Den Haag, 27 april 2009
In het wetgevingsoverleg van 8 december 2008 (Kamerstuk 31 700 VIII, nr. 138) is door de leden Dibi en Van der Ham een motie inzake collegegeldvrij studeren ingediend (Tweede Kamer, 2008–2009, 31 700 VIII, nr. 70). De stemming over de motie is aangehouden gelet op mijn toezegging om met de studentenorganisaties te spreken over wezenlijke belemmeringen om bestuursfuncties te vervullen. Met ISO, LSVb en LKkV heb ik vervolgens diverse gesprekken gevoerd over de idee achter collegegeldvrij besturen en mogelijke maatregelen in dat verband. In het wetgevingsoverleg heb ik in deze context aangegeven dat met studentenorganisaties over eventuele onnodige belemmeringen in relatie tot het profileringsfonds te zullen spreken. Over de uitkomsten van deze gesprekken informeer ik u in deze brief.
De studentenorganisaties merken op dat de laatste jaren het aantal studenten dat in een fulltime bestuursjaar geïnteresseerd is, sterk terugloopt. Tevens hebben zij erop gewezen dat een substantieel aantal studenten bestuursfuncties vervult en daarbij een aanzienlijk deel van het studiejaar waarin zij deze functie vervullen niet of nauwelijks in de gelegenheid is daadwerkelijk gebruik te maken van de onderwijsvoorzieningen van een instelling.
Met de studentenorganisaties onderschrijf ik het belang van bestuursfuncties. Het zijn functies die van groot belang zijn voor de ontwikkeling en ontplooiing van de betrokken personen, terwijl tegelijkertijd het hoger onderwijs hiermee is gediend. De actieve studentbestuurder draagt in belangrijke mate bij aan (verbetering van) het onderwijsklimaat en aan de binding tussen studenten en de instelling. Het gaat daarbij om bestuurders van studentenbonden actief in de medezeggenschap, studieverenigingen, studentengezelligheidsverenigingen, en verenigingen anderszins gericht op het hoger onderwijs (zoals studentensport).
ISO en LKkV stellen voor dat de studentbestuurder via een landelijk beurzenarrangement het collegegeld gecompenseerd krijgt dat is verschuldigd aan de instelling. Deze vergoeding zou moeten worden uitgekeerd naast de financiële ondersteuning op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 én instellingsspecifieke beurzen voor studentbestuurders.
In hun voorstel gaan deze organisaties uit van ruim 700 bestuurders aan wie een landelijke beurs zou moeten worden verstrekt. Zij vinden deze extra voorziening nodig, omdat instellingen de mogelijkheden die de wetgeving nu biedt onvoldoende benutten. Daardoor is er van substantiële instellingsspecifieke ondersteuning van bestuursfuncties onvoldoende sprake. Bovendien is het studenten een doorn in het oog dat zij collegegeld moeten betalen voor diensten die zij niet of nauwelijks afnemen.
In het overleg met ISO, LKkV en LSVb heb ik aangegeven het belang van studentbestuurders te onderschrijven. Een nieuw landelijk beurzenarrangement om het volledige collegegeld te compenseren vind ik echter geen goed middel. Ik heb hiervoor een aantal argumenten. Ten eerste acht ik het bij uitstek een aangelegenheid voor de instellingen om te beoordelen welke bestuurders in aanmerking kunnen komen voor een beurs. Een dergelijke beoordeling is op landelijk niveau moeilijk. Dat zou immers een landelijke, kwalitatieve beoordeling vereisen ten aanzien van (tenminste) de vraag welke functies dienen te worden ondersteund en of sprake is van een fulltime functie. Met een uniform landelijk beurzenarrangement wordt onnodig getreden in de keuzevrijheid van instellingen om te beslissen welke verenigingen wel en welke geen ondersteuning verdienen ten laste van het instellingsspecifieke profileringsfonds. Bovendien verdraagt volledige compensatie van het collegegeld zich niet met het volgen van het onderwijs. Dit is op landelijk niveau niet te controleren. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat ook bij bestuursfuncties die een zeer wezenlijk deel van de beschikbare tijd opslokken het voor studenten van belang kan zijn om gedurende het studiejaar gebruik te kunnen blijven maken van de voorzieningen die de instelling biedt en om onderwijs te kunnen volgen: inschrijving blijft daartoe noodzakelijk inclusief de collegegeldverplichting die daarbij hoort.
