Kamerstuk 31700-XI-7

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2009

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2009

Gepubliceerd: 23 oktober 2008
Indiener(s): Jacqueline Cramer (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-XI-7.html
ID: 31700-XI-7

31 700 XI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2009

nr. 7
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 oktober 2008

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Bent u van mening dat megastallen, die door de provincie Groningen worden verboden, gesitueerd zouden moeten worden op agrarische vestigingsterreinen? Zo ja, gaat u beleid ontwikkelen om deze aan te (laten) wijzen?

Eerder hebben minister Verburg en ik in antwoord op Kamervragen gewezen op verschillende mogelijkheden van vestiging voor (mega)stallen. De maatvoering van stallen is daarbij geen zelfstandig criterium, het gaat om de uitwerking van de schaal op diverse voorwaarden op het gebied van people, planet en profit. Agrarische bedrijfsterreinen en agroparken hebben collega Verburg en ik als mogelijkheden genoemd.

Voor plaatsing van megastallen op agrarische vestigingsterreinen bestaat geen voorschrift. Provincies en gemeenten geven aan zelf voldoende instrumenten in handen te hebben om te bepalen of, en zo ja, waar megastallen zich mogen vestigen. Ik ga ervan uit dat de provincies zich terdege rekenschap geven van de centrale uitgangspunten zoals genoemd in de brief van 20 december 2007: zorgvuldige afwegingen inzake ruimte, logistiek, inpassing in het landschap en duurzaamheid. Voorts zijn uiteraard alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu van toepassing. Provincies zullen in overleg met de gemeenten invulling geven aan deze (rand)voorwaarden naargelang lokale en regionale omstandigheden.

Recent heeft de provincie Groningen (concept Provinciaal Omgevingsplan POP) besloten om in Groningen geen plaats te bieden voor intensieve veehouderij en aldus invulling gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid.

2

Gaat u beleid voor bedrijventerreinen, windmolens en agrarische vestigingsterreinen opnemen in nationaal ruimtelijk beleid (AMvB Nota Ruimte)?

De Amvb Ruimte zal verschijnen in twee zgn. tranches; een beleidsneutrale eerste en een beleidsrijke tweede tranche. In de eerste tranche van de Amvb Ruimte wordt een deel van het bestaande rijksbeleid uit de Nota Ruimte en andere PKB’s beleidsneutraal opgenomen. De betreffende selectie van bestaande rijksbelangen is opgenomen in de zgn. Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid (31 500, nr. 1), die op 6 juni 2008 naar uw Kamer is gezonden. Voor bedrijventerreinen gaat het bij de beleidsneutrale omzetting in de Amvb Ruimte om het beleid voor «optimale benutting van bestaand bebouwd gebied, waaronder de zgn. SER-ladder» en het «locatiebeleid voor bedrijven (en voorzieningen)». Voor windenergie betreft het de aanmerking van groot openbaar belang in relatie tot het beschermingsregime voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de eerste tranche van de Amvb wordt geen beleid voor agrarische vestigingsterreinen opgenomen. De eerste tranche van de Amvb Ruimte wordt u voor de zomer van 2009 toegezonden. Mogelijk nieuw rijksbeleid op de door u genoemde terreinen, voor zover daarbij gekozen wordt voor doorwerking in een Amvb, wordt opgenomen in de tweede tranche van de Amvb Ruimte die een jaar later zal volgen.

3

Kunt u de Kamer informeren over de agrarische gronden die in eigendom van Fortis zijn?

Als staatsaandeelhouder houden we ons niet actief bezig met specifieke activa. Bovendien is het de intentie om Fortis op termijn weer te verkopen.

4

Hoe gaan provincies thans om met het opstellen van structuurvisies? In hoeverre stellen provincies thans structuurvisies op, die een hoge mate van gedetailleerdheid kennen? Hoe beoordeelt u in het algemeen het feit dat provincies gedetailleerde structuurvisies opstellen? Strookt dit met de Wet ruimtelijke ordening?

De Wro stelt geen eisen aan de gedetailleerdheid van provinciale structuurvisies. De diepgang en het detailniveau wordt geheel door de vaststellende overheid bepaald. Het zou ook buitengewoon lastig zijn om die mate van detaillering in de wet vast te leggen. Van belang is dat de provincie hard kan maken dat het detailniveau betrekking heeft op provinciale belangen.

Daarbij moet bedacht worden dat structuurvisies als beleidsdocument slechts een zelfbindende werking hebben. Het zijn de provinciale staten die primair het aanspreekpunt zijn als het gaat om de mate van gedetailleerdheid van de provinciale structuurvisies.

Alle provincies bezien op dit moment de consequenties van de nieuwe Wro. Krachtens overgangsrecht zijn bestaande omgevings- en streekplannen gelijkgesteld met provinciale structuurvisies volgens de Wro. De provincies Groningen, Drenthe, Overijssel, Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant bereiden momenteel een nieuwe provinciale structuurvisie voor. De andere provincies, die relatief recente plannen kennen, volgen op termijn. Het valt nog niet precies vast te stellen hoe gedetailleerd de nieuwe structuurvisies zullen worden.

Uiteraard voer ik pro-actief overleg daar waar nationale ruimtelijke belangen aan de orde zijn. Tenslotte houd ik door middel van monitoring bij hoe de nieuwe wet uitpakt.

5

Is het duurzame inkoopbeleid ook van toepassing op het benutten van duurzame secundaire bouw- en/of grondstoffen in eigen werken? In welke (nog te ontwikkelen) productgroep past dit?

Ja. In de criteria voor de produktgroepen voor de Bouw en de Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW) zijn of worden dit soort criteria meegenomen. Het gaat hier om de produktgroepen voor gebouwen (nieuwbouw, renovatie, beheer en onderhoud, en sloop) en voor de GWW (wegennet, start- en landingsbanen, kunstwerken, spoor- en tramwerken en waterbouwkundige constructies).

6

Is het waar dat de Europese Commissie een verzoek van Nederland heeft afgewezen voor een experiment dat ter zake niet aan IPPC-bepalingen hoeft te worden voldaan als gevolg van het hebben van NOx-handel? Welke gevolgen heeft dit voor de beleidsvoornemens op het gebied van NOx-handel, mede in het licht van het streven naar een gelijk speelveld binnen de Europese Unie?

Op dit ogenblik ligt er in het kader van de review van de IPPC geen voorstel voor het implementeren van de NOx-emissiehandel. De Commissie is zelf overtuigd van het nut en de noodzaak van de NOx-emissiehandel mede met het oog op het bereiken van de NEC-doelstellingen. Echter gezien het beperkte draagvlak bij meerdere lidstaten hiervoor heeft de Commissie gekozen parallel een traject voor een Europese regeling voor NOx- en SO2-emissiehandel te ontwikkelen. De Commissie verwacht dat deze regelingen mogelijk gelijktijdig met de review van de IPPC gereed kunnen zijn. Dergelijke regelingen zullen dan ruimte voor emissiehandel realiseren. Overigens houdt het kabinet zijn pleidooi voor een experiment voor NOx-emissiehandel bij de review van de IPPC staande. Het voelt zich hierin politiek gesteund door twee amendementen vanuit het EP ter zake. Overigens heeft dit geen gevolgen voor de beleidsvoornemens op het gebied van NOx-emissiehandel. Onlangs zijn er afspraken gemaakt over een daling van de PSR’s naar 2013 toe, hetgeen de handel moet doen toenemen. Bij een goedwerkend emissiehandelsysteem werkt dit in het voordeel van inrichtingen die verregaande maatregelen moeten treffen onder de IPPC-richtlijn, omdat deze bedrijven emissierechten kunnen verkopen en deels hun kosten kunnen dekken.

7

Hoe groot is het bedrag aan «groene belastingen» dat door de staat wordt geïnd? Welk deel van het geïnde bedrag komt ten goede aan het milieubeleid en hoe groot is het bedrag dat naar de VROM-begroting is te herleiden?

Het geraamde bedrag dat door de staat aan groene belastingen wordt geind is 18,6 mld euro in 2008. Conform de begrotingsregels is er een strikte scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Daarom is er geen relatie tussen de inkomsten uit de milieubelastingen en de VROM-begroting.

8

Bij de behandeling van het Jaarverslag 2007 in juni bleek dat het ministerie van VROM wat betreft het stellen van doelen en prestatie-indicatoren het duidelijk slechter deed dan andere ministeries. Op welke manier is invulling gegeven aan de toen gedane toezeggingen om hierin verbetering te krijgen?

Bij de opstelling van de ontwerpbegroting 2009 is per operationeel doel bezien in hoeverre het mogelijk was om de afrekenbaarheid te vergroten. Dat heeft geresulteerd in enkele nieuwe effect- en/of prestatie-indicatoren, uitbreiding van enkele bestaande indicatoren en het opnemen van enkele grafieken en kaarten. In de beleidsagenda zijn bijvoorbeeld opgenomen een grafische weergave van de realisatie en doelen broeikasgasemissies vanuit Nederland per jaar 1990–2020, de grafische weergave van de ontwikkeling van mondiale broeikasgasemissies, een grafische weergave van zeer openlandschap, een kaart met de Nota Ruimteprojecten en een indicator over duurzaam inkopen overheid. Daar waar gezien de aard van het beleid het (nog) niet mogelijk bleek om een verbetering te realiseren, is in de leeswijzer de «comply or explain paragraaf» opgenomen, waarin, uitgebreider dan in de begroting 2008, wordt toegelicht waarom en voor welke zaken, de begroting onvoldoende afrekenbaar is.

De verwachting is dat hiermee de ontwerpbegroting 2009 is verbeterd.

9

U kiest voor samenwerking met degene die met u samen willen werken, maar wat is de lijn die u voorstaat richting degene die niet mee willen werken en wat richting de zogenaamde freeriders?

De sectorakkoorden alléén zijn niet voldoende om de doelen te bereiken en partijen tot actie te bewegen. Daarvoor is de inzet van het totale palet aan instrumentarium nodig wat in het werkprogramma is gepresenteerd; van juridische instrumenten als normering tot financiële instrumenten als subsidies. Niet-deelnemers aan akkoorden zijn daar vanzelfsprekend niet van uitgesloten.

Het afsluiten van akkoorden met sectoren heeft ten doel om breed draagvlak voor de duurzaamheidsambities te creëren, partijen te mobiliseren tot actie en helderheid te verschaffen over de afspraken tussen markt en overheid en marktpartijen onderling. Waar mogelijk is bij de convenanten gekozen voor het opstellen jaarwerkprogramma’s waar de inspanningen op jaarbasis concreter worden ingevuld. Bij het afsluiten van de akkoorden hebben vrijwel alle grote partijen getekend, zodat er van liftersgedrag niet noemenswaardig sprake is.

10

Kunt u een overzicht geven met welke partijen uw ministerie convenanten heeft afgesloten en wat de inhoud is van deze convenanten?

In de voortgangsrapportage Schoon en Zuinig zal deze vraag tevens aan de orde komen.

Op dit moment zijn 6 convenanten ondertekend. Drie convenanten moeten nog ondertekend worden. Het convenant met de energiesector zal op korte termijn ondertekend worden, er wordt hard gewerkt om het convenant met de verkeer en vervoersector voor het einde van dit jaar te ondertekenen en voor het klimaatakkoord tussen rijk en provincies wordt nog onderhandeld.

Energiesector:

Energieconvenant zal naar verwachting op 28 oktober worden afgesloten met Vereniging Netbeheer Nederland, Nederlandse Vereniging voor Marktwerking in Energie (VME) en Energiened. In het convenant wordt gezamelijk uitwerking gegeven aan de klimaat en duurzame energie ambities voor de energiesector.

Agrosector:

Het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren is getekend op 10 juni 2008 door de ministers van LNV, VROM, EZ en Financiën en de belangrijkste partijen uit de sector, waaronder LTO, Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industire en het Productschap Tuinbouw. Het convenant bevat afspraken over beperken van de uitstoot van broeikasgasemissies, het besparen van energie en het produceren van duurzame energie, onder meer met biomassa en windmolens.

Gebouwde omgeving

In de gebouwde omgeving zijn meer convenanten getekend:

Meer met Minder

Getekend op 23 januari 2008 door ministers van WWI, VROM, EZ en Vereniging Bouwend Nedelrand, UNETO-VNI, Energiened (als vertegenwoordiger van energieretailbedrijven)

Met het convenant wordt beoogd in 2020 een additionele gebouw- en installatiegebonden energiebesparing in bestaande woningen en andere gebouwen te realiseren van ten minste 100 PJ. Tot en met 2011 wordt de energieprestatie van minimaal 500 000 bestaande woningen en andere gebouwen verbeterd naar energielabel B of met minimaal 2 klassen in het energielabel.

Lente-akkoord energiebesparing in de nieuwbouw

Getekend op 22 april 2008 door ministers van WWI, VROM en Vereniging Bouwend Nederland, NEPROM en NVB

De ambitie van de partners is dat per 2011 en per 2015 het gebouwgebonden energiegebruik 25%, respectievelijk 50% minder is ten opzichte van het gebouwgebonden energiegebruik in gebouwen die gebouwd zijn/worden conform de op 1/1/07 gelde bouwregelgeving. Het gaat om de totale nieuwbouwproduktie, dus woningen (excl. sociale huurwoningen), winkels, kantoren en eventuele andere gebouwen, waarvoor de marktpartners opdrachtgever zijn

Convenant energiebesparing corporatiesector

Getekend op 10 oktober 2008 door ministers van WWI, VROM en Aedes en de Woonbond.

In het convenant is afgesproken dat in de komende 10 jaar in de bestaande bouw ten minste 20% wordt bespaard op gasgebruik. Voor nieuwbouw is de doelstelling het energiegebruik per 1/1/2011 te verlagen met 20%, en per 1 januari 2015 met 50%. Aedes en de Woonbond beogen om bij ingrijpende woningverbetering de woningen op het niveau van Energielabel B te brengen (of met minimaal 2 labelklassen te verbeteren). Centraal in de aanpak staat dat het draagvlak onder huurders voor energiebesparing moet worden vergroot. Aedes en de Woonbond geven huurders de garantie dat op wooncomplexniveau de verlaging van de maandelijkese energiekosten als gevolg van de energiebesparende maatregelen, groter is dan de huurverhoging.

Verkeer en vervoer

Voor de sector Verkeer en Vervoer kan het sectorakkoord naar verwachting getekend worden in het najaar van 2008. Het convenant zal worden ondertekend tussen de rijksoverheid en de belangrijkste vertegenwoordigers uit de sector. In het convenant wordt de doelstelling van Schoon en Zuinig onderschreven en worden afspraken gemaakt met betrekking tot de uitvoering van het werkprogramma en andere acties die tot doel hebben het realiseren van de doelen van Schoon en Zuinig.

Industriesector:

Getekend op 1 juli 2008 is het convenant meerjarenafspraak 3 getekend door ministers van EZ, VROM en LNV, staatssecretaris Financiën, IPO en ruim 30 brancheverenigingen uit de industrie. MJA3 is een inspanningsverplichting met als belangrijkste elementen:

– 30% efficiencyverbetering in 2020 t.o.v. 2005

– per bedrijf 2% efficiencyverbetering per jaar.

Klimaat en energie akkoord tussen Rijk en provincies:

Over het klimaatakkoord tussen rijk en provincies wordt nog onderhandeld. In het akkoord worden nadere afspraken gemaakt over de acties die de provincies en rijksoverheid zal ondernemen om deze acties te realiseren.

VNG convenant (klimaatakkoord)

Getekend op 12 november 2007 door ministers van WWI, VROM, EZ, V&W, LNV, staatssecretaris van Europese Zaken en Financiën en de VNG.

Met het klimaatakkoord bevestigen partijen dat ze zich extra inzetten voor het klimaat. Gemeenten onderschrijven de ambities van het kabinet: minder uitstoot van broeikasgassen in 2020, 2% energiebesparing per jaar en 20% duurzame energie in 2020.

Afspraken in het akkoord zijn onder meer:

• Het Rijk wil in 2010 100% duurzaam inkopen. De gemeenten streven naar 75% in 2010 en 100% in 2015. De overheid stimuleert hiermee de markt.

• Er komt een platform duurzame overheden, zodat gemeenten van elkaar kunnen leren. De VNG draagt in 2012 twintig klimaatneutrale gemeenten als voorbeeld aan.

• Rijk en gemeenten bevorderen dat het aandeel duurzame energie in 2020 uitkomt op 20%. Dat betekent onder meer een verdubbeling van het vermogen van windenergie op land in 2011. Ook andere vormen van duurzame energie zoals biogas worden gestimuleerd. Hiervoor komt in het voorjaar van 2008 de subsidieregeling Duurzame Energieproductie.

• Rijk en gemeenten willen dat in 2020 de nieuwbouw klimaatneutraal is. Het energieverbruik in woningen en gebouwen moet dan 50% lager zijn. De VNG wijst minstens tien woonwijken aan waarin geëxperimenteerd kan worden met innovatieve energiebesparende maatregelen en duurzame energiebronnen.

• Gemeenten gaan bij periodieke controles van bedrijven prioriteit geven aan energiebesparing.

11

Wanneer worden de duurzaamheidsakkoorden met de sectoren verkeer en vervoer en de energiesector gesloten?

Het akkoord met de sector verkeer en vervoer wordt naar verwachting dit najaar gesloten. Over het akkoord met de energiesector bestaat overeenstemming over de tekst, de formele ondertekening is gepland op 28 oktober.

12

Kunt u aangeven hoe het advies van de commissie Alders over de uitbreiding van de vluchten op de vliegvelden Schiphol (90 000 extra vluchten per jaar) en Eindhoven en Lelystad (70 000 extra vluchten per jaar) zich verhoudt tot de doelstelling van het Kabinet om een reductie van dertig procent in de uitstoot van broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990 te realiseren?

Voor de luchtvaart is een apart emissieplafond op EU niveau vastgesteld in de richtlijn emissiehandel luchtvaart die neerkomt op het gemiddelde van de historische CO2-emissies in de jaren 2004–2006. Dit plafond voor de luchtvaart is onderdeel van de min 20% doelstellingen van de EU. In 2012 wordt, conform de Richtlijn, het plafond op 97% van de historische emissies gesteld. Vanaf 2013 zal dit 95% worden, al kan dit percentage nog veranderen als gevolg van de algehele review van het EU ETS. Als de EU naar een min 30% doelstelling gaat, zal de Commissie voor de luchtvaart een aparte berekening moeten maken waarbij rekening wordt gehouden met de 5% korting die al is vastgelegd. De groei van het aantal vluchten op Schiphol, Eindhoven, Lelystad of welk andere Europese luchthaven dan ook, die valt onder emissiehandel luchtvaart, dient plaats te vinden onder het eerder genoemde emissieplafond waarvoor dus geen extra emissierechten worden geschapen. Overigens valt de luchtvaart buiten de doelstellingen voor Schoon en Zuinig.

13

Op welke wijze wordt de maatschappelijke acceptatie van Carbon Capture and Storage CCS bevorderd?

CCS is een bij het grote publiek redelijk onbekende techniek en derhalve is communicatie op diverse niveaus nodig om CCS breed geaccepteerd te krijgen. Er wordt thans gewerkt aan een communicatiestrategie die recht doet aan de informatiebehoefte in de diverse lagen van de samenleving. Tegelijkertijd lopen er al lokale projecten die in de lokale context natuurlijk vragen oproepen bij de burgers en bestuurders. Wij geven extra aandacht aan deze lokale context omdat – vooruitlopend op de bredere maatschappelijke communicatie – deze burgers nu al moeten worden geïnformeerd waarom het Kabinet CCS zo belangrijk vindt en hoe daarbij hun veiligheid zal worden gegarandeerd.

14

Worden in de verkenningen naar CCS ook de koolstofvastleggende functies van olivijn en algen onderzocht? Zo ja, op welke wijze?

Binnen het project CCS wordt met name aandacht besteed aan het totstandbrengen van de totale keten CO2-afvang-transport-opslag. Technieken die CO2 op een andere manier vastleggen maken strikt genomen geen deel uit van CCS.

In het kader van breder onderzoek naar CO2-afvangtechnieken en onderzoek naar het terugdringen van CO2 in de atmosfeer, wordt echter ook onderzoek gedaan naar de mogelijkheden die mineralen zoals olivijn en organismen zoals algen bieden. In het CATO-onderzoeksprogramma (CO2-Afvang, Transport en Opslag) wordt aandacht besteed aan technieken waarbij CO2 duurzaam door middel van mineralisatie wordt vastgelegd, bv in olivijn.

De Universiteit Wageningen voert al enkele jaren onderzoek uit naar de potenties van algen. Recentelijk is in Delfzijl een proefproject gestart om uit algen duurzame basisgrondstoffen te ontwikkelen voor toepassing in verven en als biobrandstof. Hiertoe hebben AkzoNobel, Essent, algenproducent Ingrepro en Wageningen Universiteit en Researchcentrum een consortium opgericht. SenterNovem ondersteunt het initiatief.

15

Hoe gaat u er concreet voor zorgen dat de doelen uit het werkprogramma Schoon en Zuinig breed worden en blijven gesteund in de samenleving?

Het afgelopen jaar is door overheid en marktpartijen veel tijd en energie gestoken in het opstellen en afsluiten van convenanten. De komende tijd zal de nadruk komen te liggen op communicatie over het werkprogramma Schoon en Zuinig richting burgers. Zo start VROM op 1 december 2008 met een publiekscampagne «Nederland gaat voor een beter klimaat». Een ander initiatief zijn de straatfeesten die binnen de HIER-campagne tussen 1 oktober en mei 2009 zullen worden georganiseerd. De communicatie rondom Schoon en Zuinig zal zoveel mogelijk in samenwerking tussen de departementen worden opgezet en uitgevoerd. Ook de rol van gemeente, provincies en bedrijven bij het uitdragen van duurzame energiebeleid is van belang. Met name doordat de activiteiten concreter zichtbaar zijn voor de burger.

16

Welke maatregelen heeft u achter de hand als de convenanten onvoldoende resultaat hebben?

Convenanten zijn onderdeel van een groter pallet aan instrumenten. De resultaten van de convenanten zullen dan ook in samenhang moeten worden bezien met de effectiviteit van het overig instrumentarium. Het nadenken over verbetering van het instrumentarium is een permanent proces. In 2010 zal specifiek een tussenevaluatie van het werkprogramma worden uitgevoerd. Gekeken wordt dan of het programma op koers ligt voor het halen van de 2020-doelen. Daarbij wordt ook de effectiviteit van het instrumentarium aan het licht gehouden. Aan de hand van deze evaluatie kunnen eventuele problemen geanalyseerd worden en passende oplossingen worden ingevoerd.

17

Hoeveel geld is er met CCS gemoeid op basis van de huidige CO2-prijs en de in toekomst verwachte CO2-prijs? Hoeveel overheidsgeld is gemoeid met de twee grootschalige demonstratieprojecten?

Het doel is om CCS vanaf 2020 binnen marktconforme omstandigheden te kunnen toegepassen. De toekomstige waarde van emissierechten is een belangrijke factor voor de rentabiliteit van CCS. Het is nog te vroeg om een inschatting te kunnen maken van het prijsniveau van CO2 in de periode 2020–2030. Op dit moment zijn de onderhandelingen over het klimaat- en het energiepakket in de EU nog in volle gang. Tevens zijn de uitkomsten van de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen (december 2009) van groot belang voor de ontwikkeling van de toekomstige CO2-prijs. Vanwege het streven van het Kabinet rond 2015 grootschalige demonstratieprojecten gereed te hebben (zie vraag 105) en de daarvoor benodigde voorbereidingstijd, is het streven van alle betrokken partijen dat in het voorjaar van 2009 besluitvorming over de financiering van die projecten zal plaatsvinden. Daarbij is de besluitvorming in Europa over het klimaat- en energiepakket van groot belang, omdat Nederland er op inzet om grootschalige demonstratieprojecten in ons land door de EU te laten aanmerken als «flagship-projecten» en daardoor een substantiële bijdrage uit de EU-middelen beschikbaar te laten stellen.

18

Jaarlijks wordt in september over de voortgang van het werkprogramma Schoon en Zuinig gerapporteerd. Waarom is de rapportage over 2007–2008 nog niet verschenen en wanneer kan de Kamer deze alsnog tegemoet zien?

In 2007 is de behandeling van het werkprogramma Schoon en Zuinig gecombineerd met de behandeling van de VROM-begroting. Het is steeds mijn voornemen geweest om een soortgelijke aanpak te volgen voor de voortgangsrapportage en deze te behandelen tezamen met de VROM-begroting. Dit is ook tussentijds met de uw Kamer gewisseld. Uiteindelijk is de behandeling van de VROM-begroting in de derde week van november.

