Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 september 2008
Hierbij bied ik u de kabinetsreactie aan op de Milieubalans 2008 van het Planbureau voor de Leefomgeving.
De Milieubalans 2008 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) – als opvolger van het onlangs met het Ruimtelijk Planbureau samengevoegde Milieuen Natuurplanbureau (MNP) – schetst de toestand en de trends in het milieu, en de invloed van het beleid en van de maatschappelijke ontwikkelingen hierop.
In deze reactie gaat het kabinet in op de constateringen en conclusies van het PBL.
Het kabinet onderschrijft de conclusie van het PBL dat het Europese milieubeleid succesvol en effectief is, maar onderstreept tevens dat bijzondere Nederlandse zaken (hoge bevolkingsdichtheid, concentratie van economische activiteiten op een klein gebied) het ontwikkelen van specifiek nationaal beleid rechtvaardigen. Vaak zijn Europese maatregelen efficiënter en effectiever dan maatregelen die individuele lidstaten kunnen treffen. Voorbeelden daarvan zijn brongerichte maatregelen op het gebied van klimaatverandering en industrie. Nationale en lokale maatregelen hebben vooral effect op bijvoorbeeld luchtkwaliteit en water.
Het kabinet geeft in deze reactie aan wat de voornemens zijn om zoveel mogelijk tot doelbereiking op milieugebied te komen. Daarnaast zal het kabinet zich inspannen om het ingezette beleid – nationaal en internationaal – waar dit succesvol is voort te zetten, teneinde de kwaliteit van de leefomgeving verder te verbeteren met behoud van de internationale concurrentiepositie. Dat vraagt ook om innovaties, investeringen en gedragsveranderingen bij producenten en consumenten.
Het milieubeleid staat niet op zich. Het maakt deel uit van het streven naar een sociaal-economische ontwikkeling die ook voor de langere termijn houdbaar is. Daarom is het belangrijk grote stappen te zetten in verduurzaming van productie en consumptie van energie en grondstoffen en in het ruimtegebruik in Nederland. Het kabinet draagt hier aan bij door ruimte te geven aan koplopers op het gebied van sociale en technologische innovatie, door prikkels te geven voor duurzamer gedrag bij bedrijven en consumenten, via regelgeving en fiscaal beleid, betere uitvoering, het aanpassen van het inkoopbeleid van de overheid en door een maatschappelijke dialoog over de gewenste veranderingen uitmondend in goede samenwerking met alle partijen die aan deze maatschappelijke opgave een concrete bijdrage willen en kunnen leveren.
Deze kabinetsreactie volgt de indeling van de Milieubalans: na een reactie op de algemene maatschappelijke ontwikkelingen en het milieu wordt achtereenvolgens ingegaan op klimaatverandering, luchtverontreiniging, milieukwaliteit in het landelijk gebied en milieukwaliteit van de stedelijke leefomgeving.
1. Maatschappelijke ontwikkelingen en milieu
De Milieubalans 2008 geeft goed inzicht in de achterliggende maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor het halen van de milieudoelen. Inzicht in deze ontwikkelingen is nodig om het milieubeleid effectief vorm te geven.
Het planbureau stelt terecht vast dat Nederland in de internationale context een bijzondere positie inneemt. Door de grote bevolkingsdichtheid en de specifieke economische structuur met veel energie-intensieve en agrarische bedrijven, een hoge transportintensiteit en met een verwachte toename van mobiliteit is het relatief moeilijk om de gestelde milieudoelen te realiseren. Desondanks lukt het al enige jaren om voor de meeste emissies een absolute ontkoppeling tussen de economische groei en de milieudruk te realiseren. Het Europese milieubeleid speelt hierbij een belangrijke rol. Dat is ook de reden waarom het kabinet zwaar inzet op een ambitieus Europees milieubeleid dat rekening houdt met de mondiale context. Bovendien laat Europees milieubeleid de concurrentieverhoudingen binnen Europa in stand, wat met een toenemende verwevenheid van de internationale handel van belang is.
Het kabinet is zich bewust van de door het PBL gesignaleerde veranderingen en spanningen in het internationale milieubeleid. In zijn reactie d.d. 14 juli 2008 op het VROM-Raad advies «Brussels lof» geeft het kabinet aan hoe het nu al beter inspeelt en verder gaat inspelen op het Europese krachtenveld (Kamerstukken II, 2007–2008, 21 109, nr. 186).
Het is goed dat de Milieubalans ingaat op de actuele ontwikkelingen rond grondstofprijzen. Hogere prijzen van grondstoffen kunnen leiden tot inflatie maar bieden ook kansen voor innovatie en recycling. Deze kansen zijn primair aan de bedrijven om te pakken; zij zien die kansen en noodzaak van duurzaamheid ook. Het kabinet versterkt dit proces door het stimuleren van innovatie, door het nemen van fiscale maatregelen en door het opstellen van duurzaamheid-criteria voor overheidsinkopen. Het kabinet richt zich hierbij op de combinatie van het bereiken van milieudoelstellingen met het versterken van de internationale concurrentiekracht van bedrijven, zoals ook beschreven in de Industriebrief. Daarnaast heeft het kabinet een ambitieuze innovatieagenda energie opgesteld. Met deze maatregelen levert het kabinet een substantiële bijdrage aan het uitlokken van innovatie. Ook ondersteunt het kabinet het cradle to cradle (C2C) concept. De kracht van het C2C concept ligt in het innovatieve, mobiliserende en inspirerende karakter en biedt als zodanig kansen o.a. voor product- en procesinnovatie en toepassing in ruimtelijke projecten en bij het uitwerken van criteria voor duurzaam inkopen.
Het kabinet ziet uit naar de Monitor Duurzame Ontwikkeling die in het najaar zal verschijnen. Juist inzicht in de trade-offs tussen verschillende maatschappelijke doelen is zeer waardevol. Duurzaamheid is immers, zoals het planbureau zelf ook stelt, meer dan alleen milieu. Het gaat om een balans tussen ecologische, economische en sociale doelen. Op 16 mei jl. heeft het kabinet in een brief aan de Kamer de aanpak van het thema duurzame ontwikkeling geschetst en in dat kader de rol van de monitor toegelicht (Kamerstukken II, 2007–2008, 30 196, nr. 32).
In de Milieubalans wordt de spanning tussen leefstijl en collectief belang goed omschreven. Elke milieumaatregel beperkt direct of indirect de individuele keuzevrijheid. Het kabinet streeft dan ook naar het voorhanden zijn van duurzame alternatieven opdat consumenten voor een milieuvriendelijk alternatief kunnen kiezen. Zo wordt door het afschaffen van de Europese importheffing op spaarlampen dit milieuvriendelijke alternatief voor de gloeilamp voor de consument betaalbaar. Als gevolg daarvan kan het uitfaseren van de gloeilamp nu Europees en nationaal versneld worden opgepakt. Binnen Nederland en in Europees verband geeft de overheid het goede voorbeeld met haar duurzaam inkopenbeleid.
De gesignaleerde spanning tussen lange en korte termijn in het transitiebeleid is voor het kabinet ook niet nieuw. Wel blijft het lastig om deze spanning te overbruggen. In het werkprogramma Schoon en Zuinig en in de Innovatieagenda energie heeft het kabinet een balans gevonden tussen de noodzakelijke innovatieslag op korte termijn en de investeringen in nieuwe opties voor de langere termijn.
In de Milieubalans geeft het PBL een compleet overzicht van de stand van zaken rond de klimaatverandering inclusief de maatschappelijke veranderingen ten gevolge hiervan. De opwarming als gevolg van de klimaatverandering is mondiaal een probleem maar voor Nederland blijkt deze sneller te gaan dan gemiddeld en dan verwacht. Dit heeft consequenties voor planten, dieren en relaties in de voedselketens. De gevolgen hiervan voor de economie zijn nog moeilijk in te schatten. De gevolgen van de klimaatverandering baren het kabinet al langer zorgen, en hebben geleid tot de huidige ambitieuze inzet in nationaal en Europees verband.
In 2007 is «Nieuwe Energie voor klimaatbeleid – werkprogramma Schoon en Zuinig» opgesteld. Met dit werkprogramma wil het kabinet de transitie naar een efficiënte en schone energie-toekomst versnellen en de ambitieuze doelstellingen tot 2020 voor emissiereductie, energie-efficiency en het aandeel hernieuwbare energie realiseren. De verwachting is dat uitvoering van het werkprogramma, in combinatie met de geplande aankoop van emissierechten in het buitenland via CDM/JI er toe leidt dat de Kyoto-doelstellingen (2008–2012) worden gehaald.
Het kabinet legt prioriteit bij het uitvoeren van het beleid uit het werkprogramma Schoon en Zuinig. In 2010 zal een herijking plaatsvinden. De uitkomst hiervan zal mogelijk leiden tot bijstelling van het werkprogramma van Schoon en Zuinig.
Het werkprogramma Schoon en Zuinig richt zich onder andere op een toename van de energiebesparing naar 2% per jaar. Het kabinet werkt er aan deze doelstelling te halen, en zet daartoe onder meer in op Europese normstelling voor voertuigen en elektrische apparaten. Eind 2008 zal het kabinet de Kamer informeren over nieuw warmtebeleid waaronder beleid ten aanzien van duurzame warmte.
In de Milieubalans toont het PBL zich kritisch over het gebruik van biobrandstoffen, omdat er geen garanties zijn dat biobrandstoffen werkelijk duurzaam zijn geproduceerd en tot een CO2-reductie leiden. De recente ontwikkelingen rond de hoge voedselprijzen baren ook zorgen. Het kabinet is zich hier terdege van bewust en zet zich in voor de verduurzaming van biobrandstoffen. Over de inzet van biobrandstoffen komt spoedig een separate brief aan het parlement.
Om duurzame mobiliteit te stimuleren zet het kabinet in op het project Anders Betalen voor Mobiliteit en op verdere vergroening van het belastingstelsel. Bij de fiscale vergroening wordt lastenneutraal gedifferentieerd naar milieukenmerken, bijvoorbeeld bij de BPM en de fiscale bijtelling van auto’s van de zaak.
In het kader van Anders Betalen voor Mobiliteit heeft het kabinet inmiddels besloten om de BPM en de MRB voor 100% om te zetten in de kilometerprijs. Daartoe wordt de komende jaren de BPM afgebouwd om m.i.v. 1 januari 2018 volledig te zijn afgeschaft. Het kabinet zal gedurende deze afbouw en de daaraan gekoppelde «ingroei» van het wagenpark in het systeem van kilometerbeprijzing regelmatig de vinger aan de pols houden om te bezien of er geen onvoorziene effecten voor onder meer het milieu optreden die een volledige afbouw van de BPM in de weg staan (voor de jaren dat de BPM nog bestaat, wordt de BPM-grondslag van catalogus-prijs omgezet in een CO2-grondslag).
Het kabinet heeft ervoor gekozen om het Europese plafond voor de bedrijven die vallen onder het Europees emissiehandelssysteem (ETS) door te vertalen naar een nationaal plafond voor de ETS sector (brief aan de Kamer van 26 mei jl., Kamerstukken II, 2007–2008, 31 209, nr. 29). Mede op basis van de uitkomsten van de klimaatonderhandelingen volgend jaar in Kopenhagen zal bij de herijking in 2010 een meer precieze invulling tot stand kunnen komen.
Het PBL constateert in zijn samenvatting dat Europees beleid succesvol is, maar dat nationaal beleid nodig blijft om te kunnen voldoen aan Europese doelen en normen.
Het kabinet onderschrijft dit standpunt en de totstandkoming van zowel het Werkprogramma «Schoon en Zuinig» als het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn een invulling hiervan. Naast het Europese (bron-)beleid zullen nationaal en lokaal aanvullende maatregelen nodig zijn om de Europese normen tijdig te halen.
De afgelopen decennia is de luchtkwaliteit in Nederland sterk verbeterd. Uit berekeningen blijkt dat in Nederland op basis van de autonome ontwikkeling een sterke verbetering van de luchtkwaliteit mag worden verwacht. Deze verbetering is met name het gevolg van de effecten van voorgenomen EU-beleid. Desondanks voldoet Nederland op dit moment niet overal aan de geldende normen voor fijn stof (PM10) en wordt vanaf 2010 ook op sommige plaatsen een overschrijding van de NO2 norm voorzien. Het nu ingezette beleid in het NSL is gericht op het volledig oplossen van de overschrijdingen van de Europese grenswaarden luchtkwaliteit, waarmee gelijktijdig ook de bouwknelpunten bij ruimtelijke projecten worden aangepakt. Dit vergt een gezamenlijke actie van Rijk, provincies en gemeenten via generieke, lokale en locatie-specifieke maatregelen. Het NSL bevat dan ook een omvangrijk pakket maatregelen van al deze overheden, die een aanzienlijk positief effect op de luchtkwaliteit zullen hebben. Subsidiëring van roetfilters is een voorbeeld van een nationale maatregel, nodig om de normen in Nederland overal en tijdig te kunnen halen. De uitvoering van deze maatregelen en de ontwikkeling van de luchtkwaliteit zullen nauwlettend worden gevolgd via jaarlijkse monitoring.
Niettemin heeft het PBL zijn zorg uitgesproken over het halen van de eisen voor lokale luchtkwaliteit (PM10 en NO2). Het kabinet erkent dit waar het gaat om het halen van de eisen binnen de daaraan aanvankelijk gekoppelde termijnen. Daarom heeft Nederland inmiddels gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de nieuwe EU-Richtlijn Luchtkwaliteit biedt om uitstel van deze normen aan te vragen door het indienen van een luchtkwaliteitsplan (het NSL). Nederland hoopt voorjaar 2009 toestemming van de Europese Commissie te krijgen. Met deze «derogatie» en met uitvoering van het NSL zal Nederland er alsnog in slagen tijdig aan de Europese normen voor luchtkwaliteit te voldoen.
Het PBL signaleert dat doorgaans onvoldoende rekening wordt gehouden met de onzekerheden van modelberekeningen, wat tot schijnnauwkeurigheid kan leiden. Deze kwestie is onderwerp van onderzoek en discussie in de lopende review van de gehele systematiek van meten en rekenen met betrekking tot luchtkwaliteit. Deze opdracht is neergelegd bij een commissie onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, de heer Verheijen. Zodra het advies van de commissie is gepubliceerd, zal het kabinet een reactie hierop opstellen die inhoudelijk en procesmatig wordt afgestemd met de uitwerking van de adviezen van de Commissie Elverding.
Het kabinet is verheugd over de toegenomen levensverwachting en vooral met de bijdrage die de schonere lucht hieraan geleverd heeft. Met de NSL-aanpak is het streven om deze bijdrage de komende jaren nog verder te vergroten.
Het PBL signaleert in tabel I van de Milieubalans 2008 problemen met het halen van het doel voor SO2, maar geeft zelf al aan dat het onlangs afgesloten SO2-convenant met de raffinaderijen ervoor kan zorgen dat het Europese SO2-emissiedoel wel gehaald kan worden. Het kabinet gaat er daarom vanuit, dat hiermee het halen van het nationale NEC-plafond veiliggesteld kan worden.
4. Milieukwaliteit in het landelijk gebied
Het PBL constateert dat de ruimtedruk en daarmee gepaard gaande milieudruk in Nederland niet alleen in de stedelijke omgeving tot uitdrukking komt maar ook in het landelijk gebied. Toch verdwijnt in Nederland door beleid van concentratie van verstedelijking relatief minder landbouwgrond en open ruimte dan in andere stedelijke regio’s in Europa.
Het kabinet is blij te kunnen constateren dat het milieubeleid effect heeft in het landelijk gebied. Er is in de loop van de jaren al veel bereikt, vooral door inspanningen van de landbouw. De Nederlandse landbouw is zeer milieu-efficiënt en heeft een zeer gunstige milieubelasting per eenheid product. Omdat de Nederlandse landbouw zich kenmerkt door zijn intensiviteit is de milieudruk per ruimtelijke eenheid (hectare) in Nederland vaak nog wel hoger dan in andere landen. Mede daardoor worden op enkele onderdelen de milieudoelen nog niet geheel bereikt. Het kabinet geeft hieronder zijn beleidsinzet aan.
Het kabinet is zich bewust van de gevolgen van de schaalvergroting in de landbouw voor het landschap. Schaalvergroting is echter niet de enige ontwikkeling in het landelijk gebied. Een grote groep agrariërs zet in op verbredingsactiviteiten waarbij het in stand houden van het aanwezige cultuurlandschap een belangrijke voorwaarde is voor de nieuwe bedrijfsactiviteiten. Tevens wordt het economisch belang van landschapselementen de laatste jaren weer groter. Dit komt door de toenemende aandacht voor (functionele) agrobiodiversiteit. Dit komt onder andere tot uiting in de vorm van akkerranden. In het kader van de Agenda Landschap die dit najaar gepresenteerd wordt en de taskforce multifunctionele landbouw zullen deze ontwikkelingen worden ondersteund.
In zijn algemeenheid zet het kabinet in op een duurzamer gebruik van natuurlijke hulpbronnen door onder meer een actief gebruik van ecosysteemdiensten. In het beleidsprogramma «Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd» (Kamerstukken II, 2007–2008, 26 407, nr. 28) dat op 14 maart 2008 aan de Tweede Kamer is gezonden, zijn hiervoor diverse acties opgenomen. Ook het Stimuleringsprogramma agrobiodiversiteit en duurzaam bodembeheer (SPADE) draagt hieraan bij.
Tenslotte biedt de modernisering van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid kansen om inkomenssteun meer te koppelen aan maatschappelijke doelen, zoals het beheer van landschap, natuur en milieu. Het kabinet ziet dit ook als een van de mogelijkheden om zijn milieubeleid te realiseren.
De analyse van het PBL laat zien dat volledige realisatie van de Kaderrichtlijnwater (KRW)-doelen met de nu voorgenomen inzet, zoals wordt opgenomen in de eerste stroomgebied-beheerplannen, niet mogelijk is. De KRW betreft een zeer groot aantal afzonderlijke chemische en ecologische doelparameters. Bij het vaststellen van de tweede generatie stroomgebied-beheerplannen in 2015 (voor de periode 2016–2021) en de derde in 2021 (periode 2022–2027) zal worden aangegeven welke (kosteneffectieve) aanvullende maatregelen in de betreffende planperiode kunnen worden genomen. Met het Innovatieprogramma KRW wil het kabinet de aanpak van hardnekkige knelpunten stimuleren. Ook de verdere invulling (en aanscherping) van het mestbeleid (4e en volgende actieprogramma’s Nitraatrichtlijn) zal hieraan een bijdrage leveren.
Desondanks zullen ook in 2027 mogelijk niet alle doelen in alle waterlichamen gerealiseerd worden en zal gebruik gemaakt moeten worden van de mogelijkheid die de KRW biedt tot doelverlaging. In 2021 wordt bezien voor welke parameters en in welke mate doelverlaging moet worden geconcretiseerd.
Bij de invulling van de eerste stroomgebiedbeheerplannen is veel aandacht besteed aan met name 30 «sense of urgency»-gebieden (onderdeel van de 162 Natura 2000-gebieden) waar de wateropgave in 2015 op orde moet zijn. Naar verwachting zullen met het voorgestelde KRW-maatregelenpakket in 18 van deze 30 gebieden de watercondities in 2015 op orde zijn.
Voor de gebieden waarvoor de eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen de watercondities voor natuur niet op orde kan brengen, zal worden bezien of de knelpunten via de N2000 beheer-plannen dan wel in de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen kunnen worden opgelost. Naast deze speciale aandacht voor de Natura 2000-gebieden zal er ook aandacht worden besteed aan de watercondities van EHS-gebieden buiten Natura 2000-gebieden.
Voor een adequate bescherming van de natuur tegen depositie van ammoniak is allereerst een streng en landelijk geldend emissiebeleid nodig. Voor het komende decennium zal het kabinet zich daarbij richten op het vastgestelde NEC-plafond voor 2010 en het nog vast te stellen plafond voor 2020.
Daarnaast zullen voor ammoniak gevoelige natuurgebieden aanvullend beschermd moeten worden door het treffen van gebiedsgerichte maatregelen. Daarbij krijgen de Natura 2000-gebieden prioriteit.
Dit najaar wordt de kabinetsreactie op het rapport van de Taskforce Trojan naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze taskforce heeft oplossingsrichtingen in kaart gebracht voor de stikstof-problematiek als gevolg van (uitbreiding van) veehouderijbedrijven in de buurt van Natura 2000-gebieden.
Het PBL constateert dat de dalende trend voor nitraatconcentraties in het grondwater wordt voortgezet, maar dat het doel van de Nitraatrichtlijn, maximaal 50 mg/l nitraat in het bovenste grondwater, nog niet overal wordt gehaald binnen de termijn die hiervoor was afgesproken met de Europese Commissie.
In het Derde Nitraat Actieprogramma (looptijd 2006–2009) heeft Nederland met de Europese Commissie afgesproken dat in de periode tot en met 2009 een mestbeleid wordt ingevoerd waarmee deze norm wordt gehaald.
Op basis van de resultaten van de Evaluatie Meststoffenwet (2007) blijkt dat de kortingen op de stikstofgebruiksnormen die nodig zouden zijn om gemiddeld de nitraatnorm te bereiken dermate fors zijn, dat dit het bestaan van een deel van de bedrijven in de landbouwsector in gevaar zou brengen vanwege enorme dervingen in (gewas)opbrengst. Daarom is eind 2007 besloten om de termijn los te laten. Momenteel wordt binnen Nederland en met de Europese Commissie overlegd over de doelen en maatregelen voor het Vierde Actieprogramma. Met beleidsaanscherpingen in 2008 en 2009 wordt een stap gemaakt richting doelrealisatie, maar in de periode van het volgende actieprogramma (2010–2013) zullen verdere aanscherpingen nodig zijn, met name op de zuidelijke zand- en lössgronden.
5. Milieukwaliteit van de stedelijke leefomgeving
Het door het Planbureau geconstateerde belang van samenhang tussen milieubeleid, gezondheidsbevordering en preventie sluit aan bij de ambitie om milieu en gezondheid beter te integreren in beleid. Het gaat hierbij zowel om de kwaliteit van het buitenmilieu zoals de luchtkwaliteit, als die van het binnenmilieu, inclusief mogelijkheden voor energiebesparing. Het kabinet heeft de Kamer op 9 april jl. geïnformeerd over de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid en over het binnenmilieu op scholen (Kamerstukken II, 2007–2008, 28 089, nr. 19).
Gezien het positieve effect op de leefomgevingskwaliteit en de waardering daarvan door de burgers, blijft de realisatie van voldoende groen bij nieuwe woningbouwlocaties en de nood-zakelijke kwaliteitsverbetering van bestaand stedelijk groen punt van aandacht voor het kabinet.
Verkeersgeluid is zeer bepalend voor de tevredenheid van mensen met hun woonomgeving. Het kabinet onderschrijft dan ook het belang van bronmaatregelen voor reductie van verkeersgeluid. Deze verminderen de geluidbelasting voor een groter aantal mensen dan de aanpak van lokale knelpunten. Maar het kabinet is van mening dat ook de knelpunten aangepakt moeten worden omdat deze een onevenredig groot gezondheidsnadeel betekenen. Het kabinet zal hiervoor de reeds gereserveerde middelen inzetten om het bronbeleid, de aanpak van knelpunten langs rijks- en spoorwegen en het gemeentelijk geluidbeleid te ondersteunen.
De geluidemissie-eisen voor voertuigen worden in EU-verband geformuleerd. Dat betekent dat veel tijd nodig is om een werkelijke verlaging van de geluidbelasting te realiseren. Het kabinet zal een forse inzet in EU-verband plegen om de limietwaarden van de geluidemissie van voertuigen en banden op een goed niveau te krijgen. De verwachting is dat aanscherping van de limiet-waarden voor de geluidemissie van voertuigen en banden op termijn in Nederland zal leiden tot een betere woonomgeving voor miljoenen mensen.
Het kabinet constateert dat de verantwoordelijkheid voor het oplossen van geluidsproblematiek op verschillende niveaus ligt: op EU-niveau voor wat betreft de aanscherping van de limieten voor banden en voertuigen, nationaal voor de stimulering van stille voertuigen en het toepassen van bronmaatregelen op de rijksinfrastructuur, en lokaal voor het toepassen van stille technieken en andere geluidsreducerende maatregelen op het wegennet van provinciale en gemeentelijke wegen en bij de nieuwbouw van woningen.
Het kabinet verwacht dat een belangrijk deel van de knelpunten bij buisleidingen en vervoer gevaarlijke stoffen in 2010 zal zijn opgelost en dat de doelstelling voor 2010 voor inrichtingen wordt gerealiseerd. Voor het oplossen van de knelpunten bij de buisleidingen geldt als eindjaar 2012. Bij de knelpunten vervoer gevaarlijke stoffen per spoor geldt bovendien dat er in het najaar nieuwe berekeningen komen met geactualiseerde vervoersprognoses.
Dit kabinet spant zich primair in voor het halen van de doelen uit zijn Beleidsprogramma 2007–2011. Daar wil het kabinet op afgerekend worden en het heeft er – mede op basis van de Milieubalans 2008 – alle vertrouwen in dat dit gaat lukken. Daarnaast wil het kabinet ook een goede basis leggen voor realisatie van milieudoelen op middellange termijn (2020). Waar het perspectief op het halen van die doelen onvoldoende dreigt te worden, zal het kabinet al in de periode tot 2011 bijsturen.