafhankelijke commissie. De beste projecten kunnen vervolgens in aanmerking komen voor financiering.
Hoe wordt gemonitord of extra inzet op SBIR daadwerkelijk leidt tot een impuls aan economische structuurversterking en aan nieuwe werkgelegenheid en duurzaamheidsvoordelen, en wat is vernieuwde werkgelegenheid?
SenterNovem monitort alle SBIR-tenders die SenterNovem uitvoert voor de rijksoverheid. De financiële bijdrage van de overheid stopt na de R&D-fase. Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf om het product in de markt te zetten. Resultaten uit de Verenigde Staten, waar men al 25 jaar ervaring met SBIR heeft, laten zien dat er positieve effecten zijn op de economische groei en werkgelegenheid die ontstaan na de R&D-fase.
Vernieuwende werkgelegenheid heeft in dit geval betrekking op werkgelegenheid op het terrein van R&D, de productie van innovatieve producten en het creëren van nieuwe diensten.
Welke inspanningen op de verwijdering van verspreid liggend glas zijn er al ondernomen en in hoeverre is de genoemde extra bijdrage aanvullend/vernieuwend?
Op dit moment bereiden mijn collega Cramer en ik een Kamerbrief voor waarin onze aanpak voor verspreid liggend glas wordt toegelicht. Tijdens de voorbereiding van deze brief is met IPO, VNG, landbouwbedrijfsleven en SNM een analyse gemaakt van het areaal verspreid glas. Tevens is een inventarisatie gemaakt van de knelpunten en oplossingsrichtingen om verspreid glas op te ruimen of te verplaatsen. Deze brief is de invulling van het beleidsvoornemen uit Agenda Landschap/Mooi Nederland en bouwt voort op het beleid van de beleidsbrief Nadere uitwerking ruimtelijk beleid voor glastuinbouw van 13 september 2005. Na deze beleidsbrief hebben de provincies in hun ruimtelijk beleid vastgelegd waar de glastuinbouw zich kan ontwikkelen (de bundelingslocaties). Glas buiten deze gebieden wordt verspreid glas genoemd.
De extra bijdrage die nu beschikbaar is gekomen, dient nadrukkelijk als cofinanciering voor middelen van de provincie en gemeenten, zodat versneld sanering van verspreid liggend glas tot stand komt. Met deze middelen wordt versterking van de ruimtelijke structuur voor de glastuinbouw versneld gerealiseerd.
Wat is de huidige werkgelegenheid bij deze opruimende bedrijven, en hoeveel werkopdrachten hebben deze bedrijven op dit moment?
Op dit moment hebben de kassensloopbedrijven (die tegelijk kassenbouwbedrijven zijn) het moeilijk. Exacte cijfers over werkgelegenheid en werkopdrachten zijn niet te geven. Sloop van kassen vormt voor deze bedrijven werk dat op korte termijn kan beginnen, omdat de plannen al klaar liggen. Maar het gaat ook om de spin-off op de korte en langere termijn. Dit betreft de bouw van nieuwe en/of verplaatsing van bestaande kassen naar elders. Daarnaast worden op de vrijkomende percelen nieuwe economische activiteiten ontwikkeld, zoals recreatieve voorzieningen, voorzieningen op het gebied van de vrijetijdsindustrie en initiatieven op het gebied van zorg. Ook kunnen de bestaande bedrijfswoningen benut worden voor kleinschalige bedrijvigheid, bijvoorbeeld op het terrein van de zakelijke dienstverlening.
Wat is de relatie van het programma opruimen verspreid glas, wat een gevolg is van bestaand beleid, met dit stimuleringspakket voor duurzame en innovatie economie?