Inmiddels is de behandeling van de voortgangsbrief door uw Kamer geagendeerd voor 3 november a.s. Ik ben bezig de brief zo spoedig mogelijk af te ronden, zodat ik u deze kan toezenden en de behandeling zoals gepland op 3 november kan plaatsvinden.

19

Hoeveel geld uit de VROM-begroting zal worden besteed aan onderzoeken naar de ontwikkeling van emissiearm voer en stimulering van precisielandbouw?

Over het budget voor onderzoek naar emmissiearm veevoer en stimulering van precisielandbouw moet nog besluitvorming plaatsvinden. Bezien wordt of dit kan worden meegenomen bij de uitwerking van de innovatieagenda energie.

20

Voor welke maatregelen ter beperking van de broeikasgasuitstoot in de landbouw krijgen bedrijven subsidie voor de gemaakte kosten en hoe hoog is het totale subsidiebedrag?

Er worden projecten gesubsidieerd die gericht zijn op het verminderen van de uitstoot van niet CO2-broeikasgassen variërend van de korte termijn tot de lange termijn. Dit geldt ook voor de landbouw, waarbij de afgelopen jaren subsidie is verleend aan maatregelen zoals mestbe- en verwerking en diervoeding.Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 21 voor de hoogte van het subsidieplafond.

21

Wat is het maximale subsidiebedrag dat een veehouderij kan krijgen voor het nemen van maatregelen ter beperking van de broeikasgasuitstoot? En om hoeveel bedrijven zal het naar verwachting gaan?

Het maximale subsidiebedrag, dat bedrijven kunnen krijgen, is afhankelijk het soort project dat wordt ingediend en ligt tussen de 100 000 en 350 000 euro per project. Het is op dit moment nog niet duidelijk hoeveel bedrijven in 2009 een verzoek om subsidie gaan indienen. Het subsidieplafond is 1,25 miljoen euro.

22

Wordt bij het bepalen van subsidiabele maatregelen ter beperking van de broeikasgasuitstoot in de landbouw rekening gehouden met de mogelijke effecten van de maatregelen op het welzijn van dieren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Ja. Een aanvraag voor subsidie wordt breed getoetst, voordat deze wordt verleend. Hierbij wordt het aspect dierenwelzijn meegenomen.

23

Wordt bij het beoordelen van de maatregelen die worden genomen ter beperking van de broeikasgasuitstoot, criteria op het gebied van dierenwelzijn meegenomen? Zo ja, welke en in welke mate wordt beoordeeld of het welzijn van dieren door het nemen van deze maatregelen niet wordt aangetast? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dan beoordeeld of het welzijn van dieren door het nemen van deze maatregelen niet wordt aangetast?

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 22.

24

Wordt bij het bepalen van subsidiabele maatregelen ter beperking van de broeikasgasuitstoot in de landbouw ook maatregelen in de vorm van een krimp van de veestapel meegenomen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Het veehouderijbeleid is gericht op het verduurzamen van de productie en niet op het beperken ervan. Een krimp van de veestapel is dan ook geen doelstelling van het beleid.Voor beleid gericht op verduurzaming van de veehouderij verwijs ik u naar de toekomstvisie op de veehouderij die mijn collega van LNV op 16 januari jl. naar uw Kamer heeft gestuurd.

25

Worden aan de subsidieverlening voor het onderzoek naar emissiearm veevoer de voorwaarden op het gebied van dierenwelzijn gesteld? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet en op welke wijze wordt voorkomen dat de ontwikkeling van emissiearm voer een verslechtering van het welzijn van de betrokken dieren veroorzaakt?

Het onderzoek naar emissiearm veevoer wordt aanbesteed. Deze aanbesteding vindt plaats via «terms of reference» waarin het aspect dierenwelzijn is meegenomen.

26

Wordt bij de subsidieverlening voor het onderzoek naar emissiearm veevoer gekeken naar de mogelijke negatieve gevolgen van klimaatverbetering via het voerspoor voor de weidegang van melkkoeien? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

De maatregelen zijn gericht op voeding in de stal. Er is geen invloed op de weidegang van koeien.

27

Hoe beïnvloedt de huidige uitbreiding van het melkquotum en de verwachte afschaffing in 2015 de realisatie van de klimaatdoelstellingen voor de landbouw?

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 165.

28

Aan welke ambities en reductiedoelstellingen denkt u bij de opmerking dat het verminderen van de consumptie van dierlijke eiwitten belangrijk is om de emissies van overige broeikasgassen te reduceren?

Het verminderen van de consumptie van dierlijke eiwitten, levert een extra bijdrage aan het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen. Op basis van uitgevoerd onderzoek wordt hiervoor een beleidsvisie ontwikkeld.

29

Waarom is de beïnvloeding van de eiwitconsumptie alleen mogelijk in een geleidelijk proces? Wat wordt met deze aanname bedoeld en waar is deze aanname op gebaseerd?

Het veranderen van de eiwitconsumptie is een ingewikkeld proces waar de overheid maar in beperkte mate greep op heeft. Dergelijke processen kosten tijd. De overheid kiest niet voor directe aansturing van de consument, maar voor een bewustwordingsproces, waarbij de consument zelf verantwoordlijk blijft voor zijn handelen.

30

Hoeveel geld wordt beschikbaar gesteld voor het onderzoek naar de mogelijkheden van een transitie in consumptie van eiwitten, in het bijzonder de consumptie van vlees.

De verkenning van een transitieproces, uitgevoerd door Drift, wordt samen met het onderzoek naar de milieueffecten van de consumptie van eiwitrijke producten naar de Tweede Kamer gestuurd. Het onderzoek heeft € 87 277 inclusief BTW gekost.

31

Hoeveel geld wordt beschikbaar gesteld voor de milieu analyse naar de beste mogelijkheden om eiwitten te vervangen?

Het onderzoek van Blonk Milieuadvies naar de milieueffecten van de Nederlandse consumptie van eiwitrijke producten is afgerond en wordt over ongeveer twee weken naar de Tweede Kamer gestuurd. Het onderzoek heeft € 103 371,20 inclusief BTW gekost. Mede op basis van dit rapport en de verkennende studie naar de mogelijkheden van een transitieproces zal een beleidsvisie worden ontwikkeld. U wordt hierover nader geinformeerd bij de aanbieding van de rapporten.

32

Wat worden de kerndoelen in de beleidsvisie over het verminderen van de consumptie van dierlijke eiwitten?

Zie het antwoord op vraag 28.

33

Wanneer zal er duidelijkheid zijn met betrekking tot de bestemming van de opbrengst uit veilingen in het kader van de broeikasgasemissiehandel? Wanneer wordt precies vastgesteld welke sectoren onder de vrijstelling zullen vallen in verband met «carbon leakage»?

Voor veilingen die plaatsvinden in de periode 2008–2012 is er al duidelijkheid over de bestemming van de opbrengst. Deze wordt gebruikt om de kleinverbruikers te compenseren voor de hoge elektriciteitsprijzen. Het kabinet heeft in de Industriebrief aangegeven dat er nog deze kabinetsperiode (bij voorkeur voor eind 2009) duidelijkheid komt over de bestemming van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten na 2012. De vaststelling welke sectoren onder een eventuele vrijstelling zullen vallen is afhankelijk van het resultaat van de Internationale Klimaatonderhandelingen. Nederland pleit er voor om voorafgaand daaraan in de richtlijn (eind 2008) de criteria vast te leggen aan de hand waarvan wordt beoordeeld of er een significant risico is op carbon leakage. Na het vaststellen van de richtlijn kunnen de concrete sectoren aan de hand van de criteria worden geïdentificeerd. Na de internationale Klimaatonderhandelingen in Kopenhagen in 2009 wordt bepaald of en op welke wijze compensatie zal plaatsvinden.

34

Wanneer kunnen de nieuwe duurzaamheidscriteria verwacht worden voor de tweede generatie biobrandstoffen?

In de begrotingsstukken van VROM wordt aangeven dat Nederland zich zal inzetten voor duurzaamheidscriteria die bewerkstellingen dat de ontwikkeling en toepassing van tweede generatie biobrandstoffen wordt geprikkeld. Daarbij is gedoeld op een inzet in Europees kader. Door steeds verdergaande normstelling zouden gaandeweg steeds meer tweedegeneratie biobrandstoffen (ook wel betere biobrandstoffen genoemd) ingezet moeten worden.

Aparte duurzaamheidscriteria voor de 2e generatie biobrandstoffen zijn in de EU niet voorzien.

Ik verwacht dat nog dit jaar, of begin volgend jaar tussen de Raad en Europarlement overeenstemming bereikt zal worden over de betreffende richtlijn, zodat deze in de loop van 2010 geïmplementeerd kan worden. Ik merk daarbij op dat de inzet in de EU niet het enige is dat Nederland onderneemt om toepassing van de betere biobrandstoffen te prikkelen. Ik wijs op de uitwerking van de motie Spies cs. (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XI, nr. 38) en het Subsidieprogramma CO2-reductie Innovatieve Biobrandstoffen voor Transport. Ter uitwerking van de motie Spies cs. worden criteria ontwikkeld voor de zwaardere weging van de betere brandstoffen. Daarbij zullen de hogere CO2-score (60%) en concurrentie met hoogwaardiger toepassingen een rol spelen. Ik verwacht de betreffende regelgeving voor het einde van dit jaar in conceptvorm aan de Tweede Kamer te kunnen voorleggen. Ook zal die regelgeving in Europees kader genotificeerd moeten worden. De uitwerking van de motie Spies cs. gebeurt vooruitlopend op Europese ontwikkelingen. In het bovenbedoelde richtlijnvoorstel hernieuwbare energie is namelijk een dubbeltelling opgenomen van biobrandstoffen die gemaakt zijn uit bepaalde grondstoffen, zoals residuen en afval.

Tevens spelen de duurzaamheidscriteria voor de betere biobrandstoffen een rol in het Subsidieprogramma CO2-reductie Innovatieve Biobrandstoffen voor Transport van de minister van Verkeer en Waterstaat.

35

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de voortgang van duurzaam inkopen? Voor hoeveel producten zijn de inkoopcriteria klaar? Is hierover overeenstemming bereikt met het bedrijfsleven? Hoe wordt geborgd dat inkopers ze toepassen?

De voortgang verloopt volgens planning. U ontvangt binnenkort de toegezegde halfjaarlijkse voortgangsrapportage. Op dit moment zijn voor 31 productgroepen de inkoopcriteria vastgesteld.

Het proces van criteriaontwikkeling is niet gericht op het krijgen van overeenstemming met de stakeholders, waaronder het bedrijfsleven. Wel wordt betrokkenheid en draagvlak actief nagestreefd. Breed commentaar van de stakeholders wordt altijd meegewogen, maar kan niet altijd worden verwerkt vanwege de voorwaarden die voor de criteria worden gehanteerd, zoals juridische en praktische toepasbaarheid, politieke en kostenaspecten.

Om te zorgen dat inkopers ze toepassen worden enerzijds de criteria zo goed mogelijk op de uitvoeringspraktijk toegesneden en vindt anderzijds een breed traject van invoeringsondersteuning plaats. Dit implementatietraject wordt beschreven in de genoemde voortgangsrapportage. Uit de tweejaarlijkse monitor moet blijken of inkopers daadwerkelijk de criteria toepassen. Hierover zal vervolgens verantwoording moeten worden afgelegd aan de Tweede Kamer (rijksoverheid) danwel de verschillende raden bij de andere overheden.

36

Welke afwegingen rechtvaardigen het voor gemeenten om bepaalde criteria voor duurzaam inkopen niet toe te passen, aan wie zullen ze zich moeten verantwoorden voor die keuze en welke doorzettingsmacht heeft die laatste partij?

Het is aan elke organisatie, dus ook aan de gemeenten, om eigen afwegingen te maken. Er is geen landelijkde limitatieve lijst van afwegingen. Aan de Kamer zijn enkele mogelijke overwegingen aangegeven (30 300 XI, nr. 134): het onvoldoende beschikbaar zijn van duurzame producten, het substantieel duurder zijn of aspecten die betrekking hebben op veiligheid. In de landelijke Monitor Duruzaam Inkopen wordt de gelegenheid geboden om aan te geven waar en waarom van criteria wordt afgeweken. De afwijkingen van departementen zullen via de rapportage over de monitor aan de Kamer worden gemeld. Gemeenten kunnen op vergelijkbare wijze verantwoording afleggen aan de eigen gemeenteraad. Deze heeft de gebruikelijke doorzettingsmacht.

37

Op welke wijze heeft u het noodzakelijk maatschappelijk draagvlak in acht genomen bij de invoering van de nieuwe vergroeningsmaatregelen per 1 januari 2009?

Bij elke (groene) belasting wordt rekening gehouden met het maatschappelijke en politieke draagvlak. Het kabinet heeft in aanloop naar de door de staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer gestuurde brief over fiscale vergroening (Kamerstukken II 2007/08, 31 492, nr. 1) overleg gevoerd met diverse branche-organisaties en de milieubeweging. De in de brief aangekondigde maatregelen zijn mede op basis van deze overleggen tot stand gekomen. Vervolgens zijn deze maatregelen met uw Kamer besproken. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de voorstellen die onderdeel zijn van het bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel Belastingplan 2009 (Kamerstukken II 2007/08, 31 704).

38

Wordt bij het stimuleren van duurzame consumptie en productie (doelstelling 22) ook aandacht besteed aan het verminderen van de consumptie van dierlijke eiwitten? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot de doelstellingen voor het werkprogramma Schoon en Zuinig?

Tot op heden wordt in Nederland bij het stimuleren van duurzame consumptie en productie nog geen aandacht besteed aan het verminderen van de consumptie van dierlijke eiwitten. Inmiddels zijn er twee onderzoeken naar de eiwittransitie uitgevoerd, die binnenkort aan de Kamer worden aangeboden. Op basis daarvan zal een verdere lijn worden bepaald.

Indien het verminderen van het consumeren van dierlijke eiwitten leidt tot een afname van de veestapel in Nederland, dan zal dit een positief effect hebben op het halen van de doelstellingen voor Schoon en Zuinig. De doelstellingen van Schoon en Zuinig hebben namelijk betrekking op de broeikasgasemissies in Nederland. Of deze vermindering van Nederlandse veestapel ook daadwerkelijk gaat plaatsvinden is niet met zekerheid te zegggen, omdat een belangrijk deel van de Nederlandse productie van dierlijke eiwitten wordt geexporteerd. En een deel van de binnenlandse consumptie wordt geimporteerd. Zie ook vraag 31.

39

Wordt bij het stimuleren van duurzame consumptie en productie (doelstelling 22) ook aandacht besteed aan dierenwelzijnsaspecten van productie en consumptie? Zo ja, op welke wijze en met welke insteek? Zo nee, waarom niet en hoe wordt voorkomen dat duurzame consumptie stimuleringsmaatregelen het welzijn van dieren zullen bijten?

Het beleid inzake de integrale verduurzaming van de veehouderij is gericht op het verminderen van de milieudruk (zoals de uitstoot van ammoniak, mineralen, fijn stof en broeikasgassen) alsmede het verbeteren van dierenwelzijn. Het meest recent bent u daarover geïnformeerd in de toekomstvisie op de veehouderij die mijn collega van LNV op 16 januari jl. naar uw Kamer heeft gestuurd. Dit beleid draagt bij en is onderdeel van de kabinetsinzet naar het stimuleren van duurzame productie en consumptie.

40

Wordt bij het stimuleren van duurzame productie en consumptie ook gekeken naar de milieu, klimaat, en dierenwelzijnsaspecten van de veehouderij? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Het beleid inzake de integrale verduurzaming van de veehouderij is gericht op het verminderen van de milieudruk (zoals de uitstoot van ammoniak, mineralen, fijn stof en broeikasgassen) alsmede het verbeteren van dierenwelzijn. Het meest recent bent u daarover geïnformeerd in de toekomstvisie op de veehouderij die mijn collega van LNV op 16 januari jl. naar uw Kamer heeft gestuurd. Dit beleid draagt bij en is onderdeel van de kabinetsinzet naar het stimuleren van duurzame productie en consumptie.

41

Biedt de doelstelling «stimuleren van duurzame consumptie en productie» (doelstelling 22) de duurzaamheidswinst van een krimp van de veestapel meegenomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Het veehouderijbeleid is gericht op het verduurzamen van de productie en niet op het beperken ervan. Een krimp van de veestapel is dan ook geen doelstelling van het beleid.

Voor beleid gericht verduurzaming van de veehouderij verwijs ik u naar de toekomstvisie op de veehouderij die mijn collega van LNV op 16 januari jl. naar uw Kamer heeft gestuurd.

42

Hoe is de ontwikkeling van de in 2009 voorziene duurzame ruimtelijke hoofdstructuur aan de Kamer aangekondigd? Bestaat er een relatie met de motie Van Bochove-Depla naar de ruimtelijke gevolgen van een «worst-case klimaatscenario»?

Het vaststellen van de uitgangspunten en randvoorwaarden voor een klimaatbestendige ruimtelijke hoofdstructuur is in het Beleidsprogramma van het Kabinet reeds aangekondigd. Een en ander zal plaatsvinden in het kader van de uitvoering van het advies van de Deltacommissie en in beantwoording van de motie Van Bochove-Depla.

43

Behelst Mooi Nederland behalve herstructurering van bedrijventerreinen en verspreid glas ook de landschappelijke inpassing daarvan? Is er ook geld en aandacht voor landschapselementen, groen langs de wegen en andere elementen die Nederland in de ogen van de burger mooi maken? (blz. 17)

Mooi Nederland behelst naast de herstructurering van bedrijventerreinen en verspreid glas ook de landschappelijke inpassing daarvan. Kern van de opgave bij bedrijventerreinen blijft het herstructureren van bestaande bedrijventerreinen en een zorgvuldige planning en behoefteraming zodat de ruimte gespaard kan worden. Wanneer nieuwe terreinen noodzakelijk zijn, is van belang dat gekozen wordt voor een goede locatie (mede op basis van landschappelijke overwegingen) en landschappelijke inpassing. In pilots en in het toekomstige innovatieprogramma van Mooi Nederland worden middelen ter beschikking gesteld die innovatieve initiatieven steunen voor landschappelijke inpassing. Te denken valt aan groene en blauwe elementen, architectonisch interessante ontwerpen op zichtlocaties en een duurzame inrichting van bedrijventerreinen. De Visie Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp beoogt in dit verband ook de rol van het ontwerp te versterken. Voor geld en aandacht voor landschapselementen, groen langs de wegen en andere elementen brengt het kabinet in november de Agenda Landschap uit. In deze kabinetsnota zal tevens worden ingegaan op het advies van de Taskforce Financiering Landschap Nederland. Het kabinet heeft deze Taskforce gevraagd advies uit te brengen over mogelijke financieringsconstructies voor het landschap in Nederland om het landschapsbeleid meer te kunnen richten op benutting van private middelen.

44

Windmolens komen in concentratiegebieden. Welke zijn dit? Zou deze functie gecombineerd kunnen worden met agrarische vestigingsterreinen? (blz. 17)

Op dit moment is nog niet te zeggen waar concentratiegebieden komen. Concentratiegebieden zijn gebieden waar in de periode 2012–2020 windmolens geleidelijk zullen worden geconcentreerd in de vorm van windmolenparken. Welke concentratiegebieden op termijn mogelijk zijn zal moeten blijken uit verkenningen die de komende maanden worden uitgevoerd met provincies, gemeenten, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Medio 2009 zal dit uitmonden in een Ruimtelijk Perspectief. Op basis hiervan zullen ook afspraken worden gemaakt over bestuurlijke verhoudingen tussen overheden en over een uitvoeringsstrategie.

Plaatsing van windturbines is altijd locatieafhankelijk, maar in principe kunnen concentratiegebieden van windturbines worden geplaatst in agrarische gebieden mits deze landschappelijk inpasbaar zijn en op een gebiedsgerichte wijze worden ontwikkeld.

45

Hoeveel geld is gemoeid met het stopzetten van de verrommeling? Op welke wijze kunnen we u hierop afrekenen? Welke ontwikkelingen worden stopgezet?

Het tegengaan van verrommeling gebeurt via verschillende sporen (Samenwerkingsagenda Mooi Nederland, ruimtelijke kaders, inspireren en ook door middel van het beschikbaar stellen van middelen). Er is 20 miljoen euro gemoeid met het innovatieprogramma Mooi NL. Verder heeft het kabinet middelen beschikbaar op de begrotingen van LNV en EZ die een belangrijke bijdrage leveren aan Mooi Nederland, zoals de Topper-regeling op de begroting van het ministerie van EZ. Het is dus zaak om bestaande middelen effectief te benutten om de verrommeling tegen te gaan. Ik zet daarbij in op het open houden van onze waardevolle landschappen, een inhaalslag bij de herstructurering van bedrijventerreinen, betere aansluiting van vraag en aanbod naar bedrijventerreinen en het tegengaan van onnodige veroudering van bedrijventerreinen. Op deze wijze wil ik ongewenste ontwikkelingen ombuigen. Om de verrommeling van het landschap tegen te gaan zal het kabinet voorts in het najaar de Agenda Landschap uitbrengen. Deze Agenda gaat tevens in op het nog te verschijnen rapport van de Taskforce Financiering Landschap Nederland. De Agenda Landschap moet de waardering voor het landschap verhogen, minder verrommeling en vereenvoudiging van de uitvoering. In de beleidsartikelen van de samenwerkende departementen zijn de concrete doelstellingen geformuleerd waarop wij afgerekend kunnen worden, zoals het verkorten van de doorlooptijd van herstructurering met 10% in 2014. Ook heeft de MR op 10 oktober jl. de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving «Zicht op mooi Nederland» vastgesteld. Met deze visie wil het Rijk samen met de provincies de bebouwde en onbebouwde omgeving van snelwegen verbeteren en de waardering voor ons landschap vergroten. Ook selecteert het Rijk negen Nationale Snelwegpanorama’s – open gebieden met unieke landschappelijke kwaliteiten die bijzonder kwetsbaar zijn voor verrommeling. De panorama’s bieden stuk voor stuk zicht op prachtige landschappen die herkenbaar zijn als typisch Nederlands.

46

Kunt u in relatie tot uw opvattingen hierover een reactie geven op de kritiek van het Bureau voor de Leefomgeving, geformuleerd in de Milieubalans 2008 pagina 37, op de Cradle to Cradle filosofie? (blz. 17)

De grote kracht van het C2C concept ligt in het innovatieve, mobiliserende en inspirerende karakter. VROM grijpt het momentum aan van de maatschappelijke opleving van duurzaamheid via het begrip C2C. Het is technisch gezien geen nieuw concept, zoals ook door het Planbureau is aangegeven, het sluit goed aan bij duurzaamheidsbeleid en verschillende onderdelen daarvan in de vorm van kringloopbeleid, ketenbeleid, productenbeleid, maatschappelijk verantwoord ondernemen etc. Het is echter niet een benadering die alle milieuthema’s in één keer aanpakt en oplost, er zal ook energiebeleid en beleid voor behoud van biodiversiteit moeten blijven. Wel kan de C2C benadering bij verdere uitwerking meehelpen aan verbeteringen van de energiehuishouding en verminderen van het beslag op de biodiversiteit omdat partijen zich door het concept aangesproken voelen.

47

Wat zijn de concrete voornemens als het gaat om bundeling en herstructurering van woonlocaties? Wat stelt u zich daarbij voor?

Bundeling van woonlocaties is ruimtelijk beleid dat is vastgelegd in de Nota Ruimte. Daartoe zijn bundelingsgebieden aangegeven en is bepaald dat bij het toevoegen van nieuwe woningen de bundeling tenminste gelijk moet blijven. Dat beleid wordt primair door de provincies uitgevoerd. De monitor Nota Ruimte (2008) geeft aan dat met de woningbouw tussen 2004 en 2006 de bundeling ongeveer gelijk is gebleven. Voor de komende periode zal de nadere concretisering van de bundelingsdoelstellingen aan de orde komen bij de verstedelijkingsafspraken voor de periode 2010–2020, die thans worden voorbereid. Herstructurering van de woningvoorraad maakt deel uit van het stedenbeleid van het kabinet. Omdat herstructurering in het algemeen per saldo geld kost, subsidieert het ministerie de herstructurering middels het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Daarover zijn afspraken gemaakt met provincies en gemeenten.

48

Kan het Cradle to Cradle concept ook een stimulans zijn vor de verduurzaming van de veehouderij? Zo ja, hoe wordt hier op ingezet? Zo neen, waarom niet?

In het Beleidsprogramma van het kabinet is de doelstelling opgenomen van 5% integraal duurzame stallen in 2011, met duidelijk perspectief op verdergaande toepassing in de jaren erna. Daartoe worden op dit moment innovatieve stalconcepten ontwikkeld en geoptimaliseerd waarin ondernemers de komende jaren fors moeten investeren.