Tot slot heb ik bij de idee van ISO en LKkV aarzelingen vanwege het extra financieel beslag van ruim € 1 miljoen, dat ten laste zou moeten gaan van de middelen die universiteiten en hogescholen nu ontvangen. Daarnaast zou sprake zijn van een stevige extra uitvoeringslast voor de Dienst uitvoering onderwijs, met bijbehorende kosten.
Samenvattend: de aarzelingen betreffen het middel dat studentenorganisaties voorstaan, niet het doel dat zij willen bereiken.
Om studentbestuurders beter dan nu het geval is te ondersteunen en waar nodig financieel te compenseren, wil ik het volgende doen om het functioneren van het huidige landelijke en instellingspecifieke stelsel van beurzen te verbeteren. Bij onderstaande maatregelen heb ik mij laten inspireren door de bijdrage die ISO, LSVb en LKkV in de afgelopen periode in het bedoelde overleg hebben geleverd.
a. In het wetsvoorstel Versterking besturing krijgen instellingen méér mogelijkheden om aan studentbestuurders beurzen te verstrekken. Instellingen kunnen uit het profileringsfonds net als nu al mogelijk is aan studenten die een bestuursfunctie vervullen en daaraan een wezenlijk deel van hun studietijd besteden, een tegemoetkoming verstrekken. Nieuw is dat instellingen een compensatie ter hoogte van het collegegeld uit het profileringsfonds beschikbaar kunnen stellen. De medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht op de regeling, i.c. op de criteria en procedure van het profileringsfonds.
b. Van instellingen verwacht ik dat zij op een transparante wijze beleid vormen over het verstrekken van betekenisvolle beurzen en daarbij open overleg voeren met medezeggenschapsraden. Daarbij dient helder gemotiveerd te zijn waarom instellingen specifieke organisaties wel of niet ondersteunen, gerelateerd aan profiel en missie van de instellingen. Bij het bepalen van de omvang van de beurs mag rekening worden gehouden met het verzette werk en de bijdrage ten gunste van de instelling: een student zou er financieel niet op achteruit moeten gaan wanneer hij of zij kiest voor een bestuursfunctie.
c. Om ook instellingen een beeld voor te houden van de keuzemogelijkheden die er zijn, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen in kaart te brengen welke keuzes instellingen maken inzake te ondersteunen bestuursfuncties en de omvang van de beschikbaar gestelde middelen. Aan de hand van de resultaten van het inspectieonderzoek zal ik bezien of er aanleiding is nadere maatregelen te treffen.
Om deze maatregelen inzake de beurzen via het profileringsfonds te realiseren is wijziging van regelgeving noodzakelijk, maar vooral bestuurlijk handelen. Daartoe zal ik op korte termijn de nodige stappen zetten.
d. Het aantal landelijke beurzen, verstrekt op basis van artikel 7.51 van de WHW wordt van 20 naar 40 beurzen verhoogd.
e. In de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Versterking besturing is voorzien dat deze beurzen bestemd worden voor bestuurders van voor het hoger onderwijs relevante organisaties en politieke jongerenorganisaties. Ik beraad mij nog nader op de wijze waarop besluitvorming over de toekenning aan specifieke organisaties invulling zal krijgen.
f. De bestuursbeurzen worden meerjarig toegekend opdat de continuïteit van de organisaties waar deze bestuurders functioneren verstevigd wordt.
g. Deze bestuursbeurzen worden op verzoek van studentenorganisaties verstrekt aan betreffende organisaties, in plaats van aan een persoon, zodat bestuurswisselingen niet tot verlies van deze bijdrage leiden.
Om de maatregelen inzake de landelijke beurzen te realiseren is wijziging van regelgeving noodzakelijk. Deze zal op korte termijn in gang worden gezet.