Het ruimtelijk beleid voor glas is gericht op gebundelde ontwikkeling. Op deze bundelingslocaties hebben de bedrijven ruimte om verder te groeien, kansen om gezamenlijk te werken aan energie-efficiency (WKK, warmte opslag, etc), afzet en logistiek en landschappelijke inpassing. Met de middelen van het stimuleringspakket wordt versterking van de ruimtelijke structuur voor de glastuinbouw versneld gerealiseerd. Middels sanering van verspreid liggend glas wordt er ruimte gemaakt voor investeringen in de bundelinglocaties.
Klopt het dat van de beschikbare € 50 miljoen voor het onderdeel exportkredietverzekering geen budget meer over is na de verdeling van de eerdere vijf benoemd maatregelen in de brief? Waarom is deze maatregel dan toch opgevoerd?
Ja, dit klopt. Het onderwerp exportkredietverzekering is in de brief opgenomen om aan te geven dat de overheid aandacht heeft voor de knelpunten op dit vlak.
In hoeverre heeft de minister de ammoniakregelgeving in een breder perspectief dan alleen dat van de kritische depositiewaarde in Europa besproken en indien u dat heeft gedaan, wat is uw huidige houding ten aanzien van het NEC-plafond, en kan deze visie van invloed zijn op de plaatsing van gecombineerde luchtwassers?
Ik informeer uw Kamer hierover in de rek- en ruimtebrief die ik u voor 1 juli a.s. heb toegezegd. Overigens als reeds eerder aangegeven, is de inzet van dit kabinet gericht op een dalende lijn van de depositie van stikstof.
Hoe structureel zullen de SBIR-investeringen zijn en hoe groot is de wenselijkheid om subsidiestromen tussen twee ministeries (Economische Zaken en LNV) te vermengen?
De SBIR-tender betreft een tijdelijke maatregel. Dit is in lijn met de tijdelijkheid van het merendeel van de stimuleringsmaatregelen in het kader van het aanvullend beleidsakkoord «Werken aan Toekomst». Er is geen sprake van vermenging van subsidiestromen tussen EZ en LNV, omdat dit programma geheel uit de LNV-begroting wordt gefinancierd.
Is het niet beter om bedrijven die met onderzoek en de productie van algen bezig zijn zich verder te laten ontplooien, dan weer een nieuw onderzoekscentrum in het leven te roepen, en kunnen andere Nederlandse universiteiten in deze kwestie ook geen rol spelen?
Voor bedrijven actief op het gebied van algen, zijn al andere stimuleringsmaatregelen voor innovaties in de biobased economy voorhanden. Te denken valt aan de twee afgelopen SBIR-tenders en de nog uit te werken nieuwe tender biobased economy, en ook generieke regelingen op het gebied van innovatie, zoals de Unieke Kansen Regeling en de Milieu en Technologie regeling.
Het onderzoekscentrum heeft juist tot doel om objectieve, wetenschappelijke kennis te ontwikkelen op basis waarvan bedrijven onderbouwde keuzes kunnen maken voor grootschalige investeringen in een bepaald kweeksysteem.
Wat is de stand van zaken van de exportkredietverzekeringen?
Op welke termijn kunnen de knelpunten met betrekking tot exportkredietbeperkingen in kaart gebracht worden?
Eerder dit jaar bent u per brief d.d. 16 januari (Kamerstuk 2008–2009, 31 371, nr. 88) geïnformeerd over enkele uitbreidingen van de exportkredietverzekeringsfaciliteit. De afgelopen maanden heeft het ministerie van Financiën, met betrokkenheid van EZ en LNV, overlegd met exporteurs, brancheorganisaties en verzekeraars. Er is geïnventariseerd wat de knelpunten zijn ten aanzien van exportkredietverzekeringen en hoe deze knelpunten met specifieke maatregelen zo adequaat mogelijk kunnen worden verholpen. Momenteel zit het overleg met deze partijen in de afrondende fase. Binnen enkele weken zal de minister van Financiën u informeren over aanvullende maatregelen op het terrein van de exportkredietverzekering.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GL), Polderman (SP), Elias (VVD) en Linhard (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GL), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).