Naast de harde investeringen gaat de minister van LNV een impuls geven aan cradle to cradle pilots, demo’s en experimenten (gericht op verder sluiten van kringlopen). Deze zullen breder gaan dan sec de veehouderij, aangezien «gesloten» agrosystemen alleen realiteit kunnen worden vanuit een effectieve samenwerking tussen alle delen van het agrarisch domein (veehouderij, akkerbouw, tuinbouw, vis- en/of algenkweek). Bij de impuls aan c2c pilots, demo’s en experimenten ligt een focus op de duurzame stallen omdat deze een startpunt zijn voor de duurzaamheidssprong naar integraal duurzame houderijsystemen.

49

Hoort de veehouderij ook tot een van de sectoren waar het Cradle to Cradle concept al door de branche organisatie actief wordt uitgedragen naar de leden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

De branche-organisaties in de veehouderij dragen nog niet C2C actief uit. Het ministerie van LNV is in gesprek met deze sector hoe dit voor de toekomst te organiseren.

50

Op pagina 17 staat dat vanaf 2009 1000 tot 1500 hectares bedrijventerrein geherstructureerd gaat worden. Op 18 staat dat er in dit kader sprake is van vijf pilotprojecten? Is dat een en hetzelfde programma?

De genoemde pilotprojecten hebben betrekking op ruimtelijke kwaliteit. Het zijn pilots waarin goede voorbeelden worden gezocht van meer ruimtelijke kwaliteit in het bedrijventerreinenbeleid (het kwaliteitssysteem van Overijssel, de toepassing van de SER-ladder in Oss en de herstructurering van een oud terrein tot een duurzaam en kwalitatief hoogstaand bedrijventerreinen in Zutphen, de herstructureringsaanpak van Zaanstad en regionale samenwerking in Groningen-Assen). Door deze pilots wordt weliswaar de doelstelling van 1000 tot 1500 ha te herstructureren bedrijventerrein dichterbij gebracht, maar er is een landelijke aanpak nodig om de doelstellingen daadwerkelijk te behalen. Over de bredere aanpak van herstructurering zullen mijn collega van EZ en ik u informeren bij de kabinetsreactie op het rapport van de taskforce (her)ontwikkeling bedrijventerreinen.

51

Sluit de planning in aantallen hectares te herstructureren bedrijventerreinen aan bij de Taskforce Noordanus? Zo nee, kunt u aangeven hoe paragraaf 5a wordt aangepast, eventueel na het vaststellen van de kabinetsreactie?

Ja, de taskforce heeft alleen de opgave preciezer in beeld gebracht. Het uitgangspunt is dat van een terrein niet alles is verouderd (terwijl wel het hele terrein is opgenomen in de 31 000 ha uit de begroting), maar slechts een gedeelte. Daarom komt de taskforce tot een kernopgave van 15 800 ha. Dit is, uitgaande van de termijn tot 2020, vrijwel gelijk aan de doelstelling van het kabinet (1500 ha per jaar).

52

Wanneer kunnen wij de lijst met locaties van de te herstructureren hectares bedrijventerrein tegemoet zien? Op welke begrotingspost kunnen we de kosten terugzien?

Gemeenten en provincies kennen de concrete opgaven het best, het kabinet werkt niet met een lijst van dergelijke locaties. Het Integrale bedrijfsinformatie systeem (IBIS) geeft wel een beeld van deze opgave en daarnaast heeft de Taskforce Noordanus de opgave kwalitatief in beeld gebracht. De huidige budgetten voor herstructurering van bedrijventerreinen zijn: Topper-regeling (begroting EZ), een onderdeel van de BDU GSB en budget voor pilots op artikel 2 van de VROM-begroting. Daarnaast vindt herstructurering ook plaats in een aantal projecten waaraan het kabinet subsidie verstrekt in het kader van het Nota Ruimte budget.

53

Wat kan de Kamer precies terugzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit?

Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in Nederland is de kern van het programma Mooi Nederland, als ook van de Architectuurnota «Een cultuur van ontwerpen», de Nota Ruimtebudgetprojecten, Agenda Landschap en ook van lange termijnvisies als Randstad 2040. Ook via de Structuurvisie Zicht op Mooi Nederland en de AMvB Ruimte wordt concreet gewerkt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Via het Innovatieprogramma Mooi Nederland worden inspirerende en innovatieve projecten en plannen om de ruimtelijke kwailteit in Nederland nog deze kabinetsperiode te verbeteren. Het eerste jaar komt speciale aandacht voor groene zones voor de stad, identiteit en werklandschappen.

Als onderdeel van het programma Mooi Nederland zijn bijvoorbeeld vijf nationale pilotprojecten ruimtelijke kwaliteit bedrijventerreinen uitgeroepen die de komende jaren volop in de schijnwerpers staan. De resultaten die in deze projecten bereikt worden hebben een voorbeeldkarakter voor heel Nederland. Via de Samenwerkingsagenda worden concrete afspraken gemaakt het provincies en gemeenten om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren: bijvoorbeeld over de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen, over Rijksbufferzones, over bedrijventerreinen.

In de Agenda Landschap worden aansprekende projecten benoemd om gebieden open te houden en toegankelijk te maken.

In de Architectuurnota is kwaliteit bij stedenbouw en regionaal ontwerp in de planvormingsfase belangrijk.

Binnen de Nota Ruimtebudgetprojecten staat integrale duurzame ontwikkeling met ruimtelijke kwaliteit hoog op de agenda.

In Randstad 2040 is één van de principes: kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking groen, blauw en rood. Nieuwe accenten zijn genoemd als «ontwikkelen van excellent groen in de buurt van de stad».

Kortom: de Kamer gaat veel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit zien: zowel op de korte termijn in de vorm van zichtbare projecten als lijnen die worden uitgezet voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ook in de toekomst.

54

Kunnen de uitgewerkte kernkwaliteiten van nationale landschappen per provincie verschillen over wat er wel en niet in gebouwd of aangelegd mag worden? Kunnen kernkwaliteiten ook tegengesteld zijn per provincie?

Voor elk van de 20 Nationale Landschappen zijn in de Nota Ruimte in globale termen de kernkwaliteiten benoemd. Om de kernkwaliteiten ook daadwerkelijk sturend te laten zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen is in de Nota Ruimte aan de provincies gevraagd om de kernkwaliteiten verder uit te werken en te concretiseren. Daarbij zullen dezelfde kernkwaliteiten per landschap verschillend kunnen worden uitgewerkt omdat bij de uitwerking maatwerk vereist is. Zo is voor meerdere Nationale Landschappen «grote mate van kleinschaligheid» als kernkwaliteit genoemd, terwijl het landschappelijk karakter van bijvoorbeeld de Noordelijke Wouden duidelijk verschilt van dat van de Graafschap. Het is aan de provincie om de uitwerkingingen toe te spitsen op de specifieke karakteristieken en identiteit van deze landschappen. Dit werkt vervolgens door naar het ruimtelijk afwegingskader waarmee de mogelijkheden voor (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen worden geregeld. Het rijk stimuleert dat er provinciale afstemming plaatsvindt bij Nationale Landschappen die in meerdere provincies zijn gelegen.

55

Welke inspanningen verricht u om deskundigheid en slagkracht van de gemeenten en provincies te vergroten met betrekking tot de inzet van beleidsinstrumenten voor ruimtelijke ordening, zodat zij optimaal belangen kan behartigen?

Voorafgaande aan de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 heeft door VROM een uitgebreide invoeringsbegeleiding plaatsgevonden. Er heeft in het najaar van 2007 en in de eerste helft van 2008 een ronde langs alle provincies plaatsgevonden waarbij gemeenten werden geïnformeerd over de nieuwe wet. De doelgroepen van die bijeenkomsten waren bestuurders, strategische én uitvoerende ambtenaren.

Voorts zijn in de afgelopen jaren bij gemeenten en provincies door VROM tientallen presentaties over de nieuwe Wro verzorgd; daarbij is ook specifiek aandacht besteed aan het onderdeel grondexploitatie. Er zijn door VROM (en met betrokkenheid van VROM) vele publicaties verzorgd over de nieuwe regelgeving.

Sinds 1 april 2008 is er een helpdesk in de lucht die inmiddels al een paar duizend vragen van gemeenten en provincies heeft beantwoord.

Speciale aandacht wordt besteed aan de begeleiding en implementatie van de digitale paragraaf van de nieuwe Wro die met ingang van 1 juli 2009 in werking treedt. Deze begeleiding is een vervolg op het programma Digitale uitwisseling van ruimtelijke plannen (DURP) dat door VROM samen met IPO, VNG en de Unie van waterschappen tussen 2002 en 2007 heeft plaatsgevonden.

Sinds september 2008 kan in regionaal verband door gemeenten een beroep worden gedaan op VROM-experts op het terrein van digitalisering in de ruimtelijke ordening die gemeenten behulpzaam zijn bij de implementatie.

Momenteel wordt door VROM met de VNG overlegd op welke wijze door VROM verdere ondersteuning kan worden geboden in de deskundigheidsbevordering van gemeenten en provincies voor de inzet van beleidsinstrumenten voor ruimtelijke ordening. Zo wordt momenteel samen met de VNG een RO-netwerk van gemeenten ingericht, met als doel om bijtijds knelpunten te ontdekken bij de uitvoering van de AmvB-Ruimte.

56

Bedoelt u met belangen die optimaal moeten worden behartigd specifiek het algemeen belang?

Met deze passage wordt gedoeld op de mogelijkheden die de nieuwe Wro biedt aan gemeenten, provincies en rijk om elk hun eigen algemene belangen te behartigen. Het rijk heeft recent zijn nationale belangen vastgelegd in de zogenoemde Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid en daarbij aangegeven op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. Ook de verschillende provincies zijn bezig (geweest) hun provinciale belangen expliciet neer te leggen in provinciale sturingsdocumenten.

57

Hoeveel fte stelt u beschikbaar voor ondersteuning en deskundigheidsbevordering van gemeenten en provincies van de inzet van beleidsinstrumenten voor ruimtelijke ordening?

Ik verwijs hier graag naar mijn antwoord op uw vraag inzake de inspanningen die ik verricht om deskundigheid en slagkracht van gemeenten en provincies op het vlak van RO beleidsinstrumenten te vergroten (vraag 55). Het is lastig om deze inspanningen, die tijdelijk van aard zijn en een beroep doen op de flexibiliteit van mijn departement, in een precies aantal fte’s te vatten.

58

Op welke wijze kunnen gemeenten en provincies een beroep doen op de kennis en ondersteuning die uw ministerie aanbiedt bij de inzet van beleidsinstrumenten voor ruimtelijke ordening? Zijn daar voor gemeenten en provincie kosten aan verbonden?

Gemeenten en provincies kunnen op verschillende manieren een beroep doen op kennis bij en ondersteuning door het ministerie van VROM. Ik verwijs hier graag naar mijn antwoord op uw vraag inzake de inspanningen die ik verricht om deskundigheid en slagkracht van gemeenten en provincies op het vlak van RO beleidsinstrumenten te vergroten (vraag 55). Aan de bovengenoemde activiteiten zijn voor alle betrokken overheden (gemeenten en provincies en departementen) geen kosten verbonden. Bovendien lopen alle bovengenoemde activiteiten op het vlak van invoeringsbegeleiding door tot eind 2009.

59

Hoe groot is het gebrek aan kennis en menskracht bij gemeenten en provincies voor uitvoering van beleidsinstrumenten voor ruimtelijke ordening? Bij welke gemeenten komen deze gebreken voor?

De VROM-Inspectie heeft op basis van haar VROM-brede gemeenteonderzoeken in de periode 2003–2008 niet het beeld dat er bij gemeenten een gebrek is aan kennis op het terrein van de ruimtelijke ordening. Het gaat meer om het tekort aan capaciteit en om doorzettingskracht, met name bij handhaving. Dit speelt met name bij kleinere gemeenten. Gemeenten kiezen voor het goed uitvoeren van de verzoeken om vrijstellingen van het bestemmingsplan (de burger bedienen) en voor de opstelling van bestemmingsplannen (vooral daar waar economisch relevante en voor de gemeenten interessante ontwikkelingen spelen). Voor overige taken zoals het actueel houden van bestemmingsplannen, het reguliere toezicht en waar nodig handhaving hebben gemeenten vaak onvoldoende capaciteit gereserveerd. Voor deze taken zijn via het gemeentefonds wel middelen beschikbaar gesteld. De besteding van middelen uit het gemeentefonds en daarmee de allocatie van menskracht over het gehele gemeentelijke takenpakket is echter een direct gevolg van gemeentelijke besluitvorming.

60

Wat wordt verstaan onder een «hogere ruimtelijke kwaliteit» van bedrijventerreinen? Hoe kunt u daadwerkelijk bevorderen dat bedrijventerreinen een «hogere ruimtelijke kwaliteit» krijgen?

Een «hogere ruimtelijke kwaliteit» kan bereikt worden als een bedrijventerreinen wordt ingepast in de omgeving. Dat levert verschillende resultaten op. Een binnenstedelijk terrein moet er anders uitzien dan een distributieterrein in een open landschap. Ook binnen een enkel terrein kan het begrip «ruimtelijke kwaliteit» verschillende resultaten opleveren. Zo kan de gewenste ruimtelijke kwaliteit van gebouwen op zichtlocaties afwijken van gebouwen die middenin staan. Aspecten die in elk geval de ruimtelijke kwaliteit van een terrein verhogen zijn een goed vervoers- en parkeermanagement, voldoende gemeenschappelijke voorzieningen, sociale veiligheid, de architectuur van de gebouwen, aandacht voor groene en blauwe elementen in het ontwerp en parkmanagement. Het kabinet beziet op dit moment de mogelijkheid om parkmanagement op bedrijventerreinen te verplichten. Er zijn vijf nationale pilotprojecten uitgeroepen die de komende jaren volop in de schijnwerpers staan (zie ook antwoord op vraag 50). De resultaten die in deze projecten bereikt worden hebben een voorbeeldkarakter voor heel Nederland. Tevens hebben locale overheden belang en verantwoordelijkheden als het gaat om een «hogere ruimtelijke kwaliteit» van hun terreinen. Verder start begin 2009 het Innovatieprogramma Mooi Nederland waarin via een tenderregeling middelen ter beschikking worden gesteld om innovatieve kwaliteitsingrepen te stimuleren (zie ook antwoord op vraag 53). Ruimtelijke kwaliteit van bedrijventerreinen is ten slotte onderwerp van de besprekingen over de afspraken die per provincie worden gemaakt over het bedrijventerreinenbeleid.

61

Is er een verschil tussen provincies als het gaat om de leegstand van bedrijventerreinen? Zo ja, wat zijn die regionale verschillen?

Verkennende onderzoeken laten zien dat over het algemeen de langdurige leegstand meevalt. verschillende factoren als ruimtedruk en economische groei zijn hier aanleiding voor. Ik heb echter geen overzicht van de leegstandcijfers per provincie.

62

Hoe wordt de regionale afstemming over de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen daadwerkelijk verbeterd?

De toepassing van de SER-ladder dient bij de nieuwe uitleg van bedrijventerreinen te worden gemotiveerd. Dit leggen wij zo vast in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Gemeenten zullen bij het bepalen van de noodzaak van een nieuw bedrijventerrein ook verder moeten kijken dan de gemeentegrenzen. Verder kijken mijn collega van EZ en ik, in overleg met provincies en de VNG, of er aanvullend instrumentarium moet worden ingezet om regionale afstemming te verbeteren. Op 24 oktober 2008 heb ik samen met de minister van Economische Zaken hierover weer bestuurlijk overleg met IPO en VNG gehad. In de kabinetsreactie op het advies van de Taskforce Noordanus zullen wij u over de uitkomsten van dit overleg informeren.

63

Hoe luiden de afspraken die in 2008 per provincie zijn gemaakt als het gaat om de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen?

In de voortgangsbrief Mooi Nederland (31 500, nr. 2) heb ik u, samen met de minister van Economische Zaken, geïnformeerd over de voortgang van de afspraken per provincie over de behoefteraming voor bedrijventerreinen. In deze brief hebben wij aangeven dat om te komen tot goede en gedragen afspraken met provincies, het tijdspad van juni 2008 niet haalbaar is gebleken. Wij hebben beloofd om u hierover eind november 2008 te informeren. Dit gebeurt via de kabinetsreactie op de Taskforce Noordanus. In het bestuurlijk overleg met VNG en IPO van 24 oktober 2008 staan deze afspraken inclusief een bijbehorend tijdspad op de agenda. Over de uitkomsten zal ik u informeren (zie ook vraag 62).

64

Wat is de reactie van het kabinet op het rapport van de Taskforce (her-)ontwikkeling bedrijventerreinen?

De reactie op het genoemde advies kunt u eind november 2008 verwachten.

65

U gaat in overleg met de G27 over de ontwikkeling in stedelijke gebieden van bedrijventerreinen. Gaat u ook in overleg met de landelijke gemeenten om te voorkómen dat er nog meer bedrijventerreinen in de groene ruimte worden gepland?

De minister van EZ en ik hebben toegezegd om met de G27 in gesprek te gaan over functiemenging. Verder maken de minister van EZ en ik bestuurlijke afspraken met provincies om te komen tot een realistische behoefteraming per provincie met een regionaal afgestemde planning van bedrijventerreinen. De realistische behoefteraming is nodig om overaanbod te voorkomen. Niettemin zullen nieuwe bedrijventerreinen ook de komende jaren nodig zijn. Bij het aanwijzen van locaties voor deze ruimtebehoefte moeten decentrale overheden de SER-ladder toepassen (aantonen noodzaak, in de behoefte voorzien door herstructurering en intensivering in het bestaand bebouwd gebied en dan pas nieuwe aanleg). Dit beleid gaat gelden voor heel Nederland. De SER-ladder zullen wij opnemen in een AMvB.

66

Is een goede en tijdige ontsluiting bij ruimtegebruik ook te vertalen naar «eerst bewegen dan bouwen»? Met ander woorden eerst moet de infrastructuur en het openbaar vervoer op orde zijn alvorens bouwactiviteiten plaatsvinden Zo nee, hoe is die goede en tijdige ontsluiting dan bedoeld?

Bij nieuwbouw is het zaak dat de nieuwe bewoners ook beschikken over een goede bereikbaarheid over de weg en met het openbaar vervoer. Ik streef ernaar om een belangrijk deel van de nieuwbouw binnen bestaand bebouwd gebied te realiseren. Voor deze lokaties geldt dat zij van de bestaande weg- en OV-ontsluitingen vanaf het begin gebruik kunnen maken. Daarnaast heb ik in de Nota Ruimte aangegeven dat bij nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen gestreefd kan worden naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur en van de potenties van knooppunten in deze infrastructuur. Ook hiervoor geldt dat bij de start van deze ontwikkelingen al gebruik gemaakt kan worden van bestaande ontsluitingen. Voor nieuwe uitleglokaties geldt dat, vanwege de aanvoer van bouwmaterialen, de weginfrastructuur reeds bij de start van de bouw zal worden aangelegd. Gaande het bouwproces ontwikkelt zich zodoende het wegennetwerk en de wegontsluiting van de bouwlokatie. Voor wat betreft het openbaar vervoer geldt hier dat een aanvaarbaar exploitatieniveau er voor zorgt dat het openbaar vervoer pas op een later moment beschikbaar kan komen.

67

Wat is het referentiekader waaraan u de groeiende tevredenheid van Nederlanders over landschap toetst?

De beleving van het landschap wordt gemonitord in de zogenaamde Belevingswaardenmonitor die op verzoek van VROM door het PBL (Planbureau voor de Leefomgeving) wordt uitgevoerd. De nulmeting heeft plaatsgevonden in 2006 (Belevingswaardenmonitor Nota Ruimte 2006; Nulmeting landschap en groen in en om de stad. Crommentuijn et al., MNP 2007). In deze nulmeting is vastgesteld dat de burger het Nederlandse landschap gemiddeld een 7,3 geeft. In 2009 zal, in beperkte vorm, de eerste vervolgmeting plaatsvinden als onderdeel van de WoON-enquete (Woon Onderzoek Nederland) van VROM. De analyse zal wederom plaatsvinden door het PBL.

68

Maakt de mogelijkheid van de inzet van restwarmte voor stadsverwarmingsprojecten ook deel uit van het pilotproject met betrekking tot restwarmte? Wordt daarbij in het licht van de positieve kabinetsreactie op het WRR rapport «Sturen op infrastructuren, een investeringsopdracht» ook de opvatting meegenomen om als overheid verantwoordelijkheid te nemen voor een infrastructuur voor restwarmtelevering? Op welke manieren wordt investeerders een positieve prikkel gegeven voor restwarmtelevering?

Binnen het uit te voeren pilotproject «kwaliteit bedrijventerreinen» gaat het om toepassing van restwarmte op de bedrijventerreinen zelf, dus niet om stadsverwarmingsprojecten buiten de bedrijventerreinen. Maar binnen het kader van het interdepartementale Aanvalsplan Warmte zal de levering van restwarmte wel worden gestimuleerd, ook waar mogelijk in combinatie met de genoemde pilotprojecten. De verantwoordelijkheid van de warmtenetten wordt geadresseerd in de ontwerp warmtewet, waarin de leveringszekerheid van een wettelijke basis wordt voorzien. Concrete positieve prikkels voor investeerders liggen in lijn met het Werkprogramma Schoon en Zuinig, waaronder heldere afwegingscriteria, stimulerende wetgeving, kennisontwikkeling- en verspreiding en financiële prikkels. Zo wordt geen belasting geheven op restwarmte en kan gebruik worden gemaakt van de Energie Investerings Aftrek. Dit pakket wordt gebundeld in het Aanvalsplan Warmte. Dit wordt op korte termijn naar de Tweede Kamer gestuurd.

69

Welke relatie bestaat er tussen de rijks- en provinciegelden voor de aanpak van verspreid liggend glas?

De aanpak voor verspreid liggend glas is tweeledig. Het gaat om het verder concentreren van de glastuinbouw op specifieke locaties én de rechtstreekse aanpak van verspreid liggend glas. Via het Investeringsbudget Landelijk Gebied en het Nota Ruimte budget ligt er een relatie tussen de rijksgelden en provinciale gelden. De inzet van rijksgelden is gericht op integrale projecten die de verdere concentratie van glastuinbouw bevorderen (via herstructurering en ontwikkeling van duurzaam ingerichte bundelingsgebieden). In de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland is afgesproken dat provincies hun inzet en opgave voor de aanpak van verspreid liggend glas en bebouwing dit jaar inventariseren. Met deze inventarisatie kan het rijk in overleg met de provincies en gemeenten bepalen welke aanvullende inzet er nodig is. Binnen het verband van Greenport(s) Nederland wordt hierover ook met het tuinbouwbedrijfsleven gesproken.

70

Kan worden uiteengezet hoe het doel van behoud van een bepaald percentage zeer open gebied aansluit bij de ideeën van burgers over mooi landschap? Welk onderzoek ligt daaraan ten grondslag? Zou de (her-)introductie van groene beplanting langs dijken en straten in de momenteel als zeer open landschap gekwalificeerde gebieden aan die gebieden deze kwalificatie kunnen ontnemen? Zo ja, is onderzocht of de ontwikkeling van een coulisselandschap in momenteel zeer open landschappen door burgers niet juist als kwaliteitsverbetering zou worden ervaren?

Nederlanders waarderen de landschappen in de zandgebieden van Noord- en Oost Nederland, de kustzone (duinen, strand) en het Heuvelland het meest. Natuurlijke historische kenmerkendheid heeft eveneens een positieve invloed op de waardering. Ook blijkt dat de meeste Nationale Landschappen, waaronder ook zeer open landschappen, aantrekkelijker worden gevonden dan Nederland gemiddeld en dat de variatie tussen open en gesloten landschap hoog wordt gewaardeerd. Het PBL (Planbureau voor de Leefomgeving) heeft dit in de Belevingswaardenmonitor (Belevingswaardenmonitor Nota Ruimte 2006; Nulmeting landschap en groen in en om de stad. Crommentuijn et al., MNP 2007) onderzocht. Voor de landschappelijke openheid zal een (her-)introductie van groene beplanting in de landschappelijk zeer open gebieden de openheid aantasten. Hierbij dient wel onderscheid gemaakt te worden naar landschappelijke openheid en openheid in de zin van «geen verstening». Uiteraard is bij beplanting echter geen sprake van een toename van de verstening van het buitengebied. De ontwikkeling van een coulissenlandschap in zeer open landschappen tast in deze gebieden de historische kenmerkendheid aan welke ook vanuit internationaal perspectief uniek zijn (bijvoorbeeld droogmakerijen en veenweidegebieden). Of de burger deze ontwikkeling desondanks wenselijk vindt, is niet onderzocht.

