Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 maart 2009
De brief van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 november 2008 over de consistentie van de Kieswet met de Eu-regelgeving geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Gaarne wil ik naar voren brengen dat in mijn brief van 6 juni 2008 noch is gesteld dat er géén vooronderzoek loopt noch is gesteld dat de Nederlandse Kieswet consistent is met de EU-regelgeving. Ik heb in de brief het standpunt verwoord dat het kabinet in 2003 heeft ingenomen naar aanleiding van de aanpassing van het verdrag (Akte inzake de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement). Tevens heb ik in de brief van 6 juni 2008 gemeld dat de Europese Commissie en Nederland van mening verschillen met betrekking tot de interpretatie van de bepaling in de Akte over het tijdstip van het bekend maken van de uitslag. Het onderzoek van de Europese Commissie waar ik in mijn brief van 24 oktober 2008 naar verwijs, was mij op het moment van het schrijven van de brief van 6 juni 2008 niet bekend. Dit onderzoek, zoals blijkt uit mijn brief van 24 oktober 2008 is een generiek onderzoek dat in alle lidstaten plaats vindt en waarbij alle relevante regelgeving onder de loep wordt genomen.
Om u te kunnen informeren over het verloop van het onderzoek van de Europese Commissie en de uitkomsten daarvan, heb ik aan commissaris Barrot een aantal vragen gesteld.1 De informatie in de brief van 24 oktober 2008 is gebaseerd op informele ambtelijke contacten met de Europese Commissie. Uit die contacten is niet duidelijk geworden, of en zo ja wanneer de Europese Commissie conclusies gaat trekken over het onderzoek.
Zodra ik antwoord heb ontvangen van de heer Barrot, zal ik u daarover uiteraard per ommegaande informeren.