Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 februari 2009
Op 12 december hebben wij u met een brief (Kamerstuknummer 31 700 X, nr. 69) geïnformeerd over de wijze waarop de regering om zal gaan met de moties die zijn aangenomen naar aanleiding van de defensiebegroting 2009. In aanvulling op deze brief, en op verzoek van de vaste commissie voor Defensie (31 700 X 69/2009D02033, van 23 januari 2009) informeren wij u nader over de wijze van uitvoering van een viertal van deze moties.
Motie van de leden Poppe, Eijsink, Diks en Voordewind over onderzoek naar een klachtencommissie voor veteranen (31 700 X, nr. 37).
Met betrekking tot het Landelijk Zorgsysteem Veteranen (LZV) geldt dat de instellingen die daarbij zijn aangesloten, zoals voorgeschreven in de gezondheidszorg, ieder over een eigen klachtenregeling beschikken. Ook de onderdelen van Defensie die zorg leveren, hebben een eigen (medische) klachtenregeling. Met deze instellingen is afgesproken om bij de verdere samenwerking in het LZV ook vorm te geven aan een overkoepelende onafhankelijke klachtenregeling. Deze klachtenregeling vormt dan het vangnet voor een cliënt die in het LZV met verschillende instellingen en regelingen te maken krijgt. De Raad voor Zorg en Onderzoek zal om advies worden gevraagd over de wijze waarop de klachtenregeling kan worden vormgegeven. Ook wordt bezien hoe de cliënt kan worden ondersteund bij het indienen van een klacht betreffende het LZV.
Het ABP dat namens Defensie is belast met de uitvoering van de materiële zorg voor oorlogs- en dienstslachtoffers, waaronder veteranen, heeft eveneens een klachtenregeling. Dat geldt ook voor het Veteraneninstituut dat namens Defensie is belast met de uitvoering van het veteranenbeleid op het gebied van erkenning en waardering. Voor zover een klacht door deze instanties naar het oordeel van de klager niet naar behoren is afgerond, kan de klager terecht bij Defensie. De klacht wordt in dat geval behandeld volgens de Klachtenregeling Defensie. Deze klachtenregeling geeft procedureregels voor de behandeling van klachten zoals voorgeschreven door hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Als de klager niet tevreden is met de klachtafhandeling door Defensie, kan hij zich wenden tot de Nationale ombudsman. Daarnaast kan hij zich wenden tot de Commissies voor de Verzoekschriften van de Eerste en Tweede Kamer. Voor (voormalig) defensiepersoneel en hun familieleden bestaat ook de mogelijkheid om zich te wenden tot de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht met een verzoek tot bemiddeling.
Op basis van de bestaande mogelijkheden voor veteranen om een klacht in te dienen betreffende het LZV, de materiële zorg voor oorlogs- en dienstslachtoffers of de uitvoering van het veteranenbeleid op het gebied van erkenning en waardering, ben ik van mening dat, behoudens de introductie van een overkoepelende onafhankelijke klachtenregeling bij het LZV, het instellen van een afzonderlijke centrale klachtencommissie voor veteranen niet nodig is.
Motie van de leden Boekestijn en Van der Staaij over verruiming van de HGIS-afspraken (31 700 X, nr. 45).
Zoals wij eerder hebben gesteld brengt Defensie de additionele uitgaven die gemoeid zijn met de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties conform de huidige HGIS-regelgeving ten laste van HGIS. Uitgaven die gemoeid zijn met onderhoud en herstel in het missiegebied en bij terugkeer in Nederland worden ten laste van HGIS gebracht. Daar vallen ook reservedelen onder. De raming van ISAF Stage III is verhoogd met 20 miljoen euro per jaar voor extra reservedelen als gevolg van de extra slijtage aan materieel (Kamerstuk 27 925, nr. 279).
De investeringsuitgaven die gemoeid zijn met extra slijtage kunnen niet ten laste van HGIS worden gebracht, maar komen ten laste van de defensiebegroting. Het gaat hier om defensiematerieel dat vroegtijdig moet worden vervangen als gevolg van extra slijtage. Voor de duur van de missie in Afghanistan zijn hiervoor extra middelen toegevoegd: de Van Geel en Bos gelden (in totaal 200 miljoen euro).
Zoals eerder gesteld zal bij de evaluatie van de missie in Afghanistan in 2011 onderzoek worden verricht naar de HGIS-regels en de eventuele verruiming daarvan. Op basis van de alsdan beschikbare gegevens en opgedane ervaringen zullen in overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken de mogelijkheden tot en wenselijkheid van verruiming van de HGIS-regels worden onderzocht. De regering zal de Kamer hierover te zijner tijd informeren.
Motie van het lid Boekestijn over reductie van de termijn waarbinnen innovatieve projecten tot wasdom komen (31 700 X, nr. 46).
In het kader van de Defensie Industrie Strategie zal Defensie in 2009 de mogelijkheid onderzoeken om, binnen de kaders van het huidige R&D- en materieelbeleid en de regelgeving, het proces dat leidt tot Launching Customership te optimaliseren. Met Launching Customership wordt bedoeld dat de overheid als belangrijke afnemer voorop loopt en een stimulerende, lancerende rol speelt bij de toepassingen van nieuwe technieken. Bij dit onderzoek zal ook nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die Defensie heeft voor het reduceren van de termijn waarbinnen innovatieve projecten tot wasdom komen.
Daarnaast doet Defensie al het mogelijke om in de snel veranderende operationele omgeving de doorlooptijd van technische vindingen door middel van Fast Track Development (FTD) te versnellen. De Kamer zal periodiek op de hoogte worden gesteld van de implementatie van de DIS en de bijbehorende FTD-projecten.
Motie van de leden Eijsink, Van Velzen, Boekestijn en Diks over rapportage over de voortgang van het SPEER-project (31 700 X, nr. 48).
De Kamer zal over de voortgang van het project SPEER worden geïnformeerd via de reguliere halfjaarlijkse rapportage, die wordt opgesteld volgens de afspraken over vorm en inhoud zoals met de Kamer is overeengekomen (Kamerstuknummer 31 460, nr. 1 van 9 mei 2008). In deze rapportage worden tevens kwalitatief en concreet de begrenzingen van dit project aangegeven, zowel in tijd, geld als resultaat. Om de behandeling van de voortgangsrapportages in relatie te brengen met de begrotingscyclus zullen de rapportages één maand later dan aanvankelijk was toegezegd worden aangeboden aan de Kamer. Hierdoor wordt de informatie in lijn met elkaar gebracht. De Kamer kan de eerstvolgende rapportage in maart 2009, dus vóór de aanbieding van de eerste suppletoire begroting over 2009, tegemoet zien. De daaropvolgende rapportage zal in oktober 2009 worden aangeboden.