71

Bedoelt u met campings, recreatieparken? Zo nee, wat is de reden om hier specifiek van campings te spreken?

Nee, omdat campings net als kassen en zendmasten voorbeelden zijn van functies die een negatief effect kunnen hebben op de openheid van het landschap. Dit geldt echter ook voor recreatieparken.

72

Op welke wijze is het zeer open landschap beschermd? Hoe garandeert u dat die 119 000 ha wordt gehandhaafd? Komt dit in een structuurvisie vast te liggen?

De zeer open landschappen liggen allemaal in Nationale Landschappen waar openheid als kernkwaliteit is genoemd. In de AMvB Ruimte zal het rijk opnemen dat provincies deze kernkwaliteit geconcretiseerd en gelokaliseerd in de verordening moeten opnemen. Deze vormt vervolgens het kader voor bestemmingsplannen. Er komt geen afzonderlijke structuurvisie voor het beschermen van zeer open landschap. Het beleid is tenslotte al in de Nota Ruimte vastgelegd die, sinds het inwerking treden van de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening op 1 juli 2008 de status van structuurvisie heeft. In oktober is wel de structuurvisie Snelwegomgeving door het kabinet vastgesteld. In de structuurvisie zijn negen nationale snelwegpanorama’s aangewezen. Deze panorama’s ligen alle negen in delen van Nationale Landschappen waar openheid een belangrijk eigenschap is. Het rijk vraagt de provincies om de zichtbaarheid van deze gebieden te borgen in het hoofdstuk Nationale Landschappen van de AMvB ruimte.

73

Waar wordt aan gedacht als het gaat om het vereenvoudigen van het stelsel voor de landschappen van nationaal belang, zoals Rijksbufferzones en Nationale Landschappen?

De stapeling van beleid leidt tot een complexe uitvoering en verduidelijking van de kaders is nodig. Het is in de uitvoering niet altijd duidelijke welke uitwerking de verschillende kaders moeten krijgen als deze elkaar overlappen. De vereenvoudiging van gebiedscategorieën is nodig om de effectiviteit van het beleid te vergroten en de inspanningen van overheden gezamenlijk te bundelen. De stapeling van gebiedscategorieën staat een goede ontwikkeling van groene recreatiegebieden, cultuurlandschappen en natuurgebieden in de weg. De doelen en instrumenten voor deze gebieden zijn sterk met elkaar verbonden. Daarom gaat het kabinet samen met provincies en gemeenten verkennen op welke wijze belemmeringen in de uitvoering door de stapeling van beleid in ruimtelijke en financiële zin kunnen worden weggenomen. Het Rijk heeft al een stap genomen voor een vereenvoudiging van de gebiedscategorieën voor het cultuurlandschap via de integratie van Nationale Snelwegpanorama’s, Werelderfgoederen met Nationale Landschappen. De volgende stap zal genomen worden voor het ruimtelijke kader voor die gebieden die het bevorderen van groene recreatie als doel hebben, zoals rijksbufferzones, metropolitane parken, recreatie om de stadgebieden en regionaal groen. Het instrumentarium voor alle groene recreatiegebieden waar het Rijk aan meewerkt of meebetaalt wordt geïntegreerd in één duidelijk kader en helder ruimtelijk regime in 2009.

74

Waar wordt aan gedacht als het gaat om het actualiseren van de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland?

De uitgangspunten voor de actualisatie van de Samenwerkingagenda Mooi Nederland zijn:

• Die acties waar nauwe samenwerking van de partijen vereist is;

• De acties hebben betrekking op de relevante onderwerpen binnen Mooi Nederland; bedrijventerreinen, bufferzones, nationale landschappen, snelwegomgeving, bebouwing buitengebied, de innovatieregeling, windenergie en zo mogelijk ook verstedelijkingsafspraken;

• De acties strekken zich uit over het jaar 2009, met eventueel uitloop naar de eerste helft van 2010;

• zoverre acties van de huidige agenda nog niet zijn afgerond worden ze meegenomen om tot een complete samenwerkingsagenda voor 2009 te komen.

Er wordt gedacht aan de volgende actualisatie.

Voor Nationale Landschappen en snelwegomgeving worden afspraken gemaakt hoe gezamenlijk gewerkt kan worden aan het verder operationaliseren en planologisch borgen van de kernkwaliteiten. Voor bufferzones zijn vervolgafspraken nodig om tot een nadere uitwerking te komen van het te hanteren ruimtelijk regime en visievorming op de ontwikkeling van deze zones. Ook worden er naar verwachting vervolgafspraken gemaakt over de sanering van verrommeling met name gericht op glas. Ten aanzien van de snelwegomgeving is het eventueel mogelijk om via de samenwerkingsagenda te bepalen welke ondersteuning de provincies nodig hebben bij het opstellen van een provinciale structuurvisie.

Met IPO en VNG vindt overleg plaats over de inzet van de drie overheden op herstructurering, kwaliteit van bedrijventerreinen, en de implementatie van de afspraken over behoefteraming en planning en regionale afstemming. De uitkomsten van dit overleg zijn een deel van de actualisatie van de samenwerkingsagenda.

Alle windenergie projecten waar provincies en gemeenten zich in deze kabinetsperiode voor in willen zetten worden de komende maanden individueel onderzocht. Bekeken wordt of de technische knelpunten zoals radar, geluid, etc opgelost kunnen worden. Voor wat betreft ondersteuning van lokale projecten zullen windteams worden ingezet. Daarnaast zal samen met IPO, VNG, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties een gezamenlijke communicatiestrategie worden opgesteld. Samen met IPO, VNG, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties wordt voor eind 2008 een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld voor lange termijn visie. De eerste stap in dit plan van aanpak is het opstellen van een ruimtelijk perspectief. Dat wil zeggen, op basis van verkenningen, een voorstel voor waar concentratiegebieden (windmolenparken) en vides (gebieden waar geen windmolens komen) kunnen komen. Daarna zal discussie worden gevoerd over bestuurlijke verhoudingen en uitvoering. De afspraken over gezamenlijke acties worden opgenomen in de geactualiseerde Samenwerkingsagenda Mooi Nederland.

75

Op welke wijze wordt bij de klimaatbestendige inrichting en de prestaties die voorzien zijn voor 2009 rekening gehouden met de aanbevelingen van de Deltacommissie?

Voor zover deze prestaties betrekking hebben op de aspecten hoogwaterveiligheid en strategische zoetwatervoorziening zullen de aanbevelingen van de Commissie Veerman een belangrijk uitgangspunt vormen. Het geldt in ieder geval voor de de prestatie: uitgangspunten en randvoorwaarden voor een klimaatbestendige inrichting van Nederland, de handreiking (Klimaatwijzer).

76

Waarom worden de aanpassingsstrategieën van bijvoorbeeld Rotterdam en Haaglanden door het Rijk ontwikkeld en niet primair door de provincie? Hoe verhoudt zich deze keuze tot de afgesproken taakverdeling in de Nota Ruimte?

De ontwikkeling van klimaatadaptatiestrategieën voor ondermeer de regio’s Rotterdam en Haaglanden is bij uitstek een voorbeeld van een «bottom up», vraaggestuurde aanpak. In het kader van noodzakelijke kennisontwikkeling ten behoeve van klimaatadaptatie heeft het kabinet op voorspraak van de minister van VROM € 50 mln. beschikbaar gesteld. De Stichting «Kennis voor Klimaat» waarin een aantal universiteiten en kennisinstellingen zich hebben verenigd, zal zorgdragen voor de verdeling van het geld over 8 geselecteerde nationale «hot spots» en een nog nader te bepalen, beperkt aantal internationale «hot spots». De nationale «hot spots», waaronder Rotterdam en Haaglanden, hebben zelf een coördinator aangesteld die leiding geeft aan een regionaal «hot spot team». De samenstelling daarvan staat open voor alle bij de te ontwikkelen adaptatiestategie belang hebbende instanties dus ook voor de provincies. Voorbeelden van aan de «hotspotteams» deelnemende partijen zijn gemeenten, waterschappen, provincies, bedrijven en onderwijsinstellingen. De gemeente Rotterdam en het samenwerkingsverband Haaglanden treden op als de coördinatoren van hun «hotspotteams». De«hotspotteams» stellen zelf een onderzoeksprogramma op dat uiteindelijk de bouwstenen moet opleveren voor de regionale adaptatiestrategie. Met andere woorden: voor het opstellen van een plan van aanpak waarmee de betrokken regio klimaatbestendig kan worden gemaakt. Dit onderzoeksprogramma wordt ingediend bij de Stichting«Kennis voor Klimaat». De nationale «hot spots» vormen met elkaar in zekere zin «modelregio’s». Dat betekent dat de met het programma te ontwikkelen kennis inzake klimaatadaptatie ook voor andere, vergelijkbare, regio’s van nut kan zijn. Daarin wordt voorzien door de oprichting van een «Kennistransfer» waarmee de kennis, in beginsel zonder kosten, ter beschikking gesteld kan worden van andere provincies, gemeenten en regio’s. Tevens draagt de ontwikkelde kennis bij aan de nadere invulling van de generieke, nationale adaptatiestrategie ruimte en klimaat.

De hier verwoorde aanpak van het programma past uitstekend binnen de in de Nota Ruimte afgesproken taakverdeling. Het programma zal starten op het moment dat de Europese Commissie het programma heeft genotificeerd (naar verwachting binnen enkele maanden) en heeft een doorlooptijd tot eind 2013. Namens het rijk ziet het ministerie van VROM toe op een ordentelijk verloop van het programma.

77

Welke begrotingsposten zijn gemoeid met investeringen in een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Hoe verhouden zich de bedragen van 2009 tot 2008?

De enige twee posten die rechtstreeks hieraan gerelateerd zijn, staan vermeld in tabel 8.1 op pagina 110. Dit betreft de posten FES Kennis voor Klimaat en FES Klimaatbuffers. Zoals u in de tabel kunt zien is het bedrag gestegen van € 10 miljoen in 2008 naar € 13 miljoen in 2009 door het project Klimaatbuffers. Het totaalbedrag van het programma «Kennis voor klimaat» is gelijk gebleven (€ 50 miljoen).

78

Heeft de de Kamer een beslissende stem in de vaststelling van de vijf iconen? Zo nee, waarom niet?

Iconen van klimaatbestendig ruimtegebruik zijn een toonbeeld voor het uitdragen van kennis, innovatie en praktijkgerichte toepassingen van klimaatbestendig ruimtegebruik.

Met iconen kunnen wij laten zien hoe op een slimme, creatieve wijze klimaatbestendig ruimtegebruik in praktijk gebracht kan worden.

Iconen zijn projecten in de stedelijke en in de landelijke omgeving die van de nood (aanpassing aan veranderende klimatologische omstandigheden) een deugd (benutten van kansen, creëren van meer ruimtelijke kwaliteit) maken.

Het bestaande instrumentarium zal zo goed mogelijk worden benut om de iconen daadwerkelijk inhoud te geven. Waar mogelijk zal ik, in overleg met uw Kamer, extra instrumenten inzetten om de voorbeeldfunctie en de uitstraling van de iconen zo effectief mogelijk te maken. Tegen die achtergrond zie ik geen aanleiding om voor de vaststelling van alle aan te wijzen iconen de Kamer de beslissende stem te geven. Wel zal ik de Kamer informeren over de gekozen iconen.

79

Welke knelpunten en randvoorwaarden ten aanzien van windenergie zullen opgelost worden in 2009? Hoe verhoudt de doelstelling van 2000 MW extra op land en 450 MW op zee zich tot de bestaande capaciteit en de prestaties en doelstellingen van andere landen in Europa? Hoeveel capaciteit is inmiddels vergund?

Voor wat betreft knelpunten en randvoorwaarden voor windenergie projecten op land moet een onderscheid worden gemaakt in politiek-maatschappelijke en meer technische knelpunten en randvoorwaarden. Tot de politiek-maatschappelijke knelpunten en randvoorwaarden behoren ondermeer gebrek aan kennis, twijfelen aan nut en noodzaak van windmolens, zorgen over de eigen woonomgeving en als gevolg daarvan onvoldoende draagvlak en betrokkenheid. In 2009 zal een intensieve communicatiecampagne starten voor windenergie en er zal op verzoek meer en betere, dat wil zeggen informatie die aansluit bij de praktijk, worden verschaft. Daarnaast kunnen individuele windenergieprojecten ondersteund gaan worden door inzet van «windteams».

Afgelopen jaar zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar meer technische knelpunten zoals radar, geluid en veiligheid. De komende maanden zal ondermeer voor alle windenergieprojecten waarvoor bij provincies en gemeenten draagvlak is, individueel worden nagegaan of voor deze knelpunten een maatwerkoplossing kan worden gevonden. Voor radar zal Defensie in 2009 aanvullend onderzoek uitvoeren naar toetsingsnormen voor storing van radar. Besluitvorming over radar wordt medio 2010 voorzien. Ook wordt gewerkt aan een AmvB windturbines waarin regels over geluid, slagschaduw en technische veiligheidseisen beter worden afgestemd op de praktijk. Deze zal in 2010 in werking treden. Bezien wordt, of het verantwoord is om gemeente toe te staan te anticiperen op de nieuwe Amvb.

Er is geen actueel gezaghebbend overzicht van doelstelingen en realisatie van windenergie in andere Europese landen. Wat wind op land betreft hebben Duitsland en Spanje het grootste geplaatste vermogen. Dit vermogen zal via opschalingsbeleid nog doorgroeien. Nederland is een middenklasser in de Europese landen, wanneer het grondoppervlak wordt meegerekend. Over de Noordzee zijn iets betere cijfers beschikbaar. In het Nederlandse deel van de Noordzee staat 228 MW windenergetisch vermogen. De korte-termijndoelstelling is 450 MW extra; het doel voor 2020 is 6000 MW.

In de andere aan de Noordzee gelegen landen, is de situatie niet wezenlijk anders. Nederland doet met wind op zee dus volwaardig mee. In onderstaand tabelletje worden cijfers over onze buurlanden gegeven:

LandGerealiseerdGeplandDoelstelling 2020
Duitsland12 MWEnkele honderden MW20 000 MW
Verenigd Koninkrijk404 MWEnkele duizenden MW25 000 MW
Denemarken414 MW800 MW800 MW (maximale capaciteit 4 600 MW)
België30 MW600 MWCirca 1 000 MW

In het Verenigd Koninkrijk vinden naar verhouding veel bouwactiviteiten plaats voor wind op zee; dit kan worden verklaard uit de daar ingevoerde wettelijke plicht voor energiedistributiebedrijven om een bepaald percentage duurzame elektriciteit te verkopen.

Op 1 december 2008 sluit de indieningstermijn voor aanvragen van een SDE subsidie. Inmiddels is 103 MW aan aanvragen bij het ministerie van EZ ontvangen. Voor wind op land zal dit relatief lage aangevraagde vermogen naar verwachting volledig worden goedgemaakt in 2009. Met de aanvragen die in 2009 worden voorzien zal het committeerde vermogen in de jaren 2008 en 2009 naar verwachting uitkomen op 1100 MW.

80

Wat wordt verstaan onder het opstellen van een «ruimtelijk perspectief» voor windenergie? Waarop baseert u dat er in streek- en omgevingsplannen en in gemeentelijk beleid voldoende ruimte is om windenergie tot stand te brengen?

IPO en VNG hebben zelf aangegeven voor welk deel van de capaciteit voor windenergie die aanwezig is in ruimtelijke plannen en gemeentelijk beleid, zij zich in willen zetten in deze kabinetsperiode (een prestatiegerichte inspanningsverplichting). Zij hebben hierbij aangegeven dat wel aan een aantal randvoorwaarden moet worden voldaan en knelpunten moeten worden opgelost. Hier zal ik, samen met mijn collega’s van EZ, LNV en Defensie, de komende maanden hard aan gaan werken.

Parallel daaraan worden gezamenlijk, met IPO, VNG, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties verkenningen uitgevoerd naar gebieden waar windenergie door kan groeien en welke gebieden in de toekomst gevrijwaard zullen worden van windmolens: het ruimtelijk perspectief. Onder een «ruimtelijk perspectief» versta ik een toekomstvisie over hoe plaatsing van extra windenergievermogen in de periode 2012–2020 ruimtelijk kan worden vormgegeven en wordt voorkomen dat door te veel gespreide plaatsing een verrommeling van het landschap ontstaat.

81

Hoe kunnen ontstane ruimtelijke knelpunten rond het plaatsen van windturbines op land wordt opgelost? Komt de doelstelling van 500 Mw in gevaar als gevolg van deze knelpunten. Op welke wijze biedt het instrumentarium uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening doorzettingsmacht?

Voor wat betreft ruimtelijke knelpunten moet een onderscheid gemaakt worden in politiek-maatschappelijke knelpunten en technische knelpunten. Voor wat betreft de politiek-maatschappelijke knelpunten moet worden geconstateerd dat veel Nederlanders vóór windenergie zijn maar dat het plaatsen van windmolens «in de achtertuin» op verzet stuit. Het realiseren van windmolenlocaties is in het kader van de BLOW afspraken in 2001 neergelegd bij lagere overheden. Lokale bestuurders zien zich nu genoodzaakt om nationale doelstellingen af te wegen tegen lokale belangen. Dit moet een gezamenlijk proces zijn. Dit zal gebeuren door actievere informatieverstrekking en ondersteuning van individuele projecten. Voor wat betreft technische knelpunten zal enerzijds vervolgonderzoek plaats vinden (o.a. radar, AmvB windturbines) en anderzijds, in overleg met initiatiefnemer, gemeenten en provincie, worden gekeken naar maatwerkoplossingen. Steeds zal het echter gaan om een belangenafweging: normen voor bescherming van burgers versus plaatsing van windmolens. De ambitie van het kabinet voor deze kabinetsperiode, 2000 MW extra vergund, dus niet geplaatst, zou in gevaar komen wanneer knelpunten onvoldoende worden opgelost. Dit geldt ook voor het aantal te vergunnen windmolens in 2009. Daarom wordt hard gewerkt aan het inventariseren hoe groot de knelpunten zijn en hoe ze kunnen worden opgelost. Voor de korte termijn blijven de bestuurlijke verhoudingen voor windenergie zoals afgesproken in Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie. Dat betekent dat provincies en gemeenten zelf beslissen om het nieuwe instrumentarium uit de nieuwe Wro te gebruiken. Inzet door provincies kan in een aantal gevallen lokale bestuurders helpen. Door de inzet hoeven ze de afweging wel of geen windmolens niet alleen te maken. Voor wat betreft de technische knelpunten is dat echter geen oplossing.

82

Wie nemen zitting in de ondersteuningsteams? Op wiens bevel c.q. verzoek worden zij ingezet? Op welke projecten in de pijplijn worden zij ingezet?

Momenteel wordt nagegaan welke expertise opgenomen moet worden in de ondersteuningsteams. Op hoofdlijnen moet een onderscheid gemaakt worden in kennis op het gebied van procedures en regelgeving, ondersteuning bij het begeleiden van planprocessen zodat iedereen (onder andere omwonenden) tijdig en volledig worden geïnformeerd, en bestuurlijke steun. Als dit beeld helder is zal bepaald worden wie in de ondersteuningsteams zitting moeten nemen.

In het kader van BLOW is het voortouw voor het realiseren van windmolenlocaties gedecentraliseerd naar gemeenten en/of provincies. Zij kunnen verzoeken om inzet van ondersteuningsteams. Voor ondersteuning komen die projecten in aanmerking waarvoor provincies en gemeenten zich in willen zetten tot en met 2011. Hierbij zal, voor wat betreft intensievere begeleiding, in eerste instantie worden gekeken naar de projecten die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van de doelstellingen.

83

Betekent concentreren van windmolenparken dat de taaktelling per provincie komt te vervallen? Zo nee, waarom niet?

Voor wind op land maken we een onderscheid tussen korte termijn (deze kabinetsperiode) en lange termijn (periode 2012–2020). Tot nu toe (huidige BLOW afspraken) werd gewerkt met een prestatie per provincie. Dit blijft ook zo in deze kabinetsperiode. Het overstappen op een strategie gericht op concentratie van windmolens geldt voor de periode daarna. Het werken met concentratiegebieden zal het beeld van waar met name grote windmolens in Nederland worden geplaatst geleidelijk aan veranderen en heeft daarmee ook gevolgen voor de verdeling over Nederland. Welke gevolgen zal pas duidelijk zijn wanneer er over concentratiegebieden en vides besluiten zijn genomen.

84

Waar hangt het van af of gebiedsprojecten in aanmerking komen voor een bijdrage uit het Nota Ruimte-budget?

Voor de toetsingscritetria die gehanteerd zijn voor het selecteren van de gebiedsprojecten wordt verwezen naar bijlage 1 van de Procedure voor de inzet van de uit het FES beschikbare gestelde middelen ten behoeve van de Nota Ruimte (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 D, nr. 6). Voor elk project wordt een MKBA en een businesscase opgesteld. De MR besluit mede op basis van het CPB oordeel over de toekenning van een bijdrage vanuit het Nota Ruimte budget. Momenteel zijn er 23 projecten geselecteerd. Ruimte voor nog andere projecten is er niet.

85

Met welk doel en welke bestemming staat Hoeksche waard genoemd bij het tweede aandachtsbolletje?

Als gevolg van de besluitvorming van het kabinet op 25 maart 2008 (zie brief kenmerk 29 435, nr. 205) is de aanduiding van de Hoeksche Waard als Nota Ruimte project inmiddels achterhaald. Ik moet constateren dat de kaart op dit punt niet adequaat is.

Het kabinet heeft besloten dat er geen noodzaak bestaat om een bovenregionaal bedrijventerrein in de Hoeksche Waard te ontwikkelen. In plaats van de locatie Hoeksche Waard is er 1 alternatief bestaande uit 2 locaties die ontwikkeld kunnen worden: de locaties Nieuw Reijerswaard in Ridderkerk en de Westelijke Dordtse Oever in Dordrecht.

86

Kan concreet worden aangegeven op welke punten en volgens welk tijdpad uw ministerie de taakstelling van 25% vermindering van de administratieve lasten voor deze kabinetsperiode gaat invullen. Een verwijzing naar een nog aan te bieden werkprogramma is hiervoor onvoldoende.

Ik leg momenteel de laatste hand aan het werkprogramma regeldruk: Slimmer Beter Minder, waaraan in de Begroting 2009 wordt gerefereerd. In de bijlage bij dat werkprogramma worden de concrete reductiemaatregelen beschreven voor de verschillende VROM/WWI beleidsterreinen. Ik zal het werkprogramma regeldruk begin november, ruim voor de begrotingsbehandeling, aan uw Kamer aanbieden.

87

De kostenbesparing voor het WABO-loket zijn opgeteld circa € 75 miljoen. Maar hoeveel extra kosten of besparingen levert de WABO op achter het loket?

Met de Wabo worden de activiteiten van de burger en het bedrijfsleven centraal gesteld in de overheidsdienstverlening (éénloketbenadering en een geïntegreerde behandeling). Berekeningen laten zien dat voor bedrijven de administratieve lasten afnemen met circa € 63,4 miljoen (12%) per jaar en voor de burgers nemen de administratieve lasten af met circa € 9,5 miljoen (9%).

Overheden moeten hun processen vraaggericht inrichten. Juist ook voor de overheid zelf is het van belang om de diverse procedures en vereisten voor initiatieven in samenhang te bezien. Alleen dan kan er een afgewogen besluit worden genomen en kan er sprake zijn van een duidelijke overheid. De Wabo moet dan ook niet op zich zelf worden gezien maar als onderdeel van het realiseren van de verbeterde dienstverlening door de overheid. Ook ICT speelt hierbij een belangrijke rol. Ter ondersteuning van de bevoegde gezagen wordt door VROM een landelijke voorziening (de landelijke voorziening omgevingsloket) ter beschikking gesteld.

Op termijn en binnen de context van het streven naar efficiënte dienstverlening kan de Wabo leiden tot een kostenbesparing (efficiencywinst). Dit zal zich vervolgens vertalen in een verlaging van de leges. Op welke termijn en tot welke omvang deze besparingen zich zullen voordoen is afhankelijk van het kwaliteitsniveau van dienstverlening dat men nastreeft gerelateerd aan het huidige kwaliteitsniveau. Ook de omvang van de gemeente is hierbij bepalend en de mate van samenwerking met andere bevoegde gezagen. Zo kan het gezamenlijk doen van ICT-investeringen belangrijke financiële voordelen opleveren.

Voor alle gevallen geldt dat er ook kwalitatieve baten zijn zoals meer transparante processen, waaronder het monitoren van status van aanvragen en het sneller afhandelen van aanvragen.

88

Voor Mooi Nederland is in 2009 € 9,5 miljoen beschikbaar. Dit bedrag loopt in de navolgende jaren af. Hoe gaat u structurele financiering voor herstructurering van bedrijventerreinenn en andere doelen van Mooi Nederland regelen?

Het genoemde budget loopt af na 2009. Deze middelen zijn vooral bedoeld voor het Innovatieprogramma Mooi Nederland. Dit innovatieprogramma loopt af per ultimo 2012. Daarnaast heeft het kabinet op de begrotingen van VROM, EZ en LNV andere budgetten beschikbaar. Dit betreft ondere andere de middelen voor de herstructurering van bedrijventerreinen (EZ) en landschap (LNV). Verder staat er nog algemeen budget op de FES begroting voor regionaal economisch beleid herstructurering bedrijventerreinen/verrommeling. Dit geld is echter nog niet concreet gelabeld voor projecten of programma’s gericht op herstructurering of landschap. In de Agenda Landschap en de kabinetsreactie op de Taskforce Noordanus zal het kabinet meer inzicht geven in de totale bestedingen voor het landschap en de herstructurering van bedrijventerreinen.

89

Welk deel van de Nederlandse overheidsbijdragen aan roetfilters, luchtwassers en andere luchtkwaliteitsmaatregelen had kunnen worden bespaard indien de Europese Unie tijdig bronmaatregelen met hetzelfde effect had ingevoerd? Is dat kostenoverzicht ter informatie aan de Europese Commissie verstuurd?

Nederland is, net al alle andere lidstaten, gehouden aan het tijdig bereiken van de grenswaarden. Daarvoor hebben we derogatie nodig van de Europese Commissie en daarvoor dient het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. In het NSL heeft het kabinet aangegeven welke nationale maatregelen zij neemt op gebied van verbetering van de luchtkwaliteit en welke kosten daarmee gemoeid zijn (zie pag. 98). Dit kostenoverzicht is dus bekend bij de Europese Commissie. Als de Europese bronmaatregelen hetzelfde effect hadden gehad als het NSL-pakket nu, dan hadden daarmee uiteraard alle extra gelden bespaard kunnen worden die nu nationaal ingezet zijn.

90

Wat verstaat u onder op ordentelijke wijze maken van ruimtelijke afwegingen en welk mandaat heeft uw ministerie als systeemverantwoordelijke meegekregen om andere overheden te sturen danwel op te leggen die afwegingen ordentelijk te maken?

In de Nota Ruimte wordt hierover gezegd (pag. 22) dat het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten, en de ruimtelijke kwaliteit van stad en land te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. Het beperkte oppervlakte dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Hierbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. De Wro heeft de minister van VROM een aantal bevoegdheden toegekend om andere overheden te sturen, onder andere met algemene regels, aanwijzingen in concrete gevallen of door inpassingsplannen of projectbesluiten te maken.

91

Hoe zal het Nederlandse ruimtelijk beleid op dat van de buurlanden worden afgestemd?

Het nederlands ruimtelijk beleid wordt bij de totstandkoming altijd óók in internationaal perspectief geplaatst. Enerzijds door onderzoek en advies, anderzijds door overleg en afstemming. De uitvoering en toepassing van het nederlands ruimtelijk beleid vindt vaak gebiedsgericht en in projecten plaats. Dit gebeurt daar waar nodig, relevant of effectief ook in samenhang en samenwerking met onze buurlanden en/of internationale partners.

De impact van EU beleid op de nederlandse ruimtelijke beleidsontwikkeling en -uitvoering gebeurt door het bevorderen van een (pro-)actieve inbreng door Nederland van ruimtelijke overwegingen in nieuw EU-beleid. Tevens door het in een vroeg stadium signaleren van EU-beleidsinitiatieven met ruimtelijke impact en door het vaststellen in overleg met andere overheden van de gewenste (re)acties.

92

Is er inmiddels een «ex ante evaluatie» van de Grondexploitatiewet gemaakt? Zo ja, hoe luiden de uitkomsten daarvan? Wat is het standpunt van de regering t.a.v. die uitkomsten?

De ex ante evaluatie van de Grondexploitatiewet is bijna afgerond. Ik verwacht dat het eindrapport begin november wordt opgeleverd door de onderzoekers. Ik ben voornemens op de conclusies in te gaan in de zesde voortgangsbrief grondbeleid, die ik in november verwacht uit te brengen. Tevens zal ik u daarbij het rapport aanbieden.

93

Zijn de artikelen 6.24 jo 6.25 Wet ruimtelijke ordening een goede uitwerking van de in de Tweede Kamer aangenomen motie Geluk (Kamerstuk 29 435, nr. 68)? Zo ja, kan dat nader worden toegelicht? Zo nee, is aanpassing van de Wet ruimtelijke ordening, teneinde recht te doen aan de motie Geluk, waarvan de tekst in de Nota Ruimte is opgenomen, noodzakelijk?

Ja, de artikelen 6.24 en 6.25 Wro vormen een goede uitwerking van de motie Geluk. Strekking van de motie was om vrijwillige bijdragen af te kunnen spreken aan ruimtelijke ontwikkelingen en maatschappelijke functies in het kader van gebiedsontwikkeling. Aan de betekenis van dit onderdeel van artikel 6.24, eerste lid, Wro is bij de parlementaire behandeling van deze wet meerdere malen aandacht besteed. In de nadere memorie van antwoord wordt hierover het volgende opgemerkt: «Ik wil er allereerst op wijzen dat in het wetsvoorstel nadrukkelijk voor zoveel mogelijk contractsvrijheid is gekozen en tevens voor het mogelijk maken van contractsafspraken over bovenplanse verevening als uitwerking van een aangenomen motie van de kamerleden Geluk, Van Bochove en Van der Ham. Voor alle afspraken in contracten over grondexploitatie geldt dat ze moeten voldoen aan de normen die hiervoor in het Burgerlijk Wetboek en – via de schakelbepalingen – in de Algemene wet bestuursrecht zijn opgenomen. Het wetsvoorstel bevat daarnaast een specifieke basis en inkadering voor afspraken over bovenplanse verevening in contracten over grondexploitatie in de bepaling over «financiële bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen». Naar aanleiding van de inbreng van de VVD-fractie in het verslag van de Tweede Kamer over het wetsvoorstel is een tweede inkadering aangebracht: de bijdrage moet een grondslag vinden in een structuurvisie. De bepalingen over het exploitatieplan, de kostensoortenlijst en de criteria zijn niet direct van toepassing op contracten (mits deze voor de vaststelling van een exploitatieplan worden gesloten). Wel blijkt uit de kostensoortenlijst welke kostensoorten zeker tot de grondexploitatie behoren.»

93a

Klopt het dat de formulering van artikel 6.25 Wet ruimtelijke ordening ertoe leidt dat de bevoegdheid van de provincie voor de toepassing van de afdeling grondexploitatie pas ontstaat bij vaststelling van het projectbesluit of het inpassingsplan, waardoor de anterieure fase voor de provincie wordt afgesloten? Zo ja, waarom?

Bij grondexploitatie heeft traditioneel de gemeente het voortouw. De gemeente regelt de verwerving, de grondexploitatie met kostenverhaal en de gronduitgifte. Veelal gaat dit in samenwerking met projectontwikkelaars. De afdeling grondexploitatie van de Wro biedt een solide basis aan gemeenten voor grondexploitatie-overeenkomsten en voor afdwingbaar kostenverhaal via het exploitatieplan.

Bij provinciale en rijksprojecten gaat het veelal niet om grondexploitatie, maar om de realisering van infrastructuur of voorzieningen van openbaar nut, zoals een windmolenpark of een afvalverwerking. Dan is de afdeling grondexploitatie daarbij niet relevant. Inmiddels blijkt dat soms ook bij gebiedsontwikkeling, met ruimtelijke projecten met een echte grondexploitatie, zoals de aanleg van een bedrijventerreinen of woongebied, rijk of provincie een beslissende rol willen spelen en de besluitvorming naar zich toe willen trekken indien een provinciaal of nationaal belang zulks vereist en een integrale aanpak noodzakelijk is. Voor zulke situaties wordt in art. 6.25 van de Wro geregeld, dat provincie of rijk na ter inzagelegging van een ontwerp inpassingsplan of projectbesluit in de plaats treden van de gemeente voor het sluiten van contracten en het opstellen van een exploitatieplan. Gekozen is voor een indeplaatstredingsregeling. Deze regeling houdt dus simpelweg in dat of de gemeente of de provincie of de minister van VROM bevoegd is. Het tegelijkertijd toekennen van deze bevoegdheden aan verschillende overheden acht ik in strijd met de rechtszekerheid en zou bovendien tot onwenselijke concurrentie tussen die overheden kunnen leiden.

Omdat het een ingrijpend besluit is om deze bevoegdheden over te nemen en grote rechtsgevolgen heeft, kiest de wet voor een helder te onderscheiden moment van overdracht. Dat is het moment dat het bevoegd gezag het ontwerp van het inpassingsplan of projectbesluit ter inzage legt. Dat ruimtelijk besluit is dus leidend. Er had ook voor een eerder moment gekozen kunnen worden, zoals een voorbereidingsbesluit, maar dat heeft als nadeel dat op dat moment nog niet zeker is, dat het inderdaad tot een inpassingsplan of projectbesluit komt. Dan kan zich de situatie voordoen dat de gemeente niets meer mag doen, terwijl de provincie zijn aanpak nog niet ten uitvoer heeft gebracht.

Brengt deze regeling voor de provincie of de minister ernstige nadelen met zich mee? Dat is niet het geval. In de eerste plaats kunnen overeenkomsten tot koop en verkoop van gronden en opstallen onbelemmerd plaatsvinden, omdat de Wro daar niet op ziet. Hetzelfde geldt voor samenwerkingsovereenkomsten, waarin geen kostenverhaal door de overheid is opgenomen. In de tweede plaats is er geen beletsel voor een provincie, die van plan is een inpassingsplan vast te stellen, om al in een vroegtijdig stadium een grondexploitatie-overeenkomst met kostenverhaal te sluiten met een particuliere eigenaar, mits in de overeenkomst een opschortende voorwaarde wordt opgenomen, dat de overeenkomst, voor zover deze op artikel 6.24 Wro is gebaseerd, niet in werking treedt voordat het ontwerp van het inpassingsplan of projectbesluit ter inzage is gelegd. Dat beschermt ook eigenaren tegen de mogelijkheid dat ze met de verkeerde overheid een contract hebben gesloten.

94

Hoeveel geld is er in de begroting eenmalig en structureel gereserveerd voor de bouw en het beheer van Ruimteforum? Is dit geïntegreerd in de VROM-site of is dit een aparte site?

Via de VROM-begroting wordt per jaar geld beschikbaar gesteld voor Ruimteforum. Voor 2008 bedraagt dit € 139 000. Dit bedrag is bestemd voor zowel reguliere activiteiten (site en Nieuwsbrief), als voor de innovatieve doorontwikkelingsprojecten (interactief discussieforum, praktijktoepassing van wetenschappelijke beleidskennis en -ervaring). Voor Ruimteforum wordt geen structureel begrotingsgeld gereserveerd.

Ruimteforum is op dit moment nog een aparte site binnen het directoraat-generaal Ruimte. Het is de intentie om dit goedlopende informatie- en discussieplatform voor professionals werkzaam in de ruimtelijke ordening, met behoud van de huidige kwaliteit en herkenbaarheid, te integreren in de VROM-site.»

95

Hoe staat u tegenover de voorstellen voor een actieve adviestaak van de Rijksbouwmeester in ruimtelijke ordeningsvraagstukken als het gaat om landschappelijke inpassing en bescherming van het esthetische kwaliteit van het landschap?

Ik heb bij beantwoording van de motie (31 200 XI, nr. 23) van uw kamer de rol en positie van het CRA benadrukt. Voor wat betreft het landschap geldt deze rol en positie ook. Zie kamerstuk 31 200 XI, nr. 106, dd 11/4/2008.

96

Wanneer komt het nieuwe model behoefteraming bedrijventerreinen?

Het Planbureau voor de Leefomgeving werkt aan een verdere optimalisatie van de Bedrijfslocatiemonitor (BLM). Het verbeterde model is naar verwachting gereed in 2010, als de nieuwe scenario’s van de Welvaart en Leefomgeving beschikbaar zijn.

97

Ten opzichte van wat wordt het percentage plancapaciteit bepaald? Moet dat percentage bij een lagere productie niet hoger zijn om problemen bij een toenemende productie te voorkomen?

Het kabinet streeft naar een tijdig en op de vraag afgestemd aanbod van woningen. Vanwege het regelmatig uitvallen van capaciteit in regionale en lokale plannen acht ik het nodig om een strategische overmaat van ca 130% aan te houden. Dat wordt berekend ten opzichte van het beoogde, wenselijke programma. Als de feitelijke realisatie lager ligt dan verwacht, bijvoorbeeld door – al dan niet tijdelijk – dalende marktvraag, blijft de ruimtereservering (de plancapaciteit) staan. Daar kan dan later alsnog gebruik van worden gemaakt.

98

Hoeveel nationaal geld is er eventueel binnen het kader van andere regelingen beschikbaar voor investeringen in Nationale Landschappen?

Specifiek voor investeringen in Nationale Landschappen is 53 mln beschikbaar gesteld voor de periode 2007–2013 van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Provincies hebben daartoe uitvoeringsprogramma’s opgesteld die door het rijk zijn beoordeeld of ze bijdragen aan de kernkwaliteiten, de cultuurhistorische waarden en het vergroten van de toegankelijkheid. Daarnaast zal ook een deel van de financiële middelen voor andere thema’s uit het ILG neerslaan in Nationale Landschappen, bijvoorbeeld middelen voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), voor zover de EHS overlapt met de Nationale Landschappen. In rapportages over de besteding van (ILG) middelen wordt geen onderscheid gemaakt of deze middelen binnen of buiten de landschappen worden ingezet. Ook financiële middelen voor de rijksbufferzones slaan gedeeltelijk neer in de Nationale Landschappen omdat hier een gedeeltelijk overlap bestaat. In de VROM-begroting zijn de beschikbaar gestelde middelen geschaard onder art.2 Gebiedsontwikkeling en realisatie Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur.

99

Hoe wilt u de doelstelling «Alle gemeenten van de G50 hebben meer dan 75 m2 groen per woning» halen in steden die een verdichtingsopgave hebben, momenteel relatief weinig groen hebben en reeds tot aan de gemeentegrens zijn volgebouwd?

In steden waar de ruimte schaars is wordt ingezet op het stimuleren van creatieve oplossingen, zoals meervoudig ruimtegebruik en toepassing van groene daken en wanden, om de hoeveelheid groen te vergroten. Tevens wordt, ter compensatie van de niet behaalde kwantiteitsdoelstelling aan groen, ingezet op het vergroten van de kwaliteit van het aanwezige groen en het verbeteren van de verbindingen tussen stedelijk gebied en groen en daarmee de bereikbaarheid van het groen in en het groen om de stad.

100

Hoe wilt u de prestatie-indicator voor zichtbaarheid panorama’s waarmaken? Klopt het dat deze indicator niet wordt gehaald als er 1 van de ruim 1700 panorama’s verdwijnt?

Het aantal uitzichten en de lengte hiervan zijn indicatoren voor de openheid en zichtbaarheid van het Nederlandse landschap vanaf de snelwegen. Het Ruimtelijk Planbureau heeft aangetoond dat er in 2003 1753 uitzichten met een totale lengte van 2247 kilometer waren (Snelwegpanorama’s in Nederland, 2006). Niet alle uitzichten hebben een hoge belevingswaarde. Uitzichten met een hoge belevingswaarde worden «snelwegpanorama» genoemd. Inmiddels heeft het rijk negen Nationale Snelwegpanorama’s geselecteerd. Provincies worden gestimuleerd om in aansluiting hierop «provinciale snelwegpanorama’s» te selecteren. Beleidsdoel is om de zichtbaarheid van panorama’s te behouden. Het is dus niet zo dat één uitzicht minder betekent dat de beleidsdoelstelling niet is gehaald.

101

Wat wordt bedoeld met teruggaaf kerkgebouwen?

Met de teruggaaf kerkgebouwen wordt bedoeld dat op verzoek teruggaaf van energiebelasting (EB) wordt verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard (zoals kerkgebouwen). De teruggaaf bedraagt 50% van de aan de gebruiker in rekening gebrachte EB minus de belastingvermindering. De teruggaaf is geregeld in artikel 69, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

102

Kunt u aangeven welke subsidies aan wie en in welke omvang worden uitgekeerd als onder beleidsartikel 3 onder het doel «realisatie van de Kyoto-klimaatverplichtingen» wordt gesproken over «subsidies in relatie tot het nationaal klimaatbeleid»?

De hier bedoelde subsidies betreffen met name de bijdragen die in het kader van lokale klimaatinitiatieven worden verstrekt aan de betreffende gemeenten en provincies. In 2009 gaat het daarbij om in totaal € 15,75 mln. Hiervan heeft ca. € 1,75 mln betrekking op betalingen op reeds toegekende subsdies in het kader van de BANS-regeling (Klimaat akkoord) en ca. € 14 mln op betalingen op grond van de opvolger van BANS, te weten de (nieuwe) regeling «Stimulering van lokale klimaatinitiatieven» (SLOK). Deze laatste betalingen zullen plaatsvinden via het Gemeentefonds en het Provinciefonds. Voorts wordt in 2009 naar verwachting nog een bedrag van ca. € 2,3 mln betaald op de in het verleden aan diverse bedrijven toegezegde subsidies in het kader van de NIRIS-regeling (Subsidieregeling niet-industriële restwarmte-infrastructuur).

103

In grafiek 3.1 lijkt een groot deel van de middelen bestemd voor het beperken van verzuring en grootschalige luchtverontreiniging nog niet verplicht te zijn. Wordt dit anders als het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit is vastgesteld? Kan concreet worden aangegeven welke onderzoeksprogramma’s en stimuleringsregelingen worden bedoeld?

Deze middelen zijn bestemd voor onderzoek (ECN) en de uitvoering van de zogeheten VERS-regeling (schonere binnenvaart) en staan in die zin los van het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Ze zijn wel reeds bestuurlijk verplicht.

104

Waarom staat hier dat het effect van het werkprogramma Schoon en Zuinig slechts 2,6 Mton zal zijn?

In het werkprogramma Schoon en Zuinig is de koppeling gelegd tussen 2000MW windenergie die zal worden gecommiteerd deze kabinetsperiode. Een vermogen van 2000 MW aan windenergie komt overeen met een jaarlijkse CO2-reductie van 2,6 Mton.

105

Wanneer kan het eerste grootschalige CCS-project verwacht worden?

Het kabinet streeft naar realisatie van grootschalige demonstratieprojecten rond 2015. Rotterdam Climate Initiative (RCI) heeft onlangs een voorstel voor een grootschalig demonstratieproject aan het kabinet aangeboden. Noord-Nederland zal op korte termijn eveneens een voorstel voor een grootschalig demonstratieproject aan het kabinet aanbieden. Deze projecten zullen op hun merites beoordeeld worden. Het streven is erop gericht voorjaar 2009 besluitvorming te laten plaatsvinden over de financiering van de demonstratieprojecten; het kabinet zet daarbij in op een sustantiële bijdrage uit de EU-middelen.

106

Wie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de GCN08-raming? Kan op basis van deze raming de conclusie getrokken worden dat de luchtverontreinigingsdoelen vermoedelijk gehaald gaan worden?

De GCN08-raming (maart 2008) is opgesteld door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in opdracht van het ministerie van VROM. Op basis van deze raming heeft het PBL in het kader van de jaarlijkse Milieubalans (september 2008) beoordeeld of verwacht mag worden dat de luchtverontreinigingsdoelen zullen worden gehaald. Het PBL concludeert dat bij het voorgenomen beleid de emissieplafonds voor 2010 uit de Europese NEC-richtlijn binnen bereik liggen.

107

Is de ontwikkeling van het instrument «digitaal bodemfunctie- en bodemkwaliteitskaartsysteem» vergelijkbaar met het digitale systeem dat ontwikkeld is voor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)?

Nee, het digitaal bodemfunctie- en bodemkwaliteitskaartsysteem bevat uitsluitend actuele feitelijke informatie over de kwaliteit van de bodem. Het bevat geen module waarmee voorspellingen gemaakt kunnen worden over de ontwikkeling van de bodemkwaliteit bij veranderende omstandigheden.

108

Wordt het te ontwikkelen instrument «digitaal bodemfunctie- en bodemkwaliteitskaartsysteem» voor iedereen toegankelijk?

Ja, het systeem zal voor iedereen toegankelijk zijn.

109

Komt de nadruk bij de afspraken in het af te sluiten convenant te liggen op bodemsanering boven bodembeheersing?

De nadruk in het af te sluiten convenant komt te liggen op het reguleren en faciliteren van een duurzaam gebruik van de bodem. Dit betekent het afstemmen van het gebruik op de eigenschappen en de kwaliteit van de bodem. Teneinde toegekende functies ongestoord te kunnen uitoefenen is het belangrijk dat samenhangende gebieden goed worden beheerd en dat actief wordt ingegrepen indien een functie wordt bedreigd. Ook daar zullen in het convenant afspraken over worden gemaakt. Tenslotte zullen afspraken worden gemaakt over het versneld aanpakken van situaties waar sprake is van risico’s voor de gezondheid van mensen. Daar ligt de nadruk op saneren en voor het overige ligt de nadruk dus niet op beheersing of sanering, maar op het mogelijk maken van maatschappelijk gewenst gebruik en het beheersen of wegnemen van risico’s voor dat gebruik.

110

Op welke wijze dragen veroorzakers bij aan kosten voor bodemsanering? Kunt u uiteenzetten welke bedragen daarmee gemoeid zijn en welk percentage dat is van de totale kosten?

Veroorzakers worden publiekrechtelijk en privaatrechtelijk aangesproken. In het eerste geval gaat het om een onrechtmatige daad jegens de overheid. Jaarlijks is daar een bedrag van ongeveer € 3 miljoen mee gemoeid. Dat is ongeveer 2% van de totale uitgaven van de overheid voor sanering. Bij het privaatrechtelijke spoor gaat het om een onrechtmatige daad tegenover direct belanghebbenden en om het maken van afspraken bij grondtransacties. Hier betalen veroorzakers aanzienlijk meer dan uit hoofde van publiekrechtelijke aansprakelijkheid als gevolg van het feit dat de juridische positie van de direct belanghebbenden sterk is en doordat veroorzakers/eigenaren belang hebben bij grondtransacties. Bij VROM zijn geen gegevens bekend over de bedragen die veroorzakers bijdragen via het privaatrechtelijke spoor.

111

U streeft naar het «zo veel als redelijkerwijs mogelijk is» voorkomen van verontreiniging van het water en het ontstaan van afvalwater. Wordt momenteel drinkwater gebruikt als industriewater? Zo ja, in welke mate en hoe beoordeelt u dit? Hoe wordt hierop toegezien? Hoe verhoudt in uw ogen de prijs van drinkwater in Nederland zich tot de prijs van drinkwater in andere EU-landen en is deze prijs verklaarbaar vanwege de milieueisen die aan drinkwater zijn gesteld?

Volgens gegevens van Vewin hebben de drinkwaterbedrijven in het jaar 2007 1088 miljoen kubieke meter water van drinkwaterkwaliteit geleverd aan eindafnemers. Hiervan is 789 miljoen kubieke meter geleverd aan huishoudens en 299 miljoen kubieke meter geleverd aan zakelijke verbruikers. Zakelijke verbruikers kunnen verder worden onderverdeeld in kleinzakelijke verbruikers (verbruik van minder dan 10 000 kubieke meter per jaar) en grootzakelijke verbruikers (verbruik van meer dan 10 000 kubieke meter per jaar). De levering aan klein zakelijke verbruikers zal hoofdzakelijk bestemd zijn voor menselijke consumptie. Deze afzet bedroeg in 2007 126 miljoen kubieke meter water. Voor de groot zakelijke verbruiker zal het water voor een deel worden gebruikt voor industriële processen en productie. Daarbij merk ik op dat water dat wordt gebruikt voor de bereiding of behandeling van levensmiddelen dient te voldoen aan de kwaliteitseisen voor drinkwater. De afzet van drinkwater op de zakelijke markt is sinds 1990 gedaald. Oorzaken hiervan zijn waterbesparing, hergebruik en substitutie van drinkwater door ander water. Er is geen sprake van toezicht met betrekking tot de mate waarin water van drinkwaterkwaliteit wordt gebruikt als industriewater. Hier is ook geen aanleiding toe.

Naast drinkwater leveren de drinkwaterbedrijven ook water van een andere kwaliteit aan de industrie. In 2007 bedroeg de afzet hiervan ongeveer 60 miljoen kubieke meter water.

Met betrekking tot de prijzen van drinkwater in Nederland geldt dat deze niet afwijken van andere EU-landen. Voor een aantal landen liggen de gemiddelde kosten voor huishoudens op jaarbasis hoger dan in Nederland. Hetzelfde geldt voor zakelijk verbruik (gebaseerd op een jaarlijks verbruik van 10 000 kubieke meter water). Ik heb dan ook geen indicatie dat er sprake zou zijn van prijsverschillen die verklaard kunnen worden uit milieueisen die worden gesteld. Overigens merk ik op dat een directe vergelijking van prijzen niet zonder meer te maken is. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van verschillen in belastingen of subsidie.

112

In welk opzicht is in de waterketen meer transparantie nodig? Doelt u daarbij ook op (mogelijke) vermenging van publieke en private belangen in de watersector?

De verhoging van transparantie in de waterketen heeft betrekking op de wijze waarop de partijen in de waterketen hun publieke taken uitvoeren en de daarmee gemoeide kosten of tarieven. Verhoging van de transparantie kan een bijdrage leveren aan verbetering van de doelmatigheid. De bedoelde transparantie heeft niet betrekking op vermenging van publieke diensten en commerciële belangen.

112

Wordt momenteel drinkwater gebruikt als industriewater? Zo ja, in welke mate en hoe beoordeelt de minister dit? Hoe wordt hierop toegezien? Hoe verhoudt in de ogen van de minister de prijs van drinkwater in Nederland zich met de prijs van drinkwater in andere EU-landen en is deze prijs verklaarbaar vanuit de eisen die er wat betreft milieueisen aan zijn gesteld?

Volgens gegevens van Vewin hebben de drinkwaterbedrijven in het jaar 2007 1088 miljoen kubieke meter water van drinkwaterkwaliteit geleverd aan eindafnemers. Hiervan is 789 miljoen kubieke meter geleverd aan huishoudens en 299 miljoen kubieke meter geleverd aan zakelijke verbruikers. Zakelijke verbruikers kunnen verder worden onderverdeeld in kleinzakelijke verbruikers (verbruik van minder dan 10 000 kubieke meter per jaar) en grootzakelijke verbruikers (verbruik van meer dan 10 000 kubieke meter per jaar). De levering aan klein zakelijke verbruikers zal hoofdzakelijk bestemd zijn voor menselijke consumptie. Deze afzet bedroeg in 2007 126 miljoen kubieke meter water. Voor de groot zakelijke verbruiker zal het water voor een deel worden gebruikt voor industriële processen en productie. Daarbij merk ik op dat water dat wordt gebruikt voor de bereiding of behandeling van levensmiddelen dient te voldoen aan de kwaliteitseisen voor drinkwater. De afzet van drinkwater op de zakelijke markt is sinds 1990 gedaald. Oorzaken hiervan zijn waterbesparing, hergebruik en substitutie van drinkwater door ander water. Er is geen sprake van toezicht met betrekking tot de mate waarin water van drinkwaterkwaliteit wordt gebruikt als industriewater. Hier is ook geen aanleiding toe.

Naast drinkwater leveren de drinkwaterbedrijven ook water van een andere kwaliteit aan de industrie. In 2007 bedroeg de afzet hiervan ongeveer 60 miljoen kubieke meter water.

Met betrekking tot de prijzen van drinkwater in Nederland geldt dat deze niet afwijken van andere EU-landen. Voor een aantal landen liggen de gemiddelde kosten voor huishoudens op jaarbasis hoger dan in Nederland. Hetzelfde geldt voor zakelijk verbruik (gebaseerd op een jaarlijks verbruik van 10 000 kubieke meter water). Ik heb dan ook geen indicatie dat er sprake zou zijn van prijsverschillen die verklaard kunnen worden uit milieueisen die worden gesteld. Overigens merk ik op dat een directe vergelijking van prijzen niet zonder meer te maken is. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van verschillen in belastingen of subsidie.

113

In welk opzicht is in de waterketen meer transparantie nodig? Doelt u daarbij ook op (mogelijke) vermenging van publieke diensten en commerciële (door bedrijven betaalde activiteiten) in de watersector?

De verhoging van transparantie in de waterketen heeft betrekking op de wijze waarop de partijen in de waterketen hun publieke taken uitvoeren en de daarmee gemoeide kosten of tarieven. Verhoging van de transparantie kan een bijdrage leveren aan verbetering van de doelmatigheid. De bedoelde transparantie heeft niet betrekking op vermenging van publieke diensten en commerciële belangen.

114

Kunt u uiteenzetten hoe u het oppervlak van bijna 180 000 ha natuurgebied waarin de milieukwaliteit wat betreft verzuring en vermesting matig tot zeer ernstig is, wilt terugbrengen tot 0 hectare («alles gewenste milieukwaliteit») in 2027 (tabel 4.5, onder 2), terwijl u niet streeft naar een vermindering van de veestapel, opnieuw inzet op een derogatie en pleit voor een verdere verruiming van het melkquotum?

Het verbeteren van water- en milieucondities in en rond natuurgebieden krijgt vorm via verschillende sporen. Via het generieke milieu- en waterbeleid en het landbouwbeleid wordt gewerkt aan verlaging van de uitstoot van verzurende en vermestende stoffen, de verbetering van de waterkwaliteit en een duurzamer bodembeheer. Dit is een zaak van lange adem en leidt, zoals de minister van LNV in de Beleidsvisie Natuurbeheer (Kamerstuk 2007–2008, 30 825, nr. 7) heeft aangegeven, niet snel genoeg tot de gewenste condities voor de natuur. Aanvullend aan het generieke spoor zetten Rijk en provincies in op het gebiedsgerichte spoor. Dit krijgt vooral vorm in de opstelling en uitvoering van beheerplannen voor de Natura 2000 gebieden en via de afspraken over maatregelen en middelen in het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) 2007–2013.

115

Wat voor ontvangsten vallen onder de ontvangsten die in tabel 5.1 voor een bedrag van ruim € 71 miljoen euro in 2009 worden begroot?

De opgenomen reeks betreft de geraamde ontvangsten aan middelen uit het Fonds economische structuurversterking (Fes). Het bedrag van ruim 71 mln bestaat voor 3 mln uit gelden die in de Nota Ruimte beschikbaar zijn gesteld voor geluidkaarten. Voor het overige betreft het de middelen die bestemd zijn voor lokale maatregelen op het gebied van luchtkwaliteit (in het kader van het NSL, het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit).

116

Wat betekent de verlaging van het budget voor bevorderen van duurzame mobiliteit? Welk beleid wordt gecontinueerd en welk niet?

De verlaging van het budget houdt verband met het feit dat de 300 miljoen euro die vanuit FES voor de periode tot uiterlijk 2010 beschikbaar zijn gesteld, in de begrotingen van 2006, 2007 en 2008 goeddeels in subsidiebudgetten zijn vastgelegd en ultimo 2008 in belangrijke mate zijn uitgeput. Voor de periode 2009–2011 is het resterende deel begroot incl. de extra € 62 miljoen die het kabinet ter beschikking heeft gesteld in het kader van het dieselakkoord met de sector. Hiervoor zullen in 2009 alle bestaande regelingen (Euro 5 vrachtwagens, retrofit roetfilters vrachtwagens, retrofit roetfilters personen- en bestelwagens, roetfilters nieuwe taxi’s en bestelwagens, roetfilters mobiele werktuigen) worden voortgezet. In 2010 en 2011 zal met de begrote middelen alleen de subsidiëring van roetfilters op nieuwe taxi’s en bestelwagens en mogelijk ook van EEV-vrachtwagens en bussen worden voortgezet.

117

Vallen innovaties op het gebied van verbetering van de lokale luchtkwaliteit onder de kennisontwikkeling?

Het Innovatieprogramma Luchtkwaliteit (IPL) van V&W en VROM ontwikkelt (kennis over) nieuwe innovatieve maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren op het hoofdwegennet. Via het Solve-programma van het CROW worden gemeenten en provincies ondersteund met kennis en procesbegeleiding op het gebied van lokale luchtkwaliteitmaatregelen in verkeer en vervoer. Het ministerie van VROM financiert het Solve-programma.

118

Budgetten voor saneringsoperaties van Verkeer en Waterstaat (V&W) en VROM worden samengevoegd om de efficiency in de uitvoering te vergroten. Om hoeveel geld gaat het concreet? Betekent dit ook dat de verantwoordelijkheid voor de te realiseren doelen wordt overgeheveld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kunt u verantwoordelijk blijven als de financiële sturingsmiddelen zijn overgeheveld?

De samenvoeging van budgetten van VROM en V&W voor de saneringoperaties verkeerslawaai in relatie tot de rijksinfrastructuur is gericht op uitvoering van de maatregelen in de periode 2011–2020. Daarvoor zal ca. € 900 miljoen beschikbaar zijn afkomstig uit bestaande middelen. Het grootste bedrag van € 650 miljoen komt voort uit de Nota Mobiliteit voor de aanpak van geluidknelpunten. De resterende ca. € 250 miljoen bestaat uit de samenvoeging van bestaande saneringsgelden opgenomen in de begrotingen van VROM en V&W. Bezien wordt tevens op welke wijze ook een maatregelenprogramma ten behoeve van gevallen die onder de huidige wet een grote groei in geluidbelasting hebben ondervonden bij de overgang naar nieuwe geluidwetgeving aan deze saneringsoperatie kan worden toegevoegd. Hierdoor wordt het totaalbedrag mogelijk ca. € 1 mld. Na samenvoeging van de middelen op de begroting van V&W zal de minister van VROM niet eindverantwoordelijke blijven. Wel zullen de ministers van VROM en V&W gezamenlijk sturing geven aan saneringsoperatie.

119

Betekent de budgetverschuiving voor geluidsaneringsoperaties tevens dat de eindverantwoordelijkheid ook naar het ministerie van V&W overgaat? Zo nee, welke invloed heeft u nog op het proces?

De budgetten voor de geluidsaneringsoperaties in relatie tot de rijksinfrastructuur worden bij het ministerie van V&W ondergebracht. De eindverantwoordelijkheid voor dit deel van de saneringsoperatie zal daarbij tevens naar het ministerie van V&W overgaan. Daarbij worden afspraken gemaakt over de te bereiken doelen. Wel zullen de ministers van VROM en V&W gezamenlijk sturing geven aan saneringsoperatie. De wijze waarop dit zal geschieden is nog niet definitief vormgegeven en zal wettelijk worden vastgelegd in de Invoeringswet bij de wijziging van de Wet geluidhinder met betrekking tot de rijksinfrastructuur.

120

Wat is de stand van zaken m.b.t. het Amsterdamse luchtkwaliteitsbeleid? Zullen oudere auto’s worden geweerd uit de binnenstad? Zijn er ook andere gemeenten die een dergelijk gemeentelijk luchtkwaliteitsbeleid willen gaan voeren en hoe gaat dit er uit zien?

Op 26 juni jl. heeft de Amsterdamse gemeenteraad het Amsterdamse luchtkwaliteitsplan goedgekeurd. Als uitvloeisel hiervan is op 9 oktober jl. een milieuzone voor vrachtauto’s ingesteld. Met de milieuzone voor personenauto’s als onderdeel van het pakket aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren stemde de raad alleen voorlopig in. Medio 2009 moet bij het definitieve verkeersbesluit tot invoering van de milieuzone voor personenauto’s duidelijk worden gemaakt in hoeverre het invoeren van de milieuzone voor personenauto’s effectief en noodzakelijk is om aan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit te voldoen.

Er zijn ook andere gemeenten met een luchtkwaliteitsplan, het opstellen van zo’n plan is immers een verplichting die voortkomt uit de wet Luchtkwaliteit. De gemeentelijke luchtkwaliteitsplannen zijn gebundeld in het Nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat eerder aan de Kamer is aangeboden.

Naast Amsterdam hebben acht andere gemeenten een milieuzone voor vrachtauto’s ingesteld. Een aantal gemeenten overweegt ook een milieuzone voor bestelauto’s in te stellen. Zowel voor milieuzones voor vrachtauto’s en bestelauto’s zijn landelijke uniforme kaders opgesteld in in de vorm van convenanten. Er zijn tot op heden geen andere gemeenten die, zoals Amsterdam, overwegen een milieuzone voor personenauto’s in te stellen.

121

Waarom mogen de verkeersemissies van NHx, NMVOS en CO2 kennelijk oplopen ten opzichte van het peiljaar 2006?

De emissies van NHx en NMVOS zijn gebaseerd op NEC plafonds, die vanuit de EU voor 2010 aan landen zijn opgelegd. Binnen Nederland zijn deze plafonds verdeeld naar sectoren, waaronder verkeer. De cijfers in tabel 5.5 op pag 83 laten zien dat we in 2006 al onder de streefwaarden uitkomen.

Wat betreft CO2 gelden in 2010 de Kyotodoelstellingen. Ook deze zijn vertaald naar sectoren, waaronder verkeer. Uit de tabel blijkt dat hier nog wat rek in zit naar 2010 toe. In het programma Schoon & Zuinig heeft het kabinet voor de sector vekeer de ambitie aangegeven dat de CO2-emissies in 2020 dalen met 13 tot 17 Mton ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Dit komt neer op een uitstoot van 30 Mton, wat ongeveer overeen komt met het niveau van 1990. Overigens blijkt uit de laatste CBS statistieken dat de CO2-emissies van de sector verkeer in 2007 met 0,9 Mton licht zijn gedaald ten opzichte van 2006, m.n. door de inzet van biobrandstoffen. Het is echter nog te vroeg om te zeggen of hier sprake is van een structurele trendbreuk.

122

Aan welke concrete instrumenten wordt gedacht om invulling te geven aan de sturing van afvalstoffenbeleid binnen het tweede Landelijk Afvalbeheerplan (LAP)?

In de afgelopen jaren is in het afvalstoffenbeleid van diverse instrumenten gebruik gemaakt. Zo zijn communicatie en stimulerende instrumenten, zoals het Stimuleringsprogramma afvalscheiding en afvalpreventie (STAP), ingezet om meer afvalscheiding te bereiken bij burgers en bedrijven. Economische instrumenten, zoals producentenverantwoordelijkheid en de stortbelasting, zijn ingezet om te sturen in de verwerking van afvalstoffen. Regulerende instrumenten zijn ingezet om bijvoorbeeld eisen aan afvalverwerking, verantwoordelijkheden en bevoegdheden wettelijk vast te leggen. Vaak is regulering verplicht als gevolg van internationale richtlijnen.

De hiervoor genoemde instrumenten krijgen uiteraard ook in het tweede Landelijk afvalbeheerplan (LAP) een plaats. Daarbij wordt bezien of de inzet van de afzonderlijke instrumenten kan of moet veranderen als gevolg van bijvoorbeeld ketengericht afvalbeleid en een veranderende rol van de overheid bij diverse onderdelen van het afvalbeheer. Het tweede LAP wordt eind 2008 voor inspraak ter inzage gelegd.

123

Kan worden uiteengezet welke activiteiten nog meer vallen onder artikel 6, het veilig gebruik van chemische stoffen? Aan welke activiteiten wordt gedacht onder de categorie «beleidsmatig gebonden»?

Binnen het operationeel doel «veilig gebruik van chemische stoffen» is circa € 0,9 miljoen benoemd als beleidsmatig gebonden budget. Dit betreft onderzoek en monitoring in het kader van het stoffenbeleid.

Het gaat dan in het bijzonder om de technisch/wetenschappelijke onderbouwing van beleidsvoornemens, zoals bijvoorbeeld onderzoek naar binnenmilieukwaliteit van kindercentra en scholen in het kader van de Nationale Aanpak Milieu & Gezondheid of de verkenning van de juridische mogelijkheden om «open verbrandingstoestellen» aan te pakken met het oog op een beter binnenmilieu in het kader van dezelfde Nationale Aanpak.

Ook de monitoring van het effect van de door de overheid geïnitieerde voorlichtingsactiviteiten die nodig zijn om het bedrijfsleven voor te bereiden op REACH is een voorbeeld van de beleidsmatig gebonden kosten.

Onder het operationeel doel «veilig gebruik van chemische stoffen» (zie daartoe ook begrotingsartikel 6.2) vallen de volgende thema’s die in de begroting kortheidshalve zijn gememoreerd dan wel met concrete tussendoelen zijn benoemd:

• implementatie en uitvoering van de REACH Verordening en de daarmee samenhangende (inter)nationale activiteiten, «stoffenbeleid EU»;

• uitvoering geven aan de jaarlijkse verplichtingen die samenhangen met de internationale strategie chemie en diverse verdragsverplichtingen (Verdrag van Stockholm, Verdrag van Rotterdam, etc.), «stoffenbeleid mondiaal»;

• beleidsmatig richting geven aan de emissiereductie van prioritaire chemische stoffen en monitoren en beleidsmatig begeleiden van de uitvoering van de 3e fase sanering asbestwegen en de regeling niet-beroepsgebonden asbestmesothelioomslachtoffers, «stoffenbeleid nationaal»;

• ontwikkelen van (inter)nationaal risicobeleid op het terrein van nanodeeltjes en nanotechnologieën, «risicobeleid nano»;

• uitvoering geven aan de «Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid (2009–2012)».

124

Kunt u uiteenzetten op welke punten de regelgeving rond de toepassingen van nanotechnologie niet adequaat is en op welke wijze u denkt dit met convenanten te ondervangen?

Zoals bekend heeft de EU commissie in juli 2008 kenbaar gemaakt dat REACH het wetgevende kader is waarbinnen de nanotechnologische toepassingen van chemische stoffen verankerd dienen te worden. Inmiddels is een aparte EU-werkgroep Nano opgericht onder het reguliere overleg van REACH bevoegde autoriteiten, juist om de eventuele lacunes van het regelgevend kader van REACH met betrekking tot nanodeeltjes nader te bepalen. Een van de algemene punten is bijvoorbeeld dat informatievereisten binnen het chemicaliënbeleid niet goed passen bij de karakteristieken van nanodeeltjes. Daarnaast is het waarschijnlijk dat betrouwbare detectie- en meetmethoden ook de komende jaren nog zullen ontbreken. Nederland neemt daarom in de EU nanowerkgroep het initiatief voor een stapsgewijze ontwikkeling van een beoordelingsmodel voor nanotoepassingen van stoffen.

Met het in werking treden van de REACH-verordening is het bedrijfsleven primair verantwoordelijk voor het aantoonbaar veilig gebruik van stoffen en dus ook voor nanotoepassingen van stoffen. De overheid verwacht dat bedrijven hun maatschappelijke verantwoordelijkheid op dit vlak nemen en beschikbare informatie hierover met de overheid delen o.a. ten behoeve van het door het RIVM te ontwikkelen initiële risicobeoordelingmodel. Dit is dan ook een van de onderdelen van het convenant waarover gesproken wordt met het bedrijfsleven. Daarnaast zal in het kader van het convenant ook gesproken worden over mogelijkheden voor het bedrijfsleven om het door hen gevolgde risicomanagement voor de samenleving transparant te maken.

125

Kunt u omschrijven hoe REACH zich verhoudt tot overige regelgeving m.b.t. stoffen? Kan REACH worden aangemerkt als kaderstellend in dit verband?

REACH beoogt een kaderstellende regelgeving te zijn voor chemische stoffen die in de EU worden geproduceerd, ingevoerd en op de markt worden gebracht.

Voor specifieke groepen van stoffen zoals bijvoorbeeld voor gewasbeschermingsmiddelen en bestrijdingsmiddelen bestaan specifieke regulatoire kaders maar daarmee is in REACH uitdrukkelijk een afstemming geregeld. Immers artikel 15 van REACH bepaalt dat werkzame stoffen en co-formulanten die uitsluitend voor gebruik in gewasbeschermingsmiddelen of biociden worden vervaardigd of ingevoerd en zijn toegelaten, als geregistreerd worden beschouwd in het kader van REACH. Bovendien wordt de registratie ervan als volledig beschouwd voor vervaardiging of invoer ten behoeve van het gebruik als gewasbeschermingsmiddel of biocide. Voor andere toepassingen is uiteraard wel registratie onder REACH noodzakelijk.

Het kaderstellend karakter van REACH betekent dat er in beginsel dus informatie over de gevaren en risico’s van stoffen beschikbaar komt die de basis vormt voor andere (Europese maar ook nationale) regulatoire kaders. Immers de risico-informatie die over stoffen wordt gegenereerd door REACH is relevant voor bijvoorbeeld de Europese Kaderrichtlijn Water, maar ook de IPPC-richtlijn. Voorts is die informatie ook relevant voor bijvoorbeeld de Nederlandse systematiek voor normstelling van stoffen die bij de WM-vergunningverlening wordt toegepast. In dit verband verwijs ik onder meer naar de handreiking Consequenties van REACH voor WM- en WVO-vergunningverlening, zoals die door Infomil en de Nederlandse Helpdesk REACH beschikbaar wordt gesteld. Ook past in dit verband mijn voornemen om de Circulaire voor vergunningverleners over de beschikbaarheid stofgegevens van 7 oktober 2003 binnenkort te herzien, waarin dit aspect nader wordt uitgewerkt.

Tot slot hecht ik eraan op te merken dat ik in overleg ben met maatschappelijke actoren (bedrijfsleven en NGO’s) om de betekenis van REACH voor aanpalende regulatoire kaders te bezien, waarbij aspecten zoals het voorkomen van onnodige overlap, het voorkomen van tegenstrijdigheden en het optimaal benutten van de risico-informatie die voortkomt uit REACH aan de orde zijn. Onder de noemer «Beyond REACH» wordt nu reeds verkend welke mogelijkheden daarbij aan de orde zijn.

126

Wordt het wetenschappelijk onderbouwde beoordelingskader waarin REACH voorziet leidend in de vorming van beleid en regelgeving m.b.t. stoffen in Nederland?

Zoals ook in vraag 125 is aangegeven, beoogt REACH kaderstellende regelgeving te bieden voor chemische stoffen die in de EU worden geproduceerd, ingevoerd en op de markt worden gebracht. Het beoordelingskader waarin REACH voorziet is daarmee in beginsel leidend voor beleidsvorming en regelgeving over chemische stoffen. Overigens geldt dit niet alleen voor Nederland maar voor geheel Europa. Een en ander laat onverlet dat in het kader van specifieke sectorale beleidskaders afwegingen gemaakt kunnen worden die mede gebaseerd zijn op aanvullende informatie en beoordelingen uit die specifieke beleidskaders.

Voor bepaalde groepen van stoffen (zoals biociden en gewasbeschermingsmiddelen) bestaan bijvoorbeeld specifieke regulatoire kaders, waarmee in REACH uitdrukkelijk een afstemming is geregeld, maar die in essentie op één en hetzelfde wetenschappelijke beoordelingskader voor chemische stoffen zijn gebaseerd.

127

Hoe wordt voorkomen dat bij sectorale regelgeving wordt afgeweken van de wetenschappelijke basis waarin REACH voorziet, bijvoorbeeld in het kader van de Rohs-regelgeving?

De REACH verordening voorziet erin dat een minimum aan noodzakelijke gegevens over chemische stoffen beschikbaar komt. Het gaat daarbij om gegevens over de gevaarseigenschappen van stoffen alsook over de blootstelling van de mens aan deze stoffen en de emissie naar het milieu. Op basis van die gegevens kunnen risico’s worden ingeschat en kunnen beheersmaatregelen voor het veilig omgaan met deze stoffen worden bepaald. In die zin voorziet de REACH-verordening dus in een belangrijk deel van de technisch-wetenschappelijke kennis over stoffen.

In beginsel vormt de risico-informatie die over chemische stoffen door REACH wordt gegenereerd de basisinformatie voor Europese maar ook nationale regulatoire kaders. Overigens geldt mutatis mutandis hetzelfde voor informatie die in het kader van de gewasbeschermings- en biocidenregelgeving wordt gegenereerd.

Echter staat zulks niet in de weg dat in het kader van sectorale regelgeving, zoals bijvoorbeeld ROHS, op specifieke aspecten tot andere, specifieke afwegingen gekomen kan worden. De generieke risico-informatie over stoffen zoals die door REACH wordt gegenereerd is in beginsel informatie die door het bedrijfsleven wordt aangeleverd. Het bedrijfsleven draagt daarmee de verantwoordelijkheid voor de volledigheid en juistheid van die informatie. De informatie wordt in bepaalde gevallen weliswaar door het Europees Agentschap beoordeeld op juistheid en volledigheid maar het is uitdrukkelijk niet zo dat de overheid daarmee op enig moment die informatie goedkeurt. De verantwoordelijkheid voor de juistheid en volledigheid blijft bij het bedrijfsleven liggen.

Dat betekent dat in het kader van sectorale regelgeving – zoals bijvoorbeeld de ROHS-richtlijn – de REACH-informatie over stoffen in beginsel de wetenschappelijke basis is voor besluitvorming.

Er zijn formeel-juridisch geen belemmeringen voor bevoegde autoriteiten om, met het oog op het willen bereiken van specifieke sectorale beleidsdoelstellingen, tot een afweging te komen die, op deelaspecten van sectoraal beleid, afwijkt van de in REACH gegenereerde, generieke risicobeoordeling.

128

Kunt u uiteenzetten wat de status is van het convenant binnenmilieu scholen en wanneer dit zal worden ondertekend?

Momenteel vindt overleg plaats met het ministerie van OCW, de VNG en de PO-raad (Primair Onderwijsraad). Daarnaast worden diverse partijen betrokken bij de uitvoering van het convenant. Het convenant betreft inspanningsverplichtingen van de betrokken partijen om het binnenmilieu te verbeteren. Streven is om het convenant begin 2009 te laten ondertekenen.

129

Kunt u uiteenzetten welk budget beschikbaar is om in 2009 200 scholen te voorzien van een advies ten behoeve van een gezonder binnenmilieu?

Alle basisscholen met natuurlijke ventilatie worden in de komende 5 jaar bezocht in het kader van het bewustwordingsprogramma. De scholen worden door de GGD bezocht aan de hand van de 1 dagsmethode. De scholen krijgen hierbij een ventilatieadvies op maat inclusief diverse handelingsperspectieven. De scholen worden bezocht tijdens het stookseizoen, dat loopt van september tot en met april. In het huidige stookseizoen zullen, zoals nu voorzien, aanzienlijk meer scholen bezocht worden dan de hier genoemde 200. Naar verwachting zullen ca 750 scholen bezocht worden. Hiervoor hebben de ministeries van OCW en VROM een bedrag van ca 1,2 mln gereserveerd.

130

Op welke gronden is het aantal van 200 scholen bepaald? is hiermee de doelstelling uit de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid, om binnen vijf jaar alle scholen met natuurlijke ventilatie van een advies te voorzien, haalbaar?

In de kabinetsvisie binnenmilieu basisscholen waaraan gerefereerd wordt in de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid staat gemeld dat in de komende 5 jaar alle basisscholen met natuurlijke ventilatie bezocht gaan worden door de GGD. Gezien de landelijke opstart van het programma is ervoor gekozen om het aantal basisscholen in het huidige stookseizoen (2008–2009) beperkt te houden en in de komende jaren het aantal te verhogen zodat de doelstelling wel gerealiseerd wordt. Overigens is de voorzichtige planning van 200 scholen in 2009 al door de werkelijkheid ingehaald (zie vraag 129). Dit stookseizoen zullen minimaal 750 basisscholen bezocht gaan worden.

131

Kan de implementatie van de gewijzigde EU kaderrichtlijn afvalstoffen meerdere doelen dienen dan alleen het voldoen aan deze nieuwe richtlijn? Welke doelen kunnen onderscheiden worden naast het voor de hand liggende doel om de administratieve lasten te verlagen?

De nieuwe Kaderrichtlijn afvalstoffen onderstreept in de eerste plaats dat de hoogste prioriteit in het afvalbeleid moet liggen bij afvalpreventie. De kaderrichtlijn geeft een tweetal sporen om afvalpreventie nadere invulling te geven. Lidstaten worden verplicht om afvalpreventieprogramma’s op te stellen waarin maatregelen en eventuele doelen dienen te worden afgewogen. Daarnaast wordt het instrument van «uitgebreide producentenverantwoordelijkheid» geïntroduceerd waarbij het milieueffect en de afvalproductie zowel bij de vervaardiging als bij het latere gebruik van producten kan worden betrokken. Zo kan bijvoorbeeld via meervoudig gebruik en een verbeterde technische duurzaamheid het ontstaan van afval worden tegengegaan, hetgeen een positief effect heeft op de administratieve belasting.

In de tweede plaats wordt met de kaderrichtlijn de ambitie om van de EU een recyclingsmaatschappij te maken, nader ingevuld met een aanpak gericht op gescheiden inzameling van afvalstoffen en het stellen van recyclingsdoelen. Gerecycled materiaal dient zoveel mogelijk als grondstof of een normaal product te worden gezien en niet als afvalstof. De introductie van de begrippen «bijproducten» en «einde-afvalfase» beogen zo vroeg mogelijk in de verwerkingsketen vast te stellen of de administratieve belasting vanuit de afvalstoffenregelgeving kan komen te vervallen. Dit zal overigens pas operationeel zijn nadat de Commissie nadere criteria heeft vastgesteld, naar verwachting in 2009.

Tenslotte biedt de kaderrichtlijn de mogelijkheid om voor bepaalde typen van activiteiten vrijstelling van vergunningplicht te verlenen en daarvoor in de plaats algemene voorschriften te stellen. Momenteel worden voorbereidingen getroffen om het Activiteitenbesluit Wm uit te breiden met nieuwe categorieën van bedrijven die opereren in de afvalverwerking en daarmee vrij te stellen van individuele vergunningplicht.

132

Is de subsidieverlening via het Afvalfonds waarmee de VNG en het verpakkende bedrijfsleven in staat worden gesteld opruimmaatregelen te treffen voor de aanpak van het verpakkingenprobleem ook bedoeld voor het opruimen van zwerfafval?

De subsidieverlening via het Afvalfonds bedraagt jaarlijks 115 miljoen euro. Hiervan gaat 11 miljoen euro naar de bestrijding van zwerfafval (niet alleen verpakkingen). Dit bedrag wordt besteed aan de uitvoering van het Impulsprogramma Zwerfafval en is niet bedoeld voor het financieren van het opruimen van zwerfafval. De kosten van het opruimen van het zwerfafval worden nu gedekt uit de algemene middelen van de gemeenten en andere terreinbeheerders.

Het Impulsprogramma voert actviteiten uit ter verbetering van preventie van zwerfafval en gericht op verbetering van de handhaving van preventieregels en het programma stimuleert en ondersteunt beheerders van de openbare ruimte met projecten, uitvoeringstools en subsidies om de openbare ruimte structureel effectiever en efficienter schoon te maken en schoon te houden. Daarnaast omvat het programma onderzoeken naar de oorzaken en kosten van de zwerfafvalproblematiek en wordt de ontwikkeling van het zwerfafvalprobleem kwantitatief en kwalitatief gemonitoord.

133

Aan welke concrete instrumenten of prikkels wordt gedacht om invulling te geven aan de speciale aandacht voor de warmteafzet van afvalverbrandingsinstallaties?

Verschillende instrumenten zijn hiervoor beschikbaar: de energie-investeringsaftrek (EIA), de groenregeling (algemene categorie, die dit soort investeringen voor groenbeleggen in aanmerking laat komen). Door het benutten van geproduceerde warmte, neemt het rendement van de installatie toe, waardoor de betreffende installatie in de toekomst, na omzetting van de Kaderrichtlijn afvalstoffen in Nederlandse wetgeving, een installatie van nuttige toepassing zal zijn.

134

In hoeverre ziet u het verwerken van GFT als C2C en aan welke maatregelen denkt u om de gescheiden inzameling van GFT verder te bevorderen?

Gescheiden inzameling en vervolgens verwerken van GFT door vergisten, composteren of een combinatie van beide en vervolgens de producten weer toepassen is bij uitstek een voorbeeld van C2C. In de Wet milieubeheer is de verplichting tot gescheiden inzameling opgenomen.

135

Kunt u uiteenzetten wat de ontwikkelingen zijn van de hoeveelheden afvalstoffen die in- en uitgevoerd worden sinds het opheffen van de landsgrenzen voor te verwijderen brandbaar afval op 1 januari 2007?

Vanaf begin 2007 tot oktober 2008 is ongeveer 100 duizend ton brandbaar restafval uitgevoerd en 5 duizend ton ingevoerd. Dat zijn geringe hoeveelheden op een totale Nederlandse afvalverbrandingscapaciteit van zo’n 6 miljoen ton.

136

Kunt u tevens uiteenzetten hoeveel brandbare afvalstoffen met ontheffing in Nederland worden gestort en wat daarbij de verwachting is voor dit jaar?

In 2006 is ongeveer 2,1 miljoen ton brandbaar restafval gestort en in 2007 ongeveer 1,7 miljoen ton. Op basis van gegevens over de eerste helft van het lopende jaar, zal er naar verwachting in 2008 ongeveer 1,3 miljoen ton brandbaar restafval worden gestort.

137

Welke prioriteit wordt gegeven aan de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen? Waarom kan de energie-efficientie formule voor afvalverbrandingsinstallaties niet onmiddellijk worden geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving?

Zodra de kaderrichtlijn afvalstoffen van kracht is (naar verwachting november 2008) wordt deze geïmplementeerd in Nederlandse wet en regelgeving. Deze omzetting duurt maximaal 2 jaar. Vooruitlopend daarop kan de energie-efficiëntie formule niet worden ingevoerd, aangezien daar geen wettelijke basis voor is.

138

Kan een overzicht worden verstrekt van de contributies die Nederland betaalt aan internationale organisaties voor 2009? Kan bij wijze van voorbeeld worden uiteengezet waaruit «incidentele contributies aan internationale organisaties» bestaan? Kan een nadere onderbouwing worden gegeven van de reden waarom hiervoor ruim € 2,4 miljoen wordt gereserveerd?

Kan een overzicht worden verstrekt van de contributies die Nederland betaalt aan internationale organisaties voor 2009.

Conform internationale- en interdepartementale afspraken zal VROM in 2009 de volgende contributieverplichtingen aan Internationale Organisaties nakomen. De genoemde bedragen zijn een indicatie, omdat nog niet alle contributies definitief zijn vastgesteld

UNEP

a. Aandeel VROM in totale Nederlandse contributie € 0,6 mln.

b. Verdrag van Stockholm € 0,1 mln.

c. Verdrag van Rotterdam € 0,1 mln.

d. SAICM (Strategic Approach to International Chemicals Management) € 0,1 mln.

e. The Trust fund for the Basel Convention € 0,07 mln.

f. UNEP mondiale aanpak kwik € 0,06 mln.

UN – Habitat

Aandeel VROM in totale Nederlandse contributie € 0,2 mln.

UN – ECE

Contributie voor het Trust Fund for the Cooperative Programme for Monitoring and Evaluation of the Long-range Transmission of Air Polutions in Europe € 0,6 mln.

Kan bij wijze van voorbeeld worden aangegeven waaruit «incidentele contributies aan internationale organisaties» bestaan?

Naast de verplichte contributies worden ook vrijwillige bijdragen in de vorm van incidentele contributies/subsidies aan Internationale Organisaties verstrekt. In algemene termen gaat het om het bieden van een mogelijkheid aan internationale organisaties een bijdrage te leveren aan de doelen van het internationaal milieubeleid. In dit kader heeft bijvoorbeeld het klimaatbureau van de VN (UNFCCC) in 2008 een financiële bijdrage gekregen voor de ondersteunende en faciliterende rol in het kader van het onderhandelingsproces om te komen tot een nieuwe wereldwijde klimaatovereenkomst eind 2009 in Kopenhagen. Een ander voorbeeld betreft de bijdragen die in het kader van het «Environment for Europe» proces aan o.a. de UN – ECE worden verstrekt.

Kan een nadere onderbouwing worden gegeven van de reden waarom hiervoor ruim 2,4 miljoen Euro is gereserveerd?

De hoogte van het budget is gebaseerd op ervaringen van de afgelopen jaren. Prioriteiten worden gesteld op basis van kennis van de internationale agenda. Prioriteiten zijn internationaal klimaatbeleid, duurzame biobrandstoffen, duurzaam produceren/consumeren en natuurlijke hulpbronnen. Daarnaast is een vaste waarde in de bijdragen aan internationale activiteiten het behulpzaam zijn bij de opbouw van goed verkende milieuregelgeving inclusief naleving en handhaving. Overigens wordt dit budget niet alleen aangesproken voor goed onderbouwde verzoeken van internationale organisaties, maar ook voor opdrachten op mijn initiatief, welke in het kader van het internationaal milieubeleid noodzakelijk worden geacht.

Voor zowel de verplichte contributies als de incidentele bijdragen geldt dat deze bij suppletore begrotingen 2009 aan de Tweede Kamer worden verantwoord

139

Hoeveel geld is voor welke organisaties in 2009 gereserveerd voor de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu (SMOM)? Hoeveel hiervan is al verplicht?

Voor de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu (SMOM) is voor de tenderronde 2009 € 5,14 miljoen voor projecten en € 3,04 miljoen voor programma’s in de begroting van 2009 gereserveerd. De indiening van projecten sluit op 1 september 2009 en in de tweede helft van december beschikt de minister welke maatschappelijke organisaties subsidie ontvangen. Het overzicht met gesubsidieerde projecten zal in de eerste helft van januari 2010 op www.senternovem.nl/smom staan. De maatschappelijke organisaties zullen de projecten en programma’s van de tenderronde 2009 in 2010 uitvoeren.

Vergelijk antwoord op kamervraag 141 over voorlichting en betrekken van burgers en maatschappelijke organisaties.

140

Acht u het draagvlak voor vergroening van het belastingstelsel voldoende? Zo nee, wat gaat u aan draagvlakvergroting doen? Zo ja, waarop baseert u dat?

Het draagvlak voor vergroening van het belastingstelsel is op zichzelf voldoende. Het vervuiler-betaalt-beginsel wordt over het algemeen als rechtvaardig beschouwd. Bij verhoging van bestaande of introductie van nieuwe milieubelastingen is het wel altijd van belang aandacht te hebben voor de gevolgen op de koopkracht- en inflatiecijfers. Daarbij is bijvoorbeeld van belang wat er met de opbrengst van de milieubelastingen gebeurd en of het mogelijk is deze aan de belastingbetaler terug te sluizen. Wanneer er sprake is van differentiatie van milieubelastingen (bonus en malus) zijn de gevolgen voor koopkracht en inflatie beperkt en is het draagvlak daardoor vaak hoger. Het draagvlak is ook hoger, als burgers overtuigd zijn van het feit dat de milieubelasting daadwerkelijk leidt tot minder milieuvervuiling.

141

Kan concreet worden aangegeven hoeveel geld is gereserveerd voor voorlichting en het betrekken van burgers en maatschappelijke organisaties bij milieubeleid. Wie voert deze activiteiten uit?

VROM draagt in 2009 € 1 miljoen bij aan de uitvoering van nota Natuur- en Milieu-Educatie 2008–2011 «Kiezen, leren en meedoen» waarvan het ministerie van LNV de trekker is. De nota (Kamerstuk 2007–2008, 20 487, nr. 21) is op 17 april en 5 juni jl. in de Tweede Kamer besproken. Voor de behandeling van de LNV-begroting 2009 wordt de Kamer over het uitvoeringskader geïnformeerd.

VROM draagt in 2009 € 1,13 miljoen bij aan het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2007–2010 waarvan het ministerie van LNV de trekker is. Daarnaast dragen provincies specifiek bij aan projecten waarin samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties en bedrijven rond aan duurzame ontwikkeling wordt geëxperimenteerd. Met waterschappen wordt gewerkt aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. De activiteiten rond duurzame ontwikkeling in het onderwijs worden uitgevoerd samen met onder meer SLO, Cito, de Nationale Jeugdraad en met de netwerken Duurzaam Hoger Onderwijs, Duurzaam Middelbaar Onderwijs en Duurzame Pabo.

Nota en programma worden uitgevoerd door SenterNovem.

VROM wil middenin de samenleving staan en burgers betrekken bij beleidsvoorbereiding. In dit kader is er in 2009 € 1,95 miljoen begroot voor signaleren, burgerparticipatietrajecten, dialoogpilots en het programma Beleid Beter Uitleggen.

Voor de ondersteuning van maatschappelijke initiatieven is voor 2009 € 1,2 miljoen begroot. VROM voert deze deels zelf uit (bijvoorbeeld IdeeVROM) en werkt interdepartementaal samen met BZK, LNV, OCW, SZW en V&W. Voor de daadwerkelijke ondersteuning van initiatieven worden afspraken gemaakt met fondsen en ondersteuningsorganisaties als de stichting Greenwish.

Voor de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu (SMOM) is voor de tenderronde 2009 € 5,14 miljoen voor projecten en € 3,04 miljoen voor programma’s in de begroting van 2009 gereserveerd. De indiening van projecten sluit op 1 september 2009 en in de tweede helft van december beschikt de minister welke maatschappelijke organisaties subsidie ontvangen. Het overzicht met gesubsidieerde projecten zal in de eerste helft van januari 2010 op www.senternovem.nl/smom staan. De maatschappelijke organisaties zullen de projecten en programma’s van de tenderronde 2009 in 2010 uitvoeren.

142

Zijn de bovenwettelijke maatregelen noodzakelijk voor het halen van het nationale emmissieplafond voor de uitstoot van zwaveldioxide of is het vastgestelde nationale beleid hiervoor voldoende?

Ja, het nationale beleid is voldoende. De Milieubalans laat zien, dat het plafond van 50 kton in 2010 naar verwachting kan worden gehaald. Hiervoor worden in overleg met de betrokken bedrijfstakken zowel wettelijke als niet-wettelijke maatregelen ingezet.

143

Op welke wijze gaat de overheid bedrijven stimuleren om de eigen verantwoordelijkheid voor het nemen van bovenwettelijke maatregelen te nemen?

In de kabinetsvisie MVO (Kamerstukken II, 2007–2008, 26 485, nr. 53) wordt aangegeven wat de overheid wil doen om MVO te stimuleren binnen het bedrijfsleven, zodat bedrijven hun eigen verantwoordelijkehid nemen om bovenwetttelijke maatregelen te nemen.

Een van de belangrijkste aspecten is het inspireren van bedrijven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen, zodat zij MVO gaan implementeren in hun bedrijfsvoering. Kennis en bewustwording bevorderen is daarbij zeer belangrijk. In de Kabinetsvisie wordt onder meer aangegeven dat de inzet van het Kenniscentrum en het Energiecentrum van MVO Nederland wordt geïntensiveerd.

De missie van MVO Nederland is het leveren van kennis, inspiratie en hulpmiddelen aan het (georganiseerde) bedrijfsleven met als doel zoveel mogelijk ondernemers te inspireren bewust en actief aan de slag te laten gaan, om vervolgens MVO in hun kernactiviteiten te integreren. Daarom wordt MVO Nederland ook in de periode 2009 t/m 2012 financieel ondersteund. Het gaat om een totaalbijdrage van € 2 mln. jaarlijks van de ministeries van EZ, VROM, BZ/OS en LNV. De bijdrage van VROM bedraagt jaarlijks € 500 000,–

In uiteenlopende kaders worden bedrijven gestimuleerd om pro-actief met duurzaamheid om te gaan, bijvoorbeeld:

Met steun van OS heeft een aantal verschillende stakeholders (vakbeweging, bedrijfsleven, NGO’s en een aantal vakdepartementen het Initiatief Duurzame Handel opgericht. Het richt zich op de aanpak van sociale, ecologische en economische knelpunten in de eerste schakels van internationale handelsketens in ontwikkelingslanden, en sluit zich aan bij bestaande initiatieven om overlap te voorkomen. Een consortium van stakeholders (bedrijven, maatschappelijke organisaties en vakbonden) voert binnen één sector een aantal sectoren gezamenlijk programma uit. Nederlandse, internationale en lokale stakeholders werken hierin samen.

In het kader van het innovatiebeleid of in het afval- en ketenbeleid worden bedrijven gestimuleerd meer te doen dan wettelijk verplicht. In het het programma ketengericht afvalbeleid, dat ik in het kader van het 2e LAP ga aankondigen, worden met en door de bedrijven in de hele productieketen (van grondstofwinning tot afdanking) projecten opgestart die tot 20% milieuwinst (en dito kostenbesparing) moeten leiden. Deze zogenoemde ketenaanpak in het afvalbeleid is één van de speerpunten van het C2C-project van VROM.

De grote kracht van het C2C concept ligt in het innovatieve, mobiliserende en inspirerende karakter. Het concept het sluit goed aan bij duurzaamheidsbeleid en verschillende onderdelen daarvan in de vorm van kringloopbeleid, ketenbeleid, productenbeleid, maatschappelijk verantwoord ondernemen etc.

144

Worden bij het registreren van risico’s alleen de plaatsgebonden risico’s geregistreerd of ook de groepsrisico’s?

Zowel plaatsgebonden risico’s als groepsrisico’s worden geregisteerd. Het Registratiebesluit externe veiligheid schrijft voor dat indien beschikbaar het groepsrisico moet worden geregistreerd. Dit gebeurt door de zgn. FN-curve in het register op te nemen.

145

Bij het bepalen van de aanvaardbaarheid van risicovolle situaties wordt bij groepsrisico’s de verantwoordingsplicht toegepast. Kan verduidelijkt worden op welke gronden het groepsrisico maatschappelijk en bestuurlijk aanvaardbaar is?

Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Bevoegd gezag dient deze verantwoording in te vullen alvorens men het besluit neemt of men de risicovolle situatie aanvaardbaar vindt. Het is aan bevoegd gezag bestuurlijk te beoordelen of zij een situatie aanvaardbaar vindt. Wel hebben Rijksoverheid, provincies en gemeenten hulpmiddelen ontwikkeld om de bestuurders te helpen bij het maken van deze afweging. Aspecten die in deze afweging worden meegenomen zijn: de mogelijkheden om het groepsrisico verder te beperken nu en in de toekomst, de zelfredzaamheid en de mogelijkheid om effectief op te treden bij een onverhoopt incident.

146

Hoeveel fte is inmiddels wegbezuinigd bij de VROM-Inspectie sinds de bezuinigingstaakstelling is gestart en hoeveel fte resteert? Op welke tereinen is daarmee aan kennis, capaciteit en kwalititeiten ingeboet? Heeft dit consequenties voor de prioritering van aandachtsvelden voor handhaving?

De personele uitgangssituatie van de VROM-Inspectie (VI) voor de opgelegde taakstelling van het kabinet Balkenende IV is vastgesteld op 548 fte. Op basis hiervan zou de VROM-inspectie eind 2010 een omvang mogen hebben van 447 fte: een vermindering van circa 100 fte. Door vroegtijdig voorsorteren en selectieve instroom komt de VROM-Inspectie eind 2008 al uit op circa 500 fte. Het voorsorteren is gericht op het proefdraaien van de VROM-Inspectie als baten-lastendienst in 2009 waarbij het toezicht en de handhaving van de VROM-regelgeving via centrale programmasturing wordt georganiseerd. Hiermee gaat een reductie in management gepaard. Daarnaast worden medewerkers die tot voor kort belast waren met interbestuurlijk toezicht omgeschoold en ingezet voor toezicht op bedrijven en instellingen. Het instrument van selectieve instroom is gehanteerd om waarborgen in te bouwen voor het op peil houden van de kennis en kwaliteit van het personeel. De VROM-Inspectie academie is de organisatorische voorziening om dit goed te begeleiden en zorgt voor een op de medewerkers en de taken van de VI toegesneden opleidingspakket. De prioritering van aandachtsvelden voor handhaving vindt plaats op basis van de Nalevingsstrategie en is dus niet gekoppeld aan de taakstelling.

147

Op welke tereinen is behoefte bij de VROM Inspectie aan het aantrekken van extra personeel?

De VROM-Inspectie (VI) heeft met name behoefte aan hooggekwalificeerd personeel voor technisch toezicht bij grote bedrijven en nucleaire installaties. Voor interbestuurlijk toezicht zijn, gegeven de recente ontwikkelingen op dat terrein, minder fte’s nodig en deze medewerkers worden dan ook omgeschoold voor het toezicht op bedrijven en instellingen.

Met de opgelegde taakstelling is er weinig ruimte om extra personeel aan te trekken.

In 2009 zal de VROM-Inspectie proefdraaien als baten-lastendienst en wordt het toezicht en de handhaving van de VROM wet- en regelgeving vooral via programma’s georganiseerd.

Deze programmasturing en de resultaten van informatiegestuurd toezicht maken dat er zo flexibel mogelijk kan worden ingespeeld op risico’s, naleeftekort en de actualiteit. Om medewerkers zo breed mogelijk hiervoor toe te rusten wordt er in 2009 flink geïnvesteerd in opleiding en scholing via de VI-academie. Dit wordt zoveel mogelijk samen met andere inspecties opgepakt om de schaarse middelen zo effectief mogelijk in te zetten.

148

In hoeverre weegt het algemeen belang nog mee in het streven naar reductie van toezichtslasten waarin u zich geheel zegt te baseren op hetgeen door bedrijfsleven en brancheverenigingen zelf aangeleverde informatie?

Uiteraard is het algemeen belang leidend bij het streven naar toezichtlastreductie. Toezichtlastreductie mag dan ook niet leiden tot onveiligheid en vermindering van de naleving. Een van de mogelijkheden om toezichtslasten te verminderen is om gebruik te maken van gegevens die bedrijven en instellingen zelf moeten aanleveren voor bijvoorbeeld toetsing van hun kwaliteitszorg- of veiligheidsmanagementsysteem. Dit scheelt het bedrijfsleven administratieve lasten. Natuurlijk zijn deze gegevens nooit de enige bron voor een gefundeerd inspectieoordeel. Daarom schreef ik in de door u aangehaalde passage dat de VI het toezicht onder meer baseert op datgene wat het bedrijfsleven en brancheverenigingen zelf gebruiken om zich te verantwoorden.

149

Kunt u een overzicht geven van alle actuele convenanten die de VROM-Inspectie heeft afgesloten, met wie die zijn opgesteld en met welke naleefresultaat?

De VROM-Inspectie heeft in de afgelopen jaren diverse convenanten afgesloten met handhavingspartners om afspraken te maken over concrete samenwerking en gegevensuitwisseling in de handhaving. Uiteraard komt dit ook de slagvaardigheid van het toezicht ten goede. Actuele convenanten:

– geactualiseerde samenwerkingsovereenkomst met de VS op het terrein van nucleaire veiligheid, d.d. 25 september 2008;

– convenant inzake samenwerking bij de controle van gevaarlijke gassen in importcontainers tussen VROM-Inspectie, Arbeidsinspectie, Belastingdienst/Douane, Inspectie Verkeer en Waterstaat en de Voedsel en Warenautoriteit, d.d. 26 augustus 2008;

– convenant ladingsregie zeehavens met Douane, Inspectie Verkeer en Waterstaat, Zeehavenpolitie en Plantenziektekundige Dienst, d.d. 15 juli 2008;

– convenant samenwerking VROM-IOD met NFI, d.d. 13 februari 2008;

– internationaal convenant Impel/TFS met Basel Convention, d.d. 6 februari 2008;

– convenant met het NFI over samenwerking onderzoek veiligheid consumentenvuurwerk, d.d. 18 december 2007;

– convenant handhaving REACH tussen de VROM-Inspectie, de Voedsel en Warenautoriteit en de Arbeidsinspectie, d.d. 17 september 2007;

– kaderovereenkomst samenwerking met Inspectie Verkeer en Waterstaat, d.d 14 februari 2007;

– kaderovereenkomst samenwerking met politieregio Zuid-Holland Zuid, d.d. 16 januari 2007;

– Joint Working Programme Enforcement of European waste shipment regulation 1013/2006 met Engeland en Wales en jaarlijks inspectieplan;

– kaderovereenkomst samenwerking met politieregio Rotterdam-Rijnmond, d.d. 16 maart 2006;

– werkafspraken met de Voedsel en Warenautoriteit, d.d. 7 februari 2006;

– kaderovereenkomst samenwerking met de KLPD, d.d. 3 oktober 2005;

– kaderovereenkomst met de Douane voor de uitvoering van de niet-fiscale douanetaken, d.d. 1 april 2004;

– overeenkomst met SodM over toezicht op mijnbouwwerken, d.d 19 jan 2004.

150

Aan de hand van welke indicatoren bepaalt u wat zwakkere gemeenten en provincies zijn als het gaat om thematische aanpak van risico’s, naleeftekorten en doelgroepen?

Een gemeente of provincie wordt door de VROM-Inspectie als zwak aangemerkt als deze gemeente of provincie op ten minste twee VROM-domeinen zwak scoort.

151

Hoeveel fte en middelen heeft de VROM-Inspectie beschikbaar om zwakkere gemeenten en provincies te volgen en ondersteunen met kennis en capaciteit in naleving?

In totaal heeft de VROM-Inspectie in 2009 25 fte beschikbaar voor regionale accountactiviteiten. Het ondersteunen van zwakkere gemeenten en provincies maakt hier onderdeel van uit. De rol van de Inspectie is om betreffende gemeenten en provincies te stimuleren hun taakuitvoering te verbeteren.

152

welke gemeenten en provincies schaart de VROM-Inspectie onder de categorie zwakkeren?

Door de VROM-Inspectie wordt een gemeente of provincie als zwak aangemerkt als deze op ten minste twee VROM-domeinen zwak scoort. Op dit moment wordt circa 10% van de gemeenten als zwak aangemerkt, evenals één provincie.

153

Op welke termijn is de registratie van natte koeltorens volledig?

In april 2008 is met een telefonische enquête bij 104 gemeenten gevraagd naar de stand van zaken. Daarbij bleek dat de vrijwillige registratie door gemeenten weliswaar goed op gang was gekomen maar ook dat een aanzienlijk deel van de gemeenten nog niet met de registratie was gestart. Om die reden is, zoals toegezegd op 18 juni 2008 tijdens het Algemeen Overleg Legionella, per brief van 14 juli 2008 een dringend beroep gedaan op gemeenten om vóór 1 oktober 2008 bij de VROM-Inspectie aan te geven of zij de registratie hebben opgepakt. In een aantal provincies zijn, met medewerking van de VROM-Inspectie, initiatieven genomen om door middel van voorlichting gemeenten meer bewust te maken van de risico’s van legionellose-besmetting door koeltorens en om deze gemeenten te helpen in de praktische aanpak van de registratie en het toezicht.

Inmiddels is van ongeveer 60% van alle gemeenten de situatie bekend. Ongeveer 40% heeft niet gereageerd. De VROM-Inspectie gaat nu in een «veegactie» na wat hiervan de redenen zijn en dringt er bij deze gemeenten zonodig op aan om op korte termijn alsnog de registratie uit te voeren.

Medio november 2008 zal ik de exacte stand van zaken, inclusief de resultaten van de veegactie, aan u bekend maken, met daarbij de lijst van gemeenten die hun registratie nog niet hebben opgepakt.

In de begroting is daarnaast opgenomen dat in 2009 een evaluatie van de registratie en het toezicht op natte koeltorens wordt uitgevoerd. Hieruit zal blijken of de huidige werkwijze afdoende is om een adequate registratie te bewerkstelligen. Afhankelijk daarvan kan worden vastgesteld of en welke aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik heb u tijdens het Algemeen Overleg op 18 juni 2008 toegezegd u daarover te informeren. Ik zal u aan de hand daarvan ook informeren wanneer de registratie van natte koeltorens volledig kan zijn.

154

Hoe worden de middelen (€ 5 miljoen) die ter beschikking worden gesteld aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) aangewend? Welke inkomstenbronnen heeft de StAB nog meer? Wie stuurt deze stichting aan?

Bij wet is geregeld dat de StAB de bestuursrechter op diens verzoek adviseert over geschillen op het gebied van het fysieke leefmilieu. Het adviseren gebeurt door middel van het uitbrengen van deskundigenberichten. Met deze deskundigenberichten beschikt de bestuursrechter over deskundige en onpartijdige informatie ter beoordeling van het aan hem voorgelegde geschil. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de belangrijkste opdrachtgever van de StAB. De sectoren Bestuursrecht van de Rechtbanken kunnen eveneens een beroep doen op de deskundigheid van de StAB. De aansturing van de StAB is in handen van de directie. De Raad van Toezicht – een intern toezicht orgaan – ziet toe op het beleid van de directie en op de algemene gang van zaken. Naast de VROM subsidie wordt, teneinde de onafhankelijkheid te waarborgen, nog slechts een zeer beperkt bedrag (ca. 2% van het subsidiebedrag) aan overige inkomsten gerealiseerd. Voornamenlijk opbrengsten uit detacheringen, vergoedingen rechtbanken en kennisoverdracht.

155

Hoe groot is het budget voor de afzonderlijke geo-informatiediensten? Hoe groot is het budget dat beschikbaar is voor integratie van de systemen? Welk deel van het budget wordt besteed aan systeembeheer en de helpdesk?

Afzonderlijke budgetten 2009

Het budget «Overig vastgoedinformatievoorziening» artikel 91 bestaat in 2009 uit de volgende onderdelen:

– Investering in basisregistratie adressen en gebouwen (BAG): € 8 810 000,–

– inwinningskosten-/beheerkosten basisregistratie topografie € 13 100 000,–

– Subsidie kennisprogramma Ruimte voor Geo-informatie €4 000 000,–

– Beleidscoördinatie geoinformatie € 515 000,–

Meerjarencijfers

In de meerjarencijfers vanaf 2010 zitten ook bijdragen voor de exploitatie van de BAG en voor investerings- en exploitatiekosten van de GBKN (de basisregistratie voor grootschalige topografie).

Integratie van systemen

De BAG is een zelfstandige basisregistratie, die uiteraard wel onderdeel uitmaakt van het stelsel van basisregistraties van de overheid. In de investeringen van BAG is rekening gehouden met aansluiting hiervan op het stelsel, bijvoorbeeld gebruik van de centrale stelsel-voorzieningen voor terugmeldingen en gemeenschappelijke ontsluiting. De stelsel-investeringen daarvoor staan op de begroting van de minister van BZK.

De beleidscoördinatie geo-informatie is gericht op het gezamenlijke ontsluiting en afstemming van gegevens, via onwikkeling van een nationaal geo-register (catalogus) en door standaardisatie.

Systeembeheer en helpdesk

De uitgaven voor coördinatie, subsidie voor kennisontwikkeling en de investering voor de BAG kennen geen beheer- en helpdeskkosten.

Van de inwinnings en beheerkosten voor de basisregistratie Topografie maken de beheerkosten ongeveer 25% uit.

156

Waarom is de taakstelling in artikel 92 nog niet verdeeld over de diverse begrotingsonderdelen? Betekent dit dat prestaties en doelen als gevolg van de nog toe te delen taakstelling alsnog in gevaar kunnen komen? Mag ervan worden uitgegaan dat deze taakstelling de te leveren prestaties ongemoeid laat? Kan worden uiteengezet hoeveel geld in 2009 is gereserveerd voor de inhuur van externen en hoe dit budget zich sinds 2007 heeft ontwikkeld?

Waarom is de taakstelling in artikel 92 nog niet verdeeld over de diverse begrotingsonderdelen? Betekent dit dat de prestaties en doelen als gevolg van de nog toe te delen taakstelling alsnog in gevaar kunnen komen? Mag ervan worden uitgegaan dat deze taakstelling de te leveren prestaties ongemoeid laat?

Deze openstaande taakstelling heeft betrekking op de boetetaakstelling High Trust. Deze boetetaakstelling moet worden gerealiseerd door het opleggen van hogere boetes door (handhavings)autoriteiten. VROM kent momenteel alleen bestuurlijke boetes door de NEa, bijvoorbeeld in het geval van overschrijding van het emissieplafond. Gestreefd wordt om de taakstelling bij de eerste suppletore begroting 2009 in te boeken. De taakstelling zal naar verwachting geen effect hebben op de prestaties en doelen.

Kan worden uiteengezet hoeveel geld in 2009 is gereserveerd voor de inhuur van externen en hoe dit budget zich sinds 2007 heeft ontwikkeld?

De verwachte uitgaven voor 2008 en 2009 zullen de nulmeting 2007, opgesteld in het kader van het programma vernieuwing Rijksdienst door BZK, niet overschrijden.

157

Welke plannen zijn er m.b.t. de Rijksgebouwendienst?

De Rijksgebouwendienst is en blijft integraal onderdeel van het ministerie van VROM gelet op de samenhang en de raakvlakken tussen de taken van de Rijksgebouwendienst en die van de rest van het ministerie. Die onderlinge verbinding heeft een duidelijke meerwaarde. Dit geldt zowel voor de voorbeeldfunctie die de Rijksgebouwendienst als invloedrijke publieke opdrachtgever voor de uitvoering van het beleid kan vervullen als voor de waarde die de terugkoppeling van de praktijkervaringen van de Rijksgebouwendienst heeft voor de ontwikkeling, evaluatie en bijstelling van het beleid. In de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister voor WWI voor de (uitvoering van het) rijkshuisvesting(sbeleid) en in de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister van VROM voor de organisatie Rijksgebouwendienst verandert dan ook niets. In de passage van de VROM-begroting waarop de onderhavige vraag betrekking heeft, is weliswaar sprake van het op grotere afstand plaatsen van de uitvoeringsorganisatie annex batenlastendienst Rijksgebouwendienst ten opzichte van het kerndepartement, maar dit betreft slechts het herdefiniëren van de relatie tussen het kerndepartement en de Rijksgebouwendienst op het vlak van de sturing en de bedrijfsvoering. Uitgangspunt daarbij is dat de Rijksgebouwendienst een grotere autonomie krijgt die erop gericht is dat deze efficiënt zijn taken kan uitvoeren. Het eindresultaat is een meer resultaatgerichte sturingsrelatie, minder interne regels en een effectievere en efficiëntere bedrijfsvoering. Daar waar het om de rijksbrede taakstellingen gaat zijn die overigens ook op de Rijksgebouwendienst van toepassing.

158

Kunt u een concrete datum noemen bij het begrip toekomst als het gaat om prestatie-indicatoren die inzicht bieden in het bereiken van operationele doelstelling? Welke informatie mist u nog om niet nu al prestatie-indicatoren op te kunnen stellen?

De operationele doelstellingen van het Waddenfonds zijn zeer ruim geformuleerd, zodat veel projecten onder één of meerdere doelstellingen van het Waddenfonds kunnen vallen. Het Waddenfonds is voor de eerste tender (2007) en tweede tender (2008) partieel opengesteld. Om te voorkomen dat bij de volledige openstelling van het Waddenfonds in 2009 versnippering zal plaatsvinden, wordt momenteel in samenspraak met de in de regio betrokken overheden en maatschappelijke organisaties een programmatische aanpak van het Waddenfonds voorbereid. In deze programmatische aanpak wordt per operationeel doel beschreven welke stappen in de tijd afgebakend dienen te worden ondernomen teneinde het doel te bereiken. Deze programmatische aanpak is medio 2009 beschikbaar, zodat verwerking in de rijksbegroting kan plaatsvinden in de begroting 2010.

159

Welk percentage van de acties in de handhavingsmatrix richt zich op interbestuurlijk toezicht?

Van de in handhavingsmatrix genoemde taken heeft 30% betrekking op IBT. De handhavingsmatrix geeft een overzicht van het totaal aan wettelijke taken van de VROM-Inspectie, maar niet van de feitelijke acties die de VROM-Inspectie in 2009 uitvoert. Per 2009 houdt de VROM-Inspectie geen interbestuurlijk toezicht meer op de taakbehartiging door individuele gemeenten. Wel blijft de VROM-Inspectie thema-onderzoeken uitvoeren naar het functioneren van het stelsel en naar de naleving van de VROM-regels.

160

Heeft u de provincies al een brief heeft gestuurd over het Besluit financiële zekerheid en is het besluit al formeel ingetrokken? Zo nee, wanneer gaat dit gebeuren?

Een concept van de brief aan de provincies over de intrekking van het Besluit financiele zekerheid is in september met de IPO werkgroep Vergunningverlening besproken. De definitieve brief is of wordt in oktober 2008 verzonden. Het is de bedoeling de intrekking van het Besluit onderdeel te laten zijn van de invoeringsregelgeving voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Richtdatum voor de inwerkingtreding van de Wabo is 1 januari 2010.

161

Wat is de stand van zaken met betrekking tot motie over innovatieve projecten met drinkwater, sanitatie en hergebruik regenwater (31 200 XI, nr. 51)? Welke toezegging wordt bedoeld met ID 960?

Het stimuleren van innovatie in de waterketen inclusief de in de motie genoemde gebieden vindt plaats via de uitvoering van het Bestuursakkoord Waterketen (BWK). Voorts wordt er op dit moment een lange termijn visie voor de waterketen opgesteld. Daaruit zal vervolgens een innovatie-agenda voor de waterketen worden afgeleid. De verwachting is dat er begin 2009 een met de sector afgestemde Lange Termijn Visie en een daaraan gekoppelde Innovatie-Agenda ligt. Tijdens een mondeling overleg met uw Kamer is toegezegd u dan daarover te informeren. Met het uitvoeren van dit actiepunt uit het BWK wordt tevens invulling gegeven aan de uitvoering van de motie.

162

Wat is de oorzaak van de vertraging met het bekend maken van de Non Trade Concerns?

Non Trade Concerns (NTC) is een ingewikkelde materie die veel aspecten bevat. Het voortouw van het kabinetsstandpunt ligt bij de staatssecretaris van EZ. Alvorens het standpunt te bepalen, heeft het kabinet het SER-advies willen afwachten. Het is de bedoeling om het kabinetsstandpunt op korte termijn aan de Tweede Kamer aan te bieden. Het kabinet wil daarin uiteenzetten op welke wijze Nederland het handelsinstrumentarium als één van de instrumenten die de overheid tot zijn beschikking heeft, kan inzetten ten bate van de specifieke NTC’s.

163

Wanneer zal de nota over de WTO, non-trade concerns en border tax adjustment naar de Kamer worden gestuurd?

Zie met betrekking tot de beantwoording van het gedeelte van deze vraag over WTO en non-trade concerns de beantwoording op vraag 162.

De brief van de minister van EZ, mede namens de ministers van FIN en VROM, met betrekking tot border tax adjustment, is op 7 oktober 2008 naar de tweede Kamer gezonden.

164

Wat is de laatste stand van zaken rondom het dossier duurzaam inkopen? Op welke wijze wordt er gewerkt aan het aanscherpen van de criteria op het gebied van milieu en dierenwelzijn voor de inkoop van schoonmaakmiddelen door de overheid?

De oplevering van de duurzaamheidcriteria voor duurzaam inkopen verloopt volgens planning. De Tweede Kamer wordt daarover binnenkort geïnformeerd via de toegezegde halfjaarlijkse voortgangsrapportage. Op dit moment vindt tevens de tweejaarlijkse monitoring van de voortgang plaats bij inkopers van de overheid. De resultaten hiervan zullen in het voorjaar gerapporteerd worden.

De duurzaamheidcriteria voor de inkoop van schoonmaakdienstverlening en schoonmaakmiddelen zijn in mei 2007 vastgesteld door de stuurgroep DBO. Deze criteria hebben in deze zomer tevens een juridische toets ondergaan. De criteria voor schoonmaak zijn binnenkort beschikbaar.

Volgens planning worden de duurzaamheidcriteria voor de inkoop van schoonmaakdienstverlening en -middelen in 2009 herzien. Deze herziening houdt in dat de criteria daar waar mogelijk worden aangescherpt. Met betrekking tot dierenwelzijn wordt samen met stakeholders bezien welke aanscherpingen mogelijk zijn, gelet op de kaders van ondermeer de daarbij geldende internationale afspraken.

165

Is het onderzoek naar de (nationale) effecten van de afschaffing van het melkquotum reeds afgerond? Wanneer zal de Kamer over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd?

Dit rapport dat de milieueffecten beschrijft van opheffing van de melkquota, wordt over enkele weken naar de Tweede Kamer gestuurd.

166

Kunt u in aanvulling op uw brief van 29 september 2008 (30 015, nr. 27) naar aanleiding van uw toezegging van 17 januari 2008 nog willen ingaan op de volgende vragen? Bent u voornemens om alsnog een beleidskader of nadere regelgeving ontwikkelen voor oude stortplaatsen? Heeft u kennisgenomen van de voorlopige voorziening die is getroffen voor de oude stortplaats Kempenbaan in Tilburg? Is het juist dat Tilburg over haar aanpak overeenstemming had met uw ministerie en de VROM-inspectie? Zo ja, hoe kan dat gezien de helderheid van voornoemde (voorlopige) uitspraak van de Raad van State? Bent u bereid zorg te dragen voor het ontstaan van een duidelijk regime bij de toepassing van afval uit oude stortplaatsen, waarbij het uitgangspunt is dat de bodem even goed wordt beschermd ongeacht de verontreinigingsbron, of dat nu één of andere vorm van een werk of een voormalige stortplaats danwel een stortplaats in exploitatie?

Tussen 1995 en 2004 is onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de problematiek van de nazorg van de ongeveer vierduizend in Nederland aanwezige voormalige stortplaatsen (Project NAVOS). Voormalige stortplaatsen zijn oude stortplaatsen die voor de inwerkingtreding van het Stortbesluit bodembescherming op 1 september 1996 zijn gesloten. Bij de afronding van het NAVOS onderzoek is in het DUIV-overleg, waarin VROM/DGM, Unie van Waterschappen, IPO en VNG zijn vertegenwoordigd, besloten om geen Rijksbreed kader op te stellen, maar om deze bevoegdheid bij de provincies te houden. Wel is een gezamenlijk platform nazorg opgericht, ondersteund door SenterNovem. In de praktijk hebben provincies en bevoegde gemeenten de nazorg en sanering van voormalige stortplaatsen verschillend opgepakt.

Bij de geplande herinrichting en sanering van voormalige stortplaats Kempenbaan is de gemeente Tilburg het bevoegd gezag inzake de Wet ruimtelijke ordening en de provincie Noord-Brabant bevoegd gezag voor de Wet milieubeheer gerelateerde zaken. Gezien deze bevoegdheden heeft VROM geen rol in de totstandkoming van dit project gehad. Wel heeft de gemeente in 2006 een cofinancieringverzoek voor het project ingediend bij de toenmalige staatssecretaris van VROM. Dit verzoek is destijds niet gehonoreerd, omdat het project niet paste in het beleid voor toekenning van bodemsaneringsmiddelen.

Eind augustus heb ik kennis genomen van de voorlopige voorziening van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake Kempenbaan. Ik ben van mening dat de sanering van stortplaatsen milieuhygiënisch verantwoord moet plaatsvinden binnen de geldende juridische kaders. Vooralsnog vind ik dat deze juridische kaders voldoende duidelijk zijn. Daarnaast ben ik van mening dat er geen onnodige belemmeringen moeten zijn voor het saneren van voormalige stortplaatsen die een milieuhygiënisch of humaan risico vormen of ruimtelijke ontwikkeling in de weg staan. Daarom vindt er momenteel overleg plaats met de belanghebbenden over de hoogte van de stortbelasting voor het herstorten van afval afkomstig van voormalige stortplaatsen.

167

Kunt u inzicht geven in de opbrengsten van de NAzorg VOormalige Stortplaatsen (NaVOS-heffing) die was ingesteld in het kader van de nazorg van oude vuilstortplaatsen en de kosten van de onderzoeken? Kunt u bevestigen dat op oude stortplaatsen vooral huishoudelijke en bouw- en sloopafval is gestort? Kunt u tevens bevestigen dat dit afval nu nauwelijks meer wordt gestort? Hoe gaat u er voor zorgen dat de vervuilers betalen voor de eventuele saneringen van oude stortplaatsen?

De NAVOS-heffing is gebaseerd op een artikel in de Wet milieubeheer waarin provincies de mogelijkheid wordt geboden via de provinciale verordening een heffing op het storten van afval op operationele stortplaatsen te leggen. De opbrengsten zijn enkel bedoeld om de kosten van het onderzoek naar en de systematische controle van aanwezigheid, aard en omvang van eventuele verontreiniging van voormalige stortplaatsen te dekken. De provincies hebben hier verschillend invulling aan gegeven.

Met betrekking tot het tweede deel van uw vraag. Bij oude voormalige stortplaatsen ontbreekt vaak documentatie over welk soort afval gestort is. Daarom worden deze stortplaatsen in principe benaderd als een black box. In het project NAVOS is wel een inschatting gedaan van het stortmateriaal dat zich in deze stortlichamen bevindt. Het percentage huishoudelijke afval en bouw en sloopafval komt uit op ongeveer 60% van het totaal. In 2006 en 2007 is op de stortplaatsen, die momenteel in exploitatie zijn, respectievelijk 487 633 ton en 380 669 ton huishoudelijk afval met ontheffing gestort. Voor bouw en sloop afval is dat 451 807 tonen 395 835 ton. Deze cijfers zijn gebaseerd op de terugmelding van de operationele stortplaatsen aan de provincies over hoeveel afval er met ontheffing gestort wordt. In 2006 is totaal 3 990 043 ton afval gestort. Voor 2007 is het voorlopige cijfer 4 206 529 ton.

In antwoord op het derde deel van uw vraag. Het principe de vervuiler betaalt gaat in verreweg de meeste gevallen niet op bij het saneren van voormalige stortplaatsen. Storten was in het verleden maatschappelijk de meest geaccepteerde afvalverwerkingstechniek.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).

Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), Kamp